Uit liefde.
Als de vrouw op reis is
No. 125 3d
Anno 1902.
Voor het feit, dat ik lid werd van de
Broederschap, kan ik maar één reden op-
geven: ik kwam haast om van honger,
an van den hongerdood tot de anarchie is
«aar één etap: ik deed dien. Ik had het
yreeselijk armoedigde strijd om het be
staan scheen eindeloos en hopeloos en de
wereld kwam mij zóó ellendig onverschillig
yoor, dat, toen ik in aanraking kwam met
menschen, die gezworen hadden, zich op de
maatschappij to wreken, ik mij geheel en al
bij hen aansloot als een erkende vijand van
wet en orde. Het was een krankzinnigheid,
uit wanhoop geboren, eeD onwijze daad en
toch scheen het mij op dat oogenblik de eeni
ge oplossing toe van het vraagstuk, dat het
leven mij zoo wreed gesteld had. Ik ont-
'moettc daar menschen van allerlei nationa
liteiten het uitvaagsel van de Europee-
8che hoofdsteden en zonder cenig werk
zaam aandeel te nemen in hun plannen,
stelde ik het grootste vertrouwen in hun ver
derfelijke leeringen en beschouwde mijzelf
annex aan een zaak, die de herleving van de
menschheid op het oog bad.
Ik begon mij langzamerhand meer te ver
heugen in de zorgeloosheid van het leven,
keek niet meer naar de gevolgen en besloot
het spel tot het bittere einde toe uit te
•pelen. Maar toen ontmoette ik Anna. Haar
vader, Anton Michalski, was een ijverig lid,
met hart en ziel aan de zaak gehecht; en
sijn dochter, niet minder geestdriftig, kwam
dikwijls op belangrijke meetings en nam
selfs deel aan die, waar vraagstukken van
groot belang besproken werden. Zij was een
meisje van nog geen twintig jaar, ru*ar
haar bekoorlijke manieren, haar schor
heid en haar ernst verblindden en verruk
ten mij, totdat ik bemerkte, dat ik hope
loos verward geraakt was in het net der
liefde. Toen moest ik haar laten zien, dat
ook ik geestdriftig was; ik slaagde er in
hen te doen gclooven, dat ik iets bijzonders
was: een Ravachol, een Emile Henry. En
op een goeden keer, toen wij 's avonds na
een meeting samen naar huis wandelden,
yroeg ik haar mijn vrouw te worden.
We waren een leuk spanik een bedelaar,
bijna in lompen gekleed, zij een werkster op
een zolderkamertje, opgesierd met de goed-
koope praal, haar stand eigen, maar behept
met een eigenaardige kokettcrio in het
•chikken van klcercn en in haar hoofdtooi.
Zé beloofde me te wachten totdat ik me
wat opgewerkt had, en zoo gingen we van
elkaar: om te wachten en to hopen. Maar
de tijd, die volgdé, was vol strijd en onbe
loond streven, en bijna gaf ik den ecuwig-
durenden strijd op als hopeloos, toen er iets
gebeurde, dat mijn geheelen verderen le
vensloop veranderde. Een verre bloedver
want kwam te sterven cn liet mij zijn gè-
heele vermogen na.
Het plotselinge nieuws van het.groote ge
luk, dat mij te beurt gevallen was, benam
mij een oogenblik het verstand, maar toen
ik er achter kwam, dat ik niet langer een
zwerver was zonder een cent op zak, maar
een man van beteekonis, die door zijn geld
zich een positie kon veroveren in de maat
schappij, waartegen ik tot nu toe nog zoo
verschrikkelijk gekant was geweest, werden
mijn gedachten geheel anders.
Mijn geestdrift veranderde in minach
ting! maar toen ik opeens bevel kreeg om
een lafhartig stuk werk uit te voeren, aar
zelde ik wel alvorens een formeele weigering
uit te spreken. Een publieke herroeping
wist ik, dat onmogelijk was, er wae geen
mogelijkheid om terug te treden: ééns lid,
altijd lid. Er stond me maar één ding te
doen en dat deed ik: Ik verdween. Voordat
ik dien stap deed, zag ik Anna nog eens,
PW»H*U UUII II III Mil■■CB——i
Marie, hoor eensl"
„Ja?"
De jonge vrouw stak het lieve hoofd met
den breedgeranden reishoed nog eens glim
lachend uit het coupévenster.
„Wat is er, manlief?"
„Vergeet niet over te stappen 11"
„Ja, ja, ik weet het."
„En verlies het spoorkaartje niet, veel
beter, dat je het direct, nadat het geknipt is,
in portcmonnaie steekt. Daarop let men
heb meest. Je weet wel, naast liet bagagc-
reeu. Daar is het het veiligst."
De jonge vrouw reikte liaar man nog een
maal do hand. „Je bent toch werkelijk een
beste man. Je laat mij geheel alleen reizen
cn blijft hier alleen in die leelijke, duffe stad.
Wees maar niet al te vlijtig, hoorGa liever
veel wandelen en amuseer je recht goed. Dat
is véél beter."
Nu lachte de man op de loopplank. „Maar
lieve Maric, maak je toch niet bezorgdIk
zeg je, dat ik mij zoo zal amuseeren, dat je
er verwonderd over zult zijW1
Mevrouw klapte in dd banden. „Dat is
goedDat is een goedAdee Weet je wat,"
zij boog zich diep tob hem neer en zcide heel
zacht ,,je doet ie trouwring weg en zegt
niet, dat je getroufwd bent. Let eens op, hoe
veel veroveringen fjc dan maakt!"
Zij lachte over JJiet geheèle gezicht doch
haar man dreigde rti^ct den vinger: „Nou,
Marie, je weet wel... cï.ab is 'n rare zaak. Ik
maar ik ging zonder liefde naar haar toe.
Mijn fortuin had eerzuchtige gedachten bij
mij doen rijzen en ik zocht een lafhartige
methode om de banden tusschen ons te ver
breken.
Ik begon haar te vertellen, dat de zaken
geheel veranderd waren en dat onze stand
uu niet meer dezelfde was Ik eindigde met
de aanbieding, mijn beloften te zullen hou
den, onder deze voorwaarde, dat zij elke
connectie met de anarchisten verbrak. Maar
toen ik geëindigd had, weigerde zijzij kon
niet en wilde om geen enkele reden haar
gedane belofte verbreken.
Ik moet toestemmen, dat ik een akelig ge
voel over me kreeg, toen ze begon te huilèn,
maar toen alles voorbij was en ik weer op
straat liep, stapte ik luchtig van hart er
op los en wenschte mijzelf geluk, dat ik zoo
flink den laatsten band verbroken had, die
mij aan het verleden bond.
In zekeren nacht keerde ik laat terug van
een gezellige club. Ik was in den laatsten
tijd 't heertje en toen ik een „aapie" aan
riep om mij naar mijn kamers te laten bren
gen, floot ik zachtjes een bekend liedje. Ik
liep naar boven. Een lamp brandde op ta
fel en daarnaast lag een brief. Voorzichtig
nam ik hem op, scheurde de enveloppe me1"
mijn vinger open cn haalde cr een half vel
letje postpapier uit, dat slechts één regel
bevatte. In een oogwenk had ik den inhoud
gelezen. De geheelc beteeken is er van deed
mij aan als kreeg ik een klap in het aange
zicht. Verward cn verblind bleef ik 6taan.
Een onbeschrijflijke ontroering maakte zich
van mij meester.
In een wanhopige poging om mijn zelfbe-
heersching te behouden, nam ik een stevi-
gen slok cognac; cn toch, ondanks al mijn
inspanning, beefde mijn hand zóó onder het
inschenken, dat de flesch telkens tegen het
glaasje aantikte, en eerst toen ik een flinke
dosis door mijn keelgat gegooid had, werd
ik wat kalmer. Toen las ik het briefje op
nieuw. Ér stond alleen op: „Gisteren zijt
gij door het Uitvoerend Bewind in den Der
den Graad veroordeeld 1"
De Derde Graad
Deze woorden ontsnapten aan mijn lip
pen en kwamen mij voor als een droombeeld.
Want ik wist wat ze beteekenden. De Broe
derschap strafte ontrouw met den dood en
veroordeelde haar mannetjes in drie gra
den. De eerste graad: als een verdachte, de
tweede als een schuldige en de derde als een
veroordeelde. En ik, ik was ik kon de
woorden niet over mijn lippen krijgen, maar
een rilling liep door mijn leden, toen ik be
dacht, met welk een afgrijselijke onverbidde
lijkheid het terugtreden gestraft werd.
Met droomerige, doffe blikken keek ik
naar het briefje met een moedeloozo nieuws
gierigheid. Slechts één wezen ter wereld kon
mij deze waarschuwing hebben gezonden;
slechts een meisje, dat ik zoo gemeen had
behandeld. Arme kleine Anna! En dit was
haar eerste cn eenige minnebrief!
Duizend gedachten volgden elkaar in mijn
hersens op. Ik wist de werking van de be
weging, die zich tegen mij had gevormd.
Ik werd bespied, mijn verblijf was ontdekt,
elk van mijn bewegingen werd nagegaan,
en een bezoek aan het naastbijzijnd politie
bureau zou vïuchtelooze arbeid zijn, daar er
kans was, dat ik dan misschien al den vol
genden dag met een mes tusschen mijn rib
ben zou gevonden worden. Door den ernst
van den toestand was er geen ontkomen of
tijdwinning mogelijk, en om te vluchten
stond gelijk met een vervolging uit te lok
ken. In mijn vreeselijkc machteloosheid liet
ik mijn oogen van dén eenen hoek der kamer
naar den anderen gaan. De toestand was
vreeselijk, ondraaglijk! Er was geen hoop,
geen uitstel en geen ontsnappen mogelijk;
ken vrouwen, die in zoo'u geval zeer...
zeer...
„Ach, manlief, neen, neen! Wees maar
recht vergenoegd, dat is altijd nog het beste,
wat je kunt doen."
Ze drukten elkaar nog eenmaal recht har
telijk de hand en gaven elkaar een langen
afscheidskus. Daarop riep do stationschef
„afluiden" 'twas nog in de dagen, dat
dit gebeurde en langzaam zette de trein
zich in beweging.
Langzaam wendden de achtergeblevenen
zich naar den uitgang. Ook de jonge echtge
noot stapte in gedachten verzonken de bree-
de stcenen trap van het stationsgebouw af.
Voor dc eerste maal dus alleen, voor de
eerste maal in een vierjarig huwelijk
Er kwam een. eigenaardig gevoel over hem.
Dikwijls wanneer zijn kennissen en vrien
den, jong en levenslustig als hij, gesproken
hadden van den tijd, „dat de vrouw op reis
isp en zij bijna weer vrijgezellen waren...
had hij cr zoo nü en dan ook in stilte naar
verlangd. Dan had hij zich gewenscht, ook
eens weer vrij, ook eens weer ongebonden te
zijn, als in den tijd, toen het middageten hem
overbodig scheen en de dag eerst begon, als
voor dc andere menschen de avond aanbrak.
Nu was hij dus weer zoo ver; nu lag. of
kon het- oude leven weer voor hem liggen,
als, ja, als hij niet zijn vrouw zoo eigenlijk
van harte liefhad, wanneer hem opeens ni-1
de lieele wereld leeg cn eenzaam toescheen
en hij zich niet zoo ongelooflijk overbodig in
die wereld gevoelde.
het bevel was gegeven: ik was in den Der
den Graad.
Het grauwe licht van den vroegen morgen
scheen door de gordijnen lang voordat ik
een vast plan gemaakt had, en toen ik er
een had gemaakt, was het nog slechts een
gebrekkige uitweg. Ik besloot er toe om mij
op te sluiten en dien dag en verscheidene
dagen daarna kwam ik niet van mijn kamer
af. Daar ten minste was ik veilig
Ten laatste verlangde ik zóó vurig naar
frissche lucht en vrijheid, dat ik door een
lievigen aandrang werd gedwongen om iet-s
te doen cn ik ging uit. Maar ik had er da
delijk genoeg van. In iederen voorbijganger
zag ik een moordenaar en in ieder allc-
daagsch voorval een aanval. Ik kwam ge
schokt thuis, over al mijn léden bevende. Ik
wist, dat onder zulke omstandigheden te le
ven, onmogelijk was; mijn zenuwen waren
tot op het hoogste punt gespannen en tel
kens dreigde er iets in mijn binnenste te
bersten, dat mijn dood zou veroorzaken.
Toen, te midden van al die vreeselijkc on
zekerheid, kreeg ik hoop. Ik kreeg een vage
gedachte, die langzamerhand duidelijker
werd. Zou ik niet ccn overeenkomst kun
nen aangaan en mijn vrijheid, koopen? Het
leven voor den prijs van mijn halvo vermo
gen, scheen mij inderdaad zeer goedkoop
toe. Ik wist slechts één man, tot wien ik
mij met cenigo veiligheid durfde wenden cn
dat was Anna's vader: Anton Michalski!
Ik besloot hem" te gaan spreken.
Er was gedurende den nacht een lichte
regen gevallen, die de straat onder de gas
lantaarns akelig deed glinsteren. Met den
kraag van mijn jas tot over de ooren op
geslagen cn mijn hoed in de'oogen gedrukt,
zat ik zoover mogelijk achter in mijn rij
tuig en staarde drooraerig voor mij uit.
Mijn hart klopte pijnlijk on mijn vingera
trilden van ontroering. Nu het oogenblik
gekomen was, begon ik te geloovcn, dat ik
er nog erger aan toe zou zijn. Twaalf kceron
was ik op het punt geweest om te bevelen te
rug te gaan cn twaalf maal was ik weer in
mijn zetel teruggezonken.
Getrouw aan zijn bevel, hield dc koetsier
stil aan den hoek van dc duistere straat en
nadat ik was uitgestapt, ontsloeg ik hem.
Den overigen weg liep ik naar het huis, ter
wijl mijn polsen klopten cn het angstzweet
van mijn gelaat druppelde. Ik bereikte het
huis, een lage woning; ik*aa^eldc een oogen
blik, maar stapte toen moedig op den drem
pel loc cn klopt® tweemalen De deur ging
open- Ik keek op. Anna stond voor mij,
terwijl ze met verschrikte'oogen naar mij
staarde cn haaT bleekheid plaats maakte
vöor een donkeren blos. Ik zcide geen woord,
ik kon niet spreken maar stapte in
huis en de deur werd achter mij gesloten.
Een stinkende olielamp stond op een
plank en bij het licht daarvan kon ik zien,
dat zij beefde, maar of het van vrees of van
iets anders was, kon ik niet zeggen. Zij
sprak, maar haar stem had een hol geluid,
dof zonder uitdrukking en eentonig.
„Waarom ben je hier gekomen?" vroeg ze.
Nog een oogenblik bleef ik zwijgen, daar
ik eerst mijn woorden wilde overdenken,
maar wijl ik in geen stemming was om
mooie woorden te spreken, vertelde ik haar
alles. Zij stond met afgewend gelaat te luis
teren, terwijl zij gedurende mijn verhaal
geen enkele beweging maakte en toen ik ge
ëindigd had cn aan de reden van mijn be
zoek was gekomen, stond zij onbeweeglijk,
als een somber in marmer uitgehouwen
beeld. Toen fluisterde zij zoo zacht, dat ik
het nauwelijks kon verstaan:
„Ga heen; het is beter, dat je heengaat."
Ik nam haar hand, bracht die aan mijn
lippen en bleef ccn oogenblik zoo staan. In
dat oogenblik besefte ik, hoe kostbaar het
Hem ontbrak zijn beter ik. De woning,
waarin zij ten spijt van zorgen en verdriet
zich zoo gezellig gevoeld hadden, die hem
vooral in do eerste jaren, ondanks haar ge
breken, een klein paradijs toescheen, kwam
hem opeens met de bedekto meubelen en om
wikkelde gaskronen erg ongezellig voor
en zoo groot, zoo overtollig groot. Wat zou
hij nu met de vijf kamers beginnen? Waar
toe het tweede ledikant, dat hem eigenlijk
altijd aan een verlies herinnerde? Hem sche
nen de genoegens van het alleen-zijn toch
niet zoo groot toe.
Mismoedig deed liij zijn zaken af. Eerst
toen hij de eerste brieven van zijn vrouw
ontving, veranderde dat alles een beetje.
Toen bemerkte hij. dat hij toch niet alleen
was, en heel stilletjes, als om te probceren,
trok hij den trouwring van den vinger en.
bekeek glimlachend dc hand, die hij zich
eigenlijk zonder den gouden ring in 't geheel
niet kon voorstellen.
Natuurlijk had hij de bekende insnijding
onder aan den vingerdoch na den vin
ger eenige keeren te hebben gewasschen
zie, toen verdween ze.
En eigenlijk was de ring ook recht onge
makkelijk, vooral thans, riu het met den dag
warmer werd, nu de hand telkens licht voch
tig werd en gevoelig was voor elke druk
king, ook wanneer deze heel, heel gering was
zooals hier.
„Halt." dacht hij bij zichzelf, „in gedach
ten doet hij den ring niet weer aan den
vinger En een oogenblik later had hij hem
was, wat ik toen had weggeworpen, en toen
haar vingers dc mijne weer loslieten en haar
hand weer langs haar zijde was gevallen,
was er nog iets anders dan vrees voor het
tegenwoordige in mijn hart, namelijk ver
driet om het verleden.
„Anna," zcide ik zacht.
Ik zag haar bleek gelaat en droge lippen,
terwijl haar lichaam ecu weinig schokte.
Toen zij antwoordde, was er een merkwaar
dig iets in haar stem cn een zacht licht in
haar oogen. „Diek" was alles, wat ze zeide.
Eenige minuten lang stonden we daar,
haar hoofd op mijn schouder en met mijn
wang tegen haar hoofd. Met een lichte be
weging maakte zij zichzelf los cn trok mij
aan mijn mouw. „Kom mee," fluisterde zij.
Ik volgde ha-ar, we gingen twee stappon op
en kwamen in een grootc kamer, dio vóór
en achter een venster had.
„Is je vader uit vroeg ik.
Zij knikte en liep naar het venster, dat
op do straat uitzag. Ik stond naast haar,
terwijl ik de richting van haar oogen volg
de. Op een paar meters afstands van het
huis stond een lantaarnpaal en daartegen
leunde een -man.
„Je bent bespied en gevolgd geworden,"
zeidc ze na een oogenblik stilte. Ik gaf geen
antwoord, maar het was alsof ik een prop
in mijn keel voelde, en dc oude vrees kwam
weer tienmaal zoo lievig terug.
De treurige stilte begon drukkend to wor
den cn na eenigen tijd, gedurende welken
Anna haar oogen gestadig naar buiten ge
wend hield, vroeg ik:
„Wiewie is afgezonden om mij to...
to.." Ik kon den volzin niet voltooien, maar
staarde naar dc kaars, die op den schoor
steenmantel stond te flikkeren, terwijl ik
op haar antwoord wachtte. Het. kwam in één
woord, dat, hoewel zacht geuit, door mijn
ooren floot.
„Casimir
Toen wist ik, dat mijn leven aan een zij
den draad hing, want dc man, die aange
wezen was, om mijn ondergang te voltooien,
zou voor niets terugdeinzen. Ik verviel in
een soort van verdooving, waaruit ik ont
waakte door een plotselinge beweging van
den kant van Anna en een geraas in dc
straat onder ons.
„Daar zijn ze," fluisterde Anna, terwijl ze
mij voorbij liep.
„Wie?" vroeg ik. „Michalski?"
„Ja."
„En die andere man?"
„Wacht hier."
Ik hoorde haar dc trap afloopen, waarna
alles stil werd.
De oogenblikken gingen langzaam voorbij
cn ik beefde van ongeduld, toen ik eindelijk
terugkccrcnde voetstappen op dc trap hoor
de Ademloos kwam zij de kamer binnen
stormen. Ik wilde haar een paar pas te gc-
moet gaan, maar toon ik haar ontstelde
blikken zag en dio vreeselijkc blceke kleur
van haar gelaat, deinsde ik plotseling met
geheime vrees in mijn hart terug.
„Nu?" fluisterde ik.
„Casimir is bij hem. Dc man buiten heeft
hun verteld, dat je hier bent. Je kan niets
doen. Ik heb tegen hen gelogen. Ik heb hen
beloofd jc beneden te zullen brengen. Zij
wachten. Casimir wacht. Vlug."
Zij liep naar het raam aan den achter
kant. „Dit is de eenige weg. Ga op het dak,
dan kan jc in den tuin springen."
In een seconde was ik aan haar zijde, aan
het raam rukkend. Maar het wilde niet be
wegen. Tc zamen spanden wij nu onze krach
ten in en rukten aan dc lijst. Maar het weer
stond al onze krachtsinspanningen cn bleef
onbeweeglijk. Toen hoorden wij geraas on
der ons cn de trappen kraakten een weinig.
Ik wierp mijn hoed en mijn zware jas af,
stootte mijn elleboog door een glasruit cru
al in den zak en nu, den hoed een beetje
scheef, do lichte das losjes gebonden, voor
waarts. de mooie wereld inZijn kleine
vrouw had immers extra gezegdHij moest
veel wandelen en zich veel amusecren
Den eersten avond reeds, toen hij in do
omgeving een rijtoertje gemaakt had, had
hij heel aardige menschen ontmoet: den heer
Brown met vrouw en een mooie, zeventien
jarige dochter Edith. Eigenlijk heette hij
gewoonweg Bruin, een echte Hollander.
Maar toen hij na jaar cn dag, bezig zijnde
een nieuwe woonplaats te zoeken, in do
nieuwe wereld gekomen was, had hij zijn
naam Amerikaansch gemaakt en heette nu
Brown.
Deze Brown had dien avond dus aan
Weltncrs tafel plaats genomen, omdat hij
geen andere plaats vond, en was dadelijk
een gesprek met hem begonnen.
„De stad is zeer veranderd," zei hij, „Ik
herken haar in 'tgeheel niet meer!"
Weltner was in de gelegenheid, hem te
dien opzichte in te lichten. Dit beviel den
Amerikaan zoo, dat hij een geanimeerd dis
cours met hem begon en hem eindelijk uit-
noodigde, met hem verschillende établisse
menten der 6tad, die nieuw en bezienswaar
dig waren, te bezoeken.
„Niet waar," zei hij, „u hebt immers den
tijd." Hij keek naar zijn rechterhand. „Vrij
gezellen hebben altijd tijd hahaha
En dit lachen streelde den onbestorven
weduwnaar zoo, dat hij er niet aan dacht,
de vergissing op te helderen. Kalm nam hij
zette mijn schouder in de opening. Krakl
KrakAnna had ook het zwakke geluidr,
gehoord.
„O, hemel, daar komen ze!" riep zo. Zeii
liep door de kamer heen cn legde haar hand
over dc kaars, om ze uit te doovcn.
Het raam begon een weinig mee to govea,
Beklemd in dc nauwo opening, door dio go-
broken ruit gemaakt, worstelde ik wanho-j
pig. Iedere spier, iedere zenuw in mijn li-',
chaam zette uit bij die worsteling en lang
zaam, duim voor duim, begon do lijst t«
wijken. Ivrak Krak Ik wrong mij door het
raam heen, toon ik reeds Mioholski's stom'
hcorde: „Tolhurst, vriend, kom hier, ik
moet je hebben
Ik zag daarna Anna's gestalte door hot
maanlicht loopen en een oogenblik bukken. 1
In het volgend oogenblik zag ik haar bij do
deur staan, met mijn hoed op en mijn jas
aan. Ik liet mij door het raam glijden cn
hing toen met mijn beide handen aan de1
vensterbank. Toen zag ik iets vrcesclijks.
Door de duisternis zag ik iets flikkeren, ik
hoorde ccn kreeteen kreet-, geslaakt in den
doodsstrijd. Verlamd door het gezicht hier
van, had ik er nauwelijks besef van, wat er
gebeurde, totdat ik een gestalte haar ge
stalte bij de deur zag waggelen en vallen,
totdat ik twee kleine, witte henden zich
krampachtig zag samentrekken in de breedo
lichtstreep, dio dc maan op den vloer wierp
en ik een dunnen rooden straal zag loopen.
Toen zag ik Casimir en Michalski beiden
struikelen. Een oogenblik keek de laatste
naar het voorwerp aan zijh voeten, toen
naar het open venster, waar mijn bleek ge
laat boven dc lijst uitkwam. Casimir keek er
eveneens naar Toen viel cr rinkelend iots
op den grond, en beiden keken over do
lichtstreep elkaar in het gelaat. Met een
wilden kreet sprong Michalski naar Casi
mir, die zijn armen uitbreidde, waarna zij
elkaar omvatten Twee gestalten omklem
den elkaar met een doodelijken greep, totdat
ze eindelijk in een rooden plas onbeweeglijk
bleven liggen. Dat zag ik, cn toenliet ik
mij vallen.
Ik leefcn ik heb geleerd, dat de wereld
groote dingen bevat cn dat, wanneer de lief-
do dood is, het loven ook wel storven kan.
Lente's komst.
Hoo jubelt de ziel, dio hanr wolkom u biodl,
Gü, Lente, in den hémel geboren!
Heeds botton do blaren. rcoJs murmelt de vliot,
De mearle. do vink doen zich hooron.
Reeds geuren do bloesems Mot lieflijken gloed
Doortintelt d© zon no 't veranèllonde bloed,
En wemelt op weiden en struiken,
Tot knoppen en kruidon onlluikon.
Gjj, Lento, wier oog als de Morgenstor vonkt!
Wat wonderstaf hebt gij verkregen,
Waardoor Gjj onzo Aardo. hoo oud ook, verjongt.
En dompelt in atroomen van zogen?
Gjj komt! heol Natuur ademt leven en geest,
Al 't oude vernieuwt, en nl 't kranko geneest:
Het is, als herschopt zich heel de Aarde,
ln Edens verlorene gaarde!
Gij wekt in 't verslagen gemoed met dien staf
Den lust en de veörkracht ten loven.
Gij hebt or, in bloemen, op 't groenende Graf
't Woord: 1 fWrzlen" mee nedergeschreven.
Gij wenkt, on do duive, uit haar nestjen gedaagd,
Strijkt neer op den schouder der minnen^ maagd,
En kirt haar een sprookjon in do ooren,
En doet van ,die éénen" haar hooren!
Gij, God, die de bloomon en harten ontsluit,
Heb dunk voor Uw scheppend; .Daar wordo!"
De Lente kwam weer; o, nog nooit bleef zij uit,
Getrouw aan de wet Uwer Orde.
Wel kort is die Lente, on wel vluchtig dio Jeugd
Maar ddarom, o Vader, volmaak Gij baar vreugd!
Help zachtkens de kiemkons aan 't groeien,
Tot zo eens als een vruchten-oogst bloeien!
J. J. L. t e n K a t e.
dc uitnoodiging aan, toen kwamen mevrouw
Brown en dochter, en hij had opeen* een
nieuwen kring, waarin hij als vrijgezel opge
nomen was cn als vrijgezel verkcoren zou.
Inwendig gevoelde hij zich evenwel niet
op zijn gemak. Hij had ccn gewaarwording,
alsof hij zich tegenover zijn vrouw schuldig
maakte aan trouwbreuk, maar dan dacht hij
wee,tbij zichzelf, dat het toch maar ccn grap
was, die elk oogenblik opgehelderd kon wor
den, en bedaard liet hij alles zijn gang gaan.
Maar bet ging anders dan hij dacht. Door
duizend toevalligheden was dc mare van zijn
jongelingschap steeds meer en meer ver
spreid en bevestigt; hij bemerkte dut men
hem inviteerde, dat men zijn gezelschap
zocht. Het was voor hein zoo komisch, dat
hij lachen moest, als hij er aan dacht, hoe
hij dat aan zijn vrouwtje, zoodra zij van de
reis terug was, vertellen wilde; tc meer, om
dat de Amerikanen tegen het laatst van den
zomer weer naar Amerika wilden.
Nu hadden zij hem op een Zondag op het
diner gevraagd en hij was, met bloemen ge
wapend, gekomen. Ze hadden hem te eten ge
geven, zeer goed cn zeer veel. ook tc drin
ken goede en hartverheffende dranken
en toen dat voorbij was, waren dc ouders,
„om ccn oogcnblikje te rusten", zooals zij
zeiden, naar het zijvertrek gegaan, cn daar
zat hij nu met de jonge, mooie dochter; hij in
een grooten gemakkelijkcn stoel, zij bijna aan
zijn voeten op een balkonlcuning.
En zij spraken veel cn over mooie dingen,
steeds in den aangeoaraen fluistertoon,