H# 12918
Zaterdag 5 ApriL
A« 190?
Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdaggen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit
VIER Bladen.
Eerste Blad.
Koningen in burgerkleeding.
Leiileu, 5 Apiil
FEUILLETON.
Het Nichtje.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANTÏ
i Voor Leiden por 8 maandenI 1.10.'
Buiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd rijn 1-80
Franco per post1.65»
PRUS DER AD VERTENTEËN:
Van 1-6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten do stad
wordt 0.05 berokend.
Voor de ongelukkigen In de Concentratiekampen, enz.
Woensdag a. b., O April, zal aan de
Tieidache Burgerü wederom gelegenheid ge-
leren worden om door haar garen blUk te
geren van hare belangstelling en deelneming
in het mden onzer gemartelde Stamrer-
vranten tn „Zuid-Afrika".
Het Bestuur der Collectanten-Vereeniglng
„Zuid-Afrika":
W. Pkba, Voorzitter.
p. van Dbiel Bz., Secretarie.
W. F. K. Vbesteeo, Pennlngmeeeter.
G. B. Z. Sohlatmann.
Leiden, 6 April 1902.
Do bedoeling van het opschrift is gemak
kelijk te vatton. 'tWil niet zeggen, dat Ko
ningen ook wel eens in andero kleeding zich
vertoonon dan in die van militair. Dat
hebben we zoo vaak wel gezien, dat 't haast
giet de moeite waard wezen zou om 'tte her
inneren. En toch is 'twel de moeite waard,
om dat met een enkel woord nog oven te
zeggen. Want het prestige der Koningen is
èoch niet of moest ten minste niet aller
eerst zijn gelegen in het militaire, 't Mag
een oogenblik schitteren, als wij een Ko-
'og of een Koningin omgeven zien door
Aiannen in van goud blinkende kleeren,
maar- dat is maar een oogenblik, want het
goud wordt met den tijd dof en 't dringt
niet verder door dan tot 't ooghè, hoe
mooi, hoe prachtig I en 't schitterendst
goud krijgt alleen glans en waarde door
hem, dio 't draagt, al ontleent meer dan
een daaraan alleen zijn beteekenis. Boven
dien een Koning is er niet alleen om te
schitteren met dien stoet van in goud ge-
dosten; het Koningschap bestaat niet al
leen of hoofdzakelijk in 't leger, hoe onmis
baar dat is; Koning zijn is meer dan een
kundig krijgsbevelhebber of legeraanvoer
der te wezer; Koning zijn is de eerste te
wezen om het volk aan zijn zorgen toever
trouwd, op te voeren tot welvaart, het te
brengen tot beschaving, zijn geluk bovenal
be verhoogen, te vermeerderen. En daaraan
doet do militaire kleeding niets af.
Maar als wij van Koningen in burger
kleeding" iet9 willen zeggen, dan bedoelen
wij er mee, dat er onder de gewone men-
Bchen, onder do menschen, die geen militair
gijn, maar gewoon burger, evengoed ko
ningen zijn, als die nu eenmaal dien naam
dragen. Er zijn Koningen geweest, die geen
koning waren; er zijn er, die niet zoo hee-
ien en die 't toch zijn.
Er zijn betrekkingen, ambten, die iets
hoogs uitdrukken, en vandaar dat er woor
den zijn, aan die betrokkingen ontleend,
waarin iets van dat hooge gelegd is. Zoo
is 't met do woorden „Koning" en „Ko
ninklijk". In de oudheid, en nu nog wel,
werden, de Koningen als een godheid be
schouwd en vereerd, of althans als de eor-
s t e n onder God. De geschiedenis geeft ons
meer dan eens van die bijna goddelijke ver
eering bewijs; om maar niet meer dan de
Romeinsche keizers te noemen. Koninklijk
beteekeade zoowat hetzelfde als of ten min
ste het meest nabijkomend aan „goddelijk."
Terecht, in den goeden zin van het
woord; als wij aan goddelijk de beteekenis
toekennen van het meest verhevene, het meest
schoone, hot meest goede, het meest ware,
het meest reine enz. -Aaar dan ook weer
treffen wij Koningen aan niet alleen of
voornamelijk onder wie dien naam dragen,
maar die 'tzijn, die goddelijk zijn, of dor
godheid nabij komen in hart en manieren.
Ouders bijv., die een zoon of een dochter
hebben, die van het goede pad afgedwaald
zijn, die tegen den wil van hun ouders heb
ben gehandeld, en die daardoor tot armoe
de, ellende zijn vervallen; ouders, die zoo'n
zoon of zoo'n dochter hebben, maar die
niet, hoe smartelijk ze ook in hun ouder
liefde of oudertrote zijn getroffen, hun
kinderen verstooten, in hun armoede en el
lende laten omwroeten of omkomen, maar
die óf van hun overvloed, óf van hun be
scheiden deel geven aan hun kinderen, om
hun daardoor den last des levens te verp
lichten; zulke ouders zijn Koningen in bur
gerkleeding.
Die vader en die moeder, van wio wordt
verteld, dat zij altijd do deur van hun wo
ning op een kier lieten ataan cn 's nachts
voor het raam een licht lieten branden, en
op de vraagwaarom ze dat deden, ten ant
woord gaven: opdat hun dochter, die het
ouderlijk huis had verlaten, in. het donker
nog den weg naar het ouderlijk huis vinden
zou en de deur open; die vader en die
moeder waren Koningen in burgerkleeding.
Het is een Koninklijk voorrecht genade
te mogen schenken, en het is Koninklijk ge
nade voor recht to laten gelden.
Dat is Koninklijk in ouders, in echtge-
Dat is koninkrijk in ouders, in echtge-
beiders tegenover elkander. Of wilt go: ver
geven en vergeten, dat is koninklijk. Want
het geeft getuigenis van een hart, dat niet
zichzelf zoekt, maar anderen, en dat geluk
kig is, als 't anderen gelukkig kan maken.
Koninklijk zijn in manieren...... d.i. zich
zoo hoog voelen, zoo hoog weten, dat wat
in de wereld laag, gemeen genoemd wordt,
aan die hoogheid geen schade kan doen. Af
te dalen tot de goringen, hun beschermer te
willen zijn, hun raadsman, hun vriend; een
vriendelijk woord over te hebben voor de
kleinen naar de woreld; voorkomend te zijn
voor wie lager geplaatst zijn; zich niet te
schamen om de verworpenen der wereld tot
zich te trekken en ze zoo te behouden, dat
ia niet zioh vernederen, maar dat is
veeleer en veel meer aan den diadeem, die
de slapen van den menschkoning siert, een
parel te hechten van koninklijke waarde.
Koninklijke manieren, dat is zoo fijn te
voelen, dat men door geen woord zeer doet,
miskent, dat men door geen verdacht woord
verstrooit en verdeelt, dat men integendeel
vermijdt wat aanstoot zou geven, dat men
verzacht wat tweedracht teweegbrengen
zou, dat men vergoelijkt, waar anders mis
schien scheiding ontstaan zou, dat men
door vriendelijkheid en voorkomendheid
zonnestralen doet vallen in huis en in hart,
dat men door nedorigheid en bescheiden
heid stemt in plaats van door trots en
hoogheid te ontstemmen.
Als er zoo wat meer koninklijke manie
ren, in huis en op straat, in kantoor en
op werkplaats, op school en in vergade
ringen werden getoond, wat zou er minder
nijd en afgunst en ontevredenheid zijn en
wat zou er meer vrede en geluk wonen in
hart en in huis en onder de menschen.
Koning zijn, neen, dat is niet het voor
recht van enkelen, dat kan ieder wezen.
Van John Halifax wordt verteld, dat hij,
toen men, omdat hij eens goed op een hem
ter bewaking toevertrouwd kind had ge
past, hem daarvoor een oxtra shilling wildo
geven, antwoordde: „Ik dank u, maar ik
behoef niet betaald l worden voor vrien
delijkheid."
Eens werd do brug to Vorona door een
overstrooming uit elkander geslagen, alleen
de middonboog bleef staan, waarop een
huis 6tond, waaruit de inwoncre om hulp
schreeuwden, terwijl de grondvesten reeds
begonnen te wankelen; „Ik geef honderd
Louis d'or," riep graaf Spolverini, die er
bij stond, „aan hem, die 't onderneemt deze
ongelukkigen te redden." Een jonge boer
kwam uit den volkshoop te voorschijn,
sprong in een boot en stuurde op do brug
af. Hij bereikte den boog, nam het gansche
gezin in do boot op, roeide hot naar den
oever terug en zette allen behouden aan
wal.
„Hier hebt ge uw geld, wakkere knaap,"
zei de graaf.
„Neen," was het antwoord, „ik verkoop
mijn leven niet; geef het geld aan dit arme
gezin, dat er behoefte aan heeft."
Hier sprak een Koriingshart, al klopte
't ook onder een boerenkiel.
Of denkt eens aan dien Samaritaan, die
een Jood redde van een anders bijna ge-
wissen dood. Een Koning, wiens naam
nooit is genoemd, in 't kleed van een Sa
maritaan.
Koningen bij Gods genadeJa, zoo
is 't, d. w. z. niet om Koning te spelen,
maar om Koning te zijn. Maar dan is dat
Koningschap bij Gods genade niet alleen
weggelegd voor degenen, die dio rol op het
were-ldtooneel vervullen, maar de armste,
de eenvoudigste burger kan Koning zijn.
't Komt aan op 't hart en op de manieren.
Dat wil zeggen: wie goed is en wie goed
doet en daardoor goed maakt, is een Ko
ning; zijn rijksgebied is heb menschonhart
en daardoor het menschenlevenzijn kroon
de glanzende aureool, dio liefde hem om de
slapen vlecht.
Coöperatieve keukens.
Mot eenigen schrik werd onlangs uit de
adviezen der schoolhoofden inzake kinder
voeding vernomen, dat een aantal kinderen
nooit warm voedsel nuttigden en alleen van
brood leefden.
Het bleek ons dat dit in den fabrieksstand,
waar dikwijls de vrouw op de fabriek mee
werkt niets ongewoons is en dat er veel ge
zinnen zijn, waar slechte dee Zondags ge
kookt wordt.
In andero huishoudingen, waarin moedor
de vrouw, 't zij op de fabriek, 't zij als work-
ster geheele dagen buitenshuis is, wordt des
morgons de pot reeds op eonige kolen gezet,
zoodat de overige leden van het gezin des
middags het maal slechts hebben op tc schep
pen.
In boidc gevallen hapert er veel aan do
voeding wat voedzaamheid en smaak betreft
boide. Dit is te meer te betreuren waar het
hier geldt menschen, die zwaar cn lang moe
ten werken, voor wie stevig voedsel zeer noo-
dig zou zijn en aan wie we het gaarne zou
den gunnen dat ze in hun korten schafttijd
eens een terdege goed bereid maal kondon
verorberen I
Welnu, heb wil ons voorkomen, dat het
denkbeeld door ccnigo Amsterdamsche huis
vrouwen aan de hand gedaan om namelijk
coöperatieve keukens bo stichten, hier kon
worden toegepast.
Volgens raming door mej. Meyboom, di
rectrice van de Amstcrdamscke Huishoud
school, zou een keuken, dio voor 50 personen
kookt, porties kunnen leveren a 25 ets. per
portie. De hoeveelheid vood&el bedraagt dan
1 liter, zoodat een stevig man er genoeg aan
heeft.
Personen, dio weinig eten, en kindoren
zouden mot veel minder, bijv. met een halve
portie, toe kunnen.
De qualiteit van het voedsel is uitstekend
en voor de noodigo afwisseling is gezorgd.
Heb voedsel kon worden rond bezorgd, zoo
dat. de huiselijkheid er niet onder behoefde
te lijden.
Wij bevelen het denkbeeld volksvrienden
ter overweging aan.
De Amsterdamscho huisvrouwen hadden
echter bij de voorgenomen toepassing meer
de burger-huisgezinnen op het oog. En ook
voor deze gezinnen is een coöperatieve keu
ken misschien zeer aan to bevelen. De bur
gervrouw, die zich om de hooge kosten niet
voldoende hulp van dienstboden kan aan
schaffen, heeft als zij voor een tamelijk groot
gezin zorgen moet, de handen vol. De berei
ding van het middagmaal is een iederen
dag wederkeerendo arbeid, die haar een hce-
len tijd in beslag neemt.
Wat zou zo 't veel lichter hébben en meer
rust indien ze daarvoor niet behoefde te zor
gen.
Maar h^t zou ook veel voordeeliger zijn,
omdat men voor bijv. 50 personen te gelijk
veel goedkooper de spijzen bereidt en door
meerdero contróle het govaar van verval-
eching geringer is.
Laten de Loidscko burgervrouwen het
donkbeeld ook eens overwegenonbevoor
oordeeld,
Door den Kerkoraad der Ned.-Herv. Gem.
alhier worden pogingen aangewend om het
door de burgeiiyke gemeento van Lolden
geannexeerde deel van Oegstgeost ook kerkeiyk
met Leiden te verbinden.
In verband daarmodo noodigt volgons
opdracht van het Classicaal Bostuur van
Leiden de Kerkeraad dor Ned. Horv. Gem.
van Oegstgoe8t alle mannelijke lidmaten zyuer
Gemeente, die burgerlijk tot Lelden bokooren,
uit, binnen veertien dagen hun attestatie bU
hem in to leveren, indien zU dit nog niot
gedaan hebbc-n, opdat zy hun gevoelen kun
nen kenbaar maken over het duor den Kerke
raad ingediond verzoek tot annexatie.
Het tekort voor de Christelijke Scholen
alhier Is nog niet gedokt. Deze week kwam
er voor in ƒ187.426; totaal met de vorige
gaven 970.
De helft der collecte, gehouden by de uit
voering der Chr. Jongelingevoroeniging „Uw
Bewaarder zal niet sluimeren", bestemd voor
het tekort, bedroeg 3.80.
Mejuffrouw 0. M. van dor Heyden, uit
Leiden, gisteren geslaagd voor do akte nuttige
handwerken, ia leerlinge van mejuffrouw J.
Schambach, te 's-Gravenhage.
Yan de gisteren medegedeoldo namen der
geslaagde leerlingen van mej. Aerverdonk moot
één met zyn D. G. M. Kosters, maar D. G. A.
Koster.
De candldaten van de Kiesvoreenigingen
„Geloof en Beiydoms" en „De Ned.-Herv.
Kerk", voor de vervulling der vacaturos van
25 gemachtigden in het Kiescollege dor
Ned.-Hèrv. Gemeente, zyn den volgende: J.
van Bemmel, (1836), J. W. Boehmer, (1841),
Jac. Boehmer, 0. Cock, P. J. Couvée Azn.
(1836), A. B. van Graestek, M. H. Knotier,
(1844), M. Kuivonhoven, (1837), M, J. F. Mel-
ners, J. B. Meyuon, J. M, de Nie, W. L. J.
de Nie, D. J. Noest, (1863), H. M. basse, J.
Selier, (1868), G. öojjdell, (1866), T. Spruiten-
burg, J. Stouten, (1870), A. L. Verhoog, U87ö),
A. H. A. Vlasveld, (1861), A. de Vos, (1862),
P. de Vries, (1844), H. W. Warners, A. Wig-
gers, (1844), W. F. van Wyk (1819).
Bij de akte-examens 56a fco Delft fun-
geeren als deskundigen: Voor Ncderlandseho
taal: de heeren J. van dor Laan, hoofd
eener bijz. school te Gouda, P. J. Teobaal,
hoofd eenor openb. School te 's-Gravenhago,
C. W. Valken, hoofd eener openb. school to
's-Gravenhage, G. J. van Buchom, hoofd
eener bijz. school te Delft. Voor rekenen do
heeren A. van der Harst, hoofd eener opoab.
school te Leiden, J. van Breen, hoofd eener
openb. school te Rotterdam. Voor paedago-
giek do heeren J. D. de Vissor Smits, dir.
eener normaalsch. te 's-Gravenhage, W.
Koop8, hoofd eenor openb. school te Leiden.
Uit 's-Gravenhage meldt men: In de
gisteravond gehouden vergadering van de
Vl88cheryvereeniging, afdeoling Scheveningsn,
werden benoemd tot afgevaardigden naar de
algemoene vergadering te Amsterdam do hee
ren M. de Mos en A. Vroiyk, en tot plaats
vervangend lid de heer P. Hoogenraad.
Besloten Is o. m. in beginsel, deel te nemen
aan do groote vlsschery tentoonstelling, dezen
zomer te Katwyk to houden. Er is een com
missie van uitvoering benoemd, bestaande uit
<r-
BI)
De nacht verliep zonder Incidenten. Den
volgenden morgen dacht Eva aan de nood
zakelijkheid, heen te gaati. Onder de gegeven
omstandigheden werd een logóo licht tot
overlast; doch zy wilde ook niet gaarne
heengaan, eer ze Blandina buiten gevaar ge
zien had. Zy verzocht, mevrouw di Villanova,
dio den geheelen nacht had gewaakt, in de
ziekenkamer af te lossen, terwyi de oude
dame wat rust nam.
Blandina wa3 zwak, doch geheel by haar
zinnen. Zy herkende mevrouw Morris, toen
deze haar op het voorhoofd kuste, maar be
antwoordde sfechtB met een flauw knikje dit
bewys van genegenheid.
Eva begreep, dat de jaloezie nog werkte.
Zacht begon zy;
„Lieve Blandina, wat spijt het mij, je zoo
ie zienl Ik hoop maar, dat het gauw over
gaat; dan kan ik gerust vertrekken."
Dit woord „vertrekken" veroorzaakte een
uitdrukking in Blandina's oogen, welke de
schrandere dame niet ontging.
„Wanneer vertrekt u?" vroeg de zieke.
„Ik wou morgen gaan."
Hot meisjo sloot de oogen, om beter te
Vunnen donken.
„Maar ik moet nog wachten," hernam Eva;
„ik moot meneer Lambertl eerst spreken.
(Zy zag duidelijk, hoe er een kleur kwam op
het bleeke gezicht.) Ik moet hom zeggen, dat
by my zyn schildery stuurt te MilaaD, waar
ik de volgende maand zal zyn op myn terug
reis naar Zwitserland."
„U kunt hem toch schrijven," fluisterde
Blandina.
„Zeker; maar ik sprak hem heden; hy
beloofde, my morgen te zeggen, wanneer hy
naar Rome vertrekt?'
„Vertrekt hy?" vroeg Blandina, plotseling
het hoofd oprichtend.
„Ja, hy vertrekt 1" antwoordde mevrouw
Morris melancholiek. „Wat wil je anders? Na
hetgeen er gebeurd is IZeg eens, lieve,
ik kan immers ronduit met je spreken
zonder onvoorzichtig of onbescheiden te zyn
Blandina richtte zich op, haar gezicht dicht
by dat van de spreekster.
„Wat weet u, mevrouw? O, zeg my alles 1
Myn God! Ik heb zoo'n verdriet gehad!"
En het arme kind, dat niet kon veinzen*
barstte in tranen uit
De andere suste haar en fluisterde:
„Ween maar, lieve, het zullen vreugde
tranen zyn, als het waar is, dat je hem lief-
hebt. Mario is vol ongerustheid over je."
„Hoe weet u dat?"
„Hy heeft 't my gezegd."
„Heeft hy dat gezegd?....' En hy gaat
heen?"
„Dat heeft hy beloofdaan uw oom."
„Wat! Heeft myn oom hier te bevelen?"
„Meneer Lamberti is een man van eer. Hy
wil niet verdacht worden
„Maar lk," zei het meisje, wier geestkracht
terugkeerde, „ik wil niet, dat hy heengaat 1"
„Als dat zoo is, kind, moet je een groot
ding wagen."
„Wat dan? Raad my
„Je bent nog zoo zwakje bent ziek?'
„Neen, dat ben ik nietl Ik voel my beter;
straks sta ik op?'
„Doe dat liever niet; ze zouden waariyk
denken, dat er een wonder gebeurd was. Biyf
nog één dag te bed."
„Maar als by dan vertrekt?"
„Hy gaat in geen geval eerder dan over
morgen. Je liebt den tyd. Geloof een vriendin,
die het goed met je meent en den moed
heeft gehad- door te dringen in je hartsge
heimen." «-
„Wat heeft hy u toch gezegd? Ik dacht,
dat by op u verliefd wast"
„Op mU? Hoe kom je er by l"
„U is zoo mooil" fluisterde Blandina.
„Dwaas kind! En jy dan I Je wint het van
my, hoor! Geefjny een kus, Blandina?'
Het meisje omhelsde haar met al den aan
drang van haar jeugdig, onbedorven hart.
„Maar wat heefc hy u gezegd?" begon ze
weer. „Toe, vertel het my
„Ja, hoe kan ik datl Hy was zeer ont
roerd en ik vroeg hem naar de reden. Hy
vertelde my toen het gesprek met uw oom
en bekende, dat hy je liefhad. Het zal voor
hem een groote smart zyn, van hier te
gaan. Hy zal geen andere vrouw ter wereld
liefhebben?'
„En ik geen anderen man I" snikte het
meisje.
Mevrouw Morris hoorde iemand inde naaste
kamer en achtte het beter, haar bezoek af
te breken.
„Ik wil je nu niet meer vermoeien," zei
ze; „ga.een beetje rust nemen."
„Dank ul Ge hebt my zoo'n goed gedaan l
Komt u gauw terug?"
„Na het diner; dat beloof ik jeT*
Weer kuste Eva het meisje op het voor
hoofd en verliet haar.
In de voorkamer vond zy graaf Alessandro,
tante Costanza en den dokter.
„Hoe is 't?" vroeg men nieuwsgierig.
„Ze is wat vermoeid; ze slaapt nu."
Het drietal was' zoo verstandig, te besluiten,
dlon slaap niet te storen; Eva ging naar den
tuin om Sant-Evasio op te zoeken.
„Ga eens gauw meo!" zei ze tegen hem.
„Waarheen?"
„Naar meneer Lamberti."
„Alweer?"
„Vraag niets; het betreft een goede daad."
De jongeling haastte zich, den ridderplicht
te vervullen; onderweg trachtte hy te weten
te komen, wat ze eigeniyk wilde, maar dé
antwoorden waren ontwykend.
„Ik ben to ver gegaan om nu niet door
te zetten," sprak ze sfinxachtig; „het geldt
't geluk van anderen."
„Ik twyfel niet, of ge zult wonderen ver
richten," verzekerde Evasio. „En ik zal tevreden
zyn, als ge daarna ook eens aan myn geluk
denkt."
Aan het doel gekomen, vroeg zij vleiend:
„Wilt ge zoo goed zijn, een halfuurtje op
mij te wachten?"
„Ook een uur," luidde het galaate ant
woord. „Maar liever vijf minuten. Ala go
een wonder gaat verrichten, doe het dan
wonderbaar snel."
Zij vond Mario in een zeer sombere stem
ming, bezig, zijn koffers te pakken.
„Wanneer vertrekt ui" vroeg zij.
„Van avond, mevrouw."
„Ik ben dus net bijtijds", hernam zij kalm.
„En het schilderij, dat u nog moest afma^
ken
„Och, dat laat ik maar; .k heb nu toch
geen lust tot werken."
„'t Is treurig 1 Een studie, die zoo mooi
begonnen waal"... Gij hebt geen moed tot
werken, en wel om Carcare te verlaten 1 Dat
verwondert mij."
„Waarom zegt u dat, mevrouw?"
Omdat", antwoordde zij. kalmpjes zioh in
een stoel neervlijend, „omdat ik u wou vra
gen, hier te blijven."
Mario begreep, dat zij kwam met een bood
schap van Oarpenoto; hij wist echter niet,
of zij door Blandina of door Alessandro ge
zonden word. De dame kon misschien weten,
wat hij met den graaf besproken had.
Do lezer zal reeds begrepen hebben, dat
het onderhoud met den schilder, waardoor
zij Blandina had getroost, een verzinsel was
van do schoone diplomatie, die bij haar vo
rig bozoek aan Lamberti genoeg geraden had
om do rest er bij te fantaseeren, zonder ge
vaar, do plank mis te slaan.
Mario voelde zich nog niet gedrongen,
haar rechtstrccksche bekentenissen te doen,
cn hij vervolgde:
„Ik moet morgen te Rome zijn... om dat
schilderij voor o te voltooien."
„Als 't andera niet is, dat heeft den tijd.
Ik blijf nog don heolen winter in Italic. Op
een paar dagen komt het niet aan."
„Ik heb nog andere redenon."
„Dus een geheim 1 U w geheim I U heeft
het mij niet verteld, maar toch weet ik het.
En ik weet ook, dat een gesprek met graaf
Mombaldone u dringt, van hier te gaan.'
„Mevrouw 1"
„Ik weet nog meer. Door hetgeen gebeurd
is, werd de markiezin zeer geschokt; zij ligt
nu met do koorts to bed."
„Achl" riep Mario verblcekend. t
„Ziet u wel, dat het voor u onmogelijk ia,
te vertrekken
Wordt vervolgd,)