LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 29 MAART. - DERDE BLAD. Aiiuo 1902. Een Paaschvertelling. Herleefd. No. 12913 ,,Gc zult er toch, hoop ik, aah denken Paschen te vieren," zei mevrouw Van der Schie tot haar man. Van der Schie fronste de wenkbrauwen en mompelde too iete in zijn baard van „geen tijd." „Tijd", hervatte zijn vrouw met vuur, zoo vee! tijd hebt gij daar niet voor noodig, Hcnri." Van der Schie gevoelde zich onaange naam te moede. „Wees maar bedaard", zei hij, meer om 'don huiselijken vrede te bewaren, dan uit godsdienstigen aandrang, „ik zal Paschcn houden". „Och, Henri", ging zijn vrouw voort, „gij zegt dat zoo koud, zoo lusteloos; gij zoudt het zeker niet gedaaD hebben wanneer ik het u niet gevraagd had." „Ma-ar wie zegt u dat?" vroeg de heer Van dor Schie kregel. „Uw onverschilligheid," hernam zijn echtgenootc en haar gelaat werd door tra nen bevochtigd, „gij Loont uieb don minsten zin meer voor godsdienst, gij gaat- niet eens iederen Zondag naar. de kerk, on, wanneer go gaatach, ik deuk er wel eens over, of het niet heter zou zijn, als gij maar thuis hleeft." „Zeker omdat ik de preek niet kan na vertellen," riep de man driftig. „Gij be grijpt toch, Louise, dat oen man van zaken als ik meer te doen heeft clan daarnaar te luisteren, dat mijn bezigheden mij nimmer ïuel rust laten." „Zelfs niet in do kerk?" vroeg zijn Vrouw; „ach, bedenk toch, Henri, gods dienst is hoofdzaak." „Godsdienst is bijzaak," ant.woorddo hij beslist, „als ik onkel on alleen aan mijn godsdienst claoht cn telkens in de kerk zat, zouden mijn zaken leelijk in do war loopen." „God vraagt niet, dab gij telkens in -de kerk zit," hernam zijn vrouw. „Hij vordert el echts een wcinigjo van irw leven, een en kelen dag in de week, welken gij Hem moet wijden, maar helaas, ook dat is u nog te veel." Zij begon plotseling hevig to snik ken. „En vroeger, hoe geheel anders waart gij vroeger," riep zij uit, cn zij dacht aan haar bruidsdagen, aan de eerste jaren van haar huwelijk, toen hij ijverig in den gods dienst was Maar sinds zijn zaken in bloei waren toegenomen, sinds hij voorname vrienden had gekregen, was de ijver aldoor gaan verflauwen cn al. ziju godsvrucht be paalde zich nu tob heb hoogst, noodzakelijke, ja, ook dat scheen hij allengs te zullen la ten; hij bezocht al zeldzamer cn zeldzamer de kerk en had hij het vorig jaar het nog met Paschen gedaan, dit jaar scheen hij hot te zullen vergeten. „Ik had het niet van je kunnen denken," snikte zijn vrouw. „Maar wees toch gorust, lieve," zeide hij bemoedigend, ,,ik..." „Hoe kan ik gerust zijn, terwijl gij met God in vijandschap leeft," zeide zij, „hoe onverwacht is uw vader niet gestorven en kan dit ook li niet. gebeuren? Daarbij, de kinderen, welk voorbeeld geeft gij bun „Ik heb u immers reeds gezegd, dat ik Paschcn houden zal", hernam hij, „ik heb nog geeri jaar overgeslagen, en eenmaal js toch voldoende:" Voldoende,.ja, maar..." „Welnu, cn die enkclo maal zal toch wel evenveel waard zijn, als de talrijke keeren van hen, cl ie zooveel meer lijd te hunner beschikking hebben." Het was Paschcn. Achter liet kleine dorpje, dat. zich niet ver van de Wcstfaalsche grenzen uitstrekt, op den kleinen heuvel, weerklonk vroolijk gejuich cd gejubel. Een geheimzinnige macht, als 't ware had do schooljeugd, voorname lijk de knapen, naar die plek gedreven, waar de noodigc toebereidselen voor het ontsteken van heb Paaschvuur, zooals takkenbossen cn brandhout, waren gemaakt. Ieder droeg ccn takje jong csschcnhout, dat van hoven puntvormig uitgesneden was, in de hand Bij den brandstapel stonden tal van jongeman nen, die nieuwsgierig en vol verwachting tuurden naar liet kleine, heldere vlammetje, dat van onderen te voorschijn kwam en een eigenaardig licht over den omtrek wierp. Het nachtelijk duister had" allengs de avondschemering vervangen. De volle maan scheen in al haar luister boven het woud. In het dorpje klepte de kerkklok cd eerst nu ontstond er beweging op den berg. Id een oogwenk bevonden allen zich rondom liet vuurtje, ieder haastte zich zijn takje aan het gewijde Paaschvuur te ontsteken en ju belend den berg af naar beneden te loo- pen, om hem aanstonds weer te beklimmen. Daar stond de gcheele houtstapel in lich terlaaie en knetterend stegen de vlammen opwaarts, salvo's van geweren weerklon ken, maar boven dat alles uit riep het klok gelui allen, oud en jong, bijeen on uit hon derd kelen galmde de dank- en juichtoon: „Dc Christus ia verrezen I Halleluja 1 Hal leluja r- „Uitvluchten," zei mevrouw Van der Schie, die wel begreep, dat de woorden van haar man moeeten dienen om haar gerust te stellen, en zij dacht aan de lange en vele avonden, welke hij in de sooiëteit of elders met zijn vrienden doorbracht. Zij sprak hier echter niet van uit vrees hem te ver toornen. Voorloopig had zij haar doel be reikt: hij zou Paschen vieren. „Wat zal ik u geven als Paaschgeschenk?" vroeg hij, om het gesprek een andere wen ding te geven. „Uw bckeoring, dan ben ik dubbel tevre den," klonk het antwoord. „Gij zult, denk ik, nog wel iets anders willen hebben," hernam hij lachend, „ik zal uw boudoir eens nasnuffelen en zien of er iets ontbreekt." Een lustig deuntje fluitend, verliet- hij de huiskamer en ging naar het kantoor, maar inwendig was hij minder vroolijk ge stemd de gedachte aan de belofte, welke hij gedaan had, maakte hem zwartgallig. Hij zette zich aan zijn schrijfbureau, maar het werk wilde niet vlotten; de belofte bleef hem steeds in den geest. Verdrietig wierp hij zijn pcD neer, en met het hoofd in de hand geleund dacht hij na. Bah, met Pa schen naar do kerk ellendigwat zouden zijn vrienden er wel van zoggen! Een rood verfde plotseling zijn wangen. Hij herin nerde zich, wat er gevolgd was, toen hij het 't vorig jaar had gedaan. Men had hem een ultramontaan, een clericaal, een Farizeër genoemdhij had op het punt gestaan pre- sidont van de Groote Sociëteit te worden, welker leden allen „beschaafde- cn verlichte" mannen warenmaar de kans was direct verkeken, hij werd geen president, geen secretaris, geen penningmeester zelfs, een ander nam zijn plaats in, een ander, die, ook candidaat naar het voorzitterschap, van zijn zoogenaamde vroomheid had weten partij te trekken, om tot zijn doel te gera ken. Diep was Van dor Schie in zijn ijdel- hcid gekwetst; hel. voorzitterschap was zijn vurigste wcnsch geweest, en thans was hij - gedwongen zijn ontslag te nemen, thans werd bij feitelijk uit den kring gebannen; hij bad velen van zijn vrienden verloren en veel van zijn invloed; het* gekcclc. jaar had niet kunnen goedmaken, wat lnj op dien eencn Paasclidag, naar zijn mccning, ver speeld had. Zoo zat hij to mijmeren en tc mokken aan zijn schrijfbureau en al mijmerend woelde hij met zijn hand door de papieren, welke er op verspreid lagen. Plotseling verduisterden zijn blikken, hij las den naam van ziju^ouden tegenstander op een accept, d.it heden moest betaald wor den. .Maar een oogeublik later verhelderde plotseling zijn gelaat cn een nijdige lach zweefde in zijn trekken. Indien zijn vijand eens niet betalen kon, ha, indien hij licm eens in 't verderf kon storten! Het bedrag wras vrij groot I De komst van déri boekhouder wekte den heer Van der Schie uit zijn mijmeringen. „Gij zult toch, hoop ik, aan hel. accept van dcD heer Wilgers denken", zeide hij on- ID iddellijk. „Vervalt het accept vaudaag?" vroeg do boekhouder, eenigszins onthutst. „•Ja, denk vooral aan," zei Van dor Schie kortaf. De boekhouder antwoordde niets on boog zich over zijn lessenaar. Maar hij werkte niet rustig; blijkbaar drukte hem iets op het hart. Nu en clan wierp hij vau ter zijde een ernstigeii blik op zijn patroon, die in zijn vorig gepeins was vervallen, 't Was als De geestelijke van het plaatsje stoud aan het venster zijuer kamer en sloeg diL too- necltjc gade Naast hem bevond zich een da me in rouwgewaad; ook zij volgde de schare en luisterde naar het vroolijkc gezang. Klaarblijkelijk ODtroerdo zij daarvan, zij wendde zich af en barstte in tranen los „Overwin uw verdriet; zulke smart kan God niet behagen" voegde haar broer, de geestelijke, haar toe. „Ach, laat mij maar weencn" zuchtte zij „als ik kinderen zie, denk ik altijd aan mijn kleinen Hubert, die daar op het kerkhof rust, mijn dierbareu, lieven jongen 1 Waarom moest hij, zoo jong, reeds ster ven V' Met deze woorden verliet zij het vertrek en zocht den tuin op. Daar in de vreedzamo stilto, komt haar ziel tob bedaren. Arme vrouw 1 Zij is diep te beklagen. Reeds geruimen tijd is zij weduwe, haar man was rijk, zoo doende kan zij zorgeloos leven. Voor een maand of drie is haar cenig kind, een knaapje van dertien jaar, haar ontvallen, en dit verlies heeft haar geküakt, haar kracht en levenslust gebroken. In haar ver twijfeling zocht zij een toevlucht bij haar broeder, die alles deed, om haar to troos ten. Deze avond, de vroolijkheid dor jeugd, heeft de wonde andermaal opengereten. De geestelijke vouwde de handen en bad voor zijn ongelukkige zuster. Zij 6tond bene den in den tuin, tegen den muur geleund, die aan het kerkhof grensde, dat ouder ge woonte de kerk omgaf, opdat het stoffelijk overschot der gestorven zieltjes rust moge vinden in de nabijheid van Hem, Wien zij wilde hij hem iets vragen, en soms opende hij reeds zijn mond, om bij de geringste be weging, welke zijn chef maakte, terstond weer met zijn werk voort te gaan. Maar het schrijven vlotte niet, het scheen of zijn pen niet vooruit wilde; het denkbeeld, dat hem kwelde, deed hem telkens droomend voor zich uit zien, of een schuinschen onrustigen blik op den patroon werpen. Eindelijk scheen hij een besluit genomen te hebben. Hij kuchte een paar maal ODgewoon hard, sprong toen van zijn hoogon stoel en wend de zich kordaat tob Van der Schie. „Mijnheer I" „Wat blief je?" „Ik zou u gaarne iete willen verzoeken," „Ik luister." „Ik hoop, mijnheer," zei do boekhouder, na nogmaals een paar maal gekucht te heb ben, met aarzelende stem, „ik hoop, mijn heer, dat hetgeen ik zal zeggen strikt ge heim zal blijven." Van der Schie zag op. „Is het zóó gewichtig?" „Zoo gewichtig, mijnheer, dat de eer eener gansehe familie er van afhangt. U, die do wisselvalligheid van den handel kent, zult er zeker een gewoon geval id zien, maar de groote wereld zou er veel ophef van ma ken en de familie wellicht voor immer „Maar waar spreekt gij toch van?" „Van hetgeen ik u zeggen ga, mijnheer," hernam de boekhouder eenigszins plechtig. „U spraakt straks van bet accept van mijn heer Wilgers." „Ja, en dat moet heden betaald worden," zeide de heer Van der Schie snel. „Heden? Zou het niet over eenige dagen, over een week kuDnen geschieden „Neen," klonk het antwoord beslist, „bet moet heden betaald worden. Maar je zoudt mo een geheim vertellenwat heeft het accept daarmee te maken „Het staat er mee id nauw verband, mijn heer; het accept zal heden niet betaald kun nen worden." Het gelaat van den heer Van der Schie glansde plotseling van leedvermaak. „Zou je dat denken, zou je dat inderdaad denken „Ik weet het zeker, mijnheer." „Maar hoe weet je 't?" riep Van der Schie opgewekt uit. „Wilgers zal je toch niet in zijn geldkist laten zien." „Dat is niet altijd noodig, mijnheer", zei de boekhouder; „ik weet zeker, dat de heer Wilgers in een oogenblikkelijke gelde lijke ongelegenheid verkeert, en dat hij het accept heden niet zal kunnen betalen, ja, zelfs in dc eerste dagen niet." „Hoe kom jo er toch aan", vroeg de heer Van der Schie verwonderd, „sta je in eenige betrekking tot hem?" „Hij cd mijn vader wareD twee boezem vrienden. en die vriendschap vaD mijü va der is op mij overgegaan." Verbaasd en ontstemd zag de heer Van der Sclue op „Dao waarschuw ik je", liet hij zich ont vallen, „want al wat Wilgers heetHij zweeg en woelde driftig met zijn hand door hel. haar. „Ik weet niet, mijnheer, wat er op den naam van Wilgers valt aan to merken", hernam do boekhouder kleurend; „menig een mag hem benijdener kleeft niet de minsto smet op, en, dat de heer Wilgers op het oogenblik geeD accept van eeD paar dui zend gulden kan betalen, kan toch geen schande genoemd worden." „Ik ken mijnheer Wilgers beter dan je denkt-, jongmenscb", hernam Van der Schie in hun leven hebben toebehoord. VrooLijk en helder begeleidden de klokke- tonen het vrome gezang De treurende be merkte niet, hoe langzaam van^deD heuvel afj, een stoet nadert: knapen, jongelingen, mannen trokken, proeëssiegewijs, voor waarts langs de dame, om zich naar den doodenakker te begeveü. De klokken zwij gen; do bedevaartgangers echter heffen het lied aan: „Het leven is de wereld weergegeven, Alomme klinkt, een kreet vaD vreugd en [dankbaarheid 1 Ook wij verheffen onze zegezangen Tot dank aan Hem, Die ons het heil be- [reidtl" Luide steeg uit aller harten de dankbeê omhoog eD eerbiedig bewoog de stoet zich naar het kerkgebouw. „Wat zijn die menschen toob gelukkig, en hoe ongelukkig voel ik mij 1" fluisterde de weduwe. „En hoeveel kruisjca heeft zoo meDig hun ner te dragen, te dragen in armoede en ontbering, in ziekte en ellende, wat gij niet hebt, en tocb zijn zij verheugd cn verblijd in den Heer I" antwoordde haar een 6tem uit het binnenste haars harten. „Wees gelaten 6D geef u over aan Gods wil." „Hoe menigeen dezer kleinen zou gemist kunnen worden,, die nu in den Hemel zou komen, od later wellicht niet meer, en mijn zoon, mijn eenige troost is gestorven!" „En weet gij dan zoo zeker", antwoordde haar de stem van haar geweten, „of uw jongen ook in den Hemel zou zijn gekomen, indien hij in leven was gebleven? Wie weet, of gij hem niet slecht hadt opgevoed en wat kortaf. „Maar dat doet alles niets ter zake", ging hij driftig verder, „het accept moet vandaag betaald worden en daarmee basta." „Maar ale het nu niet betaald kan wor den?' vroeg de ander. „DaD zijn de gevolgen voor rekening van den schuldenaar", antwoordde de heer Van der Schie koel; „dergelijke lieden zijn altijd in nood." „Niet zoozeer als mijnheer Wilgers"? her nam de boekhouder. „Maar gij zoudt mij een geheim vertel len", hervatte Van der Schie, „wat heeft daarmee het accept van mijnheer Wilgers te maken? Of is het soms zijn onmacht om te betalen, dat gij mij als geheim hebt meege deeld Dan hadt gij u gerust al die woorden kunnen sparen, want ik zou het zonder u ook wel te weten zijn gekomen." „Ach neen, het is iets anders, iets ergers nog", antwoordde de boekhouder... Een oogenblik aarzelde hij nog, toen mompelde hij schier onverstaanbaar: „Het moet", en ging luid voort: „Het is een geheim, dus niet bestemd voor de ooren van het publiek; ik deel het u mede, mijnheer, omdat ik weet, dat gij het niet zult schenden en vooral omdat ik hoop, dat het voor u een reden zal zijn mijnheer Wilgers ndet al te hard te vallen." „Komaan, ik ben er nieuwsgierig naar", zeide de heer Van der Schie. „Zooals u misschien weet", hernam de boekhouder, „heeft mijnheer Wilgers een zoon, die, helaas 1 niet aan de verwachtin gen zijner ouders beantwoordt, maar zeer verkwistend leeft en zijn vader duizenden heeft gekost; die zoon heeft zich zelfs niet ontzien oneerlijko middelen aan te wenden om aan geld te komen en zoo heeft hij deze week zijn hand geslagen aan de kas der Groote Sociëteit, waarvan de heer Wilgers president, en die wegens afwezigheid van den penningmeester eenigen tijd onder zijn hoede is. Gij kunt u thans een begrip vormen van de verlegenheid, waarin de heer Wilgers verkeerthet geld zal hij natuurlijk aanvulleD, maar de minsto argwaan, de minste achterdocht bij het niet-betalen van wissels en dergelijke of het kras optreden van een scliulaeischcr is voldoende om hem ongelukkig to maken." Met een zonderlinge uitdrukking op het gelaat en een glaDs in de oogen, waarvoor die boefldiouder willekeurig terugschrikte, zag de heer VaD der Schie een oogenblik zijn bediende aan. Toen zeide hij met lang zame stem tot zichzelven: „Hot uur der wraak is gekomen." Ontzet deinsde zijn bedieude achteruit. „O, ik heb te veel gezegd," riep hij uit, „gij zijt zijn vijand Had ik dat geweten! O, k smeek u, mijnheer, zeg niels vaD hetgeen ik u heb medegedeeld „Ik heb nooit- de zaken van een ander ver klapt," antwoordde de heer Van der Schie bedaard „Denk er om, dat het accept ge presenteerd wordt," voegde hij er bij. Gewoonlijk deed mijnheer Van der Schie na het diuer eeD wandeling Ook nu ver loochende hij die gewoonte niet. 't Was heerlijk weer en hij richtte onwil lekeurig zijn schreden naar buiten. De fris- sohe lucht, die hem te gemoct stroomde, deed hem goedmaar hij had geen oog voor het landschaphet gezang der vogelen drong niet tot zijn ziel door; de verkwikkende bui tenlucht, de omgeving, zoo geschikt het ge moed tot edele, blijgeestige gedachten te stemmen, stortte geen reino, verheven ge voelens in zijn hart. Daarbinnen was het zou er dan van hem en u zijn geworden?" „Ach, wat heb ik aan nnjn leven? Waar toe dient mij mijn vermogen, mijn leven, miju hart, als ik niet weet, waarvoor dat alles te gebruiken?" Op deze vraag ontving zij geen antwoord. Langzaam trad dc stoet op de kerk toe en verdween iD het straatje. Allen zijn uit haar oog verdwenen. Do verlaten weduwo begeeft zich terug naar huis Daar, aan het trapje, dat naar het kerkhof voert, staat, verborgen in de scha- 'duw, een kleine, donkere gestalte, 't Is een knaapje. Hij ziel. den stoet na en verlaat dan half treurende zijü plaats en wil heen gaan- Een diep medelijden vervult eensklaps de treurende vrouw. „Zou dat arme kind zoo hulpbehoevend en eeDzaam, haar niet kunnen antwoorden op haar laatste vraag?" Zij treedt nader. Verschrikt ziet het veDtje op, als zij hem vriendelijk aanspreekt en vraagt: „Wat doe je hier zoo alleen? Je vader eD moeder zullen op je wachten I" „Ik heb niemand meer", was het ant woord. „Ben je niet mee geweest 1" „Neen, men kon mij niet gebruiken." „Ben je dan ook niet bij het Paaschvuur op deD berg geweest?" „Ik had geen fakkel," snikte het kind; „verledeD jaar had vader er een voor mij gemaakt, maar..." „Maar?" „Vader lb gestorven en moeder ook, en nu donker, een zwarte nacht. Het was slechts de wraak, die hem bezighield; de wraak^ die nu en dan een lach op zijn gelaat deed verschijnen. Ha, zijn vijand, zijn ouden me dedinger vernederen hem nederwerpen van de hoogte, welke hij had bereikt, hem stoo- ten van de plaats, welke hij hem onrecht matig ontroofd hadhem op zijn beurt cin- delijk een bloedende wonde aan de ziel toe brengen,... hal hij sidderde van boosaardig genot. Geboeid lag de vijand aan zijn voeten, dc gelegenheid was zoo schoon Wilgers zou niet kunnen betalen, hij zou hem dwingen; het onvermogen van zijn vijand zou aan het daglicht komen, de kas der Sociëteit worden opgeëischt, de diefstal bemerkt en... schande, eeuwige schande zijn deel zijn. „Het uur der wraak is gekomen," her haalde de wandelaar bij zichzelven. Hij stond een oogenblik stil en ontdekte, dat hij reeds vrij ver van de stad was afge dwaald. Hij ging terugkeeren. Om zich te vergewissen, of hij wel den juisten weg volgde, zag hij rond, en nu cpvst bemerkte hij, dat hij zich tegenover een kerk bevond, een hoogst eenvoudig, schilderachtig gele gen kerkje, dat geheel bij het landelijke der omgeving paste. Do half geopende deur, met eeD groenen rand van klimop omlijst, nood de als tot binnenkomen. Van der Schie dacht na. De belofte, aan zijn vrouw gedaan, schoot hem te binnen. Half nieuwsgierig trad hij het Godshuis binnen Aan de deur bleef hij een oogen blik staan cn keek rondom zich. Bij al den eenvoud, welke er heerschte, zag het er plechtig uit daar binnen; een onwillekeu rig gevoel van ontzag kon dc binnentre dende niet onderdrukken. Do majesteit Gods doet zich in de nederigste stulp, waar Zij zich gewaardigt zich te vestigen, kennen. Zonderlinge gevoelens maakten zich van hem meester. De avondzon verguldde de kleine boogven sters en zette het kerkje een eigenaardigen luister bij. Het geheimzinnige, het plechtige der omgeving werd er niet weinig door ver meerderd. Ongekende aandoeningen overweldigden het hart van den peinzende. Een ongewoon gevoel van eerbied doortintelde zijn ziel, en eeD gebed, dat zich nog ib geen woorden kon uitspreken, welde op in zijn gemoed. Een heldere straal der avondzon viel op zijn bleek cd peinzend gelaat; een heldere straal der Goddelijke genado had zijn ziel getroffen. En evenals de milde zonnestralen do bloem doen ontluiken cn haar schoonhe den ten toon spreiden, zoo ook verwekt do genade van Boven ed« !c aandoeningen in 's menschen ziel Hij 6maakto het zoet geluk van een, dio uo Tange maandeD, jaren zelfs van geen be rouw, geen liefde tot God, terugkeert tot do erkenning van zijn feilen, wanneer jeincLl.jk het zware juk, dat hij allengs gewoon werd te torsen, hem van de schoudere wordt ge nomen, wanneer allo schuld, die hij tegen over zijn Schepper op zich geladeD had, hem eensklaps is kwijtgescholden, hij zich van alles ontdaan, verlicht cn vrij gevoelt. Van der Sehie verliet de kerk. Een heer lijk licht was voor hom opgegaan; de oogen des* goloofs, dio bij hem zoolang gesloten waren, waren hem opengegaan; hij zag thans duidelijk en helder om zich heen. Al de theorieën van zijn ongeloovigo vrienden kwamen hem nu bespottelijk voor- Wat beteekenden zij, die opgeschroefde woorden, dio geleerde termen 1 ben ik heel alleen." Do weduwe voelde, hoo haar hart wanner klopte. Nog oen poosje praatte zij met het kind en aJ meer en meer bevond zij zich getroost en toen de knaap haar eindelijk een hand gaf. daar hu weg moest, voelde z\J zich godroDgeD het verlaten weesje tot zich tc nemeD. De gedachte voor hem tc zorgen en iets nuttigs vaD hem te maken, vervuldo haar geest eu zij was gelukkig. Zij beloofde, dat hij morgen terug mocht komen, toon ging zij naar binnen cn vertelde allea aan haar broer. Deze verhaalde liaar, hoe de rooe- idor van den joDgen vroom afgestorven' wan, maar bij raadde, haar aan eerst rijpelijk te overwegen, alvorens een besluit te ne men. „Doo, wat ge goedvindt, maar bedenk u vooraf, eer go hem aanneemt." En Locd de weduwe in haar kamer haar kerkboek opensloeg, viel haar eerste blik op de woorden: „Moeder, zie uw zoon; Zoon^ zie uw moeder I" Haar besluit, stond vast. Den volgenden dag, Paasehinaandag, werd alles geregeld en DOg dieDzelfden avond bad de arme wees eoo moeder, de moedor ceK kind teruggevonden. Geheel als haar eigen' kind nam zij hem tot zich en voedde hom op* Hij is braaf gebleven. Heden geniet zij een rustigen oudeD dag bij hem. En telkenmale, wanneer het Paaschieest nadert, herinnert hij zich vol dankbaarheid, hoe de goddelij ke Voorzienigheid eens zijn levenslot geleid de!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9