H# 12918 Zaterdag 5 ApriL A« 190? Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdaggen, uitgegeven. Dit nommer bestaat uit VIER Bladen. Eerste Blad. Koningen in burgerkleeding. Leiileu, 5 Apiil FEUILLETON. Het Nichtje. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANTÏ i Voor Leiden por 8 maandenI 1.10.' Buiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd rijn 1-80 Franco per post1.65» PRUS DER AD VERTENTEËN: Van 1-6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten do stad wordt 0.05 berokend. Voor de ongelukkigen In de Concentratiekampen, enz. Woensdag a. b., O April, zal aan de Tieidache Burgerü wederom gelegenheid ge- leren worden om door haar garen blUk te geren van hare belangstelling en deelneming in het mden onzer gemartelde Stamrer- vranten tn „Zuid-Afrika". Het Bestuur der Collectanten-Vereeniglng „Zuid-Afrika": W. Pkba, Voorzitter. p. van Dbiel Bz., Secretarie. W. F. K. Vbesteeo, Pennlngmeeeter. G. B. Z. Sohlatmann. Leiden, 6 April 1902. Do bedoeling van het opschrift is gemak kelijk te vatton. 'tWil niet zeggen, dat Ko ningen ook wel eens in andero kleeding zich vertoonon dan in die van militair. Dat hebben we zoo vaak wel gezien, dat 't haast giet de moeite waard wezen zou om 'tte her inneren. En toch is 'twel de moeite waard, om dat met een enkel woord nog oven te zeggen. Want het prestige der Koningen is èoch niet of moest ten minste niet aller eerst zijn gelegen in het militaire, 't Mag een oogenblik schitteren, als wij een Ko- 'og of een Koningin omgeven zien door Aiannen in van goud blinkende kleeren, maar- dat is maar een oogenblik, want het goud wordt met den tijd dof en 't dringt niet verder door dan tot 't ooghè, hoe mooi, hoe prachtig I en 't schitterendst goud krijgt alleen glans en waarde door hem, dio 't draagt, al ontleent meer dan een daaraan alleen zijn beteekenis. Boven dien een Koning is er niet alleen om te schitteren met dien stoet van in goud ge- dosten; het Koningschap bestaat niet al leen of hoofdzakelijk in 't leger, hoe onmis baar dat is; Koning zijn is meer dan een kundig krijgsbevelhebber of legeraanvoer der te wezer; Koning zijn is de eerste te wezen om het volk aan zijn zorgen toever trouwd, op te voeren tot welvaart, het te brengen tot beschaving, zijn geluk bovenal be verhoogen, te vermeerderen. En daaraan doet do militaire kleeding niets af. Maar als wij van Koningen in burger kleeding" iet9 willen zeggen, dan bedoelen wij er mee, dat er onder de gewone men- Bchen, onder do menschen, die geen militair gijn, maar gewoon burger, evengoed ko ningen zijn, als die nu eenmaal dien naam dragen. Er zijn Koningen geweest, die geen koning waren; er zijn er, die niet zoo hee- ien en die 't toch zijn. Er zijn betrekkingen, ambten, die iets hoogs uitdrukken, en vandaar dat er woor den zijn, aan die betrokkingen ontleend, waarin iets van dat hooge gelegd is. Zoo is 't met do woorden „Koning" en „Ko ninklijk". In de oudheid, en nu nog wel, werden, de Koningen als een godheid be schouwd en vereerd, of althans als de eor- s t e n onder God. De geschiedenis geeft ons meer dan eens van die bijna goddelijke ver eering bewijs; om maar niet meer dan de Romeinsche keizers te noemen. Koninklijk beteekeade zoowat hetzelfde als of ten min ste het meest nabijkomend aan „goddelijk." Terecht, in den goeden zin van het woord; als wij aan goddelijk de beteekenis toekennen van het meest verhevene, het meest schoone, hot meest goede, het meest ware, het meest reine enz. -Aaar dan ook weer treffen wij Koningen aan niet alleen of voornamelijk onder wie dien naam dragen, maar die 'tzijn, die goddelijk zijn, of dor godheid nabij komen in hart en manieren. Ouders bijv., die een zoon of een dochter hebben, die van het goede pad afgedwaald zijn, die tegen den wil van hun ouders heb ben gehandeld, en die daardoor tot armoe de, ellende zijn vervallen; ouders, die zoo'n zoon of zoo'n dochter hebben, maar die niet, hoe smartelijk ze ook in hun ouder liefde of oudertrote zijn getroffen, hun kinderen verstooten, in hun armoede en el lende laten omwroeten of omkomen, maar die óf van hun overvloed, óf van hun be scheiden deel geven aan hun kinderen, om hun daardoor den last des levens te verp lichten; zulke ouders zijn Koningen in bur gerkleeding. Die vader en die moeder, van wio wordt verteld, dat zij altijd do deur van hun wo ning op een kier lieten ataan cn 's nachts voor het raam een licht lieten branden, en op de vraagwaarom ze dat deden, ten ant woord gaven: opdat hun dochter, die het ouderlijk huis had verlaten, in. het donker nog den weg naar het ouderlijk huis vinden zou en de deur open; die vader en die moeder waren Koningen in burgerkleeding. Het is een Koninklijk voorrecht genade te mogen schenken, en het is Koninklijk ge nade voor recht to laten gelden. Dat is Koninklijk in ouders, in echtge- Dat is koninkrijk in ouders, in echtge- beiders tegenover elkander. Of wilt go: ver geven en vergeten, dat is koninklijk. Want het geeft getuigenis van een hart, dat niet zichzelf zoekt, maar anderen, en dat geluk kig is, als 't anderen gelukkig kan maken. Koninklijk zijn in manieren...... d.i. zich zoo hoog voelen, zoo hoog weten, dat wat in de wereld laag, gemeen genoemd wordt, aan die hoogheid geen schade kan doen. Af te dalen tot de goringen, hun beschermer te willen zijn, hun raadsman, hun vriend; een vriendelijk woord over te hebben voor de kleinen naar de woreld; voorkomend te zijn voor wie lager geplaatst zijn; zich niet te schamen om de verworpenen der wereld tot zich te trekken en ze zoo te behouden, dat ia niet zioh vernederen, maar dat is veeleer en veel meer aan den diadeem, die de slapen van den menschkoning siert, een parel te hechten van koninklijke waarde. Koninklijke manieren, dat is zoo fijn te voelen, dat men door geen woord zeer doet, miskent, dat men door geen verdacht woord verstrooit en verdeelt, dat men integendeel vermijdt wat aanstoot zou geven, dat men verzacht wat tweedracht teweegbrengen zou, dat men vergoelijkt, waar anders mis schien scheiding ontstaan zou, dat men door vriendelijkheid en voorkomendheid zonnestralen doet vallen in huis en in hart, dat men door nedorigheid en bescheiden heid stemt in plaats van door trots en hoogheid te ontstemmen. Als er zoo wat meer koninklijke manie ren, in huis en op straat, in kantoor en op werkplaats, op school en in vergade ringen werden getoond, wat zou er minder nijd en afgunst en ontevredenheid zijn en wat zou er meer vrede en geluk wonen in hart en in huis en onder de menschen. Koning zijn, neen, dat is niet het voor recht van enkelen, dat kan ieder wezen. Van John Halifax wordt verteld, dat hij, toen men, omdat hij eens goed op een hem ter bewaking toevertrouwd kind had ge past, hem daarvoor een oxtra shilling wildo geven, antwoordde: „Ik dank u, maar ik behoef niet betaald l worden voor vrien delijkheid." Eens werd do brug to Vorona door een overstrooming uit elkander geslagen, alleen de middonboog bleef staan, waarop een huis 6tond, waaruit de inwoncre om hulp schreeuwden, terwijl de grondvesten reeds begonnen te wankelen; „Ik geef honderd Louis d'or," riep graaf Spolverini, die er bij stond, „aan hem, die 't onderneemt deze ongelukkigen te redden." Een jonge boer kwam uit den volkshoop te voorschijn, sprong in een boot en stuurde op do brug af. Hij bereikte den boog, nam het gansche gezin in do boot op, roeide hot naar den oever terug en zette allen behouden aan wal. „Hier hebt ge uw geld, wakkere knaap," zei de graaf. „Neen," was het antwoord, „ik verkoop mijn leven niet; geef het geld aan dit arme gezin, dat er behoefte aan heeft." Hier sprak een Koriingshart, al klopte 't ook onder een boerenkiel. Of denkt eens aan dien Samaritaan, die een Jood redde van een anders bijna ge- wissen dood. Een Koning, wiens naam nooit is genoemd, in 't kleed van een Sa maritaan. Koningen bij Gods genadeJa, zoo is 't, d. w. z. niet om Koning te spelen, maar om Koning te zijn. Maar dan is dat Koningschap bij Gods genade niet alleen weggelegd voor degenen, die dio rol op het were-ldtooneel vervullen, maar de armste, de eenvoudigste burger kan Koning zijn. 't Komt aan op 't hart en op de manieren. Dat wil zeggen: wie goed is en wie goed doet en daardoor goed maakt, is een Ko ning; zijn rijksgebied is heb menschonhart en daardoor het menschenlevenzijn kroon de glanzende aureool, dio liefde hem om de slapen vlecht. Coöperatieve keukens. Mot eenigen schrik werd onlangs uit de adviezen der schoolhoofden inzake kinder voeding vernomen, dat een aantal kinderen nooit warm voedsel nuttigden en alleen van brood leefden. Het bleek ons dat dit in den fabrieksstand, waar dikwijls de vrouw op de fabriek mee werkt niets ongewoons is en dat er veel ge zinnen zijn, waar slechte dee Zondags ge kookt wordt. In andero huishoudingen, waarin moedor de vrouw, 't zij op de fabriek, 't zij als work- ster geheele dagen buitenshuis is, wordt des morgons de pot reeds op eonige kolen gezet, zoodat de overige leden van het gezin des middags het maal slechts hebben op tc schep pen. In boidc gevallen hapert er veel aan do voeding wat voedzaamheid en smaak betreft boide. Dit is te meer te betreuren waar het hier geldt menschen, die zwaar cn lang moe ten werken, voor wie stevig voedsel zeer noo- dig zou zijn en aan wie we het gaarne zou den gunnen dat ze in hun korten schafttijd eens een terdege goed bereid maal kondon verorberen I Welnu, heb wil ons voorkomen, dat het denkbeeld door ccnigo Amsterdamsche huis vrouwen aan de hand gedaan om namelijk coöperatieve keukens bo stichten, hier kon worden toegepast. Volgens raming door mej. Meyboom, di rectrice van de Amstcrdamscke Huishoud school, zou een keuken, dio voor 50 personen kookt, porties kunnen leveren a 25 ets. per portie. De hoeveelheid vood&el bedraagt dan 1 liter, zoodat een stevig man er genoeg aan heeft. Personen, dio weinig eten, en kindoren zouden mot veel minder, bijv. met een halve portie, toe kunnen. De qualiteit van het voedsel is uitstekend en voor de noodigo afwisseling is gezorgd. Heb voedsel kon worden rond bezorgd, zoo dat. de huiselijkheid er niet onder behoefde te lijden. Wij bevelen het denkbeeld volksvrienden ter overweging aan. De Amsterdamscho huisvrouwen hadden echter bij de voorgenomen toepassing meer de burger-huisgezinnen op het oog. En ook voor deze gezinnen is een coöperatieve keu ken misschien zeer aan to bevelen. De bur gervrouw, die zich om de hooge kosten niet voldoende hulp van dienstboden kan aan schaffen, heeft als zij voor een tamelijk groot gezin zorgen moet, de handen vol. De berei ding van het middagmaal is een iederen dag wederkeerendo arbeid, die haar een hce- len tijd in beslag neemt. Wat zou zo 't veel lichter hébben en meer rust indien ze daarvoor niet behoefde te zor gen. Maar h^t zou ook veel voordeeliger zijn, omdat men voor bijv. 50 personen te gelijk veel goedkooper de spijzen bereidt en door meerdero contróle het govaar van verval- eching geringer is. Laten de Loidscko burgervrouwen het donkbeeld ook eens overwegenonbevoor oordeeld, Door den Kerkoraad der Ned.-Herv. Gem. alhier worden pogingen aangewend om het door de burgeiiyke gemeento van Lolden geannexeerde deel van Oegstgeost ook kerkeiyk met Leiden te verbinden. In verband daarmodo noodigt volgons opdracht van het Classicaal Bostuur van Leiden de Kerkeraad dor Ned. Horv. Gem. van Oegstgoe8t alle mannelijke lidmaten zyuer Gemeente, die burgerlijk tot Lelden bokooren, uit, binnen veertien dagen hun attestatie bU hem in to leveren, indien zU dit nog niot gedaan hebbc-n, opdat zy hun gevoelen kun nen kenbaar maken over het duor den Kerke raad ingediond verzoek tot annexatie. Het tekort voor de Christelijke Scholen alhier Is nog niet gedokt. Deze week kwam er voor in ƒ187.426; totaal met de vorige gaven 970. De helft der collecte, gehouden by de uit voering der Chr. Jongelingevoroeniging „Uw Bewaarder zal niet sluimeren", bestemd voor het tekort, bedroeg 3.80. Mejuffrouw 0. M. van dor Heyden, uit Leiden, gisteren geslaagd voor do akte nuttige handwerken, ia leerlinge van mejuffrouw J. Schambach, te 's-Gravenhage. Yan de gisteren medegedeoldo namen der geslaagde leerlingen van mej. Aerverdonk moot één met zyn D. G. M. Kosters, maar D. G. A. Koster. De candldaten van de Kiesvoreenigingen „Geloof en Beiydoms" en „De Ned.-Herv. Kerk", voor de vervulling der vacaturos van 25 gemachtigden in het Kiescollege dor Ned.-Hèrv. Gemeente, zyn den volgende: J. van Bemmel, (1836), J. W. Boehmer, (1841), Jac. Boehmer, 0. Cock, P. J. Couvée Azn. (1836), A. B. van Graestek, M. H. Knotier, (1844), M. Kuivonhoven, (1837), M, J. F. Mel- ners, J. B. Meyuon, J. M, de Nie, W. L. J. de Nie, D. J. Noest, (1863), H. M. basse, J. Selier, (1868), G. öojjdell, (1866), T. Spruiten- burg, J. Stouten, (1870), A. L. Verhoog, U87ö), A. H. A. Vlasveld, (1861), A. de Vos, (1862), P. de Vries, (1844), H. W. Warners, A. Wig- gers, (1844), W. F. van Wyk (1819). Bij de akte-examens 56a fco Delft fun- geeren als deskundigen: Voor Ncderlandseho taal: de heeren J. van dor Laan, hoofd eener bijz. school te Gouda, P. J. Teobaal, hoofd eenor openb. School te 's-Gravenhago, C. W. Valken, hoofd eener openb. school to 's-Gravenhage, G. J. van Buchom, hoofd eener bijz. school te Delft. Voor rekenen do heeren A. van der Harst, hoofd eener opoab. school te Leiden, J. van Breen, hoofd eener openb. school te Rotterdam. Voor paedago- giek do heeren J. D. de Vissor Smits, dir. eener normaalsch. te 's-Gravenhage, W. Koop8, hoofd eenor openb. school te Leiden. Uit 's-Gravenhage meldt men: In de gisteravond gehouden vergadering van de Vl88cheryvereeniging, afdeoling Scheveningsn, werden benoemd tot afgevaardigden naar de algemoene vergadering te Amsterdam do hee ren M. de Mos en A. Vroiyk, en tot plaats vervangend lid de heer P. Hoogenraad. Besloten Is o. m. in beginsel, deel te nemen aan do groote vlsschery tentoonstelling, dezen zomer te Katwyk to houden. Er is een com missie van uitvoering benoemd, bestaande uit <r- BI) De nacht verliep zonder Incidenten. Den volgenden morgen dacht Eva aan de nood zakelijkheid, heen te gaati. Onder de gegeven omstandigheden werd een logóo licht tot overlast; doch zy wilde ook niet gaarne heengaan, eer ze Blandina buiten gevaar ge zien had. Zy verzocht, mevrouw di Villanova, dio den geheelen nacht had gewaakt, in de ziekenkamer af te lossen, terwyi de oude dame wat rust nam. Blandina wa3 zwak, doch geheel by haar zinnen. Zy herkende mevrouw Morris, toen deze haar op het voorhoofd kuste, maar be antwoordde sfechtB met een flauw knikje dit bewys van genegenheid. Eva begreep, dat de jaloezie nog werkte. Zacht begon zy; „Lieve Blandina, wat spijt het mij, je zoo ie zienl Ik hoop maar, dat het gauw over gaat; dan kan ik gerust vertrekken." Dit woord „vertrekken" veroorzaakte een uitdrukking in Blandina's oogen, welke de schrandere dame niet ontging. „Wanneer vertrekt u?" vroeg de zieke. „Ik wou morgen gaan." Hot meisjo sloot de oogen, om beter te Vunnen donken. „Maar ik moet nog wachten," hernam Eva; „ik moot meneer Lambertl eerst spreken. (Zy zag duidelijk, hoe er een kleur kwam op het bleeke gezicht.) Ik moet hom zeggen, dat by my zyn schildery stuurt te MilaaD, waar ik de volgende maand zal zyn op myn terug reis naar Zwitserland." „U kunt hem toch schrijven," fluisterde Blandina. „Zeker; maar ik sprak hem heden; hy beloofde, my morgen te zeggen, wanneer hy naar Rome vertrekt?' „Vertrekt hy?" vroeg Blandina, plotseling het hoofd oprichtend. „Ja, hy vertrekt 1" antwoordde mevrouw Morris melancholiek. „Wat wil je anders? Na hetgeen er gebeurd is IZeg eens, lieve, ik kan immers ronduit met je spreken zonder onvoorzichtig of onbescheiden te zyn Blandina richtte zich op, haar gezicht dicht by dat van de spreekster. „Wat weet u, mevrouw? O, zeg my alles 1 Myn God! Ik heb zoo'n verdriet gehad!" En het arme kind, dat niet kon veinzen* barstte in tranen uit De andere suste haar en fluisterde: „Ween maar, lieve, het zullen vreugde tranen zyn, als het waar is, dat je hem lief- hebt. Mario is vol ongerustheid over je." „Hoe weet u dat?" „Hy heeft 't my gezegd." „Heeft hy dat gezegd?....' En hy gaat heen?" „Dat heeft hy beloofdaan uw oom." „Wat! Heeft myn oom hier te bevelen?" „Meneer Lamberti is een man van eer. Hy wil niet verdacht worden „Maar lk," zei het meisje, wier geestkracht terugkeerde, „ik wil niet, dat hy heengaat 1" „Als dat zoo is, kind, moet je een groot ding wagen." „Wat dan? Raad my „Je bent nog zoo zwakje bent ziek?' „Neen, dat ben ik nietl Ik voel my beter; straks sta ik op?' „Doe dat liever niet; ze zouden waariyk denken, dat er een wonder gebeurd was. Biyf nog één dag te bed." „Maar als by dan vertrekt?" „Hy gaat in geen geval eerder dan over morgen. Je liebt den tyd. Geloof een vriendin, die het goed met je meent en den moed heeft gehad- door te dringen in je hartsge heimen." «- „Wat heeft hy u toch gezegd? Ik dacht, dat by op u verliefd wast" „Op mU? Hoe kom je er by l" „U is zoo mooil" fluisterde Blandina. „Dwaas kind! En jy dan I Je wint het van my, hoor! Geefjny een kus, Blandina?' Het meisje omhelsde haar met al den aan drang van haar jeugdig, onbedorven hart. „Maar wat heefc hy u gezegd?" begon ze weer. „Toe, vertel het my „Ja, hoe kan ik datl Hy was zeer ont roerd en ik vroeg hem naar de reden. Hy vertelde my toen het gesprek met uw oom en bekende, dat hy je liefhad. Het zal voor hem een groote smart zyn, van hier te gaan. Hy zal geen andere vrouw ter wereld liefhebben?' „En ik geen anderen man I" snikte het meisje. Mevrouw Morris hoorde iemand inde naaste kamer en achtte het beter, haar bezoek af te breken. „Ik wil je nu niet meer vermoeien," zei ze; „ga.een beetje rust nemen." „Dank ul Ge hebt my zoo'n goed gedaan l Komt u gauw terug?" „Na het diner; dat beloof ik jeT* Weer kuste Eva het meisje op het voor hoofd en verliet haar. In de voorkamer vond zy graaf Alessandro, tante Costanza en den dokter. „Hoe is 't?" vroeg men nieuwsgierig. „Ze is wat vermoeid; ze slaapt nu." Het drietal was' zoo verstandig, te besluiten, dlon slaap niet te storen; Eva ging naar den tuin om Sant-Evasio op te zoeken. „Ga eens gauw meo!" zei ze tegen hem. „Waarheen?" „Naar meneer Lamberti." „Alweer?" „Vraag niets; het betreft een goede daad." De jongeling haastte zich, den ridderplicht te vervullen; onderweg trachtte hy te weten te komen, wat ze eigeniyk wilde, maar dé antwoorden waren ontwykend. „Ik ben to ver gegaan om nu niet door te zetten," sprak ze sfinxachtig; „het geldt 't geluk van anderen." „Ik twyfel niet, of ge zult wonderen ver richten," verzekerde Evasio. „En ik zal tevreden zyn, als ge daarna ook eens aan myn geluk denkt." Aan het doel gekomen, vroeg zij vleiend: „Wilt ge zoo goed zijn, een halfuurtje op mij te wachten?" „Ook een uur," luidde het galaate ant woord. „Maar liever vijf minuten. Ala go een wonder gaat verrichten, doe het dan wonderbaar snel." Zij vond Mario in een zeer sombere stem ming, bezig, zijn koffers te pakken. „Wanneer vertrekt ui" vroeg zij. „Van avond, mevrouw." „Ik ben dus net bijtijds", hernam zij kalm. „En het schilderij, dat u nog moest afma^ ken „Och, dat laat ik maar; .k heb nu toch geen lust tot werken." „'t Is treurig 1 Een studie, die zoo mooi begonnen waal"... Gij hebt geen moed tot werken, en wel om Carcare te verlaten 1 Dat verwondert mij." „Waarom zegt u dat, mevrouw?" Omdat", antwoordde zij. kalmpjes zioh in een stoel neervlijend, „omdat ik u wou vra gen, hier te blijven." Mario begreep, dat zij kwam met een bood schap van Oarpenoto; hij wist echter niet, of zij door Blandina of door Alessandro ge zonden word. De dame kon misschien weten, wat hij met den graaf besproken had. Do lezer zal reeds begrepen hebben, dat het onderhoud met den schilder, waardoor zij Blandina had getroost, een verzinsel was van do schoone diplomatie, die bij haar vo rig bozoek aan Lamberti genoeg geraden had om do rest er bij te fantaseeren, zonder ge vaar, do plank mis te slaan. Mario voelde zich nog niet gedrongen, haar rechtstrccksche bekentenissen te doen, cn hij vervolgde: „Ik moet morgen te Rome zijn... om dat schilderij voor o te voltooien." „Als 't andera niet is, dat heeft den tijd. Ik blijf nog don heolen winter in Italic. Op een paar dagen komt het niet aan." „Ik heb nog andere redenon." „Dus een geheim 1 U w geheim I U heeft het mij niet verteld, maar toch weet ik het. En ik weet ook, dat een gesprek met graaf Mombaldone u dringt, van hier te gaan.' „Mevrouw 1" „Ik weet nog meer. Door hetgeen gebeurd is, werd de markiezin zeer geschokt; zij ligt nu met do koorts to bed." „Achl" riep Mario verblcekend. t „Ziet u wel, dat het voor u onmogelijk ia, te vertrekken Wordt vervolgd,)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 1