No. 13009
LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 23 JUU. - TWEEDE BLAD.
Anno VJOü.
Officieels Kennisgeving.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Ü9 Ingenieur.
KENNISGEVING.
NATIONALE MILITIE.
Opt orping tot den werk el ij ken dienst.
De Burgemeester van Leiden,
Gezien de circulaire van den Commissaris der
Koningin in de provincie Zuid Holland, dd. 28
Jnni li., Provinciaal blad No. 82, betreffende de
oproeping in activiteit van milicien-verlofgangers
der lichtingen van 1897, 1898, 1899 en 1900;
Brengt ter kennie van de in deze gemeente
gevestigde milicien-verlofgangers, behoorende tot
de lichtingen en korpsen of korpegedeel^en hier
onder vermeld, dat zij, ingevolge Koninklijk
besluit van 8 April 1902, No. 45, in dit jaar,
krachtens art. 111 der Militiewet 1901, in werke-
lijken dienst moeten komen, ten einde gedurende
bet mede hieronder, achter den naam van elk
korps of zijn onderdeelen vermeld tjjdvak aan
herhalingsoefeningen deel te nemen, ale:
Lichting 1897
korps Pontonniers, in garnizoen te Dordrecht
van 4 Augustus tot en met o September; korps
Genietroepen, in garnizoen te Utrecht, lste tot
en met 8ste compagnie van 30 Juli tot en
met 12 Augustus;
Lichting 1S99
regiment Grenadiers en Jagers, in garnizoen te
's-Uravenhage, alle bataljons van 13 Augustus
tot en met 16 September; 4de regiment Infanterie,
lste bataljon, in garnizoen te Delft, 2de en 4de
bataljon, in garnizoen te Leiden van 13
Augustus tot on met 16 September; 5de regiment
Infanterie, lste tot en met 4do bataljon, in
garnizoen te Amersfoort van 20 Augustus tot
en met 23 September; 6de regiment Infanterie,
lste tot en met 4de bataljon, in garnizoen te
Breda van 9 Augustus tot en met 12 September;
7de regiment Intanterie, 2de, 3de en 4de bataljon,
in garnizoen te Amsterdam van 13 Augustus
tot en met 16 September; 8ste regiment Infanterie,
2de bataljon, in garnizoen te Deventer, 8de en
4de bataljon, in "garnizoen te Arnhem van 13
Augustus tot en met 16 September; 2deregiment
HuzareD, lste, 2de en 5de eskadron, in garnizoen
te Venloo, 3de en 4de eskadron, in garnizoen te
Roermond van 13 Augustus tot en met 16
September;
Lichting 1900
korps Torpedisten, in garnizoen te Brielle van
8 Augustus tot en met 11 September;
en roept de bedoelde verlofgangers mitsdien op
am op ^en dag voor hun opkomst bepaald, des
namiddags vóór vier uren, bij bun korps, in de
hierboven aangewezen garnizoensplaatsen, tegen
woordig te zijn, in uniform gekleed en voorzien
van al de voorwerpen van kleeding en uitrusting,
door hen bij bet vortrek met groot verlof mede
genomen, alsmede van bun zakboekje met verlofpas.
De opgeroepen manschappen worden voorts ver
wittigd, dat zij zich den dag vóór dien voor hun
opkomst bepaald (of, is deze laatste een Maandag,
des Zaterdags te voren), dos voormiddags tusschon
10 en 12 uron, voorzien van hun zakboekje ter
Gemeente-Secretarie (afd. Militie en Schuttery,
kamer No. 91 alhier behooren te vervoegen, tot
het doeu afteekeuen van bun verlofpas, alsmede
tot het ontvangen, zoo noodig, van een vervoer-
bowijs en, indien hun garnizoensplaats buiten
deze gemeente is gelegen, desverlangd van het
hun toekomend daggeld; en dat zij, bijaldien
ziekte hen mocht verhinderen aan deze oproeping
te voldoen, verplicht zyn daarvan tijdig ter
Secretarie voormeld kennis te geven, onder over
legging van een desbetreffende schriftelijke ver-
kla. ing van een geneeskundige, zullende zij echter
^houden zijn zieb na hua hereto! onvorw.ylïï
naar bun korp9 te begeven.
Leiden, De Burgemeester voornoemd,
19 Juli 1902. H. C. JUTA, Weth., lo.-Burg.
In dc Stichtsche Courant komt hot vol
gende ingezonden stuk voor van mr. C. Al
[Wieneckc:
Zooeven las ik een bericht, uit uw geacht
blad overgenomen, in een andere courant,
waarin ergerlijke dieren mishand c-
i n g e n staan vermeld, nl. hot wegnemen
van do nieren bij konijnen en verdere mar
telingen, door een student bedreven.
Naar aanleiding uwer opmerking, dat
Art. 254 W. v. Strafrecht niet voldoende
Schijnt tegen dergelijke vivisectie, veroor
loof ik mij u op te merken, dat, afgezien
van den strijd, die tusschon de juristen be
staat over de vraag of het woord mishan
deling van art. 254 hetzelfde begrip uit
drukt als dat van art. 300 W. v. Strafrecht,
toch door minister Modderman bij de be
handeling onzer Strafwet uitdrukkelijk is
verklaard, dat de oxcessen van vivisectie
reeds nu strafbaar zijn, terwijl dan later
de vivisectie bij de wet geregeld en beperkt
moest worden.
Volgens de verklaring van den auteur on
zer strafwet en ook volgens de meen ing van
andere gezaghebbende juristen (o.a. prof.
Van Hamel) ie de oriviaeefcie alleen straffe
loos indien zij geschiedt; door een weten-
Bcliappelijk persoon voor een w e-
fceneohappelijk doel en naar we-
tensohappelijke methoden (zie
dissertatie H. M. Witsen: „Vivisectie") en
zoo ver mij bekend is, is nog geen jurist te
gen deze opvatting opgekomen.
Daar een niet-gepromoveerde niet is;
„eon wetenschappelijk man",
zal dus, naar ik vermoed, een "vervolging
niet uitblijven, indien de feiten voldoende
zijn bewezen.
En het feit, dat vele bladen uw bericht
met instemming overnamen, bewijst wel, dat
een vervolging hier door velen wordt ge-
wenscht.
De Standaard zegt:
Er is reden tot dankbaarheid, -wanneer
men ziet, dat de opbrengst van dezelfde
belastingen en dientengevolge dc totale
ontvangt van 's lands middelen ieder jaar
eon hooger cijfer aangeven.
Dat bewijst toch, dat. de welvaart der be
volking in haar geheel beschouwd niet ver
mindert, maar dat in schier alle takken van
bodrijf en nering vooruitgang is te consta-
teeren.
Thans is de opbrengst der middelen over
de eerste helft van dit jaar bekend; en daar
uit blijkt dat -het eerste halfjaar ongeveer
2 millioen meer heeft opgebracht dan het
eerste halfjaar over 1901. Een vermeerde
ring, die reden geeft tot tevredenheid, te
meer, ook al mag niet over hot hoofd ge
zien worden, dat de sterk wisselende succes
sie-rechten nu ook voordeelig waren om
dat de directe belastingen ruim 8 ton ach
terbleven, iets wat, gelijk men weet, zich
herstelt.
Indien nu de uitgaven, ook voor de toe
komst, toenamen in gelijke mate als dc ont
vangsten vermeerderen er zou alle aan
leiding zijn .om den toestand van 's lands
financiën bevredigend te noemen.
Doch men weet, dat dit niet het ge
val is.
Dc Leerplichtwet vordert groote uitgaven;
de Ongevallenwet hakt cr nogal diep in;
en het lijstje van ambtenaron, die dienst
moeten doen bij de uitvoering van de Ge-
zondheids- ca de Woningwet, duidt weder
op niet onaanzienlijke uitgaven.
Dc toestand is nu zoo, dat ter nauwer-
nood do uitgaven door dc ontvangsten wor
den gedekt, dat het zelfs niet onmogelijk
is aan hot eind van het jaar voor een tekort
te staan.
Waar moet hot geld dan van daan komen,
dat straks noodig zal zijn voorde uitvoering
van dc nieuwe Vetten, welke onder dit Mi
nisterie zijn te verwachten
De liberalen, die zoo heftig te k. gaan
togen herziening en uitbreiding van hot ta
rief van invoerrechten, hebben op deze
vraag nog altijd een antwoord te geven.
Staats-erfrecht willen ze, en terecht, niet;
voor verhooging dor successie-rechten voor
de groote vermogens zijn dc meesten hunner,
niet zonder eenige gegronde reden, ook niet
te vinden.
Maar wat dan?
Het Handelsblad heeft reeds ccnige jaren
geleden de wenschelijkheid besproken de.I n
dischc spoorwegen onder zelfstandig
beheer te brengen, en het meent, dat met de
uitbreiding,—welke zoowel de Staatsspoorwe
gen als de particuliere spoor- en tramwegen
ondergaan, de vraag gesteld mag worden,
of de tijd daartoe thans nog niet gekomen is.
Zooals bekend is, schrijft het Handelsblad,
maakt het spoorwegbehcer tot dusver een
aanhangsel uit van het Dc-partement der
Burgerlijke Openbare Werken, welks direc
teur met alles, wat den waterstaat (bruggen,
wegen, irrigatie), 's lands gebouwen, de kust-"
verlichting, den post- en telegraafdienst be
treft, de handen reeds meer dan vol heeft.
In vroegere jaren, tot 1888, vormde „de
dienst der Staatsspoorwegen" een afzonder
lijken diensttak, onder oppertoezicht van den
directeur der B. O. W.toen, in 1888, maak
te de betrekkelijke decentralisatie
om redenen van persoonlijken aard ver
moedelijk, want een noemenswaardige bezui
niging was niet het gevolg der verandering
plaats voor een centralisatie: het „volle
spoorwegbeheer" werd bij het departement
overgebracht en hier een nieuwe afdeeling
„spoor- en tram-wegen en stoomwezen" op-
gerioht. De afdeelingschef draagt den titel
van hoofdinspecteur, gelijk ook voor de af
deeling posterijen en telegraphie het ge
val is
Zoodanige organisatie moet zoodra het
een beheer van grooten omvang betreft
verkeerd werken. De deskundige wordt, ge
heel noodeloos, als buroau-ambtenaar aange
steld onder de bevelen van den minder of in
't geheel niet deskundige; kan zijn plannen
en voorstellen niet zelf bij do Regeering in
dienen en verdedigen, alles gaat door den
trechter van den directeur, die kan tegen
houden al wat niet met zijn inzichten
strookt; niet de hoofdinspecteur van den
spoorwegdienst, maar de directeur is de
adviseur der Regeering.
Het hangt natuurlijk voor een goed deel af
van de personen in functie, of de gebreken
der organisatie duidelijk gevoeld worden.
Men kan zich voorstellen, dat jaren lang,
ondanks de organisatie, de zaken goed mar-
chceren, maflr te eeniger tijd zal dit niet het
geval zijn. Het is waarlijk niet ondenkbaar,
dat er eens een in irrigatie of architectuur
bekwaam man optreedt als directeur, die, of
schoon niet bekwaam in spoorwegzaken, in
't bijzonder in spoorweg-exploitatie, daarin
toch den baas wil spelen Tot schade al
licht van don gang van zaken, van 's lands
schatkist ook I
In ieder goval mag men vragenWaartoe
do onnoodige tusschenscbijf, waarom het
spoorwegbeheer niet, tegenover de Regeering
met de volle verantwoordelijkheid belast?
Waar liet een zoo belangrijken cn omvang
rijken tak van dienst geldt, mag men waar
lijk de organisatie wel z<5ó maken, dat alle
noodelooze wrijving voorkomen wordt en de
meeste waarborg verkregen wordt voor eon
good beheer.
Tot uit. 1900 was voor den aanleg van
Staatsspoorwegen ca. 150 millioen - uitgege
ven. De ontvangster, bedroegen in dat jaar
ruim 13, de uitgaven ruim 7 millioen. Eisckt
eon dergelijke onderneming niet een zelfstan
dig beheer, hetwelk zich daaraan geheel kan
wijden.
Maar bovendien zijner in Indië tal van
particuliere spoor-' cn tramwegen, die tot
uit- 1900 reeds ca. 85 millioen gulden hebben
gekost; op die banen moet van ltegcerings-
wege toezicht worden gehouden, opflat hit
algemeen belang zooveel mogelijk bevorderd
worde. Verschillende concession worden
voortdurend aangevraagd en vanwege de
Regeeriug beoordeeld...
Voor dat alles is een „afdeeling" bij een
ander departement volstrekt onvoldoende,
is een zelfstandig departement dringend noo
dig, opdat de volle waarborg verkregen wor
de, dat dc exploitatie van 's lauds bezit zoo
dojlticffend mogelijk geschiede, cn ook, dat
de concessiën, aan particulieren verleend, dj
algemeene welvaart ten goede komen.
Do werkzaamheden zullen in do toekomst
steeds omvangrijker wordenmen denkc
slechts aan de spoor- cn tramwegon, die in
Zuid-Sumatra, Zuid-Borneo en andere Bui
tenbezittingen op" den duur ryet achterwege
zullen kunnen blijven.
En van den anderen kant, zal het tegen
woordig Departement van Openbare Wer
ken zijn bemoeiingen zien toenemen, vooral
doordien do irrigatie en de havenwerken op
Java meer aandacht eischen dan tot dusver
daaraan geschonken werd, en ook de buiten
bezittingen meer en meer tot ontwikkeling
worden gebracht.
Ons dunkt, dat, ooE met het oog daarop,
Thans het oogenblik is aangebroken om het
Departement te ontlasten van een -deel zijner
werkzaamheden. Er is dan te meer kans, dat
èn het irrigatie-, èn het spoorwegwezen beter
tot hun recht komen dan nu.
Als meermalen de klacht vernomen wordt,
dat de zaken in Indië steeds bijzonder lang
in voorbereiding zijn, dan vergeto men niet,
dat de reden daarvan o. a. te zoeken is in de
te bekrompen organisatie der bestuursorga
nen. Zoodra een tak van dienst genoeg om
vang beeft verkregen om een eigen zelfstan
dige organisatie te wettigen, geeft het be
houd van de verouderde inrichting slechts
aanleiding tot onvoldoend beheer en, niet
het minst, tot groote vertraging.
„Goedkoop" kan den al zeer licht „duur
koop" rijn.
In de provincie Limburg laten in en
kele gemeenten dc betalingen van g e -
moentewege althans wat do onder-
w ij z e r s betreft veel te wenschen over.
Thans heeft het hoofdbestuur van den „Bond
~van Nederl. Onderwijzers" de aandacht van
den Minister op dezen onbehoorlijken toe
stand gevestigd, onder aanhaling o. a. van
jde volgende feiten:
Het hoofd der o. 1. s. R. Berendse, to Ber
gen, gezinshoofd met 5 kindoron, genietende
een salaris van ƒ850, had daarvan op 4 Juli
jl. nog slechts f 100 ontvangen. De man is se
dert 1 Januari ziek, volgens verklaring van
den geneesheer, wegeDS het werken met on
voldoend personeel, over een tijdvak van 26
jaar.
E. Rouschop, onderwijzer aldaar, met 9
dienstjaren, salaris /650, had daarvan op
dien datum ontvangen 40.
T. Zeger, onderwijzer aldaar, met 1 dienst
jaar salaris 500, had daarvan op dien da
tum ontvangen f 40.
P. Arts, onderwijzer te Well, gemeente
Bergen, salaris 600 ,had op dien datum
ontvangen f 60.
fj van Wijnhoven onderwijzer aan dezelf
de school, salaris 550, had op 4 Juli ont
vangen /GO.
J. Titulair, hoofd o. 1. school te Afferdcn,
gemeente Borgen, gezinshoofd met 9 kinde
ren ,25 dienstjaren, salaris f 850, had op 4
Juli jl. ontvangen f 100.
Van Hooff, onderwijzer aan dezelfde school
gehuwd, salaris f 550, had op dien datum
ontvangen 60.
Van Bommel, eveneens onderwijzer aldaar,
salaris 500, had op genoemden datum ont
vangen f 60.
Van der Ven, hoofd der o. 1. school te Sic-
bengewald, gemeento Bergen, gezinshoofd
met 4 kinderen, salaris 850, had op 4 Juni
jl. 100 ontvangen.
Roelofs, onderwijzer *ym dezelfde school,
-gehuwd, salaris ƒ600, had op dien-datum
ontvangen 60
J. v. d Donk, hoofd der o. 1. school te Heije
gemeente Bergen 40 dienstjaren, salaris 850
had 4 Juli jl. ontvangen ƒ100.
Het is duidelijk gebleken, zegt nu De Tijd
dat deze toestanden tot groot misnoegen en
ongerief aanleiding geven. Zeer waarschijn
lijk worden zij veroorzaakt door gebrek aan
kasgeld .doordien in het begin van het jaar
de gemcentenaren de nakoming van hun be
lastingplicht uitstellen tot later. En-al zal
het euvel in de practijk wel wat verlicht wor
den .omdat, de dorp"lingen den meester wel
op billijke voorwaarden hun leveranties zul
len crcditccren, er dient toch iets op gevon
den te worden, om aan dc onderwijzers het
hun toekomende salaris op tijd uit te bctah n.
Men kan toch bezwaarlijk voor onderwij
zers een Raffeisenbank gaan stichten.
Do Jarabode bevat een klacht over het
weinige, dat voor Indië door de Re
geering in het afgcloopen jaar is verricht.
Zij «zegt o. a. daarbij:
..Hot zal voor een good deel misschien te
wijten zijn aan dc langdurige ongesteldheid
van don minister van koloniën, dat veel on
gedaan bleef wat al lang urgent is, maar ook
Nederlands ^onaandoenlijkheid voor do kolo
niën is daarvan de schuld en die onverschil
ligheid zal ton slotte moeten leiden tot het
verlies daarvan. Men wil ginds niot luiste--,
ren en zal het zich te laat berouwen, als dc
gelegenheid wordt afgesneden om hier do
zoontjes cn de neefjes aan goed betaalde
postjes te helpen."
En dio boschuldiging van onaa: doenlijk
heid licht het blad dan aldus toe:
„De Nederl ondsoho afdeeling der Maat
schappij van Landbouw cn Nijverheid in
Nederl.-Indië en de Verceniging Oost en
West en Moederland cn Koloniën belegden
den 12den Mei in Den Haag een gemeen
schappelijke vergadering, om steun te vorlee-
non aan een verzoekschrift aan de Tweede
Kamer, strekkende om de uilbroiding en ver
betering van irrigatiewerkon in Indië ur
gent te vorklaren. Men wilde het bewijs ge
leverd zi^n, dat dit request een volkswensch
was. 't Mocht wat! Niettogonstaando do
pers de oproeping tot detso vergadering
heinde en verre verspreid HfGcl, werd dat
volk vertegenwoordigd door ternauwernood
60 belangstellenden en toen do inleider
horinnerdo aan do uitspraak van den edelen
minister Van Dedcm, dat het geld, noodig
om het in 1891 door den directeur Van Bosso
opgemaakte algemeen irnigatieplan uit te
voeren, gevonden behoorde te worden uit
leeniugon ondor garantie van hot moeder
land, toen kregen er van die 60 wellicht 50
buikpijn uit angst, dat hot- daartoe werke
lijk cone mocht komen.
De rentabiliteit is de kapsl s, waaraan
mon al die irrigatdeplannon zoo heerlijk
kan ophangen, als men or voorloopig maar
weer van af is. Wat kan 't schelen, dat in
Nederland in do laatste halve eeuw 500 mil
lioen zijn uitgegeven voor spoorwegen, ri
vieren, kanalen, enz., waaryan bijna zokor
niets zou zijn uitgevoerd als de volksverte
genwoordiging eerst op eon cent af had wil
len woton, wat ze wol zouden opbrengen?
Dat lekkers had mon zelf betaald, voor eon
deel uit do Indische kas en Indië is ver
weg! De inleider trachtte nog indruk te
maken door de bewering, clat dc Javaan,
als we hora nu oindelijk maar eens gingen
bewijzen, dat onzo staat toch liousch in do
eerste plaats zijn belang op het oog heeft,
stellig en zeker zich zal doodvechten om den
archipel mee to helpen behouden tegen don
beruchton B. V. Zelf geloofde hij daarvan
natuurlijk geen woord en de toehoorders
evenmin. Als do B. V. werkelijk cons komen
mocht, zal de Javaan juist zoolang onze zijde
houden, als wij do haas blijven; wie anders
beweert., kont hom niet."
De bittero conclusie van het blad is;
„Als deze koloniën ooit voor Nederland ver
loren gaan, zullen ze verspeeld rijn door
eigen gierigheid en onverschilligheid."
Kinderen, dio boter weezen waren. liet
klinkt wel hard, maar toch: van hocvolo
kleinen, die nog in het bezit zijn van bun
ouders, geldt dit
De heer J. H. A. A. Kal ff wijst daarop in
het Tijdschrift voor Armenzorg in een warm
pleidooi voor een spoodigo invoering der
zoogenaamde „Kinderwetten."
Daarin schrijvend over de voordeeion van
gezinsverpleging voor weezon, komt hij van
zelf te spreken ook ovor die „kinderen, voor
wie het beter ware ook weezen te zijn."
Hij bedoelt, do kinderen, van wio vnder of
moeder nog leven, maar hun ten verdervc
zijn; slechte ouders, die, zoolang dp kinder
wetten nog niet zijn uitgevaardigd, misbruik
maken van hun macht om jonge levens tc
verwoesten. De schrijver zegt dan:
„Vraagt hel aan do inrichting voor ver
waarloosden, waar die kinderen in hun
jeugd werden c-pgcnoinentoen had dc ont
aarde moeder of vader niets geen bezwaar,
dat anderen zich met de zorg hunner kindo
ren willen belasten; opgegroeid, wil he«
meisje niet weg uit haar reine omgeving, d?
directrice doet alles om don vader of de moe
der re bewegen haar het kind te laten b?
houden; alles tevergeefs; en >wordt nu het
meisje niet goedschiks nlcegcgo/ën dan mr»?L
de veldwachter de wet helpen handhaven en
zorgen, dat het kind aan zijn heul wordt af
gegeven.
Elke dag uitstel kost één of n yr men-
sehenlevccs; niet door onvoorzichtigheid,
nifet door dc omstandigheden, maar nllóen
daardoor, dat de macht wordt gelaten aan
zcdeloozc ouders, macht om te vernielen, dat
gene, wat niet hun eigendorn i's, waarop zij
gïon recht hebben; waarom toch wordt ge
talmd met hot ontnemen dier vrecselijk'j
macht aan zulke ouders?
Hoe moet zulk een gejaagd jong wezen
over onze menschelijke wetten denken.
Zij is misschien klein van geest en denke
lijk zal het haar daarom nooit duidelijk wor
den .waarom juist haar lichaam verkocht
mag worden en naar dat van zoovele andoro
meisjes geen verdervende klauw mag worden
uitgestoken.
En al wordt het „waarom" ons nooit ge
vraagd, aan ons zeiven moeten wij toch hier
op antwoord geven.
Waren de kinderwetten ingevoerd geweest,
dan zou het dit jaar mogelijk geweest zijn
aan een moeder uit den beschaafden stand,
wonende in een groote stad, haar tweede j
dochter te ontnemen.
19)
Welken indruk de hoofdstad zou maken,
had King vooruit gezien, nog voor hij die
betreden had, want hij bezat rijke ervaringen
omtrent Zuidamerikaansche steden, maar
ook hij deed of alles nieuw voor hem was,
on stond Clay toe alles te verklaren. Clay
ontging dat niet, en hij keerde zich van tijd
tot tijd naar hem toe, als hij over het een of
ander in twijfel was, maar dan schudde
King het hoofd, alsof hij wilde zoggen: „Dit
is uw stad; de dames hooren dat alles liever
van u."
Clay_bra>cht de beide meisjes in de beste
winkels, wa&r zij gefluisterde beraadslagin
gen over kanten mantiles hielden, welke zij
besloten hadden te dragen, en prachtige
papieren waaiers koohten, waarop stieren
gevechten in met zilver overladen kostumes
waren afgebeeld. Hierop voordo hij ze in een
klein, vuil gewelf, waar oude voorwerpen
van zilver en met de hand beschilderde
waaiers te krijgen waren, welke zeker bij
een revolutie door families waren verpand,
die al haar bezittingen op het spel gezet en
verloren hadden. Van daar ging men naar
een tabakswinkel, waar de heeren een paar
in het land zelf gefabriceerde sigaren koch
ten, welke ten gevolge van hot tabaksmono
polie zoo slecht waren, als voortbrengselen
van eon monopolie dat plegen te zijn.
In Clay ontwaakte een plotselinge liefde
voor de stad, zóó erkentelijk was hij er voor,
dat zij miss Langham belang inboezemde en
zich aan haar van den beaten kant loot zien.
Hij voelde behoefte, den onbekenden bouw
meester er voor to danken, dat hij het won
derlijke, oude klooster had gebouwd, aan
welks gele muren de tijd een oranjekleurige
tint had gegeven en voor de met mos be
groeide springfontein, welke voor de kloos
terpoort stond, en waarom heen zich de
vrouwen en meisjes uit de buurt niet roode
waterkruiken op de schouders en kleine
ezels verdrongen, die bijna onder hun las
ten verdwenen; voor de negers, die den groe
nen mooion waterwagen bestuurden en de
blauwe karren, waarin het kunstmatig ge
fabriceerde. ijs aan de klanten werd go-
bracht.
Tegen vijf uron besloot men het overige
van den dag in do stad te blijven, waarom
aan de beide andere jonge heeren getole-
phoneord werd, zich bij het gezelschap in
de „Venus", do groote, fijne restauratie aan
de plaza te voegen, waar Clay zijn gasten
had verzocht met hem te dineeren.
Zijn voorstel om in den tussohentijd een
bezoek aan den president te brengen, word
aangenomen en men reed nu naar het re-
geeringspaleis, dat op een open plein mid
den in de stad lag.
Toen men daar arriveerde, stonden do
president en zijn vrouw juist op het punt
hun gewonen namiddag-wandelrit op de
alameda, de verzamelplaats der voorname
wereld, te doen. De staatsk ar ossen en een
afdeeling ruiterij kwamen uit een zijpoort,
toen het gezelschap het voorplein opreed.
Toen zij Clay zagen, begaven generaal Alva
rez en zijn vrouw zich weer in huis en heet
ten de gaston welkom. De president voerde
ze in zijn ontvangkamer en onthaalde ze
op champagne en sigaren, welke niet in de
fabrieken van zijn regeering waren vervaar
digd, terwijl zijn vrouw do jonge meisjes
naar haar eigen vertrekken leidde. Daar
schonk zij thee voor haar volgens de wijze
dor beschaafde wereld en toonde duidelijk
hoe blij zij was, dat zij eens weer met men-
schen uit haar oigen kringen kon omgaan.
Gedurende het grootste gedeelte van dit
korte bezoek sprak madame Alvarez alleen,
terwijl zij wel het woord tot miss Langham
richtte, maar Hope toch voortdurend aan
zag. Voor deze was bet iets ongewoons, zoo
de opmerkzaamheid te trekken, als Alice
aanwezig was, wat beide zustors dan ook
opviel, zoodat zij cr later over spraken.
„Voor een Spaansche was zij zeer smaak
vol gekleed," merkte Alice dien namiddag
op, „maar alles wat zij aan had was juist
een jaar aohter de mode, of twaalf stoom
boot-dagen ten achter, zoo als Mac Williams
zou zeggen."
„Zij doet mij denken," antwoordde Hope,
„aan den zwarten panter, dien ik eens in ecn_
circus heb gezien."
„Liovc hemel!" riep haar zuster. „Dien
indruk heeft zij in het geheel niet op mij
gemaakt. Waarom?"
Zij wist zelve niet waarom, antwoordde
Hope; het lag niet in haar aard, om haar
gevoelens te ontleden.
„Misschien omdat de panter er' zoo ongeluk
kig uitzag," verklaarde zij op weifelenden
toon, „en al den tijd rusteloos op en neer
liep cn met don kop tegen de staven van zijn
kooi stiet, alsof de pijn hem goed deed. Ma.-
dame Alvarez maakte op mij denzelfden in
druk, alsof zij zioh ingesloten voelde en
naar vrijheid smachtte."
Toen mevrouw Alvarez en de beide jonge
meisjes de heeren weer hadden opgezocht,
begaf het geheele gezelschap zich naar het
terras en daar wachtten do bezoekers totdat
de president en zijn vrouw weggoreden wa
ren. Aan het hoofd van hot uit inlandschc
ruiterij bestaande geleide merkte Hope
een jongen man met donkerbruin haar en
lichte teint op, die op een Engolsch zadel
zat. Do oogon van don officier waren blauw,
open cn aantrekkelijk, zelfs op dat oogen
blik, terwijl hij, door zijn militaire plichten
in beslag genomen, recht voor zich uit zag.
Toen de president hem aanriep, kwam cr
plotseling loven in hem; hij bracht zijn
paard bij de treden en sprong uit den zadel.
Alvarez stolde hem voor als kapitein Stuart,
de bevelhebber van zijn lijfwacht, eertijds
bij de Gordon Hooglanders, en legde daar
bij liefdevol zijn hand op den schouder van
den jongen man.
„Hij behoedt mijn leven cn waakt over d-.«
veiligheid van mijn haard cn mijn familie.
Als hij wilde, zou hij het opperbevel over net
leger kunnen krijgon, maar neen, hij houdt
van mij en zegt, dat wij meer de bescher
ming voor onze vrienden thuis, dan voor de
vijanden aan de grens noodig hebben. Mis
schien weet hij het best. Ik vertrouw hom,
mr. Langham," voegde de president er plech
tig bij, „zoo als ik niemand anders hier in
het geheele land vertrouw."
„Het doet mij veel genoegen, kennis met
kapitein Stuart te maken," antwoordde mr.
Langham glimlachend en zich volkomen be
wust in welke mate de aangeboren terughou
ding van den Angelsaksor onder dc loftuiting
van den Spanjaard leed. Stuart was werke
lijk zóó verlegen, dat hij onder zijn door do
zon verbrande teint bloosde, terwijl hij, allen
de hand schuddend, Clay verzekerde, dat
hij verrukt was, hem te leeren konnen. Daar
over lachten de andern, wat Stuart in zoo
ver tot ziclizelven bracht, dat hij met het ge
lach instemmen cn Clay's invitatie, later met
hen te dineeren, aannemen kon.
Toen zij de restauratie bereikten, waren
Ted Langham cn Mac Williams daar reeds
gearriveerd, cn allen stegen samen de trap
op naar het balkon, dat Clay voor zijn ge
zelschap had besproken.
In zijn hoedanigheid als gastheer toonde
do jonge ingenieur zich van zijn besten kant.
Het amuseeron cn tevredenstellen van con
half dozijn menschen ging hem heel goed af
en terwijl gerecht op gerecht volguo, dc wij- 1
nen afwisselden cn dc lichten, al dc anderen
in hot donker latend, slechte de gezichten
van de fcafelgcnootcn beschenen, werden al
len spoedig nog vrooi ijker en dc gesprekken
vertrouwelijker.
Clay kende de soort van tafo'gesprokken,
waaraan de Langhams geuoon waren, en
maakte van do vreemdsoortige omgeving op
een wijze gebruik, dat het gesprek over ge
heel andere onderwerpen liep. King ver*
lciddo hij tot een schildering van do ver
dwenen steden, die hij eerst doorsnuffeld en
vervolgens van haar leelijkc afgodsbeelden
beroofd hadMac Williams dwong hij van
het loven in de rotsgebergten te vertellen en
zelfs Stuart verloor zijn blooheid en herin
nerde zich „iets dergelijks, wat hij in
het fort Nilt, in Boven-Birnia, gezien had."
„Natuurlijk", verklaarde Olay aan het slot
van een dezer verhalen, „daar hij een En-
gelscbman is, heeft Stuart dc hoofdzaak in
zijn geschiedenis weggelaten; namelijk dat
hij de poort van het front met dynamiet
heeft laten springen. Daarvoor heeft hij het
kruis van verdienste gekregen."
[Wordt vervolgd.)