Haydn's eerste groote werk. Hoe een dokter rijk werd. Afbcpldiugcn van Tulpon nit de 17de eeuw. DE VERBODFN WORST. - No. 12942 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 3 MEI. - DERDE BLAD> Anno 1902. jonge virtuoos den tekst. Deze was niet ge schikt om Haydn's fijngevoelig genie op to vrekken, want er kwamen zelfs verscheidene plaatsen in voor, voor welke Haydn in zijn ziel geen muziek vond. Herhaaldelijk was hij naar Bernardon gegaan om hem zijn beden kingen mede te doelen; maar deze had geen oor voor zijn beklag, cn zoo zette de jonge toondichter zich dus aan een arbeid, waar toe hem de lust ontbrak. Wel schitterde hier en daar de ganschc kracht van zijn schep penden geest, maar dikwijls kostte het hem de grootste inspanning de passende muziek voor eenige woorden te vinden. De tekst miste die reine, verheven poëzie, welke de componisten bezielt en begeestert. Aan elk woord hing het stof der alledaagschheid en Haydn dweepte met idealen. Geheel afgemat en met gebogen hoofd leg de Haydn, na verloop van reeds eenige da gen, de compositie ia Bernar-Jcn's handen. Hij merkte niet op, hoe de oogen van den oude onheilspellend flikkerden, terwijl hij naar de partituur greep. „Haydn," sprak hij met trillende stem, „gij hebt mij een dienst bewezen, dien ik nimmer vergeten zal. Gij begrijpt mij niet; ik schijn eer uw weldoener te zijn, dewijl ik u de gelegenheid geef met een groot werk in het openbaar op te treden cn u een naam to doen verworven., en nochtans ben ik u dank verschuldigd." Hij ging 'naar zijn schrijftafel, opende een laatje cn woelde er in; Haydn hoorde zeer goed het klinken van goud. Derhalve kon hij •nog naast de eer, waarvan men hem zoo veel had weten voor te praten, op een be looning hopen, mogelijk zooveel als zijn eigen uitgaven voor muziekpapier bedroe gen, de kaarsen niet medegerekend I Bernardon liet een pakje in Haydn's hand glijden „Uw werk zal onmiddellijk ingestudeerd en zoo spoedig mogelijk opgevoerd worden. Ik smacht naar den avond, waarop ,,De kreupele Duivel" voor het voetlicht komt. Vaarwel, jonge meester! Spoedig zult gij meer van mij hooren Haydn ging heen. Krampachtig klemde hij het kleine pakje in zijn hand vast. Hoe gaarne had hij het opengemaakt! Maar het was hem als keken juist aller oogen naar zijn gebalde hand, en dus moest hij zijn nieuwsgierigheid bedwingen tot hij thuis en zijn kamer binnengetreden was. Daar scheur de hij met zenuwachtige haast het grauwe papier open en vier en twintig dukaten fon kelden hem tegen Haydn weende van vreug de en kuste de goudstukken, het een na het ander, als waren het geliefde betrekkingen, naar wier komst men vurig verlangd heeft. En dit waren zij ook. Miskennen wij daarom den goeden Haydn niet! Zijn later leven hééft het ontelbare koeren bewezen, hoe hij meer gaf dan hij verdiende; hoe zijn uitgevers hem in den volstcn zin de6 woords uitplunderden, als ware hij een van Jeruzalem naar Jericho reizende pel grim geweest, en hoe hij daarmede lachte. Terwijl hij nog honger leed, verdienden, de uitgevers honderden met zijn compositien, en, maakte men hem daarop opmerkzaam, dan nam hij ze nog in bescherming en noem de hen zijn goede vrienden, die zijn naam hielpen verbreiden. Heeft een reiziger door de heetc woestijn eindelijk in een oase een bron gevonden, die den gloeienden braf-d zijner lippen koelt, en verheugt hij zich over dat geschenk der Voorzienigheid, deit zijn brandenden dorst stilt, drinkt hij m. a. w. het opborrelende water met volle teugen, zoo misprijzen wij dit niet in hem. Haydn was geen vereerder of aanbidder van: den mammon; daartoe was zijn ziel te edel, en de school der armoede, die hij tot dusverre doorloopen had, te diep ingrijpend. Maar zijn genius haakte naar verlossing uit de boeien van de nijpende zorg; geen kwisti- gen overvloed verlangde hij deze heeft geen aantrekkelijkheid voor een verhoven ziel, neen, naar vrijheid smachtte hij. Daarom juichte de jeugdige maestro over de handvol gouds, die de ketenen slaken zou, wier last hem niet vernederde, maar zijn vrije vlucht naar de hoogere sferen ver hinderden en de vleugelen van zijn Pegasus vastbonden. Eindelijk kwam do avond, dat de opera „Do kreupele Duivel" in het „Kartliner- theater" zou opgevoerd worden. Alle ran gen en plaatsen waren dicht bezet met toe hoorders, hoewel zeer weinigen den compo nist kenden, die met kloppend hart in een donkere loge zat; het was de nieuwsgierig heid, die het gebouw vulde. Alles liep uitmuntend van stapel: de Wec- nérs lachten en klapten in do handen van pret en Haydn had, als het mogelijk ge weest ware, zichzelven wel willen omhelzen, zóó zwelgde hij in het genot van zijn eigon melodieën. Bij het slot riep men om hem; maar in stede van zich op het tooneel te vertoonen, vluchtte hij met een verhit gelaat uit het gebouw cn naar huis in zijn duistere kamer, waar hij een slapeloozen nacht door bracht. 's Anderen daags, bij de tweede opvoering, bemerkte Haydn met schrik, dat er van tijd tot tijd zeer duidelijk gesist werd Hij was hierdoor geheel ter nqfler geslagen cn liep naar den directeur Bernardon om hem zijn leed te klagen. Deze hoorde hem zeer on schuldig aan. „Val mij toch niet lastig met uw gejam mer!" voegde hij Haydn half toornig toe; „het sissen geldt u niet! Uw muziek is goed en wordt algemeen geprezen!" „Maar waarom sissen dan de toehoor ders?" Bernardon zwaaide opgewonden met de armen door de lucht. „Omdat er overal, dus ook in Weenen, jauhagel en gespuis woont; wij moeten ons echter geen vrees laten aanjagen. Als het ge peupel genoeg geraasd heeft, houdt het van zelf weder op I" „Maar waarom maakt het volk zulk een rumoer?" De directeur wierp den jongeling een toornigen blik toe, maar gaf geen antwoord. Stom groetend ging hij iu een aangrenzend vertrek, om zich daar in een fauteuil aan zijn sombere, gedachten over te geven. Haydn verliet hoofdschuddend de woning vau den directeur. Hij gevoelde het onweder, dat boven Bernardon en, helaas! ook boven zijn' opera zweefde, maar vond den sleutel niet tot het noodlottige raadsel. En zoo moest zijn aanvankelijke blijdschap over zijn eerste grooto werk voor een diepe neerslach tigheid plaats maken, die hem geheel onge woon was Ook dc derde opvoering van „Dc kreupele Duivel" had onder levendig protest van een deel der toeschouwers plaats gevonden. Het was Haydn intusschen duidelijk geworden, dat de afkeuring niet zijn muziek, doch den tekst gold, die hem- al dadelijk bij het door lezen en nog meer bij het componeeren tegen de borst gestuit had. Daardoor was zijn hart zeer verzacht, maar niet weggenomen. De ochtendzon groette Haydn vriendelijk in zijn eenvoudige kamer. De jongeling was erkentelijk voor dien lichtgroet van boven en zat zingend aan zijn spinet, toen er hevig op zijn deur geklopt werd cn een kleine, kreupele man binnentrad, wiens aangezicht toornig gloeide, en wiens ledematen zich stuipachtig vertrokken. Haydn staarde den vreemdeling een oogenblik onthutst aan, dan barstte hij in een schaterend gelach uit. Op een regenachtigen ochtend diende de in Weenen reeds naam makende Joseph Haydn zich bij Bernardon, den directeur van het Karthnertheater", aan. Deze zat aan zijn schrijftafel te arbeiden. Hij wierp den jongeling een zeer voornamen blik toe, wees hem met de hond een stoel aan en schreef bedaard verder. „Ga zittenDit was alles, wat hij koel en uit de hoogte tot den jeugdigen klavier virtuoos zeide. Na ongeveer een kwartier uurs sprenkelde hij zijn pen uit, poetste zijn brilleglazen, nam een snuifjo en dan nog een, en sprak op afgemeten toen: ,,'t Is goed, dat gij ge komen zijt!" Hij rukte hevig aan de scheL Een bediende verscheen en bleef, op beve len wachtend, aau den drempel staan. „Haydn, zet u aan het spinet!" beval de directeur. „Verbeeld u, dat ik in het water gevallen ben en mij met zwemmen wil red den. Geef nauwkeurig op mijn bewegingen acht en druk ze door uw muziek uit. Ste ven," ging hij, zich tob den bediende wen dend, voort, „gij moet mij in dezen stoel door de kamer rollen." Haydn zag verbaasd naar Bernardon. Deze had reeds zijn zijden rok uitgetrokken en zich languit op een stoel geworpen, welks pooten van rolletjes voorzien waren. De be diende begon stoel en meester door de zaal te schuiven. Bernardon bootste in zijn bewe gingen een in het water gevallen menscli na, en Haydn schetste in tonen den angst van den drenkeling, het ruischen, klotsen en slaan der golven, het hulpgeroep van den zinkende, zijn wanliopigon strijd met de woeste baren. Men meende het hijgen van den zwemmer, den roeislag zijner handen, de aanwakke rende hoop op redding en deze laatste einde lijk uit het spel van den jongen meester te hooren. Bernardoa lag in zweet badend op zijn stoel. De knecht schoof, bedenkelijk het oude hoofd schuddend, zijn heer heen cn weer en dacht bij zichzelven, dat deze op weg was om krankzinnig te worden; alleen in Haydn'a zingende ziel was de begoocheling tot waar heid geworden hij zag niets meer dan hooggaande golven, en, te raidden daarvan, een mensch, die met den dood worstelde. Bernardon sprong weldra van zijn stoel op," haalde diep adem, schudde zich een paar keeren, trok zijn rok weder aan en. trad op Haydn toe met den uitroep.: „Jongmcnsch, omhels mij I" Haydn, afkeerig van allen theatralen pathos, bleef rustig zitten zonder zich in Befnardon's armen to werpen. „Waart gij over mijn muziek tevreden?" vroeg hij op zeer kouden toon. „Gij hebt als een volleerd meester ge speeld Gij moet een opera voor mij schrij ven Haydn sloeg lachend de handen samen. ,,Ik heb nog nooit een opera gezien of ge hoord. Dus zou ik wel evenals een blinde van de kleuren des regenboogs sproken." „Onzin! riep Bernardon. „Juist omdat gij nog geeD opera kent, zult gij een oor spronkelijk werk leveren. Gij zult geen me lodieën stelen gelijk anderen, gij zult geen gedachten aan andere meesters ontleenen, gelijk men het naschrijven van geheele parti tuurbladen onzer kunstenaars gelieft te be titelen: gij zult uit uw eigen brein scheppen, en dit geeft uw werk een groot voorrecht boven andere." Eerst na lang tegenstribbelen gaf Haydn toe. Na verloop van eenige weken ontving de „Zooals je ziet," merkte ik op in antwoord op een vraag van mijn vriend David Wal- ford, „had ik nog al eenige zeer belangrijke en eigenaardige gevallen door te worstelen, toen ik nog als geneesheer praktijk uitoefen de. Doch de zonderlingste zaak van alle was wel de vergiftiging van John Allen, den effectenmakelaar in Honberrystreet. Ik was toon aan dc politie to Holborn als genees heer toegevoegd. En toch," voegde ik er met een glimlach bij, terwijl ik de overtollige asch van mijn sigaar wegblies, „dcec laatste affaire bood mij persoonlijk een milde scha deloosstelling." „Zoo?" „Ja, voor mij had ze een aangename licht zijde. Doch laat mij de geheelo zaak in ge- i-egelde volgorde mededeelen." „Ja, doe dab. 't Zal voor mij een hieuw en zeldzaam genot zijn, ook hieromtrent de kleinste bijzonderheden te vernemen." „Op zekeren ochtend, Walford," dus ving ik aan, „kwam een politieagent uit Bow- street mij geheel buiten adem de tijding bren gen, dat John Allen, de rijke effectenmake laar, eenige oogenblikken te voren in zijn kantoor in Henberrystreet dood op zijn stoel gevonden was. Ik had juist het geneeskundig tijdschrift „The Lancet" ter hand genomen en daarin met een vluchfcigen oogopslag van professor Milwill's ontdekking gelezen. Deze bestaat in een nieuw soort vergif, welks doo- delijkc uitwerking verrassende resultaten oplèvert. Allen was vele jaren een vriend van me geweest en vertrouwde mij niet slechts de zorg over zijn lichaam, maar ook al zijn ge heimen toe. Nog tien dagen te voren had ik hem onderzocht en bij die gelegenheid bevon den,, dat zijn gezondheid niets te wenschen overliet. Er was geen sprake van eenige kwaal. Je kunt dus begrijpen, dat de tijding van zijn plotseling verscheiden mij geweldig aangreep. Toen ik mij in John Allen's kantoor be vond, stonden ongeveer een half dozijn kler ken om het achterover gezonken lijk ge schaard. Onder hen zag ik ook Clement Eyrc, neef van den overledene en chef de bureau onder het bediendenpersoncel. Allen zat zoo natuurlijk cn met zulk een opgeruimd gelaat in den met leer bekleeden zetel, dat ik nauwelijks kon gelooven, dat hij dood was. Nochtans, toen ik de hand op zijn hart had gelegd, was ik ia een enkel oogenblik over tuigd, dab de ziel het lichaam reeds verlaten had." „Is er nog eenige hoop, dokter?" vroeg Clement Eyre, en ik meende in dit oogenblik hevige aandoening bij hem waar te nemen. „Neen, hij is reeds voor langer dan een half uur overleden," antwpordde ik hoofd schuddend. „Hoe plotseling, hoe onvoorzien!" ver volgde Allen's neef, „ongetwijfeld aan een hartkwaal, nietwaar?" „In zoover ik kan oordeelcn, neen. Uw oom was geheel vrij van ziekten en lichame lijke gebreken, en wat zijn hart betreft, dit was normaal in den volsten zin des woords." „Waaraan is hij dan gestorven?" „Dit zal dra aan het licht komen, Clement Eyre. Er moet, zooals u begrijpt, een ge rechtelijke schouwing plaats hebben.'" Ik had middelerwijl mijn bevinding op papier gezet en verliet na deze woorden het in een sterfhuis veranderd bureau, al het overige aan inspecteur Drew uit Bowstreet overlatend. 's Namiddags stelde de gerechtelijke lijk schouwer van het betrokken district een nauwkeurig onderzoek naar do oorzaak van den dood in. Dc eerste getuige, die werd op geroepen, was Clement Eyre. Op de vragen, hem gesteld, gaf hij nagenoeg het volgende ten antwoord: „Mijn oom kwam van morgen een minuut of vijf over tienen op het bureau. Twintig minuten later trok hij aan de schel, hetgeen voor mij zooveel wilde zeggen, als dat hij mij wenschte te spreken. Binnen gekomen, deed mijn oom eenige pogingen om zich verstaan baar te maken, doch dit gelukte hem niet. Hij loosde eerst toen een zucht en zonk ach terover. Ik dacht aan een bezwijming. Vóór hem op zijn schrijftafel lag dit tweetal brie ven. Een er van was geopend en blijkbaar reeds door hem gelezen. De andere, ongetwij feld in dit korte tijdsbestek geschreven, lag voor verzending gereed. Op het toegeplakte couvert stond het adres van een zekere miss „De kromme duivell" riep hij, do handen ineenslaande, uit, dewijl hij in de vasto mec- ning verkeerde, dat de betreffende zanger zijner opera hem onder deze vermomming be zocht. Doch wie schetst zija verbazing, toen de kreupele met een dreigend voorkomen op hem toetrad! „uij scüijnt mij niet tc kennen? Ik ben de schouwburgdirecteur Affligio, eu uw ope ra is een door en door gemeeno satire op mijn persoon, die ik mij niet langer zal lalca welgevallen 1" Haydn begreep mr allesden dank van Bernardon, wien hij met die compositie eeD uitstekenden dienst had bewezendan hot sissen der vele toeschouwers en de verzeke ring, dat zulks niet Haydo's muziek, maar den tekst der opera gold. Haydn stak Affligio verzoenend de hand toe. „Mijnheer, zoo hier een intrige gespeeld werd, ben ik de onschuldigste, ja, zelf do bedrogene. Wanneer u dus door mij eenig leed werd toegovoegd, geschiedde zulks on wetend vergeef mij daarom cn geloof mij, als ik zeg, dab ik mij dikwijls aan de plat heden van den mij opgegeven tekst geërgerd hob. Ik neem, indien u daarmede eenig onge lijk aangedaan is, mijn geheele opera terug; gewis een offer, dat mij ten volle uw ver giffenis verzekert." De kreupele was ernstig en stil geworden. Zijn oog rustte doordringend op Haydn's open gelaat. „Het is niet noodig, dat gij uw opera te rugtrekt; zij is reeds door de politie ver boden." Bij deze woorden haalde hij een papier uit den zak en hield het Haydn zegevierend on der dc oogen. Ja, „In naam der overheid" kon Haydn zijn opera bij de dooden leggon. „Ik wil aan uw onschuld gelooven, jong- mensch," eindigde Affligio. „Gij hebt zeker niet geweten, dat Bernardon mijn doods vijand is, anders hadt gij uw genie, dat ik allo recht doe wedorvaren, niet in het juk der laaghartige satire gespannen. Ik ver geef u Zij scheidden met een stomme buiging. En Haydn haalde over de ongelukkige parti tuur zijner eerste opera met inkt een groot kruis; hij begroef een doode. 't Is in het laatst van April cn in het be gin van Mei. Tal van lieden maken een uit- ebapje naar Haarlems omstreken. Ondanks vaak propvolile treinen on trams, waar ge drongen en bijna gevochten wordt om een plaatsje; ondanks ook dit vooral des Zon dags roezemoezige oafé's cn uitspannin gen, waar het verkrijgen van iets drink- of eetbaars een zaak van geduld en tact blijkt te zijn; ondanks drommen van wielrijders, die het wandelen langs een betrekkelijk smallen weg voor velen tot een onplc-izierige, voor ouders met hun kroost tot een hachc- lijko onderneming maken; niet)tegenstaande dit alles, weggelegd voor do bezoekers der bollenvelden, kan men in den lente tijd eens reoht zijn hart ophalen aan al het sohoons, dat Flora's kinderen in Hollands bloementuin aanbieden. De tintonpracht der hyacintenwelke aan fraaiheid van kleur vergoeden, wat zij mo gelijk aan bevalligheid in vorm missen, is wel kort van duur als onze jeugd, doch dc herinnering aan het gonotone blijft. En zie, nauw zijn dc hyacinten verdwenen, of in vollen bloei verrijzen de slanke tulpen, wel ke, zoo niet in gloed van verve, dan toch in sierlijkheid' van lijnen haar voorgangsters overtreffen. Het is zeker niet oneigenaardig in ver band hiermede een hoogst merkwaardig Katc Allen, Garthstrect 19, St.-Mellons, Glam." „Een bloedverwante, naar ik onderstel; of is het niet zoo?" vroeg de lijkschouwer. „Ik zou heb u niet kunnen zeggen," ant woordde de gevraagde langzaam. „Haar naam is mij *nooit te voren onder do oogen gekomen." De lijkschouwer nam den brief ter hand en las luide: Waarde Heer „Dit is thans do vierde maal, dat ik mij schriftelijk tot u wend, zonder tot dusver mijn schrijven beantwoord tc hebben gezien. Ik verklaar u op ccrewoord, dat ik er geen oogenblik aan zou gedacht hebben u lastig te vallen, ware het niet, dat de omstandigheden er mij toe noodzaken. Zooals u maar al to goed hekend is, trouwde uw broeder met mijn moeder, toen haar een erfenis was ten deel gevallen. Welnu, zooals ik u reeds meer malen herhaalde, hij heeft haar als weduwe in volslagen armoede achtergelaten. Moeder is thans ziek en bij voortduring achteruit gaande wegens gemis aan versterkende mid delen en de haar voorgeschreven medicijnen. U zult haar toch, hoop ik, niet van gebrek laten omkomen. Een onbeduidend deel van uw aa/nzienlijk fortuin kan haar genezing bezorgen. Hoe u indertijd ook over het huwe lijk van uw broeder moogt geoordeeld heb ben, kan ik mij toch niet voorstellen, dat u diens weduwe van honger en ellende zult laten omkomen. Hier ingesloten een couvert met adres en postzegel. Indien ik u verzeker, boekje in herinnering to brengen, dat iu het Dolftsch gemeentc-anuseum berust. Op do tentoonstelling van oudheden, welke in 18G3 in Delft werd gehouden, was, zegt de heer G. Morre in de „Delfteche Courant", het werkje to bezichtigen on onder No. 311 van don desbetreffende-n catalogus opgenomen. In het jaar 1869 werd het door den eigenaar Johannes van der Wees, oud-bloemist en destijds tolgaarder op den Haagweg, aan do gemeente-verzamelingen geschonken. Mr. J. Soutendaiu heeft dit geschenk daarop be schreven in het nummer der „Delftschc Cou rant" van 10 September 1869. Het boekje, in oblong formaat, bevat 81 keurig geteekendc on uitnemend gekleurde tulpen in natuurlijke grootte. De onder- sehriften, meldende de namen der bloemen en soms het gewicht der bollen in zooge naamde ,,asen", en den prijs, zijn geschre ven in een lTde-eeuwsche-hand Deze tcokc- iringcn dateeren naar alle waarschijnlijkheid uit den tijd-, waarin ,,do neiging t-ot specu- lecren een nieuw veld in den tulpenhandel vond", zooaJs prof. P. J. Blok dit uitdrukt in zijn „Geschiedenis van het Nederlnndycho vxailk" (dëcl IV, blz. 371.) Een ieder heeft wel eens gehoord van dien dwazen tulpen handel, welke gedreven weid bussohen de ja ren 163-1 en 1637. Het kwam toon voor, dat men voor een onkelen bal duizenden guldens besteedde. Is het wonder, dat sommige per sonen enorme winsten maakten? Maar staat daar niet onmiddellijk tegonover, dat zeer vde personen vroeg of laat het lot der meeste speculanten zich in hot ongeluk stortten? Gelukkig duurde deze „bollenra- zerme" niet lang, in het voorjaar van 1637 was zij tot stilstand gekomen Hot bodkske doorbladerende, kom ik na men togen als ,,La Bolle Maria", „Marcus Auivilaus Augustus", Admiraol Aortsen", „Sohone Scbióddr' „Bosdhuijtbaoker", „Moij Aol'tjjc", ^..vifoe roy" (dlio van 110 „asen" gold 3000, van 658 „asen" zegge 4000), ,,'t Hcrdcrinroobje", „Oudenaerdë", „De Bnabanson" (wclko van 512 „asen" lOlO opbracht), „Adïmraol Wikn-sou", „Pronokert" (wdlkc men voor 50 kon mach tig worden) cn do naar verhouding zeer goedfkoope Parol", welke 7 waard was. Nog valt mijn oog op „Sohapio Africa- nus", „Den uijt-roep"; „Spinnc-kop", „Jaais gerritsen" (voor /210 tc koop), dc uit talrijke smalile bloombladen beslaande „Pa- tiion'tiao fructus (vrucht van gcdufjcf) en de „Aurora, of Morgonsterre van Dolff", een zeer elegante, donkerpaars gestreepte tulp, waar jammer genoog geen prija bij ge schreven staat. Men kan zich vooratellen welk een schat van vormen, Wellicht interessant voor bloomkweeker cn bloememnin-naar van onze daggen, zeer zeker belangrijk uit een alge meen nrt/ist-k-k en historisch oogpunt, dc 81 afbeeldingen aanbieden. Wie do bcokonoar is geweest, kan de heer Movre niet zeggen. Wat omtrent hem is me degedeeld in den genoemden oataJogus dor oudhedon-tontoonsteflingberust op een ver keerde lezing van den aanvang van een ge dichtje, dat voorkomt op bladzijde 10 van deze in haar soort umoke verzameling. (Douane-geschiedenis.) Het volgondo is dezer dagen aan hot doua nestation tc Aken voorgevallen. Juffrouw Muller, uit Aken, bczoohl eeni ge weken gleden haar broeder tc Napels, die daar sedert geruimen tijd een zaak drijft. Zooals gewoonlijk kocht zij vóór zij weer vertrok allerlei kleinigheden, gesohen-i ken voor haar familie, enz. en zond een ge- deolto daarvan met haar voornaamste baga- dat de uitgave van het zegeltje mij reeds groote offers gekost hoeft, kan u zich onzen toestand levendig genoeg voorstellen. IV noem mij als altijd uw nichtje Katc Alle n." „En gij wist niets van het bestaan der schrijfster van dezen brief?" vroeg de lijk schouwer andermaal aan Clcmont Eyrc. „Niets, hoegenaamd niets." „Kunt gij mij dan ook zeggen, of dc over ledene soms een schraper was?" „In zekeren zin, ja; hij gaf niet veel weg." „Ik wil voor het oogenblik gelooven, wat gij daar zegt. Maar zoudt gij hem dan in staat hebben geacht oin arme. bloedverwan ten zoo onmeedoogend aan hun lot over tc laten, als uit dit schrijven van Katc Alleo gebleken is?" „Hierop moet ik een beslist antwoord schuldig blijven. Mijn oom toonde zich onder memig opzicht een zonderling cn als het op iets geven aankwam, was hij maar zelden to spreken." „En nu nog iets: Je weet derhalve nictt met betrekking tot xijn plotseling af sterven „Neen, niets. Ik heb tham alles, wat ik. weet, zonder omwegen medegedeeld. Mijn oom verscheen gezond cn wel als naar ge woonte op het bureau en stierf, zooals ik n gezegd heb, twintig minuten later in zijn stoel." „Kondt gij ook cenigszins vermoeden, wat hij u wilde zeggen, toen de dood hem eens klaps overrompelde?"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9