Haydn's eerste groote werk.
Hoe een dokter rijk werd.
Afbcpldiugcn van Tulpon nit de 17de eeuw.
DE VERBODFN WORST.
- No. 12942 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 3 MEI. - DERDE BLAD> Anno 1902.
jonge virtuoos den tekst. Deze was niet ge
schikt om Haydn's fijngevoelig genie op to
vrekken, want er kwamen zelfs verscheidene
plaatsen in voor, voor welke Haydn in zijn
ziel geen muziek vond. Herhaaldelijk was hij
naar Bernardon gegaan om hem zijn beden
kingen mede te doelen; maar deze had geen
oor voor zijn beklag, cn zoo zette de jonge
toondichter zich dus aan een arbeid, waar
toe hem de lust ontbrak. Wel schitterde hier
en daar de ganschc kracht van zijn schep
penden geest, maar dikwijls kostte het hem
de grootste inspanning de passende muziek
voor eenige woorden te vinden. De tekst
miste die reine, verheven poëzie, welke de
componisten bezielt en begeestert. Aan elk
woord hing het stof der alledaagschheid en
Haydn dweepte met idealen.
Geheel afgemat en met gebogen hoofd leg
de Haydn, na verloop van reeds eenige da
gen, de compositie ia Bernar-Jcn's handen.
Hij merkte niet op, hoe de oogen van den
oude onheilspellend flikkerden, terwijl hij
naar de partituur greep.
„Haydn," sprak hij met trillende stem,
„gij hebt mij een dienst bewezen, dien ik
nimmer vergeten zal. Gij begrijpt mij niet;
ik schijn eer uw weldoener te zijn, dewijl ik
u de gelegenheid geef met een groot werk in
het openbaar op te treden cn u een naam to
doen verworven., en nochtans ben ik u dank
verschuldigd."
Hij ging 'naar zijn schrijftafel, opende een
laatje cn woelde er in; Haydn hoorde zeer
goed het klinken van goud. Derhalve kon hij
•nog naast de eer, waarvan men hem zoo
veel had weten voor te praten, op een be
looning hopen, mogelijk zooveel als zijn
eigen uitgaven voor muziekpapier bedroe
gen, de kaarsen niet medegerekend I
Bernardon liet een pakje in Haydn's hand
glijden
„Uw werk zal onmiddellijk ingestudeerd
en zoo spoedig mogelijk opgevoerd worden.
Ik smacht naar den avond, waarop ,,De
kreupele Duivel" voor het voetlicht komt.
Vaarwel, jonge meester! Spoedig zult gij
meer van mij hooren
Haydn ging heen. Krampachtig klemde
hij het kleine pakje in zijn hand vast. Hoe
gaarne had hij het opengemaakt! Maar het
was hem als keken juist aller oogen naar
zijn gebalde hand, en dus moest hij zijn
nieuwsgierigheid bedwingen tot hij thuis en
zijn kamer binnengetreden was. Daar scheur
de hij met zenuwachtige haast het grauwe
papier open en vier en twintig dukaten fon
kelden hem tegen Haydn weende van vreug
de en kuste de goudstukken, het een na het
ander, als waren het geliefde betrekkingen,
naar wier komst men vurig verlangd heeft.
En dit waren zij ook.
Miskennen wij daarom den goeden Haydn
niet!
Zijn later leven hééft het ontelbare koeren
bewezen, hoe hij meer gaf dan hij verdiende;
hoe zijn uitgevers hem in den volstcn zin
de6 woords uitplunderden, als ware hij een
van Jeruzalem naar Jericho reizende pel
grim geweest, en hoe hij daarmede lachte.
Terwijl hij nog honger leed, verdienden, de
uitgevers honderden met zijn compositien,
en, maakte men hem daarop opmerkzaam,
dan nam hij ze nog in bescherming en noem
de hen zijn goede vrienden, die zijn naam
hielpen verbreiden.
Heeft een reiziger door de heetc woestijn
eindelijk in een oase een bron gevonden, die
den gloeienden braf-d zijner lippen koelt, en
verheugt hij zich over dat geschenk der
Voorzienigheid, deit zijn brandenden dorst
stilt, drinkt hij m. a. w. het opborrelende
water met volle teugen, zoo misprijzen wij
dit niet in hem.
Haydn was geen vereerder of aanbidder
van: den mammon; daartoe was zijn ziel te
edel, en de school der armoede, die hij tot
dusverre doorloopen had, te diep ingrijpend.
Maar zijn genius haakte naar verlossing uit
de boeien van de nijpende zorg; geen kwisti-
gen overvloed verlangde hij deze heeft
geen aantrekkelijkheid voor een verhoven
ziel, neen, naar vrijheid smachtte hij.
Daarom juichte de jeugdige maestro over
de handvol gouds, die de ketenen slaken
zou, wier last hem niet vernederde, maar
zijn vrije vlucht naar de hoogere sferen ver
hinderden en de vleugelen van zijn Pegasus
vastbonden.
Eindelijk kwam do avond, dat de opera
„Do kreupele Duivel" in het „Kartliner-
theater" zou opgevoerd worden. Alle ran
gen en plaatsen waren dicht bezet met toe
hoorders, hoewel zeer weinigen den compo
nist kenden, die met kloppend hart in een
donkere loge zat; het was de nieuwsgierig
heid, die het gebouw vulde.
Alles liep uitmuntend van stapel: de Wec-
nérs lachten en klapten in do handen van
pret en Haydn had, als het mogelijk ge
weest ware, zichzelven wel willen omhelzen,
zóó zwelgde hij in het genot van zijn eigon
melodieën. Bij het slot riep men om hem;
maar in stede van zich op het tooneel te
vertoonen, vluchtte hij met een verhit gelaat
uit het gebouw cn naar huis in zijn duistere
kamer, waar hij een slapeloozen nacht door
bracht.
's Anderen daags, bij de tweede opvoering,
bemerkte Haydn met schrik, dat er van tijd
tot tijd zeer duidelijk gesist werd Hij was
hierdoor geheel ter nqfler geslagen cn liep
naar den directeur Bernardon om hem zijn
leed te klagen. Deze hoorde hem zeer on
schuldig aan.
„Val mij toch niet lastig met uw gejam
mer!" voegde hij Haydn half toornig toe;
„het sissen geldt u niet! Uw muziek is goed
en wordt algemeen geprezen!"
„Maar waarom sissen dan de toehoor
ders?"
Bernardon zwaaide opgewonden met de
armen door de lucht.
„Omdat er overal, dus ook in Weenen,
jauhagel en gespuis woont; wij moeten ons
echter geen vrees laten aanjagen. Als het ge
peupel genoeg geraasd heeft, houdt het van
zelf weder op I"
„Maar waarom maakt het volk zulk een
rumoer?"
De directeur wierp den jongeling een
toornigen blik toe, maar gaf geen antwoord.
Stom groetend ging hij iu een aangrenzend
vertrek, om zich daar in een fauteuil aan
zijn sombere, gedachten over te geven.
Haydn verliet hoofdschuddend de woning
vau den directeur. Hij gevoelde het onweder,
dat boven Bernardon en, helaas! ook boven
zijn' opera zweefde, maar vond den sleutel
niet tot het noodlottige raadsel. En zoo
moest zijn aanvankelijke blijdschap over zijn
eerste grooto werk voor een diepe neerslach
tigheid plaats maken, die hem geheel onge
woon was
Ook dc derde opvoering van „Dc kreupele
Duivel" had onder levendig protest van een
deel der toeschouwers plaats gevonden. Het
was Haydn intusschen duidelijk geworden,
dat de afkeuring niet zijn muziek, doch den
tekst gold, die hem- al dadelijk bij het door
lezen en nog meer bij het componeeren tegen
de borst gestuit had. Daardoor was zijn hart
zeer verzacht, maar niet weggenomen.
De ochtendzon groette Haydn vriendelijk
in zijn eenvoudige kamer. De jongeling was
erkentelijk voor dien lichtgroet van boven
en zat zingend aan zijn spinet, toen er hevig
op zijn deur geklopt werd cn een kleine,
kreupele man binnentrad, wiens aangezicht
toornig gloeide, en wiens ledematen zich
stuipachtig vertrokken. Haydn staarde den
vreemdeling een oogenblik onthutst aan, dan
barstte hij in een schaterend gelach uit.
Op een regenachtigen ochtend diende de in
Weenen reeds naam makende Joseph Haydn
zich bij Bernardon, den directeur van het
Karthnertheater", aan.
Deze zat aan zijn schrijftafel te arbeiden.
Hij wierp den jongeling een zeer voornamen
blik toe, wees hem met de hond een stoel aan
en schreef bedaard verder.
„Ga zittenDit was alles, wat hij koel
en uit de hoogte tot den jeugdigen klavier
virtuoos zeide.
Na ongeveer een kwartier uurs sprenkelde
hij zijn pen uit, poetste zijn brilleglazen,
nam een snuifjo en dan nog een, en sprak
op afgemeten toen: ,,'t Is goed, dat gij ge
komen zijt!"
Hij rukte hevig aan de scheL
Een bediende verscheen en bleef, op beve
len wachtend, aau den drempel staan.
„Haydn, zet u aan het spinet!" beval de
directeur. „Verbeeld u, dat ik in het water
gevallen ben en mij met zwemmen wil red
den. Geef nauwkeurig op mijn bewegingen
acht en druk ze door uw muziek uit. Ste
ven," ging hij, zich tob den bediende wen
dend, voort, „gij moet mij in dezen stoel
door de kamer rollen."
Haydn zag verbaasd naar Bernardon.
Deze had reeds zijn zijden rok uitgetrokken
en zich languit op een stoel geworpen, welks
pooten van rolletjes voorzien waren. De be
diende begon stoel en meester door de zaal
te schuiven. Bernardon bootste in zijn bewe
gingen een in het water gevallen menscli na,
en Haydn schetste in tonen den angst van
den drenkeling, het ruischen, klotsen en
slaan der golven, het hulpgeroep van den
zinkende, zijn wanliopigon strijd met de
woeste baren.
Men meende het hijgen van den zwemmer,
den roeislag zijner handen, de aanwakke
rende hoop op redding en deze laatste einde
lijk uit het spel van den jongen meester te
hooren.
Bernardoa lag in zweet badend op zijn
stoel.
De knecht schoof, bedenkelijk het oude
hoofd schuddend, zijn heer heen cn weer en
dacht bij zichzelven, dat deze op weg was om
krankzinnig te worden; alleen in Haydn'a
zingende ziel was de begoocheling tot waar
heid geworden hij zag niets meer dan
hooggaande golven, en, te raidden daarvan,
een mensch, die met den dood worstelde.
Bernardon sprong weldra van zijn stoel
op," haalde diep adem, schudde zich een paar
keeren, trok zijn rok weder aan en. trad op
Haydn toe met den uitroep.: „Jongmcnsch,
omhels mij I"
Haydn, afkeerig van allen theatralen
pathos, bleef rustig zitten zonder zich in
Befnardon's armen to werpen.
„Waart gij over mijn muziek tevreden?"
vroeg hij op zeer kouden toon.
„Gij hebt als een volleerd meester ge
speeld Gij moet een opera voor mij schrij
ven
Haydn sloeg lachend de handen samen.
,,Ik heb nog nooit een opera gezien of ge
hoord. Dus zou ik wel evenals een blinde van
de kleuren des regenboogs sproken."
„Onzin! riep Bernardon. „Juist omdat
gij nog geeD opera kent, zult gij een oor
spronkelijk werk leveren. Gij zult geen me
lodieën stelen gelijk anderen, gij zult geen
gedachten aan andere meesters ontleenen,
gelijk men het naschrijven van geheele parti
tuurbladen onzer kunstenaars gelieft te be
titelen: gij zult uit uw eigen brein scheppen,
en dit geeft uw werk een groot voorrecht
boven andere."
Eerst na lang tegenstribbelen gaf Haydn
toe.
Na verloop van eenige weken ontving de
„Zooals je ziet," merkte ik op in antwoord
op een vraag van mijn vriend David Wal-
ford, „had ik nog al eenige zeer belangrijke
en eigenaardige gevallen door te worstelen,
toen ik nog als geneesheer praktijk uitoefen
de. Doch de zonderlingste zaak van alle was
wel de vergiftiging van John Allen, den
effectenmakelaar in Honberrystreet. Ik was
toon aan dc politie to Holborn als genees
heer toegevoegd. En toch," voegde ik er met
een glimlach bij, terwijl ik de overtollige
asch van mijn sigaar wegblies, „dcec laatste
affaire bood mij persoonlijk een milde scha
deloosstelling."
„Zoo?"
„Ja, voor mij had ze een aangename licht
zijde. Doch laat mij de geheelo zaak in ge-
i-egelde volgorde mededeelen."
„Ja, doe dab. 't Zal voor mij een hieuw en
zeldzaam genot zijn, ook hieromtrent de
kleinste bijzonderheden te vernemen."
„Op zekeren ochtend, Walford," dus ving
ik aan, „kwam een politieagent uit Bow-
street mij geheel buiten adem de tijding bren
gen, dat John Allen, de rijke effectenmake
laar, eenige oogenblikken te voren in zijn
kantoor in Henberrystreet dood op zijn stoel
gevonden was. Ik had juist het geneeskundig
tijdschrift „The Lancet" ter hand genomen
en daarin met een vluchfcigen oogopslag van
professor Milwill's ontdekking gelezen. Deze
bestaat in een nieuw soort vergif, welks doo-
delijkc uitwerking verrassende resultaten
oplèvert.
Allen was vele jaren een vriend van me
geweest en vertrouwde mij niet slechts de
zorg over zijn lichaam, maar ook al zijn ge
heimen toe. Nog tien dagen te voren had ik
hem onderzocht en bij die gelegenheid bevon
den,, dat zijn gezondheid niets te wenschen
overliet. Er was geen sprake van eenige
kwaal. Je kunt dus begrijpen, dat de tijding
van zijn plotseling verscheiden mij geweldig
aangreep.
Toen ik mij in John Allen's kantoor be
vond, stonden ongeveer een half dozijn kler
ken om het achterover gezonken lijk ge
schaard. Onder hen zag ik ook Clement
Eyrc, neef van den overledene en chef de
bureau onder het bediendenpersoncel. Allen
zat zoo natuurlijk cn met zulk een opgeruimd
gelaat in den met leer bekleeden zetel, dat
ik nauwelijks kon gelooven, dat hij dood was.
Nochtans, toen ik de hand op zijn hart had
gelegd, was ik ia een enkel oogenblik over
tuigd, dab de ziel het lichaam reeds verlaten
had."
„Is er nog eenige hoop, dokter?" vroeg
Clement Eyre, en ik meende in dit oogenblik
hevige aandoening bij hem waar te nemen.
„Neen, hij is reeds voor langer dan een
half uur overleden," antwpordde ik hoofd
schuddend.
„Hoe plotseling, hoe onvoorzien!" ver
volgde Allen's neef, „ongetwijfeld aan een
hartkwaal, nietwaar?"
„In zoover ik kan oordeelcn, neen. Uw
oom was geheel vrij van ziekten en lichame
lijke gebreken, en wat zijn hart betreft, dit
was normaal in den volsten zin des woords."
„Waaraan is hij dan gestorven?"
„Dit zal dra aan het licht komen, Clement
Eyre. Er moet, zooals u begrijpt, een ge
rechtelijke schouwing plaats hebben.'"
Ik had middelerwijl mijn bevinding op
papier gezet en verliet na deze woorden het
in een sterfhuis veranderd bureau, al het
overige aan inspecteur Drew uit Bowstreet
overlatend.
's Namiddags stelde de gerechtelijke lijk
schouwer van het betrokken district een
nauwkeurig onderzoek naar do oorzaak van
den dood in. Dc eerste getuige, die werd op
geroepen, was Clement Eyre. Op de vragen,
hem gesteld, gaf hij nagenoeg het volgende
ten antwoord:
„Mijn oom kwam van morgen een minuut
of vijf over tienen op het bureau. Twintig
minuten later trok hij aan de schel, hetgeen
voor mij zooveel wilde zeggen, als dat hij mij
wenschte te spreken. Binnen gekomen, deed
mijn oom eenige pogingen om zich verstaan
baar te maken, doch dit gelukte hem niet.
Hij loosde eerst toen een zucht en zonk ach
terover. Ik dacht aan een bezwijming. Vóór
hem op zijn schrijftafel lag dit tweetal brie
ven. Een er van was geopend en blijkbaar
reeds door hem gelezen. De andere, ongetwij
feld in dit korte tijdsbestek geschreven, lag
voor verzending gereed. Op het toegeplakte
couvert stond het adres van een zekere miss
„De kromme duivell" riep hij, do handen
ineenslaande, uit, dewijl hij in de vasto mec-
ning verkeerde, dat de betreffende zanger
zijner opera hem onder deze vermomming be
zocht. Doch wie schetst zija verbazing, toen
de kreupele met een dreigend voorkomen op
hem toetrad!
„uij scüijnt mij niet tc kennen? Ik ben
de schouwburgdirecteur Affligio, eu uw ope
ra is een door en door gemeeno satire op
mijn persoon, die ik mij niet langer zal lalca
welgevallen 1"
Haydn begreep mr allesden dank van
Bernardon, wien hij met die compositie eeD
uitstekenden dienst had bewezendan hot
sissen der vele toeschouwers en de verzeke
ring, dat zulks niet Haydo's muziek, maar
den tekst der opera gold.
Haydn stak Affligio verzoenend de hand
toe.
„Mijnheer, zoo hier een intrige gespeeld
werd, ben ik de onschuldigste, ja, zelf do
bedrogene. Wanneer u dus door mij eenig
leed werd toegovoegd, geschiedde zulks on
wetend vergeef mij daarom cn geloof mij,
als ik zeg, dab ik mij dikwijls aan de plat
heden van den mij opgegeven tekst geërgerd
hob. Ik neem, indien u daarmede eenig onge
lijk aangedaan is, mijn geheele opera terug;
gewis een offer, dat mij ten volle uw ver
giffenis verzekert."
De kreupele was ernstig en stil geworden.
Zijn oog rustte doordringend op Haydn's
open gelaat.
„Het is niet noodig, dat gij uw opera te
rugtrekt; zij is reeds door de politie ver
boden."
Bij deze woorden haalde hij een papier uit
den zak en hield het Haydn zegevierend on
der dc oogen. Ja, „In naam der overheid"
kon Haydn zijn opera bij de dooden leggon.
„Ik wil aan uw onschuld gelooven, jong-
mensch," eindigde Affligio. „Gij hebt zeker
niet geweten, dat Bernardon mijn doods
vijand is, anders hadt gij uw genie, dat ik
allo recht doe wedorvaren, niet in het juk
der laaghartige satire gespannen. Ik ver
geef u
Zij scheidden met een stomme buiging. En
Haydn haalde over de ongelukkige parti
tuur zijner eerste opera met inkt een groot
kruis; hij begroef een doode.
't Is in het laatst van April cn in het be
gin van Mei. Tal van lieden maken een uit-
ebapje naar Haarlems omstreken. Ondanks
vaak propvolile treinen on trams, waar ge
drongen en bijna gevochten wordt om een
plaatsje; ondanks ook dit vooral des Zon
dags roezemoezige oafé's cn uitspannin
gen, waar het verkrijgen van iets drink- of
eetbaars een zaak van geduld en tact blijkt
te zijn; ondanks drommen van wielrijders,
die het wandelen langs een betrekkelijk
smallen weg voor velen tot een onplc-izierige,
voor ouders met hun kroost tot een hachc-
lijko onderneming maken; niet)tegenstaande
dit alles, weggelegd voor do bezoekers
der bollenvelden, kan men in den lente
tijd eens reoht zijn hart ophalen aan al het
sohoons, dat Flora's kinderen in Hollands
bloementuin aanbieden.
De tintonpracht der hyacintenwelke aan
fraaiheid van kleur vergoeden, wat zij mo
gelijk aan bevalligheid in vorm missen, is
wel kort van duur als onze jeugd, doch dc
herinnering aan het gonotone blijft. En zie,
nauw zijn dc hyacinten verdwenen, of in
vollen bloei verrijzen de slanke tulpen, wel
ke, zoo niet in gloed van verve, dan toch in
sierlijkheid' van lijnen haar voorgangsters
overtreffen.
Het is zeker niet oneigenaardig in ver
band hiermede een hoogst merkwaardig
Katc Allen, Garthstrect 19, St.-Mellons,
Glam."
„Een bloedverwante, naar ik onderstel; of
is het niet zoo?" vroeg de lijkschouwer.
„Ik zou heb u niet kunnen zeggen," ant
woordde de gevraagde langzaam. „Haar
naam is mij *nooit te voren onder do oogen
gekomen."
De lijkschouwer nam den brief ter hand
en las luide:
Waarde Heer
„Dit is thans do vierde maal, dat ik mij
schriftelijk tot u wend, zonder tot dusver
mijn schrijven beantwoord tc hebben gezien.
Ik verklaar u op ccrewoord, dat ik er geen
oogenblik aan zou gedacht hebben u lastig te
vallen, ware het niet, dat de omstandigheden
er mij toe noodzaken. Zooals u maar al to
goed hekend is, trouwde uw broeder met
mijn moeder, toen haar een erfenis was ten
deel gevallen. Welnu, zooals ik u reeds meer
malen herhaalde, hij heeft haar als weduwe
in volslagen armoede achtergelaten. Moeder
is thans ziek en bij voortduring achteruit
gaande wegens gemis aan versterkende mid
delen en de haar voorgeschreven medicijnen.
U zult haar toch, hoop ik, niet van gebrek
laten omkomen. Een onbeduidend deel van
uw aa/nzienlijk fortuin kan haar genezing
bezorgen. Hoe u indertijd ook over het huwe
lijk van uw broeder moogt geoordeeld heb
ben, kan ik mij toch niet voorstellen, dat u
diens weduwe van honger en ellende zult
laten omkomen. Hier ingesloten een couvert
met adres en postzegel. Indien ik u verzeker,
boekje in herinnering to brengen, dat iu het
Dolftsch gemeentc-anuseum berust. Op do
tentoonstelling van oudheden, welke in 18G3
in Delft werd gehouden, was, zegt de heer
G. Morre in de „Delfteche Courant", het
werkje to bezichtigen on onder No. 311 van
don desbetreffende-n catalogus opgenomen.
In het jaar 1869 werd het door den eigenaar
Johannes van der Wees, oud-bloemist en
destijds tolgaarder op den Haagweg, aan do
gemeente-verzamelingen geschonken. Mr. J.
Soutendaiu heeft dit geschenk daarop be
schreven in het nummer der „Delftschc Cou
rant" van 10 September 1869.
Het boekje, in oblong formaat, bevat 81
keurig geteekendc on uitnemend gekleurde
tulpen in natuurlijke grootte. De onder-
sehriften, meldende de namen der bloemen
en soms het gewicht der bollen in zooge
naamde ,,asen", en den prijs, zijn geschre
ven in een lTde-eeuwsche-hand Deze tcokc-
iringcn dateeren naar alle waarschijnlijkheid
uit den tijd-, waarin ,,do neiging t-ot specu-
lecren een nieuw veld in den tulpenhandel
vond", zooaJs prof. P. J. Blok dit uitdrukt
in zijn „Geschiedenis van het Nederlnndycho
vxailk" (dëcl IV, blz. 371.) Een ieder heeft
wel eens gehoord van dien dwazen tulpen
handel, welke gedreven weid bussohen de ja
ren 163-1 en 1637. Het kwam toon voor, dat
men voor een onkelen bal duizenden guldens
besteedde. Is het wonder, dat sommige per
sonen enorme winsten maakten? Maar staat
daar niet onmiddellijk tegonover, dat zeer
vde personen vroeg of laat het lot der
meeste speculanten zich in hot ongeluk
stortten? Gelukkig duurde deze „bollenra-
zerme" niet lang, in het voorjaar van 1637
was zij tot stilstand gekomen
Hot bodkske doorbladerende, kom ik na
men togen als ,,La Bolle Maria", „Marcus
Auivilaus Augustus", Admiraol Aortsen",
„Sohone Scbióddr' „Bosdhuijtbaoker",
„Moij Aol'tjjc", ^..vifoe roy" (dlio van 110
„asen" gold 3000, van 658 „asen" zegge
4000), ,,'t Hcrdcrinroobje", „Oudenaerdë",
„De Bnabanson" (wclko van 512 „asen"
lOlO opbracht), „Adïmraol Wikn-sou",
„Pronokert" (wdlkc men voor 50 kon mach
tig worden) cn do naar verhouding zeer
goedfkoope Parol", welke 7 waard was.
Nog valt mijn oog op „Sohapio Africa-
nus", „Den uijt-roep"; „Spinnc-kop",
„Jaais gerritsen" (voor /210 tc koop), dc uit
talrijke smalile bloombladen beslaande „Pa-
tiion'tiao fructus (vrucht van gcdufjcf) en
de „Aurora, of Morgonsterre van Dolff",
een zeer elegante, donkerpaars gestreepte
tulp, waar jammer genoog geen prija bij ge
schreven staat.
Men kan zich vooratellen welk een schat
van vormen, Wellicht interessant voor
bloomkweeker cn bloememnin-naar van onze
daggen, zeer zeker belangrijk uit een alge
meen nrt/ist-k-k en historisch oogpunt, dc 81
afbeeldingen aanbieden.
Wie do bcokonoar is geweest, kan de heer
Movre niet zeggen. Wat omtrent hem is me
degedeeld in den genoemden oataJogus dor
oudhedon-tontoonsteflingberust op een ver
keerde lezing van den aanvang van een ge
dichtje, dat voorkomt op bladzijde 10 van
deze in haar soort umoke verzameling.
(Douane-geschiedenis.)
Het volgondo is dezer dagen aan hot doua
nestation tc Aken voorgevallen.
Juffrouw Muller, uit Aken, bczoohl eeni
ge weken gleden haar broeder tc Napels,
die daar sedert geruimen tijd een zaak
drijft. Zooals gewoonlijk kocht zij vóór zij
weer vertrok allerlei kleinigheden, gesohen-i
ken voor haar familie, enz. en zond een ge-
deolto daarvan met haar voornaamste baga-
dat de uitgave van het zegeltje mij reeds
groote offers gekost hoeft, kan u zich onzen
toestand levendig genoeg voorstellen. IV
noem mij als altijd uw nichtje
Katc Alle n."
„En gij wist niets van het bestaan der
schrijfster van dezen brief?" vroeg de lijk
schouwer andermaal aan Clcmont Eyrc.
„Niets, hoegenaamd niets."
„Kunt gij mij dan ook zeggen, of dc over
ledene soms een schraper was?"
„In zekeren zin, ja; hij gaf niet veel weg."
„Ik wil voor het oogenblik gelooven, wat
gij daar zegt. Maar zoudt gij hem dan in
staat hebben geacht oin arme. bloedverwan
ten zoo onmeedoogend aan hun lot over tc
laten, als uit dit schrijven van Katc Alleo
gebleken is?"
„Hierop moet ik een beslist antwoord
schuldig blijven. Mijn oom toonde zich onder
memig opzicht een zonderling cn als het op
iets geven aankwam, was hij maar zelden to
spreken."
„En nu nog iets: Je weet derhalve nictt
met betrekking tot xijn plotseling af
sterven
„Neen, niets. Ik heb tham alles, wat ik.
weet, zonder omwegen medegedeeld. Mijn
oom verscheen gezond cn wel als naar ge
woonte op het bureau en stierf, zooals ik n
gezegd heb, twintig minuten later in zijn
stoel."
„Kondt gij ook cenigszins vermoeden, wat
hij u wilde zeggen, toen de dood hem eens
klaps overrompelde?"