LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 7 JUNI. - DERDE BLAD. EEN SPOOK. No. 12970 Anno 1902. Een nacht op zee. De hemel was met wol ken bedekt. Een diepe duisternis lag over 'do wateren. Wij zeilden met een aardig koel- ,tjo langs de gevreesde Golf van. Biscay o. Aoht glazen hadden het uur n middernacht verkondigd en de wacht was, wat op zee schepen om de vier uren geschiedt, afgelost. Onze verbazing over dat vreedzaam zeilen op dat gedeelte der zee, anders bekend om de lieftigste stormen, was niet gering. Zouden wij werkelijk eens éénmaal in ons loven langs de zoogenaamde ,,doodenbaar" zonder averij passeeren? Juist had de uitkijk geroepen alles wèl 1" en versckeidenen van ons stonden aan stuur boord met elkaar fluisterend te spreken. Daar dook eensklaps iete wits op in het nachtelijk donker, vergezeld van een scherp geluid, als wanneer or hagel valt. En nu stormden wij uit elkaar. „Een rukwind klonk het over het dek. Van de brug, waar de eerste stuurman wacht hield, volgden de commando's elkaar snel op. Als die bevelen niet reeds uitge voerd waren gewordon, vóór ze gehoord wer den, clan zou de nu lotseling opstekende storm ons schip hebben doen kenteren. Nu nog belde het schip sterk op zijde, maar de touwen, die de zeilen hielden, waren gekapt, terwijl een halve slag van het stuurrad ons vaartuig tegen den wind in bracht, waar door het grootste gevaar vooreerst geweken ,was. Het schip richtto zich langzaam weer op. Toon evenwel volgde het veel moeilijker werk van het innemen en reven der zeiion, waar voor, daar het zoo snel mogelijk moest ge schieden, allo hens op het dek werden ge commandeerd. Een aantal flinke kerels vlogen het want in, een halsbreken-l werk en in zulk een stormnacht levensgcaarlijk. Door het huilen en krijschen van den storm in het want en het bruischen en koken der 6tceds hoogcr gaande golven, klonk helder en duidelijk ons „Hoyhol", waarmede elk opsjorren van het zeildoek ol een touw werd Vergezeld. Daar klonk boven de groote mast een kreet, zóó mergdoordringend en ontzettend, als slechts een mensch éénmaal in zijn leven uit stoot, in het aangozicht van den onvermijde- ,'lijkon dood. En toen klonk het: „Man over boord 1" De een schreeuwde het den ander 'toe. Zij, die op het dek waren gebleven, wier pen terstond verscheidene reddinggordels in zee aan de zijde, van waar het geschreeuw was gehoord. Dat was allee, wat wij konden doen; aan redding was niet te denken. Wie de ongeluk kige was, kon voorloopig nog niet worden nagegaan. Eerst moest het reven dor zeilen geschied zijn. Toen kwamen wij langzamer hand allen weer op het dek. En nu vroeg de een den ander, wie verdwenen was; maar i niemand wist het. Wij moesten wachten, tot allen bij elkaar waren. Een herhaald roepen l'door de spreektrompet, of er nog iemand boven was, bleef onbeantwoord. En nu bleek iliet, dat Tom Dunstan ontbrak, een flinke, jonge kerel en de meest gespierde der ge- hoole bemanning. Opeens werd hot ons allen ^duidelijk, wat wij aan hem verloren. Altijd vroolijk, opgewekt, geen speler, drinker of i,vloeker, was hij iemand ,dion ieder gaarne [lijden mocht. Hij gold bij zijn officieren en I kameraden als het voorbeeld van een ma troos, en daar het bekend was, dat hij thuis een oude moeder had, voor wie hij zorgde, en pok een meisje, waaraan hij met hart en ziel hing, hadden wij nog des te meer medelijden met hem. Zoo jong, zoo levenslustig, met zoo'n schat Jran liefde, en nu door een enkelen misgreep, De Boogschutter. I. Het dorp Lorch is door zijn ligging on her inneringen uit lang vervlogen tijden een der i meest belangwekkende plaatsen aan de J oevers van den heerlijken Rijn. Het is om geven door zeer mooie rotsen en legendari- eohe ruïnen. Onder deze bevonden zich die van het kasteel Fürstoneck. De bewoner van dit heerlijke slot, ridder Oswald, een vermaard boogschutter, was het voor worp van een ingekankorden haat van 'de zijde van Willem von Saneck, een naburig ridder, die zich door allerlei listen en lagen van zijn tegenstander trachtte meester te maken. Op zekeren dag keerde Oswald, alleen ver gezeld door zijn schildknaap, naar zijn kas teel terug. Niets kwaads vermoedend, werd de edele ridder in een hinderlaag gelokt en door zijn aartsvijand, Willem Vu.i Saneck, met diens lieden omsingeld en gevangenge nomen. De ongelukkige Oswald werd naar Saneck gesleept on daar in een toren van het slot zijn vijands geworpen. Doch hiermede was do wraak van ridder von Saneck niet gekoeld. Op wreedaardige wijze werd Oswald eenigen tijd na zijn gevangenneming van het gebruik zijner oogen beroofd. Als de ongo- lukkigste aller menschen lag de arme ridder daar in den donkeren toren van zijn aarts vijand, die hem met hoon en spot overlaad de. In het begin geloofde men te Fiirsteneck, dat de ridder Oswald door roovers was over- uitgeschud en vermoord^ maar daar een ondoordachte beweging in den brullen den maalstroom geworpen, in het vochtig graf, dat zich zoo snel over den ongelukkige had gesloten en van waar uit bijna nooit iemand terugkeert! Natuurlijk zochten wij nog langen tijd, maar tevergeefs. Arme moe der 1 Arm lief bruidje Goede reis hadden zij beiden hem bij zijn vertrek boegewenscht. En terwijl zij beiden voor hem baden en de ge lukkige uren herdachten, en het oogenblik verbeidden, dat hij tot haar zou terugkeeren, dreef zijn lijk rond in den wijden Oceaan, een prooi voor roofvisschen en albatrossen Het vreemdste van de geheele zaak was, dat niemand hem had opgemerkt en getuige van zijn val was geweest. Het is waar, dat de nacht zwart was als inkt. Elk had genoeg to doen met op zichzelf te passen, om niet hetzelfde lot als Tom te ondergaan. Het wae dus mogelijk, dat niemand nauwkeurig wist, wie op de ra liggend en met beide handen naar beneden grijpend, zijn buurman was geweest; maar een van ons allen had toch moeten hooren en zien, dat zijn buurman verdween, want zijn doodskreet had den storm overstemd, ja, het scheen, alsof men hem mijlen ver in het rond had moeten hoo ren. Wie was die man en waarom zweeg hij? Was hij slechts op zelfbehoud bedacht ge weest en schaamde hij zich voor zijn gedrag tegenover een kameraad, dien hij mot een koenen, al was het ook gewaagdon greep, misschien had kunnen redden? Mcd sprak er niet verder over, maar ieder dacht het zijne; en zoo kwam het, dat do een den ander met Wantrouwen aanzag. Maar ook dat ging voorbij. Tom was uit ons mid- deD verdwenen, was bij de vervulling van zijn plicht in den strijd met het rijandelijke olement, den heldendood gestorven. Ongeveer veertien dagen waren sedert het ongoval verloopen en men dacht er bijna niet meer aan, toen weer in een onstuimigen nacht een stormgeloei en golfgebruis over stemmende kreet werd gehoord en ons allen met ontzetting vervulde. Nu stonden wij niet op do raas, maar op het dek. Het signaal tot verzamelen werd gegeven en wij vereenig- den ons. De golven sloegen over hot dek heen en zoo kon het best zijn gebeurd, dat iemand was meegesleept Gelukkig was dit niet het gevaldaarentegen vonden wij Jack Tyler bewusteloos op bet dek liggen. Hij bloedde uit een hoofdwonde, die hij vermoedelijk bij zijn val tegen een kantig voorwerp bad ge kregen. Dat was dus niet zoo erg. Jack werd naar zijn kooi gebracht en door den kapi tein, die tevens scheepsdokter was, tot be wustzijn teruggebracht Hij zeide, dat bij Tom Dunstan tegen den grooten mast had zien leunen, zoo zeker en zoo duidelijk, alsof hij nog onder do levenden behoorde. Star- oogend had aij hem aangezien, en toon was Jack in zwijm gevallen. Als wij nu landrot ten waren geweest, dan zou niemand hem geloofd hebben, maar wij, zeelieden, hebbon nu eenmaal ons bijgeloof, waarvan niets ons kan afbrengen, en onze verhalen over zee- spoken en dorgelijke worden over het alge meen voor waar aangenomen. Wij waren het er al spoedig mot elkaar over eens, dat de doodc Tom Dunstan zijn graf had verlaten en aan boord was geko men. Waarom? Wat moest hij hier? Was dat soms een waarschuwing voor ons? Zou ons vaartuig soms schipbreuk lijden? Zocht hij iemand, die sterk genoeg was om te durven aanhooren, wat zijn ".v».' n bezwaarde en rijn ziel niet tot rust deed komen? Jack was spoedig weer de oude, maar hij bleef bang, ernstig en stil. Hij werd be vreesd voor spoken en was liefst 's nachts dichtbij een kameraad, met wien hij gedu rende zijn wachturon praatte. Zijn zenuw achtigheid werd tegen middernacht steeds erger, hetzij hij op het dek moest zijn of giug slapen. Wij hadden altijd to zamen dq wacht. Toen wij weer eens zoo zacht pratend bij elkaar waren ik zat in de schaduw van de groote reddingboot, hij stond naast mij viel het mij op, dat hij midden in een zin bleef steken, en opkijkend zag ik, hoe hij onafgewend tiaar één kant staarde, zijn mond als tot roepen geopend, zonder even wel een enkelen kreet te doen hooren. Ik volgde zijn blik en stond van mijn zitplaats op. Daar op de voorplecht stond een ge stalte, die neen, geen twijfel was mogelijk, hij was het zelf Tom Dunstan I Hij staar- do Jack aan, als zag hij zelf een verschijning. Ik voelde, hoc hot koude zweet mij uitbrak on mijn haren to berge rezen, en als Jack niet naast mij had staan, dan zou ik even als hij vroeger zijn neergevallen. „Tom Dunstanriep ik eindelijk uit, en streek met mijn hand over mijn oogen, als moest ik daar een sluier wegvagen, waarin deze vreeselijko verschijning was geweven. Onze kameraden kwamen aanloopen, on toen ik mijn hand liet zakken, was het schrikbeeld verdwen jk werd met vragen bestormd, maar kon in het begin geen samenhangende antwoorden geven. Ik wist slechts dit eeno: ik had Tom Dunstan gezion, zóó duidelijk, alsof hij op den uitkijk had gestaan. Opeens zeide Jack Tyler, die stond te be ven als een riet: „Roep den kapitein hier, ik wil alles bekennen I" Dat waren wonderlijko woorden, en wij voelden er on^ zeldzaam door getroffen. Een van ons ging naar den kapitein, die nog op was en terstond mede kwam. Ook de stuur lieden en de andere kameraads kwamen allen bij elkaar, want het was nog pas ecnige minuten na middernacht en alle hens waren op hot dek. „Ik wil het bekennen", stamelde Jack Ty ler, ,,ik ben het geweest, ik heb het gedaan en Tom Dunstan in dien nacht van de ra gestooten. Ik ben zijn moordenaarEn laat mij nu zelf ook sterven, om niet dat vreesc- lijke beeld voor oogen te zion." Hij greep naar zijn kortjan en was van plan bet zich in het hart to stooton, toen de kapitein hem snel bij den arm greep. In een oogenblik was de moordenaar overweldigd en gebonden. Jack verzette zich als een ra zende, zoo verlangde hij naar den doodtoen zonk hij in elkaar. De kapitein sprak hem vriendelijk toe, zijn geweten door een open- ha rtigo bekentenis nog meer te verlichten, en dnt gebeurde. Jack Tyler had eerder dan Tom Dunstan dions bruid leeren kennen en haar lief ge kregen, maar zij had op hem geen acht gesla gen zooals hij meende, omdat zij Tom had lief gekregen. Hij kon hanr niet vergeten en gunde haar geen ander man. Zooals dat in het reusachtige Londen mogelijk is, haddon boide mannen elkaar nooit ontmoet. Maar Jack zon op wraak cn nam een boos besluit Hij liet zich op hetzelfde schip aanmonste ren, waarmede Tom ui tv cn de storm achtige nacht in de Golf van Biscaye had hein de gelegenheid gegeven, Tom Dunstan te doen verdwijnen, zonder zelfs maar den schijn van een misdaad op zich to laden. Als Tom niet meer terugkeerde, dacht hij Ellen Matthews toch nog ten slotte vcor zich te kunnen winnen. En daar kwam nu het zee- spook. Meer dan zesmaal had hij het al ge zien, on hij was er van overtuigd, dat liet hem zijn leven lang zou vervolgen en hem krankzinnig zou maken. Dit alles bekende Jack Tyler cn nauwe lijks was rijn verhaal geëindigd, toen een ge stalte voor de voorplecht naderde, bij welks aanblik wij allen achteruit deinsden. „Tom Dunstan I" klonk het gelijktijdig van aller lippen. „Ja, Tom Dunstan," antwoordde de andore, „ik ben het zelf on geen spook. Waar is het, dat deze man, dien ik niet ken de, on voor wien ik niet op mijn hoede was, mij in den stormnacht in zee heeft gestooten, maar de golf, waarop ik viel, dreef mij naar het schip terug. Do doodsangst gaf mij do kracht aan boord te klimmen. Half bewus teloos vond ik op den tast den weg on toen ik uit een diepe onmacht ontwaakte, bevond ik mij in het scheepsruim. Hoe ik daar ge komen ben, weet ik niet Maar terwijl ik nu alles voor mijn geest liet heengaan en maar niot kon vermoeden, waarom die man mij wilde vermoorden, besloot ik mij schuil to houden en do r van het spook te spelen, om hem tot bekentenis te brengen. Ik werd niet ontdekt en leed gee i gebrek aan eten en drinken, daar do provisiekamer al tijd open was. Als ik terstond was voor den dag gekomen, dan zou hij alles ontkend, of hot een ongeluk genoemd hebben, en later zou hij zijn plan met beter succes hebben uit gevoerd, wat hom nu onmogelijk zal zijn, daar ik hem nu ken." Dat was een zonderlinge onverwachte ont knooping, waarover wij ons allen, met uit zondering van Jack T; Ier, verheugden. Tylcr bleef in hechtenis cn werd in Oadix aan den rechter overgeleverd. Toen zetten wij onze reis voort. KATTEN. Velen onzer kennen katten niet anders dan als ongure beesten, die in Maartschc nachten over de daken sluipen cn de nacht stilte doorgieren met haar raspend gehuil. Wo kennen de kat niet als zij inderdaad is, do volkomen aristocratie, do hooghartige, de „aimable égoïste", zooals Voltairo ze juist heeft genoemd. Katten hebben over alle eeuwen veel respect genoten. Do hoogste onderschei ding: mannen van beteckenis hebben haar hun vriendschap gegeven: Richelieu, Ed- gard Poo, Baudelaire, Loti, Théophile Gau- tier, Voltairo, in ons land Teniers, Frans Netscher... En één van do mooiste proza stukken van Jac. van Looy is do weenendc klacht om „den dood van mijn poes." Een andero onderscheiding: de kat is een heilig dier geweest; de vcrcering der oude Egyptcnaren heeft haar, naast den stier Apis, tot eon hoog bevoorrecht wezen ver klaard. Daar moet men Ebcrs' „Egyptische Koningsdochter" maar eens op naslaan. Herodotus vertelt, dat do Egyptcnaren, als hun huis in brand stond, er niet over dach ten heen te gaan vóór hun katten gered wa ren, on dat zij zich do haren als tcokon van rouw lieten afscheren, als een kat stierf. Op het vermoorden van een kat stond do dood straf. De lijken van katten werden zorgvol gebalsemd en in het heiligdom van godin Gast afgebeeld met oen kattekop bij gezet. Plutarchus noemt de kat het maandicr: eerst krijgt zij één, dan twee, drie, vier en vijf on dan zeven jongen, tot zij er acht cn twintig gekregen heeft, wat het aantal is van do maandagen de pupillen van kattcn- oogen zijn vol en wijd bij volle maan en worden kleiner en glansloozcr bij het maan- afnemen. In Heliopolis werd do kat aangebeden als een kat er een natuurlijken dood stierf, schoren de bewoners van het sterfhuis zich de wenkbrauwen af en treurden volc dagen. En do andere oude volken: de Indiërs voreerden de witte kat als het symbool van de maan, die de grauwe muizen de scha duwen van den nacht verdreef; do Per zen, do Arabieren, de Romeinen, de oude Germanen bewezen haar do hoogste eer. Do gewone kortharigo huiskat is het drukst voorkomend typezij is afwisselend grijs gestreept, wit, geheel zwart, rood of „Men gaat nog vorder", vorvolgdo de eer ste, „men beweert zelfs, dat gij hem van het gezioht beroofd hebt „Welnu?" hernam ridder von Saneck, „in dien dit nu eens zoo is? Of men een kaars uitblaast of dat men ze laat uitdoovon, dit zal in den grond der zaak wel hetzelfde zijn." „Toch", zei een dorde, die het gesprok ge volgd had, „moet men het verlies van Os wald betreuren, vooral wegens zijn groot ta lent in het boogschieten." „Ik wed, dat hij nog zou raak schieten als men hem het doel zou aanwijzen," zei een andero ridder. „En ik wed van neen I" riep von Saneck in eon vlaag van dronkenschap uit. „Maar wo willen er de proef van nemen en zion wio gelijk heeft Dit zeggende gaf hij bevel den gevangen ridder uit zijn kerker te halen en in de zaal te brongon. Edwin, die geen woord van h<gesprek verloren had, kon zich slechte met de groot ste moeite bedwingon, en hij was buiten zich- zelvcn van smart cn woede, toen hij zijn on gel ukkigon vader wankelend dc zaal zag bin nentreden. Alle aanwezigen verhieven zich aanstonds van hun zetels, om getuigen te zijn van den uitslag der weddenschap, die reeds onder al len bekend was. Op het oogenblik, dat de onmensclielijke ridder von Saneck zijn gevangene vertelde wat deze tc doen had, en hem boog en pijl overhandigde, schoot den ongclukkigon rid der Oswald eensklaps een gedachte te bin nen. Hij greep met vaste hand zijn wapen oranje, blauw of muisvaal, zwart met wit afgezet, driekleurig (lapjeskat), zwart-, rood- en grijsbont. De lezer hoeft zc vnak go- noeg kunnen bekijken. Do Angorakat is de mooiste, de kostbaar ste en van do uithcemscho katten do meest verbreide. Do soort is do meest aristocrati sche en stamt uit Hoog-Aziö. Do haardos is welig en zacht, er is iets leeuwachtigs in het voorkomen, door do bij den kop neerhan- gendo haar-manon. In don rogol zijn Ango ra's wit met roodo of blauwe oogen, soms blauw, soms zwart, soms bont, soms grijs ge streept, maar altijd prachtdieren. Of zij zich haar mooiheid diep bowust is boven de plcbeïschc gewoonheid van do banale huis kat zij is zéér trotsch, doet zéér voor naam, maar is óók heol gevoelig voor vlei» rijrustig flegmatisch is haar tempera ment; haar manieren zijn aangenaam, aris tocratisch een salondicr op-cn-top om zich lokker op do canapé uit te wentelen en zich to mollen in zachto kussens van hot bou doir-mandje on te snorren in oen dames- schoot. Omdat dc Angora hot meest vertroo- tcld werd, is zij het meest aanhankelijke van do kattentypen geworden. Een gewone huis kat strijkt haar rug met evenveel plcizicr to gen do rokken van movrouw als tegen c n tafelpoot, geeft oven graag kopjes aan mo- neor als aan een stoel, do Angorakat weet het verschil wel degolijk. Zo is de parel van alle katten. Dc hangoorkat uit Noord-China is een wat komisch dier, mot hanr slaphangende hondenooren, maar mooi is zo óók. Hcui haar is even zijig en glanzend als dat van do Angorakat cn veelal lichtgeel van kleur. Ze is grooter dan een Angorakat cn heeft een hijzonderen aanleg om vet te worden. Do hangoor is lui, heeft een voorkour voor oon warmen haard, hoort heel slecht cn is overigens van een volkomen onverschillig heid. Geen aardig dier dus. Do Chineczon beweren cr van, dat zo, in rijst gehnkt, heol lekker smaakt. Do Siameescho kat is een kort gladbo- haarcl dier, geelwit. Het gezicht, do ooren, de pooton cn do staart zijn zwartbruin, 't Is een duro poes. f 150, om te beginnen, is oen behoorlijko prijs voor een Siameescho kat. Do knotstaartkat van hot eiland Man is een kat zonder staart en mot tamelijk lange achterpooton, een verbazende springster, die op Man do vogels van boom tot boom natuimclt. Zij is kortharig on komt in allo kattenklcurcn voor. De Cyporscho kat is goel-grauw, zwart- doorstroept, wat evenwel, vóóral, niot zog gen wil, dat alle geel-grauwc zwart-door- streepte katten Cyporscho zijn. Daar is vaak misvorstand in dezon. Het typo is wel dat van do huiskat. Bij Michel vinden wij vermeld, dat do Cyporscho kat op het eiland harer afstamming een oven stugge Rlangon- jaagster is, als haar rasgenoot in Europa ccn muizenjaagstor. Over dc deugden dor katten, dio zoovele en zoo grooto zijn, laten wij hier iets volgen Haar moedorliefde. Geen dier kweekt zooveel moedorliefde als do kat. Wat cr aan zaohtanrdigheid is in het diepst van het kattenhart, is voor do jongen; poes gaat in haar moederplichten opzij is het volko- menst gelukkig als zij, te midden harer jon gen, in een warme mand ligt; in haar spo- lon met haar kinderen cn hoo spelen jonge katten! is zij zolvo een kind. Geen jammer evenaart den haren, als de jongen van haar zijn weggenomen. Dan is zij een viervoetige Niobe, bij wier wee dat van do godin uit de sago een onbeduidende huil- partij is. on zei: „Ridder von Saneck, wijs mij het punt aan, waar gij het mikdocl zult plaatsen, op dat ik het konnc..." „Hier", antwoorddo von Saneck, „hier, op doze tafel zet ik den beker, dien gij moet treffen." „Ik zal hot dool niot missen," zei ridder Oswald zonder dralen. Do pijl vloog, zoodra do beker door den wreedaard werd nedergezet, van den boog< snorde door de zaal en doorboorde het hart van von Saneck... nog vóór dozo de hand van het eigenlijke dool had teruggetrokken. Nu ontstond een goweldigo paniek, men wilde den ongclukkigen blinde tc lijf gaan, maar op hetzelfde oogenblik trad Edwin vooruit, plaatste zich voor zijn vader en riep met luider stem: „Ziehier den zoon van Oswald, die vorra- derlijk overvallen, gevangengenomen en blind gemaakt is door eon man, die den titel van ridder onwaardig is... Wie ondor u de eer on de rechtvaardigheid liefheeft, zal zich aan do zijde van mijn ongclukkigen vadce^ scharen; wie tegon hom is, hij tredo nader en verantwoorde het mij: hier is mijn do-' gen 1" De verrassing was algemeen, maar het mcerendcel der ridders verklaarde zich ten gunste van Oswald cn Edwin, die in olkaara armen gevallen waren. Niemand vorzofte zich toon nog togen hun'j heengaan; Edwin geleidde zijn dierbaren va der naar zijn kasteel nabij Lorch terug, waar^ de kinderlijke liefde dc smarten van don on- gelukkigcn blinde verzachtte. men geen enkel spoor van dergelijke mis daad vond, vermoedde Edwin, do eonige zoon van Oswald, die dc boosheid van von Saneck en diens haat tegen zijn vader ken de, dat deze in de macht van zijn vijand was gevallen. Besloten t-ot eiken prijs zekerheid te krijgen, verkleedde Edwin zich als minstreel en begaf zich naar het slot van ridder von Saneck. Hij bezat een groot talent voor het harpspel, dat iedereen bekoorde, die hem hoorde. Niet ver van het kasteel van den vijand zijns vaders zette hij zich in dc schaduw van eon boom neder en hield niet op, den höogen toren van het slot te beschouwen, die dat zei hem een inwendige stem do gevange nis moest zijn van zijn vader. Toen de jonge man van daar eenigen tijd don toren met droevige blikken had be- Bchouwd, naderde hem eensklaps een onbe kende, die naar zijn kleeding te oordeelen, een landbouwer uit den omtrok moest zijn, on hem vroeg: „Waarom beschouwt gij zoo oplettend dien reusachtigon toren, mijnheer de minstreel? Dat is een kooi, waarin men vogels gevan gen zet, die men daarna kortwiekt." „Die toren is dus een gevangenis, goede man?" vroeg Edwin schijnbaar onverschil lig. „Zoo is hot," hernam de andere, die ver trouwen kreeg in den edelen jongen man door zijn vriendelijke woorden en meer nog door zijn verheven spel en zang; en nu vertel de hij hem, dat hij ongemerkt getuige was geweest van de gevangenneming van een rid der en diens schildknaap. Edwin had moeite do ontroering to ver bergen, die het verhaal van den ccnvoudigen landman op hem niaakto cn trachtte nog meer inlichtingen in tc winnen; maar het ecnige, dat hij te weten kwam, was, dot bin nen enkele dagen een groot feest op hot slot van von Saneck zou gegovon worden. Hij be sloot van deze omstandigheid gebruik t9 maken om op dien dag als een onbekende minstreel het kasteel te bezoeken. II. Op den vastgestelden dag van hot groote feest begaf Edwin zich naar Sanech. Een luidruchtig feestgedruisch in de za len trof zijn oor, toen hij den drempel van het slot met kloppend hart overschreed; de hoofden der gasten waren reeds door don wijn zeer verhit en opgewonden. De onbekende vedelaar was zeer welkom en zijn meesterlijk spel en gezang werden luide toegejuicht. Maar naarmate men den wijn aansprak, werden de gasten luidruch tiger; zij begonnen verward met elkander te praten on sloegen ten slotte geen acht meer op den vreemden minstreel. Nog meer dan zijn gasten door hot drui vennat bedwelmd, sprak Willem luidruchtig met zijn tafelbuurman en ongemerkt nader de do zaDger de beide mannen om hun ge sprek af te luisteron. „Weet gij wol," vroeg do buurman aan von Saneck „dat men u verdenkt ridder Oswald te hebben overvallen en hem in de gevange nis te hebben geworpen?" „Hm", hernam de andere, „alles wat mon daarvan vertelt, is geen onwaarheid.'-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9