w LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 28 JUNI - DERDE BLAD. Anno 1902. jEen Zomergeschiedenis. Hoc men oen meisje vragen moet. Haar geboorteplaats. No. Ï2988 -o. flchachen gaat in de voornam) wereld door ^roor een aangename en gezonde badplaats. •En dit terecht. Wie doof on riek geworden is van het leven en lawaai der alledaagscli- heid, kan zich ontspannen in de schaduw der prachtige parken of in het ranke bootje gaan schommelen op het blauwe water van het Bodenmeer, waarop in mooie dagen de hemel lachend neerziet met het lachje van een kind, en w..arop de bergen als trouwe, fwijgcnde bewakers beschermend neerkijken. Het badhotel was ooi; dit jaar meer dan yol, de table d'hóte goed bezocht en de pro menade aan het strand vooral 's morgens en 's avonds door do wandelende badgasten druk bezocht. In dit kleine, vergeten hoekje van de wereld voelde de vreemdelingenko- lonie zich cén geheel. Men dineerde geza menlijk, hoorde gemeenschappelijk de bad- muziek en maakte gemeenschappelijk excur- eies. Alleen twee personen schenen, zooals een heer geestig aan tafel opmerkte, gekken op eigen houtje te zijn; want zij vermeden Consequent den algemeenen stroom en gingen etceds hun eigen weg. De een had zich als kunstschilder Grombach uit Dür:cldorf in geschreven, de andere was freule Irma von Eichenbcrg met haar juffrouw van gezel schap, uit Mainz. Op zekerea dag, het liep reeds tegen den avond, zat de schil-.r met zijn ezel, dien hij anders nog nooit meegesleept had, dicl.t bij het meer en schilderde het landschap, dat yoor hem lag: het meer, een Btoomboot, die nadert, met een bonte menigte menschon, links op nogal grooten afstand als een Bproókjc uit den ouden tijd, de vroegere rijksstad Lindau en op den voorgrond Oosten rij ksche en Zwitsersche bergen, wn .r- yan de toppen in nevels verloren gingen. Geheel in zijn werk verdiept, hoort hij tie voetstappen niet op het gras achter hem. Hij houdt een oogonblik op cn ziet vol belangstelling naar de boot, dio juist aan legt; daar wordt een lichte hand op zijn schouder gelegd en als hij schrikkend het hoofd omdraait, ziet hij in het gezicht van een jong meisje, wie de opgewondenheid een blosje op do wangen heeft gejaagd. „Vergeef mij, mijnheer," en met een blik op do schilderij .waarom heeft u hier alleen lichtte, witte cn nauw merkbare rookwolkjes geschilderd, terwijl de schoor steen -\in de boot voortdurend machtige, pikzwarte stukken roet in de lucht blaast?" Zij scheen hem lang gadegeslagen te heb ben, vóór zij schuchter de vraag waagde. Doachilder lachto. Toen verklaarde hij op half spott enden toon „Dó idee, geachte mejuffrouw, de ideol Pit geheele stemmingsbeeld moet door een gemeenschappelijke idee bezield zijn en dan passen or natuurlijk geen zware, akelige rookgcaarten bij. Daarom heb ik die bij het landschap weggolatcn. Begrijpt u dat, mijn waarde?" Zij dankte, n jrr.aals blozend, en 6nelde weg, met haar voetjes nauwelijks den grond rakende. Toon zij buiten het gehoor van den schilder was, zoide de dame van gezelschap, die reeds tamelijk bejaard -s, tot Irma: ,,U hebt u weer door uw temperament la ten meeslepen door den ,,man" aan te spre ken, en moest u do qualificatie ..waarde" laten v clgevallen -De schilder zag peinzend de dames na, toon zij zich verwijderden, en toen zij uit het gezicht waren, mompelde hijAanmati gend is de vraag, als zij een leek isoverbo dig als zij er iets van weet I" En als in erger nis gooide hij met het breede pc - - >el groote, Vormlooze plekken op do schilderij. Den volgenden dag leunde hij op dezelfde plaats tegen den stam van een kastanje boom maar de dames kwamen niet voorbij eerst den tweeden dag zag hij ze en keek haar vol verwachting aan. Toen zij hem echter voorbij gingen zonder hem te zien, ging hij beleefd groetend naar haar toe. Irma kleurdehaar metgezel keek ver stoord voor zich uit; hij zeide, nonchalant haar een echete overhandigend: „Bevalt u de schilderij zoo beter?'' Zij lachte vroolijk: „Neea, zoo was het niet gemeend, maar u is e:genlijk boosaardig, dat u de mooie schets door zwarte roetmassa's bedorven hebt. En bovendien maakt u mij nog be schaamd door mij te laten zien, dat ik in 't geheel geen kunstenaarsblik heb I" „Hoe?" antwoordde hij schertsend. ,,Nu ia de schilderij toch zoo waar, zoo geheel natuur 1" Ernstig zag zij heia aan: ,,Ja, cn toch mag do kunst niet al te waar zijn, anders is zij geen kunst meerl Ik dank u, dat u mij door deze schets daaraan herin nert 1" Zij wilde ze hem tcruggoven, maar hij boog ceremonieel, zonder haar aan te nemen. „Mag ik u verzoeken het blad als een visi tekaartje van mij te beschouwen?" „Maar de roetvlekken?" ze»de zij met een pruilend mondje. „Laat ons aannemen, dat het de bevesti ging is, dat u mij ontvangen heeft." Van nu aan zag men de schilder en de damos meer samen, en de geziohten der beido jongo lieden vroolijktcn zichtbaar op. Op een prachtigcn Juni-morgon, toen zij elkaar eens toevallig zonder de gezelschaps dame op het strand ontmoetten, scheen do schilder in een buitengewoon opgoruimdo stemming te zijn. Een plotselinge ingeving volgend, nam hij Irma bij de hand: „Ik geloof", zoo klonk het op jovialen toon, „dat wij beiden iets op het hart heb ben, dat ons treurig stemt en ons misschien naar deze badplaats heeft gedreven. „Ge deelde smart is halve smart", zegt het spreekwoord. Wat zou u er van zeggen, als wij wederkeerig elkaar ons harteleed ver telden Zij zag hem, getroffen door zijn woorden, een poosje stom aan; t.en zeide zij langzaam en aarzelend: „Hebben spreekwoorden altijd gelijk? Wel moge gedeelde smart lichter zijn to dragon, maar het wroeten in een pijnlijk verleden rijt ook oude wonden weer open...." „Dat is wel zoo, maar het komt mij voor, dat men het droevige, als het cr maar eerst uit is, gemakkelijker vergeet. Ovorigens bevestigt uw opmerking mijn vermoeden, dat ook u door leed gedrukt wordt. ora u te bemoedigen, zr.l ik, als u het goedvindt, mijn lijdensgeschiedenis eerst vertellen." Hij zag haar als op antwoord wachtend aan en zachtjes fluisterdo zij een „als 't u blieft", toestemmend met haar hoofdje knikkend. „Op mijn laatste kunstenaarsreis leerde ik een meiaje kennen, uit wier galaat do 6choonsto oogen mij tegenstraalden. Werel den van nooit gedachte schoonheid, hemel en hol schenen te gelijk in deze schitterende ster ren te liggen.Ik trachtte als kunstenaar en idealist tiaarin to lezen en verdiopto mij daarin zoo lang, tot ik waanzinnig op de echoone Edith was verliefd. Na een zaligen tijd verloofde ik mij met haar met toestemming van haar ouders, leefde in een mij zelf onbegrijpelijk geluk en was bctoo- verd door het raadsel van haar oogen. Weinigo dagen na onze officieclo verlo ving zaten wij in Btommo zaligheid in een geurig magnolienprieel; ik keek altijd maar weer verlangend in de donkere sterren, die voor altijd over mijn leven zouden lichten, en de vraag rees in mijn kloppend hart: „Waaraan :ou z'.j nu wel denken?".... Opeens geeuwde zij en zeide heel vervelend en prozaïsch: „Zullen wij nu niet ophou den, elkander altijd maar door uan te smach ten, Karei? Ik heb n.l. een versclirikkelijken honger, en het riekt zoo le!-':er uit de keu ken." Geheel terneergeslagen stond ik zonder een woord te aprekon op, zij niu zorgeloos miju arm en stak do naald, die zij mij door haar vrccsclijk prozaïsche opmerkingen in het hart gestoken had, er nog dieper in door te zeggen: „Waaraan denk jt toch altijd, als je mij zoo aanziet u niets zegtt Zeker aan je on verstandig geklad, waaraan je zooveel tijd vorspiltl Schilder toch liever portretten, die zoo goed betaald worden, of vroolijke onder werpen voor prentenboeken of zoo iets, zoo- dat men, er ook plezier aan kan hchben 1" U kunt u mijn ontnuchtering en telour- 6telling voorstellen I Dit meisje, dat mij altijd een bovenaardsch wezen had toege schenen, had in deze verrukkelijke oogen- blikken aan niets horgers gedacht dan aan de genietingen van het eten en hield mijn kunst j uist goed genoeg om prentenboeken te illustrecron I Raphael zou zich in zijn graf omgekeerd hebben, als hij het had kunnon hoorenl Mij word opeens zonneklaar, dat zulk een vrouw den kunstenaar in mij onfeil baar moest vornictigen en vermoorden en mijzelf or bijde gedachte doemde in mij op, dat in die prachtige sterren alleen dat gene lag, wat ik or zelf, in gedroomd had. ^~MeH con bloedend hart verbrak ik de ver loving, die slechts een aangename droom voor. mij-gewcost was, waaruit ik geheel ont nuchterd en bodrogen ontmaakte." Hij zweeg en zag somber voor zich uit. Na een kleine pauze zoide Irma: „Ik kan u niet zeggen, hoe-zeer ik uw go- voelens begrijp I Op zeldzame wijze komt dat, wat u overkwam, mot mijn lot overeen I Prozaïschen en allendaagschon menschon mogo het misschien nietig schijnen, ik voel echter met en het noodigt mij uit on be moedigt mij, jegens u even openhartig te wezen en te vertellen, wat mijn hart be klemt". Hij roikto haar de hand en zeide, in zijn vroolijkcn toon terugvallend: „Zoo is het goedl Ik luister." „Op veertien jarigen leeftijd dweepte ik met Schiller en maakte gedichten op mijn schoolkameraadjes en leeraars, zweefde In hoogor sferen cn droomde van een sprook jesprins, die als mijn ideaal mij het leven moest verzoeten. Toen ik negentien jaar oud was, leerde ik op^n gemaskerd bal den grondbezitter baron Lentschow in het kostuum van een Provengaalschon trouba dour kennen: dat nam mij dadelijk voot hem in, omdat ik niet anders dacht, dan dat hij dit kostuum in overeenstemming met zijn aard en neigingen had gokozen. Toon hij mij nu op dien avond opvallend het hof maakte en mij onverbloemd te verstaan gaf, hoezeer hij zich voor mij interesseerde, gaf ik too aan mijn gevoelens on word op hom verliefd, daar h:j mij alles, wat ridderlijk heette on het ideaal van mijn meisjesdroo- men, toescheen. Mijn ouders, wien de baron een paar dagen later mijn hand vroeg, wa ren met deze goede partij zeer tevreden en zoo had onze verloving met een schitterend feest in het huis mij nor oudere plaats, die trotsch waren als aequivalenfc voor den ouden naam van den baron een groot ver mogen in de weegschaal te leggen. Ik, altijd in idealen zwelgend, geloofde aan mijn geluk, dichtte en dweepte on droom de, dat ik mij voor altijd geheel aan mijn neigingen kon overgeven en de vlucht van mijn phantasio en mijn gonius zou kunnen volgen. Op zekeren avond droeg een schommelend bootje ons over den Rijn. Het schemerde en uit de verte drong het gezang van nachtega len tot ons door en aan het uitspansel ver schenen langzaam en stil de sterren. Hij roeide en onwillekeurig reenigden zich in mijn binnenste woorden tot verzen, volgend de maat van het rooien. De avond was zoo poëtsch schoon en plechtig, dat het mij week om het hart werd en eon innerlijkcn drang volgend, citeerde ik hem do vereen, juist ontstaan, die vol waren van liefde, verlan gen cn nachtegaalgezang. Plotseling viel hij mij in de rode en zeide op barschcn toon, die mij zeer bevreemdde, daar ik dien voor de eersto maal hoorde: „Lief kind, verschoon mij van jo verzon. Dat ijdel gebeuzel heb ik nooit kunnen uit staan. En wat de nachtegalen betreft, die jo daar zoo ophemelt, die schrceuwlcolijkerts verafschuw ik; zij hebben mij nu reeds den geheelon avond vergald." Ik kan u niet zeggen, hoe het mij bij dozo woorden te moede werd. Mij scheen plot seling iets in het har te verstijven, tot steen to worden en duidelijk zag ik in, dat ik mij in mijn verloofde verschrikkelijk bedrogen had, daar het gedroomde ideaal uiteon viel, en dat ik met zulk een barbaar onmogelijk samen kon leven. Gelukkig landde spoedig duaro do boot; hij scheen echter mijn stilzwijgen volstrekt niet op te merken, maar sprak er onderweg nog uitvoerig over, dat ik liever een goed kookboek zou bestudeeren, dan mijn tijd ftfl-n gediol .len-onzin te verspillen. Mij was door dozo gebeurtenis het waro karakter van den baron verschrikkelijk dui delijk geworden, cn ik verkloardo mijn oudere onmiddellijk en beslist, dat deze ver loving, die i !j allee:, het vooruitzicht op ccn troosteloos prozaïsch huwelijk bood, te niet moest worden gedaan. Niet voor mijn lichamelijke gezondheid, maar om hot evenwicht in mijn ziel to hor- stollen, kwam ik toen op verlangen van mijn oudore met mijn gezelschapsjuffrouw hier op dit heorlijke plokje aarde met zijn prachtig natuurschoon, om de wreede teleurstelling, die mijn jong hart moest ondervindon, ge makkelijker to overwinnen." Hij zag haar met een ondougendon blik van ter zijde aan. „Nu, en hoe ver zijt gij daarin geslaagd?" Onthutst over de nschuldig daarheen ge worpen vraag, keerde zij het gezicht naar hem toe, waarover oen trek van lichte ergor- nis gleed. Hij evenwel liet zich daardoor niet ver schalken en meende: „Weet gij wel, dat wij eigenlijk heel goed bij elkaar pasten? Gij dweept mot het flikkeren dor sterren, met hot gekweel dor nachtegalen cn maakt daar over de hart roe rendsto gedichten. Ik haat eveneens al wat prozaïsch is. Ook heb ik het hoofd vol idealen en onbegrepen idealenin eiken boom zie ik een dryade en in elko bron een nimfje, zoodat ik mijn penseel dikwijls geweld moet aandoen, om niet ook producten der phantasie op het doek te krijgen. Mijn grootste genoegen evenwel is, uren lang op den rug te liggen in den warmen zonneschijn en licht en warmte in mijn ziel op te nomen. Reeds lang vermoedde ik, dat mij iets groots naderde. Nu is het gekomen: Zijn wij niet eigenlijk als geschapen voor elkander?" Hij vatte bij deze woorden heur hand, zij weordo hem niet af, doch sloeg verlegon de oogen neer en bleef peinzend staan. Hij echter ging op weekon toon voort: „Kunstenaars en dichtere maken niet veel plichtplegingen. In allen ernst dus: Wil je mijn vrouw worden?" Zij zag hem vol in zijn mannelijk schoon gezicht; er lag een hopend, jubolcnd geluk in zijn oogen en hij scheen in de hare hot antwoord op zijn yraag te heb ben gelezen, want l.'j sloeg eensklaps de ar men om haar middon en drukte haar onstui mig aan bet hart. Het huwelijk van >'on kunstschilder Grom-; bacil met rijn bekoorlijko vrouw Irma is zcld-f zaait) gelukkig. Slechts één gril heeft de schilder, beweren zijn collega's. In zijn salon dot kunstwerken van alle meesters vorsioren, hangt ook een onvoltooid, onooglijk schil derij, dat hij zijn grootsten schat noemt en do bewerker van zijn geluk: Op den water-- spiegel van een meer, omlijst door borgen on villa's, ligt con stoomboot \n do horizon is bezaaid met dikke, zwarte rootvlokkcn. Ga daarbij niet to haastig to work. Menig meisje hoeft „neen' gezegd, als zij „ja" meende, omdat haar aanbidder n/iet het juiste oogen blik koos of do vraag met don noodigen tact stelde. Kioe een donkeren avond. Laat do gordij nen vallen en zie toe, dat e lamp lang brandt Zit genoogzaam dicht bij haar, on haar pink te kunnen vatten. Als het gesprek begint te verflauwen, mork dan doodbodaard aan: „Suze, ik zou je iets willen vragen." Zij zal even aarzelen en schijnbaar in ge dachten rondzien on na een kleine pauze kan mon laten volgon: „Suze, het moet jc reeds gebleken zijn dat is te zeggen, jo moet ik bedoel, dat je al lang moet hebben opgemerkt dat dat Wacht hier oventjes, maar druk con paar van haar vingors veclbcteekenend. Zij zal even kuohen en het gesprek op cfca anders trachten te' brengen. Na ongeveer tion minuten kunt go voort gaan: „Ik dacht zoo, toen ik van «vond hior» heen kwam, dat ik alvorons hcdenavo«<l weder heen te gaan, jo wou vragen of dat is ik was voornemens, een misschien go- woagd Geduld weder even en druk haar hand. Zij zal een beweging maken alsof zij wil op staan of zij zal dit niet doen; hot eon cn liet ander is een gunstig voorteekon. Aarzel een vijf minuten en ga dan weder voort: „Ik ben gelukkig; maar zou nog golukki- gor kunnen zijn, ge weet wol van wie dat af hangt Ik kwam hier heden om dit te ver nemen uit je oigen lieven mond, dat is Waoht weder. Het is beet zulke zaken nooit met overhaasting te behandelen. Geef haar al den tijd en log dan dc band op uw hart en zeg: „Ja; één onkel woord zou mij tot don ge lukkigste aller stervelingen kunnen maken. Als ik maar do zekerheid had, dat mijn liarfc me niet bedrogen hcoft Halt weder oven; or is goon haast bij l Als zo weder kucht en stil blijft zitten, kunt go veilig voortgaan: „Vóór ik je ontmoette was dc wereld voor mij een woestijn. Het kon me niet schelen of do zon mij bescheen. Maar wolk con veran dering zou mijn levenslot kunnen onder gaan als Vijf minuten pauze. Met emphaee: „Suze Suze wil je de mijno zijn? I"1 Zij zal een diepen zucht loozen, naar do klok zien en de kamer rondkijken on dan, torwijl zij het hoofd langzaam op uw bo-' vonste vestzakje laat zinken, lispt zij: „Ja, Emilo, dat wil ik Dit allee geldt voor hot geval, dat men bijv ziohzolf besloten heeft Suze ton huwelijk to vragen. Maar men doet beter zich eerst nog cent een keer of wat te bedenken. Als in het schemeruur do vlijtige handen der moeder voor een wijle rustten, als zij stil 'Aan haar naaitafel voor hot raam zat on in- gedachten verzonken naar den avondhemel keek, was Hans ,de jongste, het spel met broers en zusjes stakende, dikwijls stilletjes naar haar toe gekomen. Neergehurkt op het bankje aan haar voeten, mot hot hoofd tegen haar knie gevlijd, vroeg hij dan zacht, met rijn blauwe oogen haar lief aankijkend: Moeder, vertel mij nog eens van uw goboor- ieplaata." En dan had ze zijn blonde haar gestreeld en waa op gedempten toon begonnen te vor- tellen, met iets zeer eigenaardigs in haar Btem, dat den jongen week en ontvankelijk voor indrukken maakte. Liever dan hot mooiste sprookje hoorde hij zijn moeder van haar geboorteland vertellen. Als zij haar een- voudigo geschiedenis jes inleidde met de woorden „in mijn geboorteplaats", was het hem steeds, alsof de poorten van het Para dijs voor hem geopend werden. Geschicdenisjes? Eigenlijk waren het geen geschicdenisjes, enkel kleine gebeurtenissen uit haar jeugd; beelden, die zij hem toeken de, zooals de herinnering ze in bonte wisse ling voor haar geestesoog liet ontstaan. Beel den, die wellicht in een diohtereiel geschic denisjes waren geworden. En misschien stak ter een dichter in den knaap, in wiens phan tasie alle menschen, van wie moeder vertel de, met hun innerlijke en uiterlijke dougdon en fouten, met hun eigenaardigheden, nieuw leven kregen. Meer echter nog dan de menschen, interes seerde hem de achtergrond: het kleine West- faalsche landstadje, dat moecror hem telkens weer in allo bijzonderheden schilderen moest: de nauwe, bochtige straten, waarin 's avonds een paar olielampen een zeer spaarzaam licht verspreidden; de kleine, Leider gewitte huizen, alle van één verdieping, met groene luikende breede, met gras begroeide muren van het stadje; de ouderwetsche poorten; de schaduwrijke lindenlaan, waarin op warme zomeravonden de burgers wandelen gingen, om te hooren naar hot gezang der nachtega len, die gaarne nestelden in het wilgenhout aan de gracht. En verder daar omheen vruchtbare velden. Wat moest het heerlijk zijn, daar rond te dwalen, als op mooie voor jaarsavonden boven de groene weiden in de blauwe lucht de leeuweriken jubelden, en la ter als het koren hoog stond en de zomerwind zacht over die golvende blanke velden streek, waarin rijk do helroode papaver en het vriendelijke korenbloempje bloeiden I Als men verder ging, kwam men in de boschjes. Daar waren bessen in overvloed, en bruine hazelnoten, als de herfst in het land gekomen was. Wat een huive_rig-mooi gevoel moest het wezen, tegen het donker worden door de diepe boschwegen te gaan, voorbij het verweerde stecnen kruis, meer dan hon derd jaar geleden geplaatst op de plek, waar •ent iemand vermoord werd. Hul wat sou men schrikken, als men zich dan plotseling door een braambessenstruik gegrepen on vasfc- gehoudon voelde I En wat eon genot, boven in het geurende hooi to liggen op een zwaarbe laden wagen, die log door de poort waggelt, of een aardappolvuurtje te maken, waarvan de rook zich verraongt met den blauwachti- gen herfstnevel, dien de zon, zakkendo aan den gesluiorden horizon als een gloeiende bal, mot haar stralen niet meer doordringen kan 1 Zoo droomde Hans, het kind uit een groote stad, als moeder van haar geboorteland ver telde, en dikwijls zei hij„O, moeder, als ik toch ook zoo'n geboorteplaats hadl" Hij was nog nauwelijks buiten de stad ge weest. Zijn vader was al blij, wanneer zijn zeer bescheiden ambtenaarstraktement je 'voor het noodzakelijke voldoende was, en een uitstap je in de omstreken, die trouwens ook vol strekt niet mooi varen, kostte met zes kinde ren al te veel geld. 's Zondags maakte zo wel een wandeling door do stoffige parken; op andere dagen hadden vader en moeder daar geen tijd voor, maar hoe kon Hans daar, fcussohen zooveel babbelende menschen, de groote, schoone, vrije natuur vinden, waar naar zijn kinderziel snakte? En de terugweg door de lange, benauwde straten maakte hem zoo moo, dat de kleine beenen hem de hoogc trappen thuis niaar nauwelijks meer konden opdragen „Wat ziet de kleine er toch altijd bleek uit", hoorde hij moeder eens tot vader *eg- gen. „Jammer, dat de reis soo ver is, an ders moesten wo hem eens naar do familie in mijn geboorteplaats sturen. De frissche lucht zou hem stellig goed doen." Vader had gelachen en gezegd: „Nu, dich terbij is ook nog wel frissche lucht te krij gen daarvoor hoeft men nog niet van hot eene eind van ons land naar het andere te rei zen. Als we eens een duitje over hebben, zou ik er ook wel voor zijn, den jongen eens oen poosje naar buiten te zonden." Langen tijd koesterde Hans de stille hoop, dat dit groote oogonblik eens komen zou, maar het kwam nooit. Het eenige govolg van het gesprek was, dat vader hem 's avonds op zijn verzoek op de kaart de geboorteplaats van moedor wees. De groote stad, waarin zij woonden, lag in het Oosten vnn Duitsohland; in het Westen, niet ver van de Nederland- sche grenzen, het doel van zijn kinderlijke wenschen en van moeders heimelijk verlan gen. Haar man begreep niet haar innige ge hechtheid aan dat plekje grond; hij was do zoon van een ambtenaar en had zijn jeugd in verscheidene plaatsen gesleten. TTbi bono, ibi patria (waar het me goed gaat, is mijn vaderland) dat was voor hem de eenige verstandige leus. Hans echter voelde als zijn moeder. Altijd weer moest zij hem haar ouderlijk hui.« beschrijven dat haar familie het was voor hem bijna iets ongelooflijke heelemaal alleen bewoonde. Hij zag het voor zich zoo netjes en vriendelijk, met zijn hoog betcngcld dak, midden in een tuin, overschaduwd door oude noteboomen. Wal groeide er al niet in den tuint Zwaardlelies en riddersporen, morgenster ren en juffertjes in het groon, violieren en reseda s. En witte rozen hondorden aan één struik I Zolfs op de tuinmuur groeiden cn bloeiden de bescheiden ijsplantjes en de kleine, geurende, roodo anjelieren En men stelle zich eens voor: een boom gaard vol vruchtboomen, kersen, pruimen en peren, zooveel men maar wilde; in den stal een koe, die 'a avonds alleen den weg van de wei naar huis vondeen oude goit met mooie zwartbonte geitjes. Eens was zoo'n^ geitje moeder nageloopen naar de kerkEn t kirrondo duiven op het dak, on om het huis kippen, die eiken dag icreche oieren legden. Tegenwoordig woonden vorro bloedverwan ten van moeder in hot huis. Wat gelukkigo menschen 1 „Moeder," zei Hans dikwijls, „als ik groot ben cn gold verdien, gaan wij samen naar uw geboorteplaats Vader stierf, zonder het beleefd te hebben* dat hij eens een duitje over had. Hij had echter vóór de oogen te sluiten de vreugde gesmaakt, te zien, dat zijn kinderen goed terecht kwamen. Alleen Hans, de jongste, was nog niot hoo- lcmaal klaar. Hij had aan een kleine, gocd- koope universiteit met behulp van een beurs philologie gestudeerd en in het geheim ge tracht, eens iets te schrijven, zonder echter met dezen arbeid al een noemenswaardig succes te hebben gehad. Nu diendon alle krachten to worden ingospanneo. Van moo-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9