Uit liefde. Als de vrouw op reis is No. 125 3d Anno 1902. Voor het feit, dat ik lid werd van de Broederschap, kan ik maar één reden op- geven: ik kwam haast om van honger, an van den hongerdood tot de anarchie is «aar één etap: ik deed dien. Ik had het yreeselijk armoedigde strijd om het be staan scheen eindeloos en hopeloos en de wereld kwam mij zóó ellendig onverschillig yoor, dat, toen ik in aanraking kwam met menschen, die gezworen hadden, zich op de maatschappij to wreken, ik mij geheel en al bij hen aansloot als een erkende vijand van wet en orde. Het was een krankzinnigheid, uit wanhoop geboren, eeD onwijze daad en toch scheen het mij op dat oogenblik de eeni ge oplossing toe van het vraagstuk, dat het leven mij zoo wreed gesteld had. Ik ont- 'moettc daar menschen van allerlei nationa liteiten het uitvaagsel van de Europee- 8che hoofdsteden en zonder cenig werk zaam aandeel te nemen in hun plannen, stelde ik het grootste vertrouwen in hun ver derfelijke leeringen en beschouwde mijzelf annex aan een zaak, die de herleving van de menschheid op het oog bad. Ik begon mij langzamerhand meer te ver heugen in de zorgeloosheid van het leven, keek niet meer naar de gevolgen en besloot het spel tot het bittere einde toe uit te •pelen. Maar toen ontmoette ik Anna. Haar vader, Anton Michalski, was een ijverig lid, met hart en ziel aan de zaak gehecht; en sijn dochter, niet minder geestdriftig, kwam dikwijls op belangrijke meetings en nam selfs deel aan die, waar vraagstukken van groot belang besproken werden. Zij was een meisje van nog geen twintig jaar, ru*ar haar bekoorlijke manieren, haar schor heid en haar ernst verblindden en verruk ten mij, totdat ik bemerkte, dat ik hope loos verward geraakt was in het net der liefde. Toen moest ik haar laten zien, dat ook ik geestdriftig was; ik slaagde er in hen te doen gclooven, dat ik iets bijzonders was: een Ravachol, een Emile Henry. En op een goeden keer, toen wij 's avonds na een meeting samen naar huis wandelden, yroeg ik haar mijn vrouw te worden. We waren een leuk spanik een bedelaar, bijna in lompen gekleed, zij een werkster op een zolderkamertje, opgesierd met de goed- koope praal, haar stand eigen, maar behept met een eigenaardige kokettcrio in het •chikken van klcercn en in haar hoofdtooi. Zé beloofde me te wachten totdat ik me wat opgewerkt had, en zoo gingen we van elkaar: om te wachten en to hopen. Maar de tijd, die volgdé, was vol strijd en onbe loond streven, en bijna gaf ik den ecuwig- durenden strijd op als hopeloos, toen er iets gebeurde, dat mijn geheelen verderen le vensloop veranderde. Een verre bloedver want kwam te sterven cn liet mij zijn gè- heele vermogen na. Het plotselinge nieuws van het.groote ge luk, dat mij te beurt gevallen was, benam mij een oogenblik het verstand, maar toen ik er achter kwam, dat ik niet langer een zwerver was zonder een cent op zak, maar een man van beteekonis, die door zijn geld zich een positie kon veroveren in de maat schappij, waartegen ik tot nu toe nog zoo verschrikkelijk gekant was geweest, werden mijn gedachten geheel anders. Mijn geestdrift veranderde in minach ting! maar toen ik opeens bevel kreeg om een lafhartig stuk werk uit te voeren, aar zelde ik wel alvorens een formeele weigering uit te spreken. Een publieke herroeping wist ik, dat onmogelijk was, er wae geen mogelijkheid om terug te treden: ééns lid, altijd lid. Er stond me maar één ding te doen en dat deed ik: Ik verdween. Voordat ik dien stap deed, zag ik Anna nog eens, PW»H*U UUII II III Mil■■CB——i Marie, hoor eensl" „Ja?" De jonge vrouw stak het lieve hoofd met den breedgeranden reishoed nog eens glim lachend uit het coupévenster. „Wat is er, manlief?" „Vergeet niet over te stappen 11" „Ja, ja, ik weet het." „En verlies het spoorkaartje niet, veel beter, dat je het direct, nadat het geknipt is, in portcmonnaie steekt. Daarop let men heb meest. Je weet wel, naast liet bagagc- reeu. Daar is het het veiligst." De jonge vrouw reikte liaar man nog een maal do hand. „Je bent toch werkelijk een beste man. Je laat mij geheel alleen reizen cn blijft hier alleen in die leelijke, duffe stad. Wees maar niet al te vlijtig, hoorGa liever veel wandelen en amuseer je recht goed. Dat is véél beter." Nu lachte de man op de loopplank. „Maar lieve Maric, maak je toch niet bezorgdIk zeg je, dat ik mij zoo zal amuseeren, dat je er verwonderd over zult zijW1 Mevrouw klapte in dd banden. „Dat is goedDat is een goedAdee Weet je wat," zij boog zich diep tob hem neer en zcide heel zacht ,,je doet ie trouwring weg en zegt niet, dat je getroufwd bent. Let eens op, hoe veel veroveringen fjc dan maakt!" Zij lachte over JJiet geheèle gezicht doch haar man dreigde rti^ct den vinger: „Nou, Marie, je weet wel... cï.ab is 'n rare zaak. Ik maar ik ging zonder liefde naar haar toe. Mijn fortuin had eerzuchtige gedachten bij mij doen rijzen en ik zocht een lafhartige methode om de banden tusschen ons te ver breken. Ik begon haar te vertellen, dat de zaken geheel veranderd waren en dat onze stand uu niet meer dezelfde was Ik eindigde met de aanbieding, mijn beloften te zullen hou den, onder deze voorwaarde, dat zij elke connectie met de anarchisten verbrak. Maar toen ik geëindigd had, weigerde zijzij kon niet en wilde om geen enkele reden haar gedane belofte verbreken. Ik moet toestemmen, dat ik een akelig ge voel over me kreeg, toen ze begon te huilèn, maar toen alles voorbij was en ik weer op straat liep, stapte ik luchtig van hart er op los en wenschte mijzelf geluk, dat ik zoo flink den laatsten band verbroken had, die mij aan het verleden bond. In zekeren nacht keerde ik laat terug van een gezellige club. Ik was in den laatsten tijd 't heertje en toen ik een „aapie" aan riep om mij naar mijn kamers te laten bren gen, floot ik zachtjes een bekend liedje. Ik liep naar boven. Een lamp brandde op ta fel en daarnaast lag een brief. Voorzichtig nam ik hem op, scheurde de enveloppe me1" mijn vinger open cn haalde cr een half vel letje postpapier uit, dat slechts één regel bevatte. In een oogwenk had ik den inhoud gelezen. De geheelc beteeken is er van deed mij aan als kreeg ik een klap in het aange zicht. Verward cn verblind bleef ik 6taan. Een onbeschrijflijke ontroering maakte zich van mij meester. In een wanhopige poging om mijn zelfbe- heersching te behouden, nam ik een stevi- gen slok cognac; cn toch, ondanks al mijn inspanning, beefde mijn hand zóó onder het inschenken, dat de flesch telkens tegen het glaasje aantikte, en eerst toen ik een flinke dosis door mijn keelgat gegooid had, werd ik wat kalmer. Toen las ik het briefje op nieuw. Ér stond alleen op: „Gisteren zijt gij door het Uitvoerend Bewind in den Der den Graad veroordeeld 1" De Derde Graad Deze woorden ontsnapten aan mijn lip pen en kwamen mij voor als een droombeeld. Want ik wist wat ze beteekenden. De Broe derschap strafte ontrouw met den dood en veroordeelde haar mannetjes in drie gra den. De eerste graad: als een verdachte, de tweede als een schuldige en de derde als een veroordeelde. En ik, ik was ik kon de woorden niet over mijn lippen krijgen, maar een rilling liep door mijn leden, toen ik be dacht, met welk een afgrijselijke onverbidde lijkheid het terugtreden gestraft werd. Met droomerige, doffe blikken keek ik naar het briefje met een moedeloozo nieuws gierigheid. Slechts één wezen ter wereld kon mij deze waarschuwing hebben gezonden; slechts een meisje, dat ik zoo gemeen had behandeld. Arme kleine Anna! En dit was haar eerste cn eenige minnebrief! Duizend gedachten volgden elkaar in mijn hersens op. Ik wist de werking van de be weging, die zich tegen mij had gevormd. Ik werd bespied, mijn verblijf was ontdekt, elk van mijn bewegingen werd nagegaan, en een bezoek aan het naastbijzijnd politie bureau zou vïuchtelooze arbeid zijn, daar er kans was, dat ik dan misschien al den vol genden dag met een mes tusschen mijn rib ben zou gevonden worden. Door den ernst van den toestand was er geen ontkomen of tijdwinning mogelijk, en om te vluchten stond gelijk met een vervolging uit te lok ken. In mijn vreeselijkc machteloosheid liet ik mijn oogen van dén eenen hoek der kamer naar den anderen gaan. De toestand was vreeselijk, ondraaglijk! Er was geen hoop, geen uitstel en geen ontsnappen mogelijk; ken vrouwen, die in zoo'u geval zeer... zeer... „Ach, manlief, neen, neen! Wees maar recht vergenoegd, dat is altijd nog het beste, wat je kunt doen." Ze drukten elkaar nog eenmaal recht har telijk de hand en gaven elkaar een langen afscheidskus. Daarop riep do stationschef „afluiden" 'twas nog in de dagen, dat dit gebeurde en langzaam zette de trein zich in beweging. Langzaam wendden de achtergeblevenen zich naar den uitgang. Ook de jonge echtge noot stapte in gedachten verzonken de bree- de stcenen trap van het stationsgebouw af. Voor dc eerste maal dus alleen, voor de eerste maal in een vierjarig huwelijk Er kwam een. eigenaardig gevoel over hem. Dikwijls wanneer zijn kennissen en vrien den, jong en levenslustig als hij, gesproken hadden van den tijd, „dat de vrouw op reis isp en zij bijna weer vrijgezellen waren... had hij cr zoo nü en dan ook in stilte naar verlangd. Dan had hij zich gewenscht, ook eens weer vrij, ook eens weer ongebonden te zijn, als in den tijd, toen het middageten hem overbodig scheen en de dag eerst begon, als voor dc andere menschen de avond aanbrak. Nu was hij dus weer zoo ver; nu lag. of kon het- oude leven weer voor hem liggen, als, ja, als hij niet zijn vrouw zoo eigenlijk van harte liefhad, wanneer hem opeens ni-1 de lieele wereld leeg cn eenzaam toescheen en hij zich niet zoo ongelooflijk overbodig in die wereld gevoelde. het bevel was gegeven: ik was in den Der den Graad. Het grauwe licht van den vroegen morgen scheen door de gordijnen lang voordat ik een vast plan gemaakt had, en toen ik er een had gemaakt, was het nog slechts een gebrekkige uitweg. Ik besloot er toe om mij op te sluiten en dien dag en verscheidene dagen daarna kwam ik niet van mijn kamer af. Daar ten minste was ik veilig Ten laatste verlangde ik zóó vurig naar frissche lucht en vrijheid, dat ik door een lievigen aandrang werd gedwongen om iet-s te doen cn ik ging uit. Maar ik had er da delijk genoeg van. In iederen voorbijganger zag ik een moordenaar en in ieder allc- daagsch voorval een aanval. Ik kwam ge schokt thuis, over al mijn léden bevende. Ik wist, dat onder zulke omstandigheden te le ven, onmogelijk was; mijn zenuwen waren tot op het hoogste punt gespannen en tel kens dreigde er iets in mijn binnenste te bersten, dat mijn dood zou veroorzaken. Toen, te midden van al die vreeselijkc on zekerheid, kreeg ik hoop. Ik kreeg een vage gedachte, die langzamerhand duidelijker werd. Zou ik niet ccn overeenkomst kun nen aangaan en mijn vrijheid, koopen? Het leven voor den prijs van mijn halvo vermo gen, scheen mij inderdaad zeer goedkoop toe. Ik wist slechts één man, tot wien ik mij met cenigo veiligheid durfde wenden cn dat was Anna's vader: Anton Michalski! Ik besloot hem" te gaan spreken. Er was gedurende den nacht een lichte regen gevallen, die de straat onder de gas lantaarns akelig deed glinsteren. Met den kraag van mijn jas tot over de ooren op geslagen cn mijn hoed in de'oogen gedrukt, zat ik zoover mogelijk achter in mijn rij tuig en staarde drooraerig voor mij uit. Mijn hart klopte pijnlijk on mijn vingera trilden van ontroering. Nu het oogenblik gekomen was, begon ik te geloovcn, dat ik er nog erger aan toe zou zijn. Twaalf kceron was ik op het punt geweest om te bevelen te rug te gaan cn twaalf maal was ik weer in mijn zetel teruggezonken. Getrouw aan zijn bevel, hield dc koetsier stil aan den hoek van dc duistere straat en nadat ik was uitgestapt, ontsloeg ik hem. Den overigen weg liep ik naar het huis, ter wijl mijn polsen klopten cn het angstzweet van mijn gelaat druppelde. Ik bereikte het huis, een lage woning; ik*aa^eldc een oogen blik, maar stapte toen moedig op den drem pel loc cn klopt® tweemalen De deur ging open- Ik keek op. Anna stond voor mij, terwijl ze met verschrikte'oogen naar mij staarde cn haaT bleekheid plaats maakte vöor een donkeren blos. Ik zcide geen woord, ik kon niet spreken maar stapte in huis en de deur werd achter mij gesloten. Een stinkende olielamp stond op een plank en bij het licht daarvan kon ik zien, dat zij beefde, maar of het van vrees of van iets anders was, kon ik niet zeggen. Zij sprak, maar haar stem had een hol geluid, dof zonder uitdrukking en eentonig. „Waarom ben je hier gekomen?" vroeg ze. Nog een oogenblik bleef ik zwijgen, daar ik eerst mijn woorden wilde overdenken, maar wijl ik in geen stemming was om mooie woorden te spreken, vertelde ik haar alles. Zij stond met afgewend gelaat te luis teren, terwijl zij gedurende mijn verhaal geen enkele beweging maakte en toen ik ge ëindigd had cn aan de reden van mijn be zoek was gekomen, stond zij onbeweeglijk, als een somber in marmer uitgehouwen beeld. Toen fluisterde zij zoo zacht, dat ik het nauwelijks kon verstaan: „Ga heen; het is beter, dat je heengaat." Ik nam haar hand, bracht die aan mijn lippen en bleef ccn oogenblik zoo staan. In dat oogenblik besefte ik, hoe kostbaar het Hem ontbrak zijn beter ik. De woning, waarin zij ten spijt van zorgen en verdriet zich zoo gezellig gevoeld hadden, die hem vooral in do eerste jaren, ondanks haar ge breken, een klein paradijs toescheen, kwam hem opeens met de bedekto meubelen en om wikkelde gaskronen erg ongezellig voor en zoo groot, zoo overtollig groot. Wat zou hij nu met de vijf kamers beginnen? Waar toe het tweede ledikant, dat hem eigenlijk altijd aan een verlies herinnerde? Hem sche nen de genoegens van het alleen-zijn toch niet zoo groot toe. Mismoedig deed liij zijn zaken af. Eerst toen hij de eerste brieven van zijn vrouw ontving, veranderde dat alles een beetje. Toen bemerkte hij. dat hij toch niet alleen was, en heel stilletjes, als om te probceren, trok hij den trouwring van den vinger en. bekeek glimlachend dc hand, die hij zich eigenlijk zonder den gouden ring in 't geheel niet kon voorstellen. Natuurlijk had hij de bekende insnijding onder aan den vingerdoch na den vin ger eenige keeren te hebben gewasschen zie, toen verdween ze. En eigenlijk was de ring ook recht onge makkelijk, vooral thans, riu het met den dag warmer werd, nu de hand telkens licht voch tig werd en gevoelig was voor elke druk king, ook wanneer deze heel, heel gering was zooals hier. „Halt." dacht hij bij zichzelf, „in gedach ten doet hij den ring niet weer aan den vinger En een oogenblik later had hij hem was, wat ik toen had weggeworpen, en toen haar vingers dc mijne weer loslieten en haar hand weer langs haar zijde was gevallen, was er nog iets anders dan vrees voor het tegenwoordige in mijn hart, namelijk ver driet om het verleden. „Anna," zcide ik zacht. Ik zag haar bleek gelaat en droge lippen, terwijl haar lichaam ecu weinig schokte. Toen zij antwoordde, was er een merkwaar dig iets in haar stem cn een zacht licht in haar oogen. „Diek" was alles, wat ze zeide. Eenige minuten lang stonden we daar, haar hoofd op mijn schouder en met mijn wang tegen haar hoofd. Met een lichte be weging maakte zij zichzelf los cn trok mij aan mijn mouw. „Kom mee," fluisterde zij. Ik volgde ha-ar, we gingen twee stappon op en kwamen in een grootc kamer, dio vóór en achter een venster had. „Is je vader uit vroeg ik. Zij knikte en liep naar het venster, dat op do straat uitzag. Ik stond naast haar, terwijl ik de richting van haar oogen volg de. Op een paar meters afstands van het huis stond een lantaarnpaal en daartegen leunde een -man. „Je bent bespied en gevolgd geworden," zeidc ze na een oogenblik stilte. Ik gaf geen antwoord, maar het was alsof ik een prop in mijn keel voelde, en dc oude vrees kwam weer tienmaal zoo lievig terug. De treurige stilte begon drukkend to wor den cn na eenigen tijd, gedurende welken Anna haar oogen gestadig naar buiten ge wend hield, vroeg ik: „Wiewie is afgezonden om mij to... to.." Ik kon den volzin niet voltooien, maar staarde naar dc kaars, die op den schoor steenmantel stond te flikkeren, terwijl ik op haar antwoord wachtte. Het. kwam in één woord, dat, hoewel zacht geuit, door mijn ooren floot. „Casimir Toen wist ik, dat mijn leven aan een zij den draad hing, want dc man, die aange wezen was, om mijn ondergang te voltooien, zou voor niets terugdeinzen. Ik verviel in een soort van verdooving, waaruit ik ont waakte door een plotselinge beweging van den kant van Anna en een geraas in dc straat onder ons. „Daar zijn ze," fluisterde Anna, terwijl ze mij voorbij liep. „Wie?" vroeg ik. „Michalski?" „Ja." „En die andere man?" „Wacht hier." Ik hoorde haar dc trap afloopen, waarna alles stil werd. De oogenblikken gingen langzaam voorbij cn ik beefde van ongeduld, toen ik eindelijk terugkccrcnde voetstappen op dc trap hoor de Ademloos kwam zij de kamer binnen stormen. Ik wilde haar een paar pas te gc- moet gaan, maar toon ik haar ontstelde blikken zag en dio vreeselijkc blceke kleur van haar gelaat, deinsde ik plotseling met geheime vrees in mijn hart terug. „Nu?" fluisterde ik. „Casimir is bij hem. Dc man buiten heeft hun verteld, dat je hier bent. Je kan niets doen. Ik heb tegen hen gelogen. Ik heb hen beloofd jc beneden te zullen brengen. Zij wachten. Casimir wacht. Vlug." Zij liep naar het raam aan den achter kant. „Dit is de eenige weg. Ga op het dak, dan kan jc in den tuin springen." In een seconde was ik aan haar zijde, aan het raam rukkend. Maar het wilde niet be wegen. Tc zamen spanden wij nu onze krach ten in en rukten aan dc lijst. Maar het weer stond al onze krachtsinspanningen cn bleef onbeweeglijk. Toen hoorden wij geraas on der ons cn de trappen kraakten een weinig. Ik wierp mijn hoed en mijn zware jas af, stootte mijn elleboog door een glasruit cru al in den zak en nu, den hoed een beetje scheef, do lichte das losjes gebonden, voor waarts. de mooie wereld inZijn kleine vrouw had immers extra gezegdHij moest veel wandelen en zich veel amusecren Den eersten avond reeds, toen hij in do omgeving een rijtoertje gemaakt had, had hij heel aardige menschen ontmoet: den heer Brown met vrouw en een mooie, zeventien jarige dochter Edith. Eigenlijk heette hij gewoonweg Bruin, een echte Hollander. Maar toen hij na jaar cn dag, bezig zijnde een nieuwe woonplaats te zoeken, in do nieuwe wereld gekomen was, had hij zijn naam Amerikaansch gemaakt en heette nu Brown. Deze Brown had dien avond dus aan Weltncrs tafel plaats genomen, omdat hij geen andere plaats vond, en was dadelijk een gesprek met hem begonnen. „De stad is zeer veranderd," zei hij, „Ik herken haar in 'tgeheel niet meer!" Weltner was in de gelegenheid, hem te dien opzichte in te lichten. Dit beviel den Amerikaan zoo, dat hij een geanimeerd dis cours met hem begon en hem eindelijk uit- noodigde, met hem verschillende établisse menten der 6tad, die nieuw en bezienswaar dig waren, te bezoeken. „Niet waar," zei hij, „u hebt immers den tijd." Hij keek naar zijn rechterhand. „Vrij gezellen hebben altijd tijd hahaha En dit lachen streelde den onbestorven weduwnaar zoo, dat hij er niet aan dacht, de vergissing op te helderen. Kalm nam hij zette mijn schouder in de opening. Krakl KrakAnna had ook het zwakke geluidr, gehoord. „O, hemel, daar komen ze!" riep zo. Zeii liep door de kamer heen cn legde haar hand over dc kaars, om ze uit te doovcn. Het raam begon een weinig mee to govea, Beklemd in dc nauwo opening, door dio go- broken ruit gemaakt, worstelde ik wanho-j pig. Iedere spier, iedere zenuw in mijn li-', chaam zette uit bij die worsteling en lang zaam, duim voor duim, begon do lijst t« wijken. Ivrak Krak Ik wrong mij door het raam heen, toon ik reeds Mioholski's stom' hcorde: „Tolhurst, vriend, kom hier, ik moet je hebben Ik zag daarna Anna's gestalte door hot maanlicht loopen en een oogenblik bukken. 1 In het volgend oogenblik zag ik haar bij do deur staan, met mijn hoed op en mijn jas aan. Ik liet mij door het raam glijden cn hing toen met mijn beide handen aan de1 vensterbank. Toen zag ik iets vrcesclijks. Door de duisternis zag ik iets flikkeren, ik hoorde ccn kreeteen kreet-, geslaakt in den doodsstrijd. Verlamd door het gezicht hier van, had ik er nauwelijks besef van, wat er gebeurde, totdat ik een gestalte haar ge stalte bij de deur zag waggelen en vallen, totdat ik twee kleine, witte henden zich krampachtig zag samentrekken in de breedo lichtstreep, dio dc maan op den vloer wierp en ik een dunnen rooden straal zag loopen. Toen zag ik Casimir en Michalski beiden struikelen. Een oogenblik keek de laatste naar het voorwerp aan zijh voeten, toen naar het open venster, waar mijn bleek ge laat boven dc lijst uitkwam. Casimir keek er eveneens naar Toen viel cr rinkelend iots op den grond, en beiden keken over do lichtstreep elkaar in het gelaat. Met een wilden kreet sprong Michalski naar Casi mir, die zijn armen uitbreidde, waarna zij elkaar omvatten Twee gestalten omklem den elkaar met een doodelijken greep, totdat ze eindelijk in een rooden plas onbeweeglijk bleven liggen. Dat zag ik, cn toenliet ik mij vallen. Ik leefcn ik heb geleerd, dat de wereld groote dingen bevat cn dat, wanneer de lief- do dood is, het loven ook wel storven kan. Lente's komst. Hoo jubelt de ziel, dio hanr wolkom u biodl, Gü, Lente, in den hémel geboren! Heeds botton do blaren. rcoJs murmelt de vliot, De mearle. do vink doen zich hooron. Reeds geuren do bloesems Mot lieflijken gloed Doortintelt d© zon no 't veranèllonde bloed, En wemelt op weiden en struiken, Tot knoppen en kruidon onlluikon. Gjj, Lento, wier oog als de Morgenstor vonkt! Wat wonderstaf hebt gij verkregen, Waardoor Gjj onzo Aardo. hoo oud ook, verjongt. En dompelt in atroomen van zogen? Gjj komt! heol Natuur ademt leven en geest, Al 't oude vernieuwt, en nl 't kranko geneest: Het is, als herschopt zich heel de Aarde, ln Edens verlorene gaarde! Gij wekt in 't verslagen gemoed met dien staf Den lust en de veörkracht ten loven. Gij hebt or, in bloemen, op 't groenende Graf 't Woord: 1 fWrzlen" mee nedergeschreven. Gij wenkt, on do duive, uit haar nestjen gedaagd, Strijkt neer op den schouder der minnen^ maagd, En kirt haar een sprookjon in do ooren, En doet van ,die éénen" haar hooren! Gij, God, die de bloomon en harten ontsluit, Heb dunk voor Uw scheppend; .Daar wordo!" De Lente kwam weer; o, nog nooit bleef zij uit, Getrouw aan de wet Uwer Orde. Wel kort is die Lente, on wel vluchtig dio Jeugd Maar ddarom, o Vader, volmaak Gij baar vreugd! Help zachtkens de kiemkons aan 't groeien, Tot zo eens als een vruchten-oogst bloeien! J. J. L. t e n K a t e. dc uitnoodiging aan, toen kwamen mevrouw Brown en dochter, en hij had opeen* een nieuwen kring, waarin hij als vrijgezel opge nomen was cn als vrijgezel verkcoren zou. Inwendig gevoelde hij zich evenwel niet op zijn gemak. Hij had ccn gewaarwording, alsof hij zich tegenover zijn vrouw schuldig maakte aan trouwbreuk, maar dan dacht hij wee,tbij zichzelf, dat het toch maar ccn grap was, die elk oogenblik opgehelderd kon wor den, en bedaard liet hij alles zijn gang gaan. Maar bet ging anders dan hij dacht. Door duizend toevalligheden was dc mare van zijn jongelingschap steeds meer en meer ver spreid en bevestigt; hij bemerkte dut men hem inviteerde, dat men zijn gezelschap zocht. Het was voor hein zoo komisch, dat hij lachen moest, als hij er aan dacht, hoe hij dat aan zijn vrouwtje, zoodra zij van de reis terug was, vertellen wilde; tc meer, om dat de Amerikanen tegen het laatst van den zomer weer naar Amerika wilden. Nu hadden zij hem op een Zondag op het diner gevraagd en hij was, met bloemen ge wapend, gekomen. Ze hadden hem te eten ge geven, zeer goed cn zeer veel. ook tc drin ken goede en hartverheffende dranken en toen dat voorbij was, waren dc ouders, „om ccn oogcnblikje te rusten", zooals zij zeiden, naar het zijvertrek gegaan, cn daar zat hij nu met de jonge, mooie dochter; hij in een grooten gemakkelijkcn stoel, zij bijna aan zijn voeten op een balkonlcuning. En zij spraken veel cn over mooie dingen, steeds in den aangeoaraen fluistertoon,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9