No. 13000 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 12 JULI. - DERDE BLAD. Anno 1902. 5 HET HOEFIJZER. THEE. Op mijn schrijftafel staat als presee-papier een paardehocf; niet een sierlijke reproduo- tde uit metaal, neon; het is een echte, mooie voorhoef van een edel Berberpaard; het be- Jlag is van zilver en een fceekening versiert poven de gladde zijde der gipsvulling. Een kunstvaardige hand heeft er een prachtigen (paardekop met golvende manen en groote, (vurige oogen op gotoovord. Onder de teeke- «ïing staat: „Mel-Chir". In nachten van volle maan, als de slaap iiict wil komen, als de groote, oude linden ycor mijn ramen onder den hevigen storm wind zwiepend de takken buigen en de zwar te stroom in het kanaal klagend ruischt, don is het mij, als hoorde ik uit de verre verte een dreunenden hoefslag, en levendig irokt de geschiedenis van Mel-Chir mijn geest voorbij, van het sneeuwwitte roe, wiens hoef mijn schrijftafel siert. Claude De St.-Ignan was als luitenant Baar Biskra, de zuidelijkste, Fransche, mili taire post van het departement Constantino jin Algiers overgeplaatst. Van uet élégante, schoone Nancy naar het zufden van Tunis, naar de kleine oase der Algerijnsche Sahara, 'dat was een harde slag geweest voor den levenslustgen Claude, en in een slecht hu mour streod hij verscheiden maanden tegen jhet onveranderlijke; daarna kreeg zijn licht zinnige geest weer do overhand, en hij ver gat bij het ronddwalen spoedig de opwek kende genoegens vaa het garnizoensleven in het vaderland. Op zekeren dag had hij zich in gezelschap ?van een Kabiel, die oen goede heiberg in Bis kra had, voor een wandeling naar de woeste streek der zoutmo - ssen gereed gemaakt, omdat de laatste hen. in uitzicht gesteld had, dat hij daar een paardenhandelaar kon ont moeten, die elk jaar op dezen tijd van Me- rayer of El-Aghuat naar het noorden trok, om zijn edele dieren in de garnizoenssteden te verkoopen. Claude wilde deze gelegenheid niet laten voorbijgaan; reeds lang koesterde hij don wensch zich een mooi dier van zuiver ras aan te sohaffen. Door stoppenlamd, woestijn met hier en daar dicht begroeide plekken of lieflijke oasen wandelend, liet hij al de eigenaardige bekoring van deze landstreek op zich inwer ken, plukte hier en daar thijm of mimoeen en neuriede Fransohe coupletjes. Te midden van een vroolijk refrein viel Ktaua, de Ka- biel, hem plotseling in do redo en zeide, in «do verte wijzend: „Zie, daar ligt do zoutplaats Mel-Chir, en als niet allee mij bedriegt, rust in de na bijheid Nofatka met zijn paarden l" Claude hield de hand boven de oogen en keek in de aangeduide richting: ,,'t Is een jonge man met twee paarden." Toen bracht Ktaua de handen voor zijn ^mond, dat de klank zich niet zou verdeelen, en riep: 1 „Hé, Nofatka I" De toegoroepene, een jonge SchilluicL van gespierden lichaamsbouw en met een trotsch voorkomen, luisterde en keek soherp naar de beide wandelaars: „Ben jij het, Ktaua?" ,Van top tot teen I" Zij 6tonden nu dicht bij elkaar en de paar- i'den aan een lang touw aton de sporadische .grassprietjes. „Heb je maar twee paarden?" vroeg 'Ktaua. „Ik heb er vijf; te Bresina en Tadscheruna |heb ik er drie achter golaten; de Arabier is naar Bafcna gezonden en ik neem Biskra \voor mijn rekening." Claude was qaar de paarden gegaan; lief- Van de vele millioenen mcnschen, die da gelijks met welbehagen hun kopje thee slur pen, hebben zeker weinigen er over nage dacht, van waar de kleine bruine blaadjes op den bodem van den theepot komen. Of vde thee uit Indië of Ceylon komt, of zij Oolong- of Pekko- of Souchong-thee heet, is de groote meerderheid der theedrinkers vrij wel onverschillig. In hotels of koffiehui zen wordt eenvoudig een kop of een per- 1 soon thee gevraagd, bij voorname five o'clock teas wordt iemand een kopje met het meer of minder kostbare nat voorgezet, zonder i'dat men zich om de soort der thee bekom- mert.Als er maar genoeg suiker en room bij is. Zonder deze beide dingen geen thee 1 Hoe geheel ander is het in het eigenlijke vaderland der thee, in China 1 Het zou d&ir, waar voor millioenen menschen thee niet alleen de belangrijkste, maar men zou gevoeglijk kunnen zeggen, do eenige drank ,'is, niemand in den zin komen, ook maar 'een onkel stukje suiker in zijn thee te doen; ;"de room kennen de Ohineezen in 't geheel niet. Zij drinken over 't geheel geen melk en de koeien worden niet gemolken. Alleen (in Tibet wordt bij de thee gort en meel 'gevoegd en zoo een soort van dikke soep bereid. In de eerste dagen van mijn verblijf in .China kon 'r mij aan de op Chineescha wijze bereide thee niet gewonnen. Wanneer ik bij Ohineezen bezoeken aflegde of inkoo- pea deed, werd mij alfcyd een kopje thee koozend streek hij den slanken schimmel over den hals en toen Nefatka zweeg, vroeg hij levendig: „En deze Berber?" De Schillukh kneep de oogen dioht, keek Claude weer aan, daarna den Kabiel, en gaf spottend ten antwoord: „Die is nog te koop, mijnheer I" Claude- streek met duim en wijsvinger langs den sierlijke poot; toen hij hot hoofd weer ophief, vroeg hij: „En de prijs?" „Vraagt u het alleen uit nieuwsgierigheid of moet het een handel wezen?" „Ik heb een paard noodig; jong, vurig en edel moot het wezen." „"Wie is u, mijnheer?" vroeg Nefatka. Toen was het Ktaua, die beschoid gaf: „Ik sta voor den koopen in; hij is een luitenant uit Biskra; zeg je prijs, alsof het voor mij was, Nefatka, en noem eerlijk do gebreken on de deugden van het paard; ik wil ochter zorgen, dat je bij Sheliga goed ontvangen zult worden, als je in Biskra komt." Des Sohillukhs oogen schitterden, en bin nen een halfuur was de koop gesloten. Alle drie haddon goede zaken gedaan. Olar le had een jong raspaard voor een billijken prijs, Nefatka verheugde zich op hot vooruitzicht de schoone Sheliga in Ktaua's herberg te zien, en de Kabiel had van beide een aange naam douceurtje gekregen... Luitenant De St.-Ignan had zijn jongen Berber Mel-Chir gekocht en hot gedweeë cn toch zoo vurige, schoone dier was zij^ trots; bijna teeder behandelde hij liet en het luis terde naar den klank van zijn stom als voelde het de goede of slechte stemmingen van zijn meester. Toen Claude na ongeveer twee jaa: weer in een garnizoen van het moederland kwam, was Mel-Chir zeven jaar oud, een prachtig dier in do volle kracht van zijn leven, waarom hem menig kameraad benijdde, maar ook mademoiselle Corinne, de school rijdster in het groote hippodróme. Corinne stelde in Claude, den jongen bezoeker van het hippo dróme, veel belang, en ook hij bleef niot koud voor de gloeiende blikken der gevierde schoo ne. In een intieme kring ontmoette men elkaar bij déjeuners en soupers, en deed men samen soms wandolritjes. Met schuine oogen keken do vrienden naar hun bleeken kame raad, wien zoo gomakkelijk een gunst ten deel viel, waarnaar zij tevergeefs hadden ge streefd, en een snaak meende, dat hij zijn geluk alleen aan don witten Berber te dan ken had, waarom het de schoone Gorinnc te doen was. Waar hij dio wijsheid vandaan haalde, wist niemand, maar... er moeet toch iets van aan wezen; want op zekeren dag werd verteld, dat mademoiselle dien avond bij de voorstelling den sohimmel Mel-Chir zou berijden. Claude had tegen zijn wil aan den aan drang dor sohoolrijdsber toegegeven, toen zij hem met smeekbeden had bestormd, om haar maar éénmaal zijn Berber ter beschikking te stollen; hij had allerlei uitvluchten ge zocht, maar... wat vermag niet een mooie vrouwenmond 1 Uit éénmaal waren meer malen gevolgd; nu zag hij reeds lachend on zonder zorg toe, wanneer Corinne trotsch en zegevierend den vurigon schimmel bereed en hem in de vrije uren in het hippodróme al de kleine kunsten vertoonde, die zij hom spelend leerde. Zijn strengen raad: „Alleen goede woorden, nooit sporen of zweep", had zij trouw gevolgd; en nu zij Claude zoo onbe zorgd zag, bereikte zij met haar vleiende woordjes spoedig ook dat, wat zij zich met vrouwelijke eigenzinnigheid in het hoofd had gezet: Zij wilde bij haar benefioe met Mel- Chir paradeeren. Claude had toegegeven onder voorwaarde, dat het de eenige maal zou zijn; hij had haar ©n den directeur echter voorgozet. Een met een staart getooide aman- deloogige Mongool bracht de kopjes, legde er eenige theeblaadjes in, goot er kokend water op en dekte dan elk kopje met het omgekeerde schoteltje toe. Na eenige minu ten nam mijn gastheer in den regel zijn kop je in de rechterhand, schoof met den wijs vinger derzelfdo hand het schoteltje een weinig terug, om bij het drinken de theebla den niet in den mond te krijgen, en slurpte dan met welbehagen het geelachtig-groene, heldere vocht. Bij mijn eerste onhandige po ging ontglipte het schoteltje aan mijn vin gers en brak, ik brandde mijn hand en tong en vond de thee afschuwelijk. Bij do volgen- do pogingen ging het al beter en na een week begreep ik volkomen, dat men thee op Chineesche manier moet drinken. Dan is zij een ware lafenis. Als de Chineezen zoo wei nig geestrijke dranken genieten en onzen wijn, ons bier in 't geheel niet kennen, mag men dit voor het grootste deel toesohrijven aan de verkwikkende, opwekkende eigen schappen van hun voortreffelijke thee. Het zelfde kan van de Indiërs en Japanners ge zegd worden. Beide volken namen do thee van de Chineezen over en zijn ook met be trekking tot den theebouw hun grootste con currenten geworden. Kolossale hoeveelhe den Indische en Japansche thee komen tegen woordig op de wereldmarkt, in Engeland en zijn koloniën dnnkt men bijna uitsluitend Indische, in Amerika grootendeels Japan- sche thee, maar de beste blijft de Chineesche^ herhaaldelijk de waarschuwing gegeven om toch vooral niet te straffen. De avond der voorstelling kwam. Dicht opeengepakt zat de menigte; Clande in don kring zijner vrienden vooraan. Onder de tonen van een marsch verscheen Corinne, met luid applaus begroet. De Berber bleef een oogonblik verschrikt staan en spitste de ooren; zij klopte hem zacht op den hals en maande vleiend: „Wees verstand'rToon er weer rust kwam, reed cij naar hot midden der manege en boog, lief groetend naar alle zijden; Mel-Chir paradeerde voortreffelijk, hij woelde wat met zijn rechter-voorvoet en liet zich toen langzaam op de knie neer; Co rinne had hem niet tevergeefs veel maanden lang voor dit kunststuk gedresseerd. Nu een bemoedigend tonggeluid on lang zaam reed zij de arona rond. Toen zij in Claude's nabijheid kwam cn een trek van bezorgdheid op zijn ernstig, bleek gezicht zag, trok zij ietwat spottend met haar lip pen. Waarvoor was hij toch bang? Kende zij do dieren niet veel boter dan hij Zegevierend, met triumfcerenden blik, zag zij hem aan ©n toefde een oogenblikje voor zijn plaats; daar weerklonk plotseling een luid gohinnik door de stille ruimte: Mcl- Chir had zijn meestor herkend, en ongedul dig schudde hij de golvende manen. Corinne trok de teugels sterker aan: „Kom I Voor uit 1" Maar het dier blijft staan; nu streelt zij het zacht; maar Claude wordt ongedul dig; Mel-Chir buigt zijn kop, logt zijn ooren plat achterover, zijn oogen, wijd-geopond, schitteren en Claude vreest het ergste. Co rinne eohter, wier scherp oor een heel zacht gesis heeft gehoord, het eerste in haar lo ven wordt prikkelbaar on boos; ongedul dig heft zij do met zilver beslagen karwats op en geeft den Berber een kort, lioht tikje in de zijde. Claude heeft het met schrik ge zien en voelt het ongeluk naderen. Hoog steigert het ros op, mot een luid ge- briesoh; dan vliegt het heen als door furiën vervolgd, de neusgaten dampen, do hoefslag dreunt tegen de balustrade, dat do toe schouwers gillend terugwijken. Corinne ver geet alles en slaat er op los; de directeur en de knechten wij kon voor het woest geworden dier, nu springt Claude vastberaden over de leuning. „Mel-Chir!" roept hij gebiodend. De Berber staat Claude komt juist op tijd om de in on macht-gevallen Corinne in zijn armen op te vangen en haar aan de zorg van de toesnel lende lieden over te geven; daarna teed hij op den schimmel toe, wiens zijden trillen; rood door het bloed zijn de neusgaten, do borst is met schuim bedekt. Zoodra de hand van Claude Mel-Chir oven aanraakt, legt hij den mooien kop als moede op zijns meestors schouder en langzaam vorlaten zij de manege. Er hecrscht diepe stilte, welke inuton lang aanhoudt, in de zaal; dan barst een donderend applaus los. De menigte heeft al les voor eon goed gelukt eonsatie-nummor opgevat en do clowns zorgen er voor, dat woldra weer een zorgeloos lachen weer klinkt Vier wekon later klinkt cie oorlogskreet door het land. Mademoiselle Corinne hoort er niets van; zij ligt sedert dien circusavond, lijdend aan hevige zenuwkoorts, to bed, en luitenant De St.-Ignan rijdt op zijn witten Berbor haar raam voorbij naar de oostelijke grens. 18 Augustus 1870! Het kanongedonder is langzaam woggostorvon, het geknetter van geweervuur heeft opgehouden; de wegtrek kende kruitdamp vermengt zioh met de zwoe le lucht van bloed. Op do uitgestrekte, oinde- loozo vlakten van Rozerieulles, Mars-la-Tour In de omgeving van Kanton kreeg ik geen theeplantage te zien, want thee wordt in China eerst verder noordolijk, in hoofdzaak in het stroomgebied van den Yangtsekiang, verbouwd. Bij Ringpo, een van de voor do Europeanen geopende havens, gedijt zij het best, en ddór was het dan ook een mijner eerste ondornemingen, de theeplantages in den omtrek te gaan zien. Het was in 't begin van Mei, In de kleine rijstvelden aan den benedenloop der rivier prijkten de kleine pantjes in het heerlijkste groen; verder stroomopwaarts aan den voet der berghellingen stond hot koren reeds een knie hoog, vonnengd mot klaprozen en rood- bloeicnde klaver; en de bergen vertoonden tot op de toppen den wondorlijksten tooi van azalea's. Hier en daar, in de omgeving der zeer verspreide kleine hoeven, verhieven zich groepen reusachtige wilgen en kamferboo* men met hun donkergroene, lommerrijke kronen. Dikstammige wistaria's, deze schoonste en meest volhardende van alle slingerplanten, kronkelden zich om de lo - men, haar takken omklemden de takken der boomen, en tusschen het loover der laatsten prijkten haar bloesemdruivon in talloozo, overweldigende massa's. Het gezang van meerlea en lijsters ver vulde de lucht Jn de warme lentezon bo scheen een zoo heerlijk landschap, als ik in China niet verwacht had. Haar stralen werden in de scherp belijnde watervlakten der kleine rijstvelden duizendvoudig terug tot Gravelotto ligt de bloedige oogst van don moelijken, schrikwokkenden dag en uit do breede ravijn stijgen de zuchten on jammer klachten op. De dragers kuchen onder den trourigen la6t der gewonden; verder af on hoogor klinkt krijschond, krassend het ge schreeuw van kraaien. Eon jong Pruisisch officier wankelt naar do hoove St.-Hubert; een schot heeft hem van het paard doen tui melen, aan den kant van oen stuk land is hij neergezonken; maar do avondkoelte b^eft hem uit zijn onmacht gewekt; mot moeite heeft hij zich opgericht cn de wonde aan hot voorhoofd mot den zakdoek verbondon; ver volgens heeft hij rondgekeken naar zijn paard... Nergens een spoor;... waarheen hij zijn oogen richt, overal doodo broeders... In do verte ziet hij de boerenhoeve, on mot wan kelende schreden gaat hij door het bloedge drenkte doodenvold daarop af. „Wie was de overwinnaar van don dag?" Niomand geeft hem antwoord, alleen do raven krassen; nu gaan zijn gedaohto vor der: „Moedor; mijn bruid I" Zoo goed, zoo lovonslustig wordt hot hom nu te moede; zij zullen zijn naam niet op do doodenlijst lezen, de zeis van den bcenigen maaier i6 slechts rakelings langs hem heongegaan... Daar treft een gereutel zijn oor; hij keert zich naar dien kant om: het is een Fransch offioior mot brekend oog; naast hem staat oen slanko schimmel, onrustig stampend op don grond. Do Duitsohor bukt zich, tilt hot hoofd van don zwaar gewonde op on giet hem eenige druppels uit zijn vcldfleoch in, die den stervende opwokken; diep haalt hij adem en fluistert: „Dank u." „Span u niet in; ik blijf bij u, tot er hulp komt 1" En weer bevochtigt hij de lippen met den opwokkendon drank en ook dc slapen. „To laat 1" mompelt de Fransohman; dan zucht hij: „Arme moeder." Zachtjes hinnikt het ros bij don klank van zijn stem; do oogen van den officier lichten op, on zacht fluistert hij: „Mel-Chir! Neem mijn dier en mijn zakbookje," Zwaar zinkt hot hoofd achterover... Het wordt nacht ©n in do stijfheid van den dood ligt hot ontzieldo lichaam. Do Duit-scher staat mot ontblostcn hooiüc; nu neemt hij don Berber bij den teugel: „Kom 1" Do schimmel beweegt zich niet... Daar valt hom in, dat de overledene van eon „zak boek jo" gesproken heeft; hij opent do jas on vindt een portofouillc; misschien kan hij nog een plicht jegens den doode vervullen l „Kom, arm dier l" Hij streelt het dier, dat hora langzaam volgt, den kop telkens weer omdraaiende... Vredol Als klokgelui klinkt hot door het land. Overwinning! Het kÜDkt als een jubelkreet door do Daitsche landouwon. Ondor de tonen van den overwinningsmarsch trokken do troopon weer in do girnizoons van hot vaderland terug. Aan de spits van zijn compagnie rijdt op een slanken witten Berber een door de zon gebruinde offioior, eon bloemen regen begroet de thuiakomendon, do straten zijn bloombed- den; de officier ziet alleen hot kleine balkon, waarop zijn grijze moedor staat on zijn liovo blondlokkige bruid; nu oarzedt hij I Daar valt uit de bevende hand van hot meisje eon prachtige krans van La-Franoe-roze. golij- kertijd heft Mel-Chir don slanken kop op... De krans valt hom over hot hoofd om den hals, én trotsch, als moest het zoo wezen, stapt do Berber met zijn rozenkrans voort... Uit Ohaumont is een briof gekomen; ma dame De St.-Ignan heeft don Duitsoher voor don laatsten liefdedienst bedankt, dien hij haar stervenden zoon had bewezen; zij hooft er bijgevoegd, dat het bedrag voor Mel-Chir aan een stichting voor weduwen en weezon gekaatst en glinsterden in do rivior, wol- kor oevor den weelderigsten plantengroei vertoonde. In de kleine, door wólvorzorgdo groententuinen omringde dorpjes cn hoe ven, die ik op mijn wandeling passeerdo, zag ik slechte weinige menschen. De ganscho bevolking was buiten op het veld aan den arbeid. Na een wandeling van ongeveer twee uren bereikte ik een grooter dorp en aan gono zijde daarvan Btrckten do eerste theeplan tages zich uit, meest kleine velden, met do eigenaardige hagedoornachtige theestruikon bedekt. Men was juist bezig met den eersten oogst, on ik ontmoette tal van landlieden, die, mijn groet met een vriendelijk tschin- tsohin beantwoordend, de pas gepluk j blaadjes in groote korven huiswaarts droe gen mannon, vrouwen en kinderen waren allen gelijk gekloed. Zij droegen eon donker blauw los hemd met witte mouwen, en een pantalon van dezelfde stof, die tot evon benedon de knie reikte. De mannen hadden op hun eenige keeren om de schedels ge wonden haarvlechten groote strooien hoe den zitten; vrouwen en meisjes evenwel dragen hour weolderig zwart haar zorgvul dig gekamd en met frissche bloomen ge tooid. Hier was het ook, waar ik voor de eerste maal werkelijk mooie slank gebouwde Chineesche vrouwen zag. Haar gezichten waren gebruind en. niet zooals dio harer zusters in do steden gepoederd en beschil derd; haar benedenste ledematen en haar naakte benedeuarmen .vertoonden ronde van gevallen soldaten is geschonken on het notitie-bookje mot don stamboom van Mel- Chir had zij teruggezonden als eon aanden ken, benovens een mooi portrot van haar zoon, haar eonigen, cn dien zij hot vaderland moest offeren. Mel-Chir is niot meer zoo vurig als ia vroeger jaren. Acht jaren zijn sedert hot bloedig zaad "an Gravelotto voorbijgegaan; negen jaren sodert hij do steppen van zijn go- boortogrond verliet. Hij is gemakkelijk geworden on dik; hot eons zoo groot on helder oog ziet woo on droovig. Zijn meester ligt als majoor in gar nizoen en de Berbor kauwt behaaglijk hot genadebrood. Do kleino Hans, do etamhoudor, doot op zijn brecdcn rug zijn eerste rijproeven; Mol- Chir is mak en geduldig gowordon als eon schaap; maar mon mag hom niot straffen, ook nu niet. Hij likt zijn meesteres do hand, als zij hom suiker geeft en hij hinnikt blij lachend als do kleine Hans hom streelt... Sodert wekon heeft hij zijn kleinen vriend niet meer gezien, sedert weken hoeft de mees teres hem geen suiker gegeven en zijn mees ter hoeft gcon liofkoozond en opwekkend woord voor hom gehad! Hij staat te boven op zijn pooten, kijkt het stalvonster uit, do plaats over, cn soms overvalt hem een huive ring van koude. Daar dragen zij ovor de plaats eon kloino doodkist, dio onder bloemon begraven ligt, cn militaire muziek speelt den treurmnrsch van Chopin. Mel-Chir's neusvleugels zetten ich uit; hij begint ovor zijn gelieolo lichaam to beven, rukt den halster los, steigert plotseling luid hinnikend dan valt hij noor. „Ook paarden storven aan hartklopping," verklaart de paardenarts. Mel-Chir wordt begraven, niet ver van do plaats, waar do kanonnen van Gravelotto hot stervonBlied van Do St.-Ignan gezongen haddon. Hot hoefijzer van den rechtervoorpoot liet zijn meester mot gips opvullen on met zilver beslaan; oen vriend soliildordo den kop van don Berbor er op. Voordat de Duitsche officior in 1897 stierf, 6chonk hij mij do prosse-papier; zijn blceko weduwo oohtor vertel do mij later uit do sol. t- sen van luitenant Do St.-Ignan en uit ei^on ervaring de geschiedenis van don witten Berber Mel-Chir. Oe hand aan den ploeg. Niet omzien naar 't geen nohter ligt; Maar 't waakzaam oog vooruit goriobt Op 't arbeidsveld, nog te botreden. Den ploeg mot vosten greop govat En vuortgogaao met kloeke sobroden. Gelukkig wio roede vroeg dit leert En by zijn levenstaak ziob weert Mot onvermoeid, volhardend etrovon, Gedachtig aan bet: ,Work zoolang Het voor u dag is in dit leven." Wie zóó dos wijzen raad betracht, Niet traag ie, maar met moed en kraoht, Den voet in de omgeploegde voren, De beeto middagzon niet sohivomt, Vervalt zjjn dagtaak naar behooren. Die oomo soma een wgle rust; Maar gaat weer dra met nieuwen laat Het einde van zyn dagwerk tegen. Bemoedigd door bet vast geloof In don hom toegozeg'den zegen. Elk heeft z[jn ploeg op 't arbeidsvold, Waar op deez' aard bij is gesteld. Elk beeit zijn taak, bom opgedragen. O, menscb, neom waar den kostb'ren tyd, Ëa tel nw korte levensdagen I Dbn, als g\j d'avondscbeom'ring groot, De ploegBcbasr rust aan uwen voat En ge inalnapt na des levens zwoegen, Wacht u een zoeter, zaal'ger rast Dan voor don landman, moe van 't ploegon. vormen. Bij paren trippelden zij voort, op haar schoudors amboestokken dragend, waaraan de zware, met theebladen gevulde korven hingen. Als zij mij passeerden, sloo- gon zij bedeesd de oogen neer en wondden haar gezichten mot oen verlegen glimlach af. In do plantages zolvon lieten zij zich door mijn kornet niet in haar work storen. Vlijtig plukten zij mot haar kleino hand jes do bladen van de takken cn wiorpon zo in de korven op haar ruggon. Honderden meisjes, ja zolfa kinderen van vijf of zea jaren, waren hier aan het werk, want in eon week moet do oogst 1 ~.orgd zijn. Hij is namelijk do beste cn kostbaarste van do drie of hoogstens vier oogsten, welke do thcestruik jaarlijks levert. De blaadjes zijn in 't laatst van April en begin Mei vleezi- ger, welriekcnder dan de latere, on vertoo* nen kloino witte haartjes, die waarschijn* lijk do oorzaak waren, uat men in Europ® dc thee van dezen oogst verkeerdelijk bloot Bomthce noemt. De bloesems zolvon worde# niet voor do bereiding van thee gebruikt» Zij zitten op de toppon dor ongeveer een me tor hooge struiken en zijn witachtig, smaak^ en reukloos. In den herfst ontwikkelt zich do YTucht, een omhulsel met drio kleino^ boonen, waaruit de struiken gekweekt worden. Met het plukken der frissche groene blo^ den is het werk niet afgeloopen. Wel bo-' hoeft de the( struik geen bijzondere bemce ting of bewerl ing van den bodemeen klci^ achtigo en zandhoudende bodem, daarbij zon-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9