No. 13009 LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 23 JUU. - TWEEDE BLAD. Anno VJOü. Officieels Kennisgeving. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Ü9 Ingenieur. KENNISGEVING. NATIONALE MILITIE. Opt orping tot den werk el ij ken dienst. De Burgemeester van Leiden, Gezien de circulaire van den Commissaris der Koningin in de provincie Zuid Holland, dd. 28 Jnni li., Provinciaal blad No. 82, betreffende de oproeping in activiteit van milicien-verlofgangers der lichtingen van 1897, 1898, 1899 en 1900; Brengt ter kennie van de in deze gemeente gevestigde milicien-verlofgangers, behoorende tot de lichtingen en korpsen of korpegedeel^en hier onder vermeld, dat zij, ingevolge Koninklijk besluit van 8 April 1902, No. 45, in dit jaar, krachtens art. 111 der Militiewet 1901, in werke- lijken dienst moeten komen, ten einde gedurende bet mede hieronder, achter den naam van elk korps of zijn onderdeelen vermeld tjjdvak aan herhalingsoefeningen deel te nemen, ale: Lichting 1897 korps Pontonniers, in garnizoen te Dordrecht van 4 Augustus tot en met o September; korps Genietroepen, in garnizoen te Utrecht, lste tot en met 8ste compagnie van 30 Juli tot en met 12 Augustus; Lichting 1S99 regiment Grenadiers en Jagers, in garnizoen te 's-Uravenhage, alle bataljons van 13 Augustus tot en met 16 September; 4de regiment Infanterie, lste bataljon, in garnizoen te Delft, 2de en 4de bataljon, in garnizoen te Leiden van 13 Augustus tot on met 16 September; 5de regiment Infanterie, lste tot en met 4do bataljon, in garnizoen te Amersfoort van 20 Augustus tot en met 23 September; 6de regiment Infanterie, lste tot en met 4de bataljon, in garnizoen te Breda van 9 Augustus tot en met 12 September; 7de regiment Intanterie, 2de, 3de en 4de bataljon, in garnizoen te Amsterdam van 13 Augustus tot en met 16 September; 8ste regiment Infanterie, 2de bataljon, in garnizoen te Deventer, 8de en 4de bataljon, in "garnizoen te Arnhem van 13 Augustus tot en met 16 September; 2deregiment HuzareD, lste, 2de en 5de eskadron, in garnizoen te Venloo, 3de en 4de eskadron, in garnizoen te Roermond van 13 Augustus tot en met 16 September; Lichting 1900 korps Torpedisten, in garnizoen te Brielle van 8 Augustus tot en met 11 September; en roept de bedoelde verlofgangers mitsdien op am op ^en dag voor hun opkomst bepaald, des namiddags vóór vier uren, bij bun korps, in de hierboven aangewezen garnizoensplaatsen, tegen woordig te zijn, in uniform gekleed en voorzien van al de voorwerpen van kleeding en uitrusting, door hen bij bet vortrek met groot verlof mede genomen, alsmede van bun zakboekje met verlofpas. De opgeroepen manschappen worden voorts ver wittigd, dat zij zich den dag vóór dien voor hun opkomst bepaald (of, is deze laatste een Maandag, des Zaterdags te voren), dos voormiddags tusschon 10 en 12 uron, voorzien van hun zakboekje ter Gemeente-Secretarie (afd. Militie en Schuttery, kamer No. 91 alhier behooren te vervoegen, tot het doeu afteekeuen van bun verlofpas, alsmede tot het ontvangen, zoo noodig, van een vervoer- bowijs en, indien hun garnizoensplaats buiten deze gemeente is gelegen, desverlangd van het hun toekomend daggeld; en dat zij, bijaldien ziekte hen mocht verhinderen aan deze oproeping te voldoen, verplicht zyn daarvan tijdig ter Secretarie voormeld kennis te geven, onder over legging van een desbetreffende schriftelijke ver- kla. ing van een geneeskundige, zullende zij echter ^houden zijn zieb na hua hereto! onvorw.ylïï naar bun korp9 te begeven. Leiden, De Burgemeester voornoemd, 19 Juli 1902. H. C. JUTA, Weth., lo.-Burg. In dc Stichtsche Courant komt hot vol gende ingezonden stuk voor van mr. C. Al [Wieneckc: Zooeven las ik een bericht, uit uw geacht blad overgenomen, in een andere courant, waarin ergerlijke dieren mishand c- i n g e n staan vermeld, nl. hot wegnemen van do nieren bij konijnen en verdere mar telingen, door een student bedreven. Naar aanleiding uwer opmerking, dat Art. 254 W. v. Strafrecht niet voldoende Schijnt tegen dergelijke vivisectie, veroor loof ik mij u op te merken, dat, afgezien van den strijd, die tusschon de juristen be staat over de vraag of het woord mishan deling van art. 254 hetzelfde begrip uit drukt als dat van art. 300 W. v. Strafrecht, toch door minister Modderman bij de be handeling onzer Strafwet uitdrukkelijk is verklaard, dat de oxcessen van vivisectie reeds nu strafbaar zijn, terwijl dan later de vivisectie bij de wet geregeld en beperkt moest worden. Volgens de verklaring van den auteur on zer strafwet en ook volgens de meen ing van andere gezaghebbende juristen (o.a. prof. Van Hamel) ie de oriviaeefcie alleen straffe loos indien zij geschiedt; door een weten- Bcliappelijk persoon voor een w e- fceneohappelijk doel en naar we- tensohappelijke methoden (zie dissertatie H. M. Witsen: „Vivisectie") en zoo ver mij bekend is, is nog geen jurist te gen deze opvatting opgekomen. Daar een niet-gepromoveerde niet is; „eon wetenschappelijk man", zal dus, naar ik vermoed, een "vervolging niet uitblijven, indien de feiten voldoende zijn bewezen. En het feit, dat vele bladen uw bericht met instemming overnamen, bewijst wel, dat een vervolging hier door velen wordt ge- wenscht. De Standaard zegt: Er is reden tot dankbaarheid, -wanneer men ziet, dat de opbrengst van dezelfde belastingen en dientengevolge dc totale ontvangt van 's lands middelen ieder jaar eon hooger cijfer aangeven. Dat bewijst toch, dat. de welvaart der be volking in haar geheel beschouwd niet ver mindert, maar dat in schier alle takken van bodrijf en nering vooruitgang is te consta- teeren. Thans is de opbrengst der middelen over de eerste helft van dit jaar bekend; en daar uit blijkt dat -het eerste halfjaar ongeveer 2 millioen meer heeft opgebracht dan het eerste halfjaar over 1901. Een vermeerde ring, die reden geeft tot tevredenheid, te meer, ook al mag niet over hot hoofd ge zien worden, dat de sterk wisselende succes sie-rechten nu ook voordeelig waren om dat de directe belastingen ruim 8 ton ach terbleven, iets wat, gelijk men weet, zich herstelt. Indien nu de uitgaven, ook voor de toe komst, toenamen in gelijke mate als dc ont vangsten vermeerderen er zou alle aan leiding zijn .om den toestand van 's lands financiën bevredigend te noemen. Doch men weet, dat dit niet het ge val is. Dc Leerplichtwet vordert groote uitgaven; de Ongevallenwet hakt cr nogal diep in; en het lijstje van ambtenaron, die dienst moeten doen bij de uitvoering van de Ge- zondheids- ca de Woningwet, duidt weder op niet onaanzienlijke uitgaven. Dc toestand is nu zoo, dat ter nauwer- nood do uitgaven door dc ontvangsten wor den gedekt, dat het zelfs niet onmogelijk is aan hot eind van het jaar voor een tekort te staan. Waar moet hot geld dan van daan komen, dat straks noodig zal zijn voorde uitvoering van dc nieuwe Vetten, welke onder dit Mi nisterie zijn te verwachten De liberalen, die zoo heftig te k. gaan togen herziening en uitbreiding van hot ta rief van invoerrechten, hebben op deze vraag nog altijd een antwoord te geven. Staats-erfrecht willen ze, en terecht, niet; voor verhooging dor successie-rechten voor de groote vermogens zijn dc meesten hunner, niet zonder eenige gegronde reden, ook niet te vinden. Maar wat dan? Het Handelsblad heeft reeds ccnige jaren geleden de wenschelijkheid besproken de.I n dischc spoorwegen onder zelfstandig beheer te brengen, en het meent, dat met de uitbreiding,—welke zoowel de Staatsspoorwe gen als de particuliere spoor- en tramwegen ondergaan, de vraag gesteld mag worden, of de tijd daartoe thans nog niet gekomen is. Zooals bekend is, schrijft het Handelsblad, maakt het spoorwegbehcer tot dusver een aanhangsel uit van het Dc-partement der Burgerlijke Openbare Werken, welks direc teur met alles, wat den waterstaat (bruggen, wegen, irrigatie), 's lands gebouwen, de kust-" verlichting, den post- en telegraafdienst be treft, de handen reeds meer dan vol heeft. In vroegere jaren, tot 1888, vormde „de dienst der Staatsspoorwegen" een afzonder lijken diensttak, onder oppertoezicht van den directeur der B. O. W.toen, in 1888, maak te de betrekkelijke decentralisatie om redenen van persoonlijken aard ver moedelijk, want een noemenswaardige bezui niging was niet het gevolg der verandering plaats voor een centralisatie: het „volle spoorwegbeheer" werd bij het departement overgebracht en hier een nieuwe afdeeling „spoor- en tram-wegen en stoomwezen" op- gerioht. De afdeelingschef draagt den titel van hoofdinspecteur, gelijk ook voor de af deeling posterijen en telegraphie het ge val is Zoodanige organisatie moet zoodra het een beheer van grooten omvang betreft verkeerd werken. De deskundige wordt, ge heel noodeloos, als buroau-ambtenaar aange steld onder de bevelen van den minder of in 't geheel niet deskundige; kan zijn plannen en voorstellen niet zelf bij do Regeering in dienen en verdedigen, alles gaat door den trechter van den directeur, die kan tegen houden al wat niet met zijn inzichten strookt; niet de hoofdinspecteur van den spoorwegdienst, maar de directeur is de adviseur der Regeering. Het hangt natuurlijk voor een goed deel af van de personen in functie, of de gebreken der organisatie duidelijk gevoeld worden. Men kan zich voorstellen, dat jaren lang, ondanks de organisatie, de zaken goed mar- chceren, maflr te eeniger tijd zal dit niet het geval zijn. Het is waarlijk niet ondenkbaar, dat er eens een in irrigatie of architectuur bekwaam man optreedt als directeur, die, of schoon niet bekwaam in spoorwegzaken, in 't bijzonder in spoorweg-exploitatie, daarin toch den baas wil spelen Tot schade al licht van don gang van zaken, van 's lands schatkist ook I In ieder goval mag men vragenWaartoe do onnoodige tusschenscbijf, waarom het spoorwegbeheer niet, tegenover de Regeering met de volle verantwoordelijkheid belast? Waar liet een zoo belangrijken cn omvang rijken tak van dienst geldt, mag men waar lijk de organisatie wel z<5ó maken, dat alle noodelooze wrijving voorkomen wordt en de meeste waarborg verkregen wordt voor eon good beheer. Tot uit. 1900 was voor den aanleg van Staatsspoorwegen ca. 150 millioen - uitgege ven. De ontvangster, bedroegen in dat jaar ruim 13, de uitgaven ruim 7 millioen. Eisckt eon dergelijke onderneming niet een zelfstan dig beheer, hetwelk zich daaraan geheel kan wijden. Maar bovendien zijner in Indië tal van particuliere spoor-' cn tramwegen, die tot uit- 1900 reeds ca. 85 millioen gulden hebben gekost; op die banen moet van ltegcerings- wege toezicht worden gehouden, opflat hit algemeen belang zooveel mogelijk bevorderd worde. Verschillende concession worden voortdurend aangevraagd en vanwege de Regeeriug beoordeeld... Voor dat alles is een „afdeeling" bij een ander departement volstrekt onvoldoende, is een zelfstandig departement dringend noo dig, opdat de volle waarborg verkregen wor de, dat dc exploitatie van 's lauds bezit zoo dojlticffend mogelijk geschiede, cn ook, dat de concessiën, aan particulieren verleend, dj algemeene welvaart ten goede komen. Do werkzaamheden zullen in do toekomst steeds omvangrijker wordenmen denkc slechts aan de spoor- cn tramwegon, die in Zuid-Sumatra, Zuid-Borneo en andere Bui tenbezittingen op" den duur ryet achterwege zullen kunnen blijven. En van den anderen kant, zal het tegen woordig Departement van Openbare Wer ken zijn bemoeiingen zien toenemen, vooral doordien do irrigatie en de havenwerken op Java meer aandacht eischen dan tot dusver daaraan geschonken werd, en ook de buiten bezittingen meer en meer tot ontwikkeling worden gebracht. Ons dunkt, dat, ooE met het oog daarop, Thans het oogenblik is aangebroken om het Departement te ontlasten van een -deel zijner werkzaamheden. Er is dan te meer kans, dat èn het irrigatie-, èn het spoorwegwezen beter tot hun recht komen dan nu. Als meermalen de klacht vernomen wordt, dat de zaken in Indië steeds bijzonder lang in voorbereiding zijn, dan vergeto men niet, dat de reden daarvan o. a. te zoeken is in de te bekrompen organisatie der bestuursorga nen. Zoodra een tak van dienst genoeg om vang beeft verkregen om een eigen zelfstan dige organisatie te wettigen, geeft het be houd van de verouderde inrichting slechts aanleiding tot onvoldoend beheer en, niet het minst, tot groote vertraging. „Goedkoop" kan den al zeer licht „duur koop" rijn. In de provincie Limburg laten in en kele gemeenten dc betalingen van g e - moentewege althans wat do onder- w ij z e r s betreft veel te wenschen over. Thans heeft het hoofdbestuur van den „Bond ~van Nederl. Onderwijzers" de aandacht van den Minister op dezen onbehoorlijken toe stand gevestigd, onder aanhaling o. a. van jde volgende feiten: Het hoofd der o. 1. s. R. Berendse, to Ber gen, gezinshoofd met 5 kindoron, genietende een salaris van ƒ850, had daarvan op 4 Juli jl. nog slechts f 100 ontvangen. De man is se dert 1 Januari ziek, volgens verklaring van den geneesheer, wegeDS het werken met on voldoend personeel, over een tijdvak van 26 jaar. E. Rouschop, onderwijzer aldaar, met 9 dienstjaren, salaris /650, had daarvan op dien datum ontvangen 40. T. Zeger, onderwijzer aldaar, met 1 dienst jaar salaris 500, had daarvan op dien da tum ontvangen f 40. P. Arts, onderwijzer te Well, gemeente Bergen, salaris 600 ,had op dien datum ontvangen f 60. fj van Wijnhoven onderwijzer aan dezelf de school, salaris 550, had op 4 Juli ont vangen /GO. J. Titulair, hoofd o. 1. school te Afferdcn, gemeente Borgen, gezinshoofd met 9 kinde ren ,25 dienstjaren, salaris f 850, had op 4 Juli jl. ontvangen f 100. Van Hooff, onderwijzer aan dezelfde school gehuwd, salaris f 550, had op dien datum ontvangen 60. Van Bommel, eveneens onderwijzer aldaar, salaris 500, had op genoemden datum ont vangen f 60. Van der Ven, hoofd der o. 1. school te Sic- bengewald, gemeento Bergen, gezinshoofd met 4 kinderen, salaris 850, had op 4 Juni jl. 100 ontvangen. Roelofs, onderwijzer *ym dezelfde school, -gehuwd, salaris ƒ600, had op dien-datum ontvangen 60 J. v. d Donk, hoofd der o. 1. school te Heije gemeente Bergen 40 dienstjaren, salaris 850 had 4 Juli jl. ontvangen ƒ100. Het is duidelijk gebleken, zegt nu De Tijd dat deze toestanden tot groot misnoegen en ongerief aanleiding geven. Zeer waarschijn lijk worden zij veroorzaakt door gebrek aan kasgeld .doordien in het begin van het jaar de gemcentenaren de nakoming van hun be lastingplicht uitstellen tot later. En-al zal het euvel in de practijk wel wat verlicht wor den .omdat, de dorp"lingen den meester wel op billijke voorwaarden hun leveranties zul len crcditccren, er dient toch iets op gevon den te worden, om aan dc onderwijzers het hun toekomende salaris op tijd uit te bctah n. Men kan toch bezwaarlijk voor onderwij zers een Raffeisenbank gaan stichten. Do Jarabode bevat een klacht over het weinige, dat voor Indië door de Re geering in het afgcloopen jaar is verricht. Zij «zegt o. a. daarbij: ..Hot zal voor een good deel misschien te wijten zijn aan dc langdurige ongesteldheid van don minister van koloniën, dat veel on gedaan bleef wat al lang urgent is, maar ook Nederlands ^onaandoenlijkheid voor do kolo niën is daarvan de schuld en die onverschil ligheid zal ton slotte moeten leiden tot het verlies daarvan. Men wil ginds niot luiste--, ren en zal het zich te laat berouwen, als dc gelegenheid wordt afgesneden om hier do zoontjes cn de neefjes aan goed betaalde postjes te helpen." En dio boschuldiging van onaa: doenlijk heid licht het blad dan aldus toe: „De Nederl ondsoho afdeeling der Maat schappij van Landbouw cn Nijverheid in Nederl.-Indië en de Verceniging Oost en West en Moederland cn Koloniën belegden den 12den Mei in Den Haag een gemeen schappelijke vergadering, om steun te vorlee- non aan een verzoekschrift aan de Tweede Kamer, strekkende om de uilbroiding en ver betering van irrigatiewerkon in Indië ur gent te vorklaren. Men wilde het bewijs ge leverd zi^n, dat dit request een volkswensch was. 't Mocht wat! Niettogonstaando do pers de oproeping tot detso vergadering heinde en verre verspreid HfGcl, werd dat volk vertegenwoordigd door ternauwernood 60 belangstellenden en toen do inleider horinnerdo aan do uitspraak van den edelen minister Van Dedcm, dat het geld, noodig om het in 1891 door den directeur Van Bosso opgemaakte algemeen irnigatieplan uit te voeren, gevonden behoorde te worden uit leeniugon ondor garantie van hot moeder land, toen kregen er van die 60 wellicht 50 buikpijn uit angst, dat hot- daartoe werke lijk cone mocht komen. De rentabiliteit is de kapsl s, waaraan mon al die irrigatdeplannon zoo heerlijk kan ophangen, als men or voorloopig maar weer van af is. Wat kan 't schelen, dat in Nederland in do laatste halve eeuw 500 mil lioen zijn uitgegeven voor spoorwegen, ri vieren, kanalen, enz., waaryan bijna zokor niets zou zijn uitgevoerd als de volksverte genwoordiging eerst op eon cent af had wil len woton, wat ze wol zouden opbrengen? Dat lekkers had mon zelf betaald, voor eon deel uit do Indische kas en Indië is ver weg! De inleider trachtte nog indruk te maken door de bewering, clat dc Javaan, als we hora nu oindelijk maar eens gingen bewijzen, dat onzo staat toch liousch in do eerste plaats zijn belang op het oog heeft, stellig en zeker zich zal doodvechten om den archipel mee to helpen behouden tegen don beruchton B. V. Zelf geloofde hij daarvan natuurlijk geen woord en de toehoorders evenmin. Als do B. V. werkelijk cons komen mocht, zal de Javaan juist zoolang onze zijde houden, als wij do haas blijven; wie anders beweert., kont hom niet." De bittero conclusie van het blad is; „Als deze koloniën ooit voor Nederland ver loren gaan, zullen ze verspeeld rijn door eigen gierigheid en onverschilligheid." Kinderen, dio boter weezen waren. liet klinkt wel hard, maar toch: van hocvolo kleinen, die nog in het bezit zijn van bun ouders, geldt dit De heer J. H. A. A. Kal ff wijst daarop in het Tijdschrift voor Armenzorg in een warm pleidooi voor een spoodigo invoering der zoogenaamde „Kinderwetten." Daarin schrijvend over de voordeeion van gezinsverpleging voor weezon, komt hij van zelf te spreken ook ovor die „kinderen, voor wie het beter ware ook weezen te zijn." Hij bedoelt, do kinderen, van wio vnder of moeder nog leven, maar hun ten verdervc zijn; slechte ouders, die, zoolang dp kinder wetten nog niet zijn uitgevaardigd, misbruik maken van hun macht om jonge levens tc verwoesten. De schrijver zegt dan: „Vraagt hel aan do inrichting voor ver waarloosden, waar die kinderen in hun jeugd werden c-pgcnoinentoen had dc ont aarde moeder of vader niets geen bezwaar, dat anderen zich met de zorg hunner kindo ren willen belasten; opgegroeid, wil he« meisje niet weg uit haar reine omgeving, d? directrice doet alles om don vader of de moe der re bewegen haar het kind te laten b? houden; alles tevergeefs; en >wordt nu het meisje niet goedschiks nlcegcgo/ën dan mr»?L de veldwachter de wet helpen handhaven en zorgen, dat het kind aan zijn heul wordt af gegeven. Elke dag uitstel kost één of n yr men- sehenlevccs; niet door onvoorzichtigheid, nifet door dc omstandigheden, maar nllóen daardoor, dat de macht wordt gelaten aan zcdeloozc ouders, macht om te vernielen, dat gene, wat niet hun eigendorn i's, waarop zij gïon recht hebben; waarom toch wordt ge talmd met hot ontnemen dier vrecselijk'j macht aan zulke ouders? Hoe moet zulk een gejaagd jong wezen over onze menschelijke wetten denken. Zij is misschien klein van geest en denke lijk zal het haar daarom nooit duidelijk wor den .waarom juist haar lichaam verkocht mag worden en naar dat van zoovele andoro meisjes geen verdervende klauw mag worden uitgestoken. En al wordt het „waarom" ons nooit ge vraagd, aan ons zeiven moeten wij toch hier op antwoord geven. Waren de kinderwetten ingevoerd geweest, dan zou het dit jaar mogelijk geweest zijn aan een moeder uit den beschaafden stand, wonende in een groote stad, haar tweede j dochter te ontnemen. 19) Welken indruk de hoofdstad zou maken, had King vooruit gezien, nog voor hij die betreden had, want hij bezat rijke ervaringen omtrent Zuidamerikaansche steden, maar ook hij deed of alles nieuw voor hem was, on stond Clay toe alles te verklaren. Clay ontging dat niet, en hij keerde zich van tijd tot tijd naar hem toe, als hij over het een of ander in twijfel was, maar dan schudde King het hoofd, alsof hij wilde zoggen: „Dit is uw stad; de dames hooren dat alles liever van u." Clay_bra>cht de beide meisjes in de beste winkels, wa&r zij gefluisterde beraadslagin gen over kanten mantiles hielden, welke zij besloten hadden te dragen, en prachtige papieren waaiers koohten, waarop stieren gevechten in met zilver overladen kostumes waren afgebeeld. Hierop voordo hij ze in een klein, vuil gewelf, waar oude voorwerpen van zilver en met de hand beschilderde waaiers te krijgen waren, welke zeker bij een revolutie door families waren verpand, die al haar bezittingen op het spel gezet en verloren hadden. Van daar ging men naar een tabakswinkel, waar de heeren een paar in het land zelf gefabriceerde sigaren koch ten, welke ten gevolge van hot tabaksmono polie zoo slecht waren, als voortbrengselen van eon monopolie dat plegen te zijn. In Clay ontwaakte een plotselinge liefde voor de stad, zóó erkentelijk was hij er voor, dat zij miss Langham belang inboezemde en zich aan haar van den beaten kant loot zien. Hij voelde behoefte, den onbekenden bouw meester er voor to danken, dat hij het won derlijke, oude klooster had gebouwd, aan welks gele muren de tijd een oranjekleurige tint had gegeven en voor de met mos be groeide springfontein, welke voor de kloos terpoort stond, en waarom heen zich de vrouwen en meisjes uit de buurt niet roode waterkruiken op de schouders en kleine ezels verdrongen, die bijna onder hun las ten verdwenen; voor de negers, die den groe nen mooion waterwagen bestuurden en de blauwe karren, waarin het kunstmatig ge fabriceerde. ijs aan de klanten werd go- bracht. Tegen vijf uron besloot men het overige van den dag in do stad te blijven, waarom aan de beide andere jonge heeren getole- phoneord werd, zich bij het gezelschap in de „Venus", do groote, fijne restauratie aan de plaza te voegen, waar Clay zijn gasten had verzocht met hem te dineeren. Zijn voorstel om in den tussohentijd een bezoek aan den president te brengen, word aangenomen en men reed nu naar het re- geeringspaleis, dat op een open plein mid den in de stad lag. Toen men daar arriveerde, stonden do president en zijn vrouw juist op het punt hun gewonen namiddag-wandelrit op de alameda, de verzamelplaats der voorname wereld, te doen. De staatsk ar ossen en een afdeeling ruiterij kwamen uit een zijpoort, toen het gezelschap het voorplein opreed. Toen zij Clay zagen, begaven generaal Alva rez en zijn vrouw zich weer in huis en heet ten de gaston welkom. De president voerde ze in zijn ontvangkamer en onthaalde ze op champagne en sigaren, welke niet in de fabrieken van zijn regeering waren vervaar digd, terwijl zijn vrouw do jonge meisjes naar haar eigen vertrekken leidde. Daar schonk zij thee voor haar volgens de wijze dor beschaafde wereld en toonde duidelijk hoe blij zij was, dat zij eens weer met men- schen uit haar oigen kringen kon omgaan. Gedurende het grootste gedeelte van dit korte bezoek sprak madame Alvarez alleen, terwijl zij wel het woord tot miss Langham richtte, maar Hope toch voortdurend aan zag. Voor deze was bet iets ongewoons, zoo de opmerkzaamheid te trekken, als Alice aanwezig was, wat beide zustors dan ook opviel, zoodat zij cr later over spraken. „Voor een Spaansche was zij zeer smaak vol gekleed," merkte Alice dien namiddag op, „maar alles wat zij aan had was juist een jaar aohter de mode, of twaalf stoom boot-dagen ten achter, zoo als Mac Williams zou zeggen." „Zij doet mij denken," antwoordde Hope, „aan den zwarten panter, dien ik eens in ecn_ circus heb gezien." „Liovc hemel!" riep haar zuster. „Dien indruk heeft zij in het geheel niet op mij gemaakt. Waarom?" Zij wist zelve niet waarom, antwoordde Hope; het lag niet in haar aard, om haar gevoelens te ontleden. „Misschien omdat de panter er' zoo ongeluk kig uitzag," verklaarde zij op weifelenden toon, „en al den tijd rusteloos op en neer liep cn met don kop tegen de staven van zijn kooi stiet, alsof de pijn hem goed deed. Ma.- dame Alvarez maakte op mij denzelfden in druk, alsof zij zioh ingesloten voelde en naar vrijheid smachtte." Toen mevrouw Alvarez en de beide jonge meisjes de heeren weer hadden opgezocht, begaf het geheele gezelschap zich naar het terras en daar wachtten do bezoekers totdat de president en zijn vrouw weggoreden wa ren. Aan het hoofd van hot uit inlandschc ruiterij bestaande geleide merkte Hope een jongen man met donkerbruin haar en lichte teint op, die op een Engolsch zadel zat. Do oogon van don officier waren blauw, open cn aantrekkelijk, zelfs op dat oogen blik, terwijl hij, door zijn militaire plichten in beslag genomen, recht voor zich uit zag. Toen de president hem aanriep, kwam cr plotseling loven in hem; hij bracht zijn paard bij de treden en sprong uit den zadel. Alvarez stolde hem voor als kapitein Stuart, de bevelhebber van zijn lijfwacht, eertijds bij de Gordon Hooglanders, en legde daar bij liefdevol zijn hand op den schouder van den jongen man. „Hij behoedt mijn leven cn waakt over d-.« veiligheid van mijn haard cn mijn familie. Als hij wilde, zou hij het opperbevel over net leger kunnen krijgon, maar neen, hij houdt van mij en zegt, dat wij meer de bescher ming voor onze vrienden thuis, dan voor de vijanden aan de grens noodig hebben. Mis schien weet hij het best. Ik vertrouw hom, mr. Langham," voegde de president er plech tig bij, „zoo als ik niemand anders hier in het geheele land vertrouw." „Het doet mij veel genoegen, kennis met kapitein Stuart te maken," antwoordde mr. Langham glimlachend en zich volkomen be wust in welke mate de aangeboren terughou ding van den Angelsaksor onder dc loftuiting van den Spanjaard leed. Stuart was werke lijk zóó verlegen, dat hij onder zijn door do zon verbrande teint bloosde, terwijl hij, allen de hand schuddend, Clay verzekerde, dat hij verrukt was, hem te leeren konnen. Daar over lachten de andern, wat Stuart in zoo ver tot ziclizelven bracht, dat hij met het ge lach instemmen cn Clay's invitatie, later met hen te dineeren, aannemen kon. Toen zij de restauratie bereikten, waren Ted Langham cn Mac Williams daar reeds gearriveerd, cn allen stegen samen de trap op naar het balkon, dat Clay voor zijn ge zelschap had besproken. In zijn hoedanigheid als gastheer toonde do jonge ingenieur zich van zijn besten kant. Het amuseeron cn tevredenstellen van con half dozijn menschen ging hem heel goed af en terwijl gerecht op gerecht volguo, dc wij- 1 nen afwisselden cn dc lichten, al dc anderen in hot donker latend, slechte de gezichten van de fcafelgcnootcn beschenen, werden al len spoedig nog vrooi ijker en dc gesprekken vertrouwelijker. Clay kende de soort van tafo'gesprokken, waaraan de Langhams geuoon waren, en maakte van do vreemdsoortige omgeving op een wijze gebruik, dat het gesprek over ge heel andere onderwerpen liep. King ver* lciddo hij tot een schildering van do ver dwenen steden, die hij eerst doorsnuffeld en vervolgens van haar leelijkc afgodsbeelden beroofd hadMac Williams dwong hij van het loven in de rotsgebergten te vertellen en zelfs Stuart verloor zijn blooheid en herin nerde zich „iets dergelijks, wat hij in het fort Nilt, in Boven-Birnia, gezien had." „Natuurlijk", verklaarde Olay aan het slot van een dezer verhalen, „daar hij een En- gelscbman is, heeft Stuart dc hoofdzaak in zijn geschiedenis weggelaten; namelijk dat hij de poort van het front met dynamiet heeft laten springen. Daarvoor heeft hij het kruis van verdienste gekregen." [Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5