LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 29 MAART. - DERDE BLAD.
Aiiuo 1902.
Een Paaschvertelling.
Herleefd.
No. 12913
,,Gc zult er toch, hoop ik, aah denken
Paschen te vieren," zei mevrouw Van der
Schie tot haar man.
Van der Schie fronste de wenkbrauwen
en mompelde too iete in zijn baard van
„geen tijd."
„Tijd", hervatte zijn vrouw met vuur,
zoo vee! tijd hebt gij daar niet voor noodig,
Hcnri."
Van der Schie gevoelde zich onaange
naam te moede.
„Wees maar bedaard", zei hij, meer om
'don huiselijken vrede te bewaren, dan uit
godsdienstigen aandrang, „ik zal Paschcn
houden".
„Och, Henri", ging zijn vrouw voort, „gij
zegt dat zoo koud, zoo lusteloos; gij zoudt
het zeker niet gedaaD hebben wanneer ik
het u niet gevraagd had."
„Ma-ar wie zegt u dat?" vroeg de heer
Van dor Schie kregel.
„Uw onverschilligheid," hernam zijn
echtgenootc en haar gelaat werd door tra
nen bevochtigd, „gij Loont uieb don minsten
zin meer voor godsdienst, gij gaat- niet eens
iederen Zondag naar. de kerk, on, wanneer
go gaatach, ik deuk er wel eens over,
of het niet heter zou zijn, als gij maar
thuis hleeft."
„Zeker omdat ik de preek niet kan na
vertellen," riep de man driftig. „Gij be
grijpt toch, Louise, dat oen man van zaken
als ik meer te doen heeft clan daarnaar te
luisteren, dat mijn bezigheden mij nimmer
ïuel rust laten."
„Zelfs niet in do kerk?" vroeg zijn
Vrouw; „ach, bedenk toch, Henri, gods
dienst is hoofdzaak."
„Godsdienst is bijzaak," ant.woorddo hij
beslist, „als ik onkel on alleen aan mijn
godsdienst claoht cn telkens in de kerk zat,
zouden mijn zaken leelijk in do war
loopen."
„God vraagt niet, dab gij telkens in -de
kerk zit," hernam zijn vrouw. „Hij vordert
el echts een wcinigjo van irw leven, een en
kelen dag in de week, welken gij Hem moet
wijden, maar helaas, ook dat is u nog te
veel." Zij begon plotseling hevig to snik
ken. „En vroeger, hoe geheel anders waart
gij vroeger," riep zij uit, cn zij dacht aan
haar bruidsdagen, aan de eerste jaren van
haar huwelijk, toen hij ijverig in den gods
dienst was Maar sinds zijn zaken in bloei
waren toegenomen, sinds hij voorname
vrienden had gekregen, was de ijver aldoor
gaan verflauwen cn al. ziju godsvrucht be
paalde zich nu tob heb hoogst, noodzakelijke,
ja, ook dat scheen hij allengs te zullen la
ten; hij bezocht al zeldzamer cn zeldzamer
de kerk en had hij het vorig jaar het nog
met Paschen gedaan, dit jaar scheen hij hot
te zullen vergeten.
„Ik had het niet van je kunnen denken,"
snikte zijn vrouw.
„Maar wees toch gorust, lieve," zeide hij
bemoedigend, ,,ik..."
„Hoe kan ik gerust zijn, terwijl gij met
God in vijandschap leeft," zeide zij, „hoe
onverwacht is uw vader niet gestorven en
kan dit ook li niet. gebeuren? Daarbij, de
kinderen, welk voorbeeld geeft gij bun
„Ik heb u immers reeds gezegd, dat ik
Paschcn houden zal", hernam hij, „ik heb
nog geeri jaar overgeslagen, en eenmaal js
toch voldoende:"
Voldoende,.ja, maar..."
„Welnu, cn die enkclo maal zal toch wel
evenveel waard zijn, als de talrijke keeren
van hen, cl ie zooveel meer lijd te hunner
beschikking hebben."
Het was Paschcn.
Achter liet kleine dorpje, dat. zich niet
ver van de Wcstfaalsche grenzen uitstrekt,
op den kleinen heuvel, weerklonk vroolijk
gejuich cd gejubel. Een geheimzinnige macht,
als 't ware had do schooljeugd, voorname
lijk de knapen, naar die plek gedreven, waar
de noodigc toebereidselen voor het ontsteken
van heb Paaschvuur, zooals takkenbossen
cn brandhout, waren gemaakt. Ieder droeg
ccn takje jong csschcnhout, dat van hoven
puntvormig uitgesneden was, in de hand Bij
den brandstapel stonden tal van jongeman
nen, die nieuwsgierig en vol verwachting
tuurden naar liet kleine, heldere vlammetje,
dat van onderen te voorschijn kwam en een
eigenaardig licht over den omtrek wierp.
Het nachtelijk duister had" allengs de
avondschemering vervangen. De volle maan
scheen in al haar luister boven het woud.
In het dorpje klepte de kerkklok cd eerst
nu ontstond er beweging op den berg. Id
een oogwenk bevonden allen zich rondom
liet vuurtje, ieder haastte zich zijn takje aan
het gewijde Paaschvuur te ontsteken en ju
belend den berg af naar beneden te loo-
pen, om hem aanstonds weer te beklimmen.
Daar stond de gcheele houtstapel in lich
terlaaie en knetterend stegen de vlammen
opwaarts, salvo's van geweren weerklon
ken, maar boven dat alles uit riep het klok
gelui allen, oud en jong, bijeen on uit hon
derd kelen galmde de dank- en juichtoon:
„Dc Christus ia verrezen I Halleluja 1 Hal
leluja r-
„Uitvluchten," zei mevrouw Van der
Schie, die wel begreep, dat de woorden van
haar man moeeten dienen om haar gerust
te stellen, en zij dacht aan de lange en vele
avonden, welke hij in de sooiëteit of elders
met zijn vrienden doorbracht. Zij sprak
hier echter niet van uit vrees hem te ver
toornen. Voorloopig had zij haar doel be
reikt: hij zou Paschen vieren.
„Wat zal ik u geven als Paaschgeschenk?"
vroeg hij, om het gesprek een andere wen
ding te geven.
„Uw bckeoring, dan ben ik dubbel tevre
den," klonk het antwoord.
„Gij zult, denk ik, nog wel iets anders
willen hebben," hernam hij lachend, „ik zal
uw boudoir eens nasnuffelen en zien of er
iets ontbreekt."
Een lustig deuntje fluitend, verliet- hij
de huiskamer en ging naar het kantoor,
maar inwendig was hij minder vroolijk ge
stemd de gedachte aan de belofte, welke
hij gedaan had, maakte hem zwartgallig. Hij
zette zich aan zijn schrijfbureau, maar het
werk wilde niet vlotten; de belofte bleef
hem steeds in den geest. Verdrietig wierp
hij zijn pcD neer, en met het hoofd in de
hand geleund dacht hij na. Bah, met Pa
schen naar do kerk ellendigwat zouden
zijn vrienden er wel van zoggen! Een rood
verfde plotseling zijn wangen. Hij herin
nerde zich, wat er gevolgd was, toen hij het
't vorig jaar had gedaan. Men had hem een
ultramontaan, een clericaal, een Farizeër
genoemdhij had op het punt gestaan pre-
sidont van de Groote Sociëteit te worden,
welker leden allen „beschaafde- cn verlichte"
mannen warenmaar de kans was direct
verkeken, hij werd geen president, geen
secretaris, geen penningmeester zelfs, een
ander nam zijn plaats in, een ander, die,
ook candidaat naar het voorzitterschap, van
zijn zoogenaamde vroomheid had weten
partij te trekken, om tot zijn doel te gera
ken. Diep was Van dor Schie in zijn ijdel-
hcid gekwetst; hel. voorzitterschap was zijn
vurigste wcnsch geweest, en thans was hij
- gedwongen zijn ontslag te nemen, thans
werd bij feitelijk uit den kring gebannen;
hij bad velen van zijn vrienden verloren en
veel van zijn invloed; het* gekcclc. jaar had
niet kunnen goedmaken, wat lnj op dien
eencn Paasclidag, naar zijn mccning, ver
speeld had.
Zoo zat hij to mijmeren en tc mokken aan
zijn schrijfbureau en al mijmerend woelde
hij met zijn hand door de papieren, welke
er op verspreid lagen.
Plotseling verduisterden zijn blikken, hij
las den naam van ziju^ouden tegenstander
op een accept, d.it heden moest betaald wor
den. .Maar een oogeublik later verhelderde
plotseling zijn gelaat cn een nijdige lach
zweefde in zijn trekken.
Indien zijn vijand eens niet betalen kon,
ha, indien hij licm eens in 't verderf kon
storten! Het bedrag wras vrij groot I
De komst van déri boekhouder wekte den
heer Van der Schie uit zijn mijmeringen.
„Gij zult toch, hoop ik, aan hel. accept
van dcD heer Wilgers denken", zeide hij on-
ID iddellijk.
„Vervalt het accept vaudaag?" vroeg do
boekhouder, eenigszins onthutst.
„•Ja, denk vooral aan," zei Van dor
Schie kortaf.
De boekhouder antwoordde niets on boog
zich over zijn lessenaar. Maar hij werkte
niet rustig; blijkbaar drukte hem iets op
het hart. Nu en clan wierp hij vau ter zijde
een ernstigeii blik op zijn patroon, die in
zijn vorig gepeins was vervallen, 't Was als
De geestelijke van het plaatsje stoud aan
het venster zijuer kamer en sloeg diL too-
necltjc gade Naast hem bevond zich een da
me in rouwgewaad; ook zij volgde de schare
en luisterde naar het vroolijkc gezang.
Klaarblijkelijk ODtroerdo zij daarvan, zij
wendde zich af en barstte in tranen los
„Overwin uw verdriet; zulke smart kan
God niet behagen" voegde haar broer, de
geestelijke, haar toe.
„Ach, laat mij maar weencn" zuchtte
zij „als ik kinderen zie, denk ik altijd
aan mijn kleinen Hubert, die daar op het
kerkhof rust, mijn dierbareu, lieven jongen 1
Waarom moest hij, zoo jong, reeds ster
ven V'
Met deze woorden verliet zij het vertrek
en zocht den tuin op. Daar in de vreedzamo
stilto, komt haar ziel tob bedaren. Arme
vrouw 1
Zij is diep te beklagen. Reeds geruimen
tijd is zij weduwe, haar man was rijk, zoo
doende kan zij zorgeloos leven. Voor een
maand of drie is haar cenig kind, een
knaapje van dertien jaar, haar ontvallen,
en dit verlies heeft haar geküakt, haar
kracht en levenslust gebroken. In haar ver
twijfeling zocht zij een toevlucht bij haar
broeder, die alles deed, om haar to troos
ten. Deze avond, de vroolijkheid dor jeugd,
heeft de wonde andermaal opengereten.
De geestelijke vouwde de handen en bad
voor zijn ongelukkige zuster. Zij 6tond bene
den in den tuin, tegen den muur geleund,
die aan het kerkhof grensde, dat ouder ge
woonte de kerk omgaf, opdat het stoffelijk
overschot der gestorven zieltjes rust moge
vinden in de nabijheid van Hem, Wien zij
wilde hij hem iets vragen, en soms opende
hij reeds zijn mond, om bij de geringste be
weging, welke zijn chef maakte, terstond
weer met zijn werk voort te gaan. Maar het
schrijven vlotte niet, het scheen of zijn pen
niet vooruit wilde; het denkbeeld, dat hem
kwelde, deed hem telkens droomend voor
zich uit zien, of een schuinschen onrustigen
blik op den patroon werpen.
Eindelijk scheen hij een besluit genomen
te hebben.
Hij kuchte een paar maal ODgewoon hard,
sprong toen van zijn hoogon stoel en wend
de zich kordaat tob Van der Schie.
„Mijnheer I"
„Wat blief je?"
„Ik zou u gaarne iete willen verzoeken,"
„Ik luister."
„Ik hoop, mijnheer," zei do boekhouder,
na nogmaals een paar maal gekucht te heb
ben, met aarzelende stem, „ik hoop, mijn
heer, dat hetgeen ik zal zeggen strikt ge
heim zal blijven."
Van der Schie zag op.
„Is het zóó gewichtig?"
„Zoo gewichtig, mijnheer, dat de eer
eener gansehe familie er van afhangt. U,
die do wisselvalligheid van den handel kent,
zult er zeker een gewoon geval id zien, maar
de groote wereld zou er veel ophef van ma
ken en de familie wellicht voor immer
„Maar waar spreekt gij toch van?"
„Van hetgeen ik u zeggen ga, mijnheer,"
hernam de boekhouder eenigszins plechtig.
„U spraakt straks van bet accept van mijn
heer Wilgers."
„Ja, en dat moet heden betaald worden,"
zeide de heer Van der Schie snel.
„Heden? Zou het niet over eenige dagen,
over een week kuDnen geschieden
„Neen," klonk het antwoord beslist, „bet
moet heden betaald worden. Maar je zoudt
mo een geheim vertellenwat heeft het
accept daarmee te maken
„Het staat er mee id nauw verband, mijn
heer; het accept zal heden niet betaald kun
nen worden."
Het gelaat van den heer Van der Schie
glansde plotseling van leedvermaak.
„Zou je dat denken, zou je dat inderdaad
denken
„Ik weet het zeker, mijnheer."
„Maar hoe weet je 't?" riep Van der Schie
opgewekt uit. „Wilgers zal je toch niet in
zijn geldkist laten zien."
„Dat is niet altijd noodig, mijnheer",
zei de boekhouder; „ik weet zeker, dat de
heer Wilgers in een oogenblikkelijke gelde
lijke ongelegenheid verkeert, en dat hij het
accept heden niet zal kunnen betalen, ja,
zelfs in dc eerste dagen niet."
„Hoe kom jo er toch aan", vroeg de heer
Van der Schie verwonderd, „sta je in
eenige betrekking tot hem?"
„Hij cd mijn vader wareD twee boezem
vrienden. en die vriendschap vaD mijü va
der is op mij overgegaan."
Verbaasd en ontstemd zag de heer Van
der Sclue op
„Dao waarschuw ik je", liet hij zich ont
vallen, „want al wat Wilgers heetHij
zweeg en woelde driftig met zijn hand door
hel. haar.
„Ik weet niet, mijnheer, wat er op den
naam van Wilgers valt aan to merken",
hernam do boekhouder kleurend; „menig
een mag hem benijdener kleeft niet de
minsto smet op, en, dat de heer Wilgers op
het oogenblik geeD accept van eeD paar dui
zend gulden kan betalen, kan toch geen
schande genoemd worden."
„Ik ken mijnheer Wilgers beter dan je
denkt-, jongmenscb", hernam Van der Schie
in hun leven hebben toebehoord.
VrooLijk en helder begeleidden de klokke-
tonen het vrome gezang De treurende be
merkte niet, hoe langzaam van^deD heuvel
afj, een stoet nadert: knapen, jongelingen,
mannen trokken, proeëssiegewijs, voor
waarts langs de dame, om zich naar den
doodenakker te begeveü. De klokken zwij
gen; do bedevaartgangers echter heffen het
lied aan:
„Het leven is de wereld weergegeven,
Alomme klinkt, een kreet vaD vreugd en
[dankbaarheid 1
Ook wij verheffen onze zegezangen
Tot dank aan Hem, Die ons het heil be-
[reidtl"
Luide steeg uit aller harten de dankbeê
omhoog eD eerbiedig bewoog de stoet zich
naar het kerkgebouw.
„Wat zijn die menschen toob gelukkig, en
hoe ongelukkig voel ik mij 1" fluisterde de
weduwe.
„En hoeveel kruisjca heeft zoo meDig hun
ner te dragen, te dragen in armoede en
ontbering, in ziekte en ellende, wat gij niet
hebt, en tocb zijn zij verheugd cn verblijd in
den Heer I" antwoordde haar een 6tem uit
het binnenste haars harten. „Wees gelaten
6D geef u over aan Gods wil."
„Hoe menigeen dezer kleinen zou gemist
kunnen worden,, die nu in den Hemel zou
komen, od later wellicht niet meer, en mijn
zoon, mijn eenige troost is gestorven!"
„En weet gij dan zoo zeker", antwoordde
haar de stem van haar geweten, „of uw
jongen ook in den Hemel zou zijn gekomen,
indien hij in leven was gebleven? Wie weet,
of gij hem niet slecht hadt opgevoed en wat
kortaf. „Maar dat doet alles niets ter
zake", ging hij driftig verder, „het accept
moet vandaag betaald worden en daarmee
basta."
„Maar ale het nu niet betaald kan wor
den?' vroeg de ander.
„DaD zijn de gevolgen voor rekening van
den schuldenaar", antwoordde de heer Van
der Schie koel; „dergelijke lieden zijn altijd
in nood."
„Niet zoozeer als mijnheer Wilgers"? her
nam de boekhouder.
„Maar gij zoudt mij een geheim vertel
len", hervatte Van der Schie, „wat heeft
daarmee het accept van mijnheer Wilgers te
maken? Of is het soms zijn onmacht om te
betalen, dat gij mij als geheim hebt meege
deeld Dan hadt gij u gerust al die woorden
kunnen sparen, want ik zou het zonder u
ook wel te weten zijn gekomen."
„Ach neen, het is iets anders, iets ergers
nog", antwoordde de boekhouder... Een
oogenblik aarzelde hij nog, toen mompelde
hij schier onverstaanbaar: „Het moet", en
ging luid voort: „Het is een geheim, dus
niet bestemd voor de ooren van het publiek;
ik deel het u mede, mijnheer, omdat ik weet,
dat gij het niet zult schenden en vooral
omdat ik hoop, dat het voor u een reden zal
zijn mijnheer Wilgers ndet al te hard te
vallen."
„Komaan, ik ben er nieuwsgierig naar",
zeide de heer Van der Schie.
„Zooals u misschien weet", hernam de
boekhouder, „heeft mijnheer Wilgers een
zoon, die, helaas 1 niet aan de verwachtin
gen zijner ouders beantwoordt, maar zeer
verkwistend leeft en zijn vader duizenden
heeft gekost; die zoon heeft zich zelfs niet
ontzien oneerlijko middelen aan te wenden
om aan geld te komen en zoo heeft hij deze
week zijn hand geslagen aan de kas der
Groote Sociëteit, waarvan de heer Wilgers
president, en die wegens afwezigheid van
den penningmeester eenigen tijd onder zijn
hoede is. Gij kunt u thans een begrip
vormen van de verlegenheid, waarin de heer
Wilgers verkeerthet geld zal hij natuurlijk
aanvulleD, maar de minsto argwaan, de
minste achterdocht bij het niet-betalen van
wissels en dergelijke of het kras optreden
van een scliulaeischcr is voldoende om hem
ongelukkig to maken."
Met een zonderlinge uitdrukking op het
gelaat en een glaDs in de oogen, waarvoor
die boefldiouder willekeurig terugschrikte,
zag de heer VaD der Schie een oogenblik
zijn bediende aan. Toen zeide hij met lang
zame stem tot zichzelven: „Hot uur der
wraak is gekomen."
Ontzet deinsde zijn bedieude achteruit. „O,
ik heb te veel gezegd," riep hij uit, „gij
zijt zijn vijand Had ik dat geweten! O, k
smeek u, mijnheer, zeg niels vaD hetgeen ik
u heb medegedeeld
„Ik heb nooit- de zaken van een ander ver
klapt," antwoordde de heer Van der Schie
bedaard „Denk er om, dat het accept ge
presenteerd wordt," voegde hij er bij.
Gewoonlijk deed mijnheer Van der Schie
na het diuer eeD wandeling Ook nu ver
loochende hij die gewoonte niet.
't Was heerlijk weer en hij richtte onwil
lekeurig zijn schreden naar buiten. De fris-
sohe lucht, die hem te gemoct stroomde, deed
hem goedmaar hij had geen oog voor het
landschaphet gezang der vogelen drong
niet tot zijn ziel door; de verkwikkende bui
tenlucht, de omgeving, zoo geschikt het ge
moed tot edele, blijgeestige gedachten te
stemmen, stortte geen reino, verheven ge
voelens in zijn hart. Daarbinnen was het
zou er dan van hem en u zijn geworden?"
„Ach, wat heb ik aan nnjn leven? Waar
toe dient mij mijn vermogen, mijn leven,
miju hart, als ik niet weet, waarvoor dat
alles te gebruiken?"
Op deze vraag ontving zij geen antwoord.
Langzaam trad dc stoet op de kerk toe en
verdween iD het straatje.
Allen zijn uit haar oog verdwenen. Do
verlaten weduwo begeeft zich terug naar
huis Daar, aan het trapje, dat naar het
kerkhof voert, staat, verborgen in de scha-
'duw, een kleine, donkere gestalte, 't Is een
knaapje. Hij ziel. den stoet na en verlaat
dan half treurende zijü plaats en wil heen
gaan-
Een diep medelijden vervult eensklaps de
treurende vrouw.
„Zou dat arme kind zoo hulpbehoevend
en eeDzaam, haar niet kunnen antwoorden
op haar laatste vraag?"
Zij treedt nader. Verschrikt ziet het veDtje
op, als zij hem vriendelijk aanspreekt en
vraagt:
„Wat doe je hier zoo alleen? Je vader
eD moeder zullen op je wachten I"
„Ik heb niemand meer", was het ant
woord.
„Ben je niet mee geweest 1"
„Neen, men kon mij niet gebruiken."
„Ben je dan ook niet bij het Paaschvuur
op deD berg geweest?"
„Ik had geen fakkel," snikte het kind;
„verledeD jaar had vader er een voor mij
gemaakt, maar..."
„Maar?"
„Vader lb gestorven en moeder ook, en nu
donker, een zwarte nacht. Het was slechts
de wraak, die hem bezighield; de wraak^
die nu en dan een lach op zijn gelaat deed
verschijnen. Ha, zijn vijand, zijn ouden me
dedinger vernederen hem nederwerpen van
de hoogte, welke hij had bereikt, hem stoo-
ten van de plaats, welke hij hem onrecht
matig ontroofd hadhem op zijn beurt cin-
delijk een bloedende wonde aan de ziel toe
brengen,... hal hij sidderde van boosaardig
genot.
Geboeid lag de vijand aan zijn voeten,
dc gelegenheid was zoo schoon
Wilgers zou niet kunnen betalen, hij zou
hem dwingen; het onvermogen van zijn
vijand zou aan het daglicht komen, de kas
der Sociëteit worden opgeëischt, de diefstal
bemerkt en... schande, eeuwige schande zijn
deel zijn.
„Het uur der wraak is gekomen," her
haalde de wandelaar bij zichzelven.
Hij stond een oogenblik stil en ontdekte,
dat hij reeds vrij ver van de stad was afge
dwaald. Hij ging terugkeeren. Om zich te
vergewissen, of hij wel den juisten weg
volgde, zag hij rond, en nu cpvst bemerkte
hij, dat hij zich tegenover een kerk bevond,
een hoogst eenvoudig, schilderachtig gele
gen kerkje, dat geheel bij het landelijke der
omgeving paste. Do half geopende deur, met
eeD groenen rand van klimop omlijst, nood
de als tot binnenkomen.
Van der Schie dacht na.
De belofte, aan zijn vrouw gedaan, schoot
hem te binnen.
Half nieuwsgierig trad hij het Godshuis
binnen Aan de deur bleef hij een oogen
blik staan cn keek rondom zich. Bij al den
eenvoud, welke er heerschte, zag het er
plechtig uit daar binnen; een onwillekeu
rig gevoel van ontzag kon dc binnentre
dende niet onderdrukken. Do majesteit
Gods doet zich in de nederigste stulp, waar
Zij zich gewaardigt zich te vestigen, kennen.
Zonderlinge gevoelens maakten zich van
hem meester.
De avondzon verguldde de kleine boogven
sters en zette het kerkje een eigenaardigen
luister bij. Het geheimzinnige, het plechtige
der omgeving werd er niet weinig door ver
meerderd.
Ongekende aandoeningen overweldigden
het hart van den peinzende. Een ongewoon
gevoel van eerbied doortintelde zijn ziel, en
eeD gebed, dat zich nog ib geen woorden
kon uitspreken, welde op in zijn gemoed.
Een heldere straal der avondzon viel op
zijn bleek cd peinzend gelaat; een heldere
straal der Goddelijke genado had zijn ziel
getroffen. En evenals de milde zonnestralen
do bloem doen ontluiken cn haar schoonhe
den ten toon spreiden, zoo ook verwekt do
genade van Boven ed« !c aandoeningen in
's menschen ziel
Hij 6maakto het zoet geluk van een, dio
uo Tange maandeD, jaren zelfs van geen be
rouw, geen liefde tot God, terugkeert tot do
erkenning van zijn feilen, wanneer jeincLl.jk
het zware juk, dat hij allengs gewoon werd
te torsen, hem van de schoudere wordt ge
nomen, wanneer allo schuld, die hij tegen
over zijn Schepper op zich geladeD had, hem
eensklaps is kwijtgescholden, hij zich van
alles ontdaan, verlicht cn vrij gevoelt.
Van der Sehie verliet de kerk. Een heer
lijk licht was voor hom opgegaan; de oogen
des* goloofs, dio bij hem zoolang gesloten
waren, waren hem opengegaan; hij zag
thans duidelijk en helder om zich heen.
Al de theorieën van zijn ongeloovigo
vrienden kwamen hem nu bespottelijk voor-
Wat beteekenden zij, die opgeschroefde
woorden, dio geleerde termen 1
ben ik heel alleen."
Do weduwe voelde, hoo haar hart wanner
klopte. Nog oen poosje praatte zij met het
kind en aJ meer en meer bevond zij zich
getroost en toen de knaap haar eindelijk
een hand gaf. daar hu weg moest, voelde z\J
zich godroDgeD het verlaten weesje tot zich
tc nemeD. De gedachte voor hem tc zorgen
en iets nuttigs vaD hem te maken, vervuldo
haar geest eu zij was gelukkig. Zij beloofde,
dat hij morgen terug mocht komen, toon
ging zij naar binnen cn vertelde allea aan
haar broer. Deze verhaalde liaar, hoe de rooe-
idor van den joDgen vroom afgestorven'
wan, maar bij raadde, haar aan eerst rijpelijk
te overwegen, alvorens een besluit te ne
men.
„Doo, wat ge goedvindt, maar bedenk u
vooraf, eer go hem aanneemt."
En Locd de weduwe in haar kamer haar
kerkboek opensloeg, viel haar eerste blik
op de woorden: „Moeder, zie uw zoon; Zoon^
zie uw moeder I"
Haar besluit, stond vast.
Den volgenden dag, Paasehinaandag, werd
alles geregeld en DOg dieDzelfden avond bad
de arme wees eoo moeder, de moedor ceK
kind teruggevonden. Geheel als haar eigen'
kind nam zij hem tot zich en voedde hom op*
Hij is braaf gebleven. Heden geniet zij een
rustigen oudeD dag bij hem. En telkenmale,
wanneer het Paaschieest nadert, herinnert
hij zich vol dankbaarheid, hoe de goddelij
ke Voorzienigheid eens zijn levenslot geleid
de!