Ifes.A --
ll&ISste-''!
LEIDSCH DACBLAD, ZATERDAG 14 JUNI. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
No. 12976
Anno 1902.
er onder de hoogleeraren eener zelfde uni
versiteit zeer veel verschil van inzicht is;
wat den student juist tot scherper en nauw
keuriger onderzoek leidt.
En, indien men den jongelieden toch uit
sluitend ,,in eigen kring" hooger onderwijs
wil doen genieten, niets belet, dat zij, al
studeeren ze aan een overheids-hoogeschool,
toch slechts één enkelen hoogleeraar van hun
gading volgen en overigens uit boeken en
dictaten studeeren. Men behoeft, om een
examen te kunnen afleggen, geen onkel col
lege te hebben bijgewoond.
En voorts; de hoogleeraren zijn vrij in
hun onderwijs; vrij ook om al datgene mee
te deelen, wat in het voordeel strekt van
eenige geloovige richting, gelijk zij meerma
len deden en doen, Als derhalve het open
baar hooger onderwijs allen ten bate
komt, is het dan redelijk alleen voor zich-
zelven een eigen universiteit te eischen?
En de gcldquaestie is een geheel andere
dan bij het lager onderwijs. Dédr heeft do
bijzondere school recht op subsidie, omdat
zij dezelfde taak vervult als de openbare
en daardoor het Rijk geld uitspaart. De
vrije universiteit daarentegen geeft geen be
sparing. brengt eer der schatkist nadeel.
In de derde plaats vroeg dc Maas- en
Scheldebode
„Waarom zou het Rijk niet evengoed dc
school voor het hooger- als voor het lager
onderwijs, alleen voor het wetenschappelijk
gehalte kunnen controlecren, ook al gaat
die school van bijzondere besturen uit, fiï
dan bij bevinding van betrouwbaarheid in
objectieven en formeelen zin, zijn
subsidio aan de particuliere verecnigingen
verlcencn?"
Dc Nederlander betoogt in haar antwoord
op deze laatste vraag, dat bij hooger onder
wijs controle van het wetenschappelijk ge
halte toch eigenlijk niet kan bestaan. Ieder
mag hooger onderwijs geven; die vrijheid
zal wel niemand willen prijsgeven.
Van meer gewicht is do vraag hoeveel
vrije universiteiten er dan moeten zijn of
zullen moeten komen? De schrijver in Maas-
'cn Scheldebode sprak van drie standpunten:
het ongeloovigc, het Roomschc en het posi-
tief-Protestantschc. De Nederlander geeft
op die verdeeling haar kantteekeningen en
opmerkingen, maar om ten slotte uit te re
kenen, dat óók al neemt men die vcrdceling
tot grondslag, dc kosten voor het Rijk jaar
lijks meer dan aanzienlijk zouden zijn.
De Nederlander ziet geen anderen weg dan
in het aanvullen van het openbaar hooger
onderwijs met dat van door partici'.iïrcn be
zoldigde hoogleeraren.
Een hoofdofficier schrijft aan do Nieuwe
RotterdamscJie Courant het volgende:
In De AmsterdammerWeekblad voor
Nederland, van 8 Juni jl.komt onder den
titel „Zeer gewenscht" een zeer lezenswaar
dig artikel voor over do toekomst van jon
gelieden, die bij het leger in dienst komen,
met het ideaal van den officiersrang
voor oogen. Dit artikel getuigt, behalve van
een door ondervinding beproefden blik op
de vele onbillijkheden, waarvan die jongelie
den het slachtoffer zijn, en op den geringen
stoun, dien zij van het legerbestuur onder
vinden, ook van een hart voor die jongelin
gen, wier carrière voortdurend aan een zij
den draad hangt.
Niets, totaal niets wordt er officieel voor
hen gedaan; zij gaan op in het groote ge
heel, indien niet een of ander officier en
zoo zijn er gelukkig velen zoo'n jong-
raensch opmerkt en aanzet, om zijn kennis
te onderhouden en zich voor het toelatings
examen tot den cursus te bekwamen. Toch
hebben zij aanspraak op dezelfde belang
stelling van het legerbestuur als do cadets
van Alkmaar en kosten dezen den lande ook
oneindig veel meer. Beide categorieën stre
ven naar hetzelfde doel; de geregelde aan
vulling van het officierskorps uit het leger
zelf is een even groot landsbelang als die uit
dc Koninklijke Militaire Academie.
Onbekend mcfTlictgcen hun wacht, komen
deze jongelieden op hun 17do of 18de jaar
van het instructie-bataljon bij het regiment
en worden daarin verspreid. Wil het toe
val, dat zij bij een compagnie ingedeeld wor
den, waarvan de commandant zich in den
toestand van zoo'n jongeling weet te ver
plaatsen, die hen niet onmiddellijk als m a n-
n e n behandelt, die begrijpt, dat zoo'n jon
geling leiding behoeft, niet alleen in mili
taire zaken, maar ook wat zijn levonswijze,
zijn karaktervorming betreft, die behulp
zaam is in het kiezen van zijn vrienden, in
één woord, van een kapitein, die aan ge
strengheid een groote mate van humaniteit
en tegelijk menschenkennis paart, dan kan
er van zoo'n jongmensch wat terecht komen.
Over het tegenovergestelde zal ik niet uit
weiden; alleen dit: veel van die jongelieden
gaan voor het leger, zelfs voor do maat
schappij verloren, omdat zij bij intrede in
het leger die leiding missen.
Als eerste poging om hierin verbetering
te brengen, en aan volgende jongelieden te
vergoeden, wat tot nu toe verwaarloosd
werd, wordt het eenvoudige, niets kostende
middel aan dc hand gedaan, om do korpo
raals, die van het Instructie-Bataljon bij
de regimenten aankomen, allen in te deelen
bij eon en dezelfde compagnie, waarvan de
commandant de eigenschappen bezit hier
boven aangegeven. Deze compagnie zij do
trechter, waardoor allen heengaan, om,
naar mate van do behoefte, bij andere com
pagnieën ingedeeld te worden, op aanwij
zing van dien compagniescommandant
dus niet volgens hun datum van aankomst,
maar volgens hun mate van zelfstandigheid,
van zedelijk vermogen om op eigen beenen
tc staan.
Het legerbestuur zij deze maatregel in het
belang van vele jonge monschcn van hun
ouders bovendien aanbevolen als een
daad van humaniteit.
In de Hengelooscho Fabrieksbode komt
een rede voor, uitgesproken door den heer
Stork in dc jaarvergadering van zijn perso
neel. Het volgende is daaraan ontleend:
„Tot nog too heb ik over do Enschedee-
sche werkstaking in het publiek gezwegen.
Hier op onze jaarvergadering wil ik er een
kort woord over spreken.
Wat is de oorzaak van die bedroevende ge
beurtenis? De aanleiding is een betrekkelijk
klcino loonquaesli".
Van dc 160 dokenwevers verdienden door
bijzondere omstandigheden 96 een wat hoo
ger loon cbyi de overigen. Do firma Van
Heek adhtte het noodig dc tarieven, waarop
deze 96 personen werkten, op hetzolfdo peil
te brengen, als dat der 64 kameraden, die
geheel hetzelfde werk deden. Dc hooger be
loonden wilden hiervan niet hooren, de 64
anderen veroordeelden de aangokondigdo
verlaging (waarschijnlijk omdat zij zelf
meenden op tariefsverhooging aanspraak to
mogen maken, als deze verlaging niet door
ging), torwijl de 1600 werklieden, aan do
andere fabrieken der firma verbonden, zich
met de dekenwevers solidair verklaarden.
De zaak was nu rijp voor een staking en
toen op hot juiste oogenblik geen goede lei
dende kracht vorzocnend optrad, brak de
staking uit.
De gevolgen zijn verbijsterend. De firma
Yan Heek gaf aan dc werklieden haver fa
brieken, dio de stakers steunden, gedaan
een naar mijn overtuiging volkomen gewet
tigde maatregel tegenover het gemeenschap
pelijk optreden van al haar werklieden, dat
or aan voorafging en nu loopen reeds on
geveer 20 weken c. a. 2000 menschen werke
loos rond.
De staking veroorzaakt echter aan beide
partijen niet slechts stoffelijke schade; van
veel ernstiger aard acht ik den geest van
verbittering, die er noodzakelijk uit moet
voortvloeien.
Yan Heek Co., een der grootste firma's
in ons land, die ik aarzel niet hot hier uit
to spreken een zegen is geweest voor Twen
te en Enschedee groot heeft gemaakt, is ten
gcvclgo dezer betreurenswaardige gebeurte
nis schandelijk belasterd en hccit aan allerlei
verdachtmakingen blootgestaan. Allerlei
menschen hebben zich, blijkens hun steun aan
de werkstakers ,in staal geacht een oordeel
in dezen loonstrijd to vellen ton' nadeelc der
firma Yan Heek cn Co. Naar mijn innigo
overtuiging geheel ten onrechte. Er mogen
fouten van tactischen aard door de firma
begaan zijn, hetgeen ik niet tegenspreek, in
den grond kon er moeilijk een meer onrecht
matige werkstaking uitbreken dan deze.
Thans loopt do strijd over den eisch der
werklieden, dat dc firma allen weder zal
aannomen; ook dio werklieden, die hun pa
troons grievend hebben belecaigd. Voor zoo
ver ik als buitenstaander kan beoordcelcn,
schijnt hcmij een onuitvoerbare eisch, dat
een fabrikant deze laatsten opnieuw in zijn
dienst zal nemen.
Een groote verantwoordelijkheid laden
allen, die deze staking steunen, op zich, daar
er niet aan tc denken valt, dat de firma Van
Heek Co. thans l t verder toegc- n boreid
zou wezen. Hoe goed ook door velen gemeend,
is do gegeven steun weggeworpen. Maar dat
niet alleen. De industrie van Enschedee
waarmede de welvaart dor werklieden zoo
nauw samenhangt, lijdt door do voortgezette
staking gevoelige schade. Zij, die steunen,
meencn de patroons to treffen, maar, in de
eorstc plaats treffen zij dc werklieden.
De heer Stork trekt voorts uit het gebeur
de deze leering.
Naar het hem voorkomt, ligt de grondoor
zaak eener staking hierin, dat er over het al-
Een Museum van Oorlog en Vrede te Luzern.
Een eigenaardig Museum is Zaterdag te Luzern geopend, oen Museum van Oorlog en
Vredo, door wijlen den staatsraad Van Bloch gesticht, in tegenwoordigheid van den zoon
des overledenen en zijn familie, barones von Suttner, "William Stead en andere vertegen
woordigers van vredebonden, kantonnale en gemeentelijke gedelegeerden en leden van den
Bondsraad. De heer Fródóric Passy, die het koord doorsneed, dat de deur gesloten hield,
sprak de hoop uit, dat hy aldus „den tempel van den eeuwigen vrede opende."
gemeen tusschen werkgevers en werknemers
niet voldoende voeling is. „Laten wij or dus
('egt hij) voor zorgen, dat die tusschen ons
j steeds blijft bestaan. Als wij elkaar ontmoe
ten en onze belangen met elkaar bespreken,
I als we weten te geven en te nemen, dan zal
j niet licht dc harmonie i disharmonie ver-
j keuren. Dc tijden zijn zeer veranderd; vroe
ger hadden wij, cn ook gij, het veol ge
makkelijker dan tegenwoordig. U wordt
steeds gepredikt, dat wij nemen wat u toe
komt, cn wie luistert naar dio taal, voelt
een geest van ontevredenheid over zich ko
men, die licht tot verbittering leidt en hom
zonder twijf 1 ongelukkig maakt. Ik spreek
niet van u in het bijzonder, maar in het alge
meen; de werklieden worden opgezet tegen
de patroons en daardoor ontsta.it een ver
derfelijke geest van scherpte in de beoordcc-
ling van hetgeen de werkgever doet of laat.
En omgekeerd onb. at door de velerlei ver
dachtmakingen, waaraan hij blootstaat, bij
den werkgever minder neiging zich voor de
zaak der werklieden warm te maken. Noodig
acht ik het dus. dat er omgang is tusschen
u en ons; noodiL. dat wc eikaars meeningen
respcctccren, noodig dat wc van weerskan
ten eikaars handelingen niet t lichtvaardig
beoordcelcn."
Het Centrum zogl van deze rede van den
heer Stork:
Dit zijn guldon woorden, woorden, dio een
des te grootcro betcekonis krijgen in den
mond van een patroon.
Indion dc verwijdering tusschen werkman
en werkgever ophoudt te bestaan, wanneer
men eerlijk cn loyaal met elkaar van gedach
te wisselt en zich weet to verplaatsen in elk
anders positie, zal menig geschil hetzij ver
meden, hotzij in der minne bijgelegd kunnen
worden.
De patroons zullen zich dan uit den aard dei-
zaak niet op een te hoog en ongenaakbaar
standpunt plaatsen en de arboidors van hun
kant zullen niet in de eerste plaats luisteren
naar do inblazingen van allorloi politic -
ters en woelwaters, die werkstakingen b>
schouwon als uitstekende middolon, om pro
paganda te makon voor hun zaak en hun bc-
ginsol en dus ton slotte slechts hun eigen be
lang dienen.
[Zooals men weet, is de werkstaking thans
geëindigd].
Prof. mr. W. van der Vlugt neemt in On
ze Eeuw Juni-aflovoriiig) do nieuwe school
van crimineolo sociologie van Eu
rico Ferri ondor handen, die don misdadiger
beschouwt als zielszieke, als zenuwlijder, dio
niet door „straffen" in don ouderwetschcu
zin mot zioh laat afrekenen, maar eischt oor
deelkundig tc worden bejegend naar de idee
der „sociale aansprakelijkheid."
Schrijver is niet blind voo hetgeen er
goeds is in dc nieuwe leerwijze. Niet slechts
haar zioktebesohrijving, ook haar aanbeve
ling van een voranderdo geneeswijze ver
dient ernstige aandacht en, ten decle behar
tiging. Voor ovorlog, in grensgevallen, tus
schen rechters on geneeskundigen, kan niet
te veol worden gepleit. Voor staatsbeleid en
liefdewerk, dat, waar het kan, de wortelen
afsteekt van het kwaad, in Btcc van met het
wegsnijden dor giftige loten zich voldaan tc
toonon, natuurlijk evenmin. Dat, voorts, ter
zako van bij ongeluk gepleegd vergrijp, c n
proef genomen worde met voorwaardelijke
veroordeeling, waarom het niet toogojuicht','
Vooral zoo daarmeo gepaard gaat t-ookemning
aan de lijdende partij van een veel sr>wigor
goharnasten eisch tot schadeherstol. Zelfs
laat zich heel wat aanvoeren ten gunsto van
hot denkbeeld: voor sommige veroordeelden
(misdadige dronkaards, onder andoren, wier
beterschap zioh licht herkennon laat) een
premie op dio beterschap fco stellen, door
den duur hunner vastzetting tusschen den
korloton termijn on een langston in, te laten
afhangen van hun gedrag. Op al die punten
zegt dc schrijver dringt dc nieuwe
school tot een hertoetsing der bestaande wet
ten, die licht een eerste stap tot heilrijke
hervorming wezen kon.
Maar overigens gaat de nieuwe school in
haar voroordeeling van het oude strafrecht
veol to ver on betoogt dc schrijver mot een
Over den Leidsckea kooglecraar Rosen-
stoin, die op 8 Juni zijn 70ste jaar be
reikt had en derhalve „emeritus" werd,
schrijft de weleerwaarde heer P. M. Pots het
volgende in De Residentiebode
„Wat dr. Schaepman eenmaal aan hot
adres van professor Beets, te Utrecht, ten
beste gai, kan men „servatis sorvandis", nu
ook tot piYifessor Rosenstein zeggen. De
jeugd werkt, spoedt en schertst nog in dozen
bejaarden Leiclschen kooglecraar, die nu
door dc wet, wegens ouderdom, tot het emeri
taat gëndozaakt wordt. Overigens heeft het de
loopbaan van dezen professor waarlijk niet
aan glorie ontbroken. Zooals Zijn Hoogge
leerde vroeger aan het ziekbed van Z. M.
Koning Willem den Derden stond, zoo stond
hij onlangs aan het ziekbed van Koning Wil-
lems dochter. Zooals hij onlangs nog i n
Duitsche ridderorde mocht ontvangen, zoo
werd hij vroeger reeds met verschillende Ne-
dorlandsche orden versierd. Voorts gold hij
als de geleerde, die de standaardwerken der
jongere tijden over de kennis der nieren
schreef en die zijn grooten leermeester Vir-
chow, te Berlijn, ten roemrijken leerling ver
strekte. Voor ons, katholieken, had profes
sor Rosenstein ook nog deze aantrekkelijkheid
dat hij, in tegenstelling met zoo menig ander
professor der Lcidsche hoogeschool, een „ge
loovige" was. Dat geloof gold, wel is waar,
alleen het Oud-Yerbond en de openbaring
aan het oude Israël, -zoodat de Katholieke
Kerk, mot haar Nieuw-Verbond c i vervul
ling van Israels voorbereidend geloof, dezen
hooggeleerde nimmer haar zoon mocht noe
men, maar toch, het heeft mij zei ven wel
goed gedaan, op zekeren keer, eens een
troostwoord uit den profeet Ezechiël van de
lippen dezes hoogleeraars te mogen verne
men. Men zag in dezen geneesheer dan toch
een andere richting dan die, wolke eenmaal
eon buitonlandsch doctor des ongeloofs laste
rend zoggen deed, dat hij wel spieren en
bloedvaten, maar -«nooit een geest in den
monsch gevonden had. Professor Rosenst- i
heeft ook do beide Leidsche zielenherders,
pastoor Muré en Mgr. Bots zaliger in hun
laatste ziekten bijgestaan. „Bene meruit de
©ivita/fce et republica. 1) hem zij een gelukki
ge levensavond toebedeeld! Blij.», deze geleer
de Duitscher dien avond in Nederland afle
ven, dan moge hij als oud-professor en doc
tor nog menig kranke ter vertroosting zijn 1"
In drie artikelen over aanvulling
onzer hoogescholen geeft De Neder
lander, die dit onderwerp meer behandelde,
antwoord op even zoovele vragen, haar ge
daan door de geestverwante Maas- en Schel
debode.
„Hoo is het „evenwicht" tc herstellen tus
schen het aantal Christelijke en niot-Chris-
tclijke hoogleeraren aan de overheids-hoo
geschool?" luidde de eerste vraag.
De Nederlander antwoordt:
Het evenwicht behoeft niet hersteld tc
worden. Het aantal is hier in geencn deelc
beslissend. Als er maar enkelen zijn van ge
loovige richting, dat is genoeg. Maar van
do besten: Mits hun dan ook vakken worden
opgedragen, philosophiscke en daarmede-
vorband houdende, waarin gelegenheid is
van hun beginselen te doen blijken. De snel
ste wijze, om in 't gebrek tc voorzien, is de
aanvullingsmethode; liefst door de over
heid, maar als deze dit niet wil of nog niet
kan, door particulieren.
De tweede vraag was: „Hoe zouden de
vele landgenooten te bevredigen zijn, wier
godsdienstige overtuiging nu eenmaal dc
beoefening der wetenschap in eigen kring,
van uit bet standpunt des Christclijken ge-
loofs, vordert?"
De Nederlander toont in antwoord op de
ze tweede vraag aan, dat dc overheid dit
verlangen niet bevredigen kan; en, wat De
Nederlander aangaat, ook niet behoeft tc be
vredigen.
De directe invloed der kooglecraren op
karakter en overtuigingen der studenten is,
de philosophische vakken uitgezonderd, in
don regel onbeduidend. Daarbij komt, dat
1) Hij heeft zich bij staat en burgerij zeer
verdienstelijk gemaakt.
De PSeegzuster.
42)
.Professor, van onachtzaamheid kan hier
geen sprake zijn; sedert do zuster vertrok,
waren de medicamenten in mijn hand, en ik
heb zo nog onder mjjn berusting."
Meer verrast dan hy toonen wilde, zag de
professor de dame aan, wier kalme mede-
deeling zijn goheele veronderstelling omwierp.
Wat zou hy nu moeten vorklaren, als de man
bezweek?
„Dan heeft by ander gift bezeten!" zei
Labach, na kort bedenken.
„Mogelyk. Dat zal later by het ïykonderzoek
to ontdekken zyu. Doch welk motief had hy
tot zelfmoord? Ik ken er maar een
„Tk ook," beaamde de arts somber.
Een vluchtig rood kwam op haar bleek
yelaat.
„En dat mag ik wel verzwygen. 'tls een
ongelukkige neiging, die niet my'n geheim
alleen is. Zou die by den toestand, waarin
de baron verkeerde, plotselingen waanzin ver
oorzaakt kunnen hebben?"
„Mogelyk! Is dat in den laatsten tyd ge
passeerd? Onder uw cogen?" vroeg hy scherp.
„Onder myn oogen? Neenl Ik was zoo
goed als uit de kamer van den baron ge
bannen; de tegenwoordigheid der zuster
maakte my overbodig. Ik kan naar waarheid
verzekeren, dat ik hen nooit samen gezien
heb
„De zuster verliet plotsoling geheel onver
wacht dit huis?"
„Ja. Ze deelde het my pas mee, toen ze
gereed stond
„En welke reden gaf zy?"
„Dat wou ik juist zeggen. Zo liet aan my
over, to zoggen, wat ik wilde, om haar ver-
dwynen by den baron te verklaren."
„Zoo, zool Heel zonderlingI
„Ik vind het niet zonderling! 't Ligt in den
vrouwenaard," zei Sonnya, fijn glimlachend.
„Meent u? Nu, dat is ook niet van belang.
Men vertelde my, dat de zieke in zyn yien
naar do zuster gevraagd heeft, om haar een
dringende mededeeling te doen?"
„'t Laatste heb ik niet gehoord, wel, dat
hy om haar riep, als een verliefde naar een
dierbaar wezen roept, wanneer hy zichzelven
niet meer meester is."
„'t Is goedik dank u. Wilt u den kamer
dienaar by my sturen?"
Toen mevrouw Wengerska in het woon
vertrek terug kwam, was dat leeg; dokter
Philippi had zeker de onmachtige naar haar
slaapkamer boven laten brengen.
XXV.
Hot was tien uren 's avonds. De zieke
was tegen alle verwachting, weer onrustiger
geworden. Dat yzeren lichaam worstelde tot
het laatste oogenblik wanhopig tegen den
dood, de wysheid der geneeskundigen telkens
misleidend.
Labach en Philippi zaten somber tegenover
elkaar in de bibliotheek, terwyi de trouwe
Eineck in de ziekenkamer wacht hield.
Stilte heerschte in het oude slot en daar
buiten.
Daar gleed langs de trap en door de vesti
bule een donkere gedaante naar de kamer
van de huishoudster.
Zacht tikte een vinger tegen de deur, doch
geen antwoord volgde.
Luider waagde Marie Louise niet te kloppen.
In haar onduldbaren angst kon zy niet daar
boven in haar kamer alleen blyven. 't Was
haar, of waanzin woelde in haar brein. Daar
zat zy, midden in die koude pracht van
vroegere eeuwen, luisterend, of geen geluid
van beneden kwam, hetwelk haar aankon
digde, dat het dierbare leven gevloden was,
en zy mocht niet knielen aan zyn bed, biddend
voor den geliefde l
Allerlei geheimzinnige geluiden hadden haar
boven verschrikt; ze wist wel, dat het het
spel van den wind en van de muizen was;
maar in haar angst had ze niet kunnen laten,
de deur achter het gobelin in haar kamer te
openen. En toen was het haar geweest, of
ze in het laatste van een der zyvertrekken,
waaruit duisternis en kilheid haar te gemoet
kwamen, een flauwen lichtschemer had gezien.
Nu hield zo het niet langer uit; daarom
was zo opgestaan, om de vrouw te zoeken,
die medelyden getoond had voor haar leed.
Kon die haar al niet helpen, ze konden dan
toch samen weenen.
Sonnya was zekor niet in haar kamer.
Marie huiverde by de gedachte, naar boven
terug te gaan; daarom trad ze binnen. De
lamp stond op de tafel, waarop de gewone
boeken en papieren lagenhet zag er uit, of do
bewoonster voor een oogenblik was heen
gegaan.
Doch ploisellng schrikte Marie terug: daar,
in een hoek, lag Sonnya voorover op den
grond uitgestrekt, het haar los, breed om
haar hoofd golvend, en daar naast een kleine
bloedplas op het tapyt.
Wat was er gebeurd? Ongeluk of opzet?
Wat moest het meisje doen?
Hulp roepen in dit stille huis, waar men
den dood wachtte? Dat ging niet. Sidderend
trad de pleegzuster naderdaar bewoog
de liggende zich; met een krachtigen ruk
richtte zy het boveniyf op, zoodat ze op de
knieön rustte. Door een hoofdbeweging wierp
zy het losse haar terug en ze zag Marie met
groote oogen aan. Uit een wonde aan haar
oor liep het bloed over haar kleed.
„Hemel, mevrouw, wat is or gebeurd? U
bloedt
„Niets, nietsik wilde iets krygen en
struikelde; ik viel met myn hoofd tegen een
stoel, 'tls niets, nietsl"
Haar stem klonk toonloos en onnatuuriyk;
zy tastte naar een steun en liet zich op een
stool neervallen en bleef zitten, het hoofd op
de borst. Marie zag nu, dat ze een krant styf
in de rechterhand had geklemd.
Nu zag ze even op, en om haar mond lag
een trek van naamlooze walging, alsof ze
iets verschrikkeiyk8 had gezien of geproefd.
Heftig wierp ze de krant op tafel, alsof deze
de oorzaak van haar ontzetting was.
„Is u niet wel?" vroeg de zuster.
„O, zeker; spoedig zal ik heel wel zyn."
„Drink wat water, en laat my het bloed
afwasschen. Waar kan ik een stukje linnen
vinden voor een verband?"
De huishoudstor haalde ,de schouders op
en drukte haar zakdoek tegen de wonde, die
niet gevaarlyk kon zyn; want ze hield haar
bewu8tzyn en bleef rechtop zitten.
Marie Louise zocht in een latafel naar linnen.
„Daar!" wees de vrouw, en het meisje
opende een linnenkast, waarin de sleutel stak.
Keurig geordend lag daar het linnengoed.
Marie Louise, geheel in haar rol als ploeg-
zuster, nam een zakdoek, doopte dien in
water en knielde naast haar vriendin, vleiend
„Toe, laat ik nu het bloed afwasschen."
Op dit oogenblik gebeurde er iets vreemds,
achtor den rug der beide vrouwen, zoodat zo
het niet bemerkten. De groote spiogol in den
wand bewoog zich goruischloos en ging open
als een deur; door een kloin gangetjo kon
men zien in de bibliotheek, waar licht brandde.
In de opening stond professor Labach en
achter hom de oudo Michael.
Marie Louise kreeg den professor hot eerst
in het oog; zy staarde hom vorbaasd aan,
daar ze hem niet had hooron komen. En nu
bemerkte zy oen geopendo deur op oen plaats,
waar ze die niet had vermoed.
Labach zag ernstig, dreigend byna, mevrouw
Wengerska aan, die koel en gosloten zyn
blik opving.
„Mevrouw Wengerska, u draagt do schuld
aan den dood van baron Wahlbeck. U heoft
hem gift gegovon; om welko roden weot ik
niet; dat zullen anderen uitmaken. U zult
deze kamer niet verlaten on hior bewaakt
worden, tot uw arrestatie kan plaats hebben."
Zy haalde minachtend de schouders op on
wondde den blik af, terwyi Michael do oudo
krant glad strook en aan den professor gaf.
't Was oen Italiaansch blad, op welks
eerste pagina een stuk mot blauw potlood
was omiynd. Bovon dat artikel stond in vetto
lotters een naam: Vittorio Lajos,
„Vittorio Lajos?" vroog de professor, „was
dat niet de beruchte giftmenger, die
„Juist. Hy was myn echtgenoot, Vittorio
Lajos, wiens ontvluchting uit de gevangenis
zooveel opzion baarde," zei do vrouw, mot
de kalme borusting van iemand, die alle hoop
heoft verloren.
(Wordt vervolgd.)