Een Paaschei.
P a a s c li in o r g e n.
Wekelyksehe Kalender.
Stofgoud.
ALLERLEI
i» iii PP
lÉI wÊk. WÈk
iiÊk HU slSÉ Jip
Zijn geloof was wedergekeerd.
Thuis knielde een vrouw neer en, haar
betraande oogen omhoog heffend, bad kg
met smeokende «tem: „Heer, verhoor mijn
gebed, geef hem het licht dee geloof
weder 1"
Het schemerde reeds stqrk, toen Van der
Schic zijn woning weder bereikte. In de
spreekkamer wachtte iemand op hem. Hij
ging er heen, maar moest de lamp ontste
ken, alvorens iiij de lange zwarte gedaante
herkende, die daar voor hem stond.
Toen ging hij onwillekeurig een stap
achteruit.
Sinds het oogenblik van hun vijandschap
had liij geen ontmoeting met Wilgera meer
gehad, en thans stond deze voor hem.
Zwijgend stonden beide mannen een oogecr
blik tegenover elkander. Beider aangezicht
was bleek en in hun trekken vertoonde zich
een pijnlijke spanning.
„Gij weet, waarvoor ik kom," zei de heer
Wilgers eindelijk.
„Ik weet het," klonk het antwoord.
„Ik heb vernomen, dat gij mijn toestand
kent," hervatte de heer Wilgers, eenigszins
6pijtig en op afgemeten toon, „ik zou het
u niet hebben gezegd, omdat ik weet, dat
het gebeurde een muur tusschen ons heeft
opgetrokken. Thans kom ik echter toch tot
u, met de vraag, of deze omstandigheden
geen invloed op uw besluit kunnen hebben.
Ik vraag u dit niet voor mij, maar voor
mijn huisgezin."
De wraakzucht welde met onweerstaan
bare kracht op in het hart i an den bekeer
de; een oogenblik weken zijn goede gevoe
lens. Het denkbeeld zijn gehaten vijand in
zijn macht te hebben, hem morgen wellicht
onteerd te zien, schandelijk vervallen van
de plaats, welke hij hem had ontroofd, be-
heersehte ziju gemoed. Zijn oogen schitter
den onder hun zware wenkbrauwen, een
nijdige glimlach teekende zich om zijn mond
en hij schudde langzaam het hoofd.
„A, gij neemt wraak," riep Wilgers op
sraartelijken k>on uit, „gij herinnert u wat
ik u eens toevoegde (hij liet het hoofd op
dc borst zinken), ja, zoo is het lot, dat ons
drijft, verleden jaar zegepraalde ik, thans
is het uw beurt, gij kunt u wreken, genieten
van dc wraakik vergat, dat zij een der
grootste genoegens is van de menschclijke
ziel. Welnu, geniet 1"
In zijn sfc^m klonk een doffe wanhoop; hij
keerde zich langzaam naar de deur, om het
vertrek tc verlaten.
Zwijgend staarde Van der Schic hem na.
Er was plotseling verandering in zijn wezen
gekomen; de cynische hardheid verdween
uit zijn trekken; de gevoelens, welke hem
straks in het eenvoudig dorpskerkje over
weldigd hadden, maakten zich ook thans
van hem meester, hij herinnerde zich wat hij
straks gebeden had: „Vergeef ons onze
schulden, gelijk ook wij vergeven onzen
schuldenaren."
Kort, maar hevig was de strijd, in zijn
borst gevoerd. Toen greep hij zijn ouden
vijand bij den arm en trok hem in de kamer
terug.
„Luister," zeide hij, „gij zegt dat de
wraak het zoetste genot is van den mensch,
ik zeg u echter, dat het schenken van ver
geving de grootste vreugde is van den Chris
ten dat ik van mijn besluit afzieik denk
aan geen wraak meer. Omdat ik het vorig
jaar met Paschen ter kerke ging, wisfc /gij
mij tc benadeelenwelnu, dezelfde reden is
thans oorzaak, dat ik mijn plan laat varen,
dat ik van uw verlpgenheid geen gebruik zal
maken om mijn wraak te koelen, eenvoudig
omdat ik geen wraak meer gevoel; integen
deel, gij kunt thans op mijn hulp rekenen."
Met stomme verbazing staarde de ander
hem aan, hij meende, dat hij dit alles hoor
de in een droom.
„Hoeveel ontbreekt er aan de kas der
Sociëteit vroeg dc heer Van der Schic be
daard en haalde zijn portefeuille voqr den
dag. „Ik zal je dc som leenen."
Maar thans kwam zijn vijand, neen, hij
was het niet meer, thans kwam Wilgers tot
inkeer en erkenning.
„Nu zie ik, wat uw godsdienst voor
schrijft", zeidc hij, tot tranen toe geroerd;
„nü leer ik de weldaden kennen, welke hij
over de wereld uitstort.; nu begrijp ik den
eerbied, welke u \of>r dat geloof vervult;
nu begrijp ik ook zijn verheven standpunt,
ver boven alle menschelijk gevoel."
„Doe er uw voordeel mee", was alles, wat
Vau der Schie zeidc.
Twee dagen later was het Paschen. Onder
de talrijke menschenraassa, welke dien dag
tempelwaarts ging niet alleeD, maar ook
tot de tafel des Heeren naderde, behoorden
ook Van der Schio en zijn echtgenootc.
Wat er in beider gemoed omging waag ik
niet te schetsen.
Het schoonc voorbeeld van Van der Schie
bracht den heer Wilgers tot inkeer.
Ja, het was waarlijk een heerlijke
Paschen 1
Het. was in de ontzettende dagen der Com
mune. De revolutie, wreed en lafhartig, had
de gijzelaars en de geestelijkheid, ongewa
pende, niemand bedreigende personen, ter
dood veroordeeld. De moordenaars schrok
ken nog terug voor hun euveldaad. Mgr.
Darboy, do aartsbisschop van Parijs, behoor
de ook tot de gevangenen van do citadel La
Roquette.
In een der hoofdwachten van Parijs zaten
leden der Commune en officieren der op
roerlingen te praten en te schertsen. Onder
hen bevond zich ook kolonel Arpentini. Hij
zeide niet veel en bepaalde zich tot luisteren.
Maar eensklaps stond hij op en sprak:
,,0ch kom, ik moet ook eens een aardig
voorvalletje verhalen. Go weet, we zijn in
den Paaschtijd, en raadt eens wat ik van
morgen op de griffie van La Roquette go-
vonden heb? Ge raadt het in geen twintig
keer."
„Nu, zeg het maarl" riepen verscheiden
luidruchtige stemmen; „wij geven het al
op
„Een Paaschei."
„Bon je mal 1 Een Paaschei 1"
„Wis en zeker. Een Paaschei, dat een dwa
ze oude vrouw zelve is komen brengen, met
de boodschap, dat het voor burger Dar
boy was."
Daar de officier aan den spotlach om de
lippen zijner toehoorders bespeurde, dat zij
aan zijn woorden sterk twijfelden, haalde
hij het ei uit zijn zak en liet het over ue
tafel van het wachthuis rollen.
Een der aan zi tienden ving het op, om het
niet op den grond te laten vallen.
„Wij moeten weten wat daar wel in zit",
zei een hunner. „Als h€fc een gewoon ei is,
doen wij het op de sla; het kan m geen ge
val kwaad, zoo'n Paaschei."
„Ik wed", riep een andere stem, „dat er
een rozenkransje in zit
„Ik wed", schreeuwde een ander, „dat er
medailles in zitten
Om aan de onzekerheid een einde te ma
ken, tikte hij, die het in de hand hield,
het' ei op de tafel stuk, en haalde er een
in vieren gevouwen briefje uit.
„Wel, wel," nep een basstem, „daar be
hoeft ge nu zoo hard niet om te lachen; dat
is een samenzwering van de koninklijken,
die wij daar op het spoor zijn."
„Lees gij het dan maar eens hardop voor I"
riepen verscheidenen der aanwezigen, „als
gij nu al weet wat cr in staat."
Do aangesprokene voldeed aan. het verzoek
en las niet luider stem den inhoud van het
briefje, luidende;
„Monseigneur 1
„Daar ik geen kans zag osn in de ge
vangenis van Uwe Doorluchtige Hoog
waardigheid te komen neem ik deze klei
ne list te baat om de diepe dankbaar
heid te betuigen, die iU voor Uwe wel
daden verschuldigd ben. Zonder U, zon
der de aalmoezen, die ik dagelijks van
U ontving, zoüden mijn twee klein-kin-
deren, sedert zoo langen tijd reeds ziek,
-al gestorven zijn. De bittere armoede,
die na het beleg der stad ontstaan is,
zouden wij niet zijn doorgekomen. En
thans zijn zc bedden weer gezond en
frisch, en vragen Uw zegen. Alle
dagen, 's middags om twee uren, zal ik
met de kinderen dicht langs do gevan
genis wandelen. Och, Monseigneur, strek
dan Uwe handen zegenend over hen uit,
en ik twijfel niet, of zij zullen wel gezond
blijven; en dit zal ook hun grootmoeder
kracht geven."
Dit aandoenlijk schrijven maakte niet
den minsten indruk op de hier vergaderde
lieden, die zich door afgunst, nijd en on
godsdienstigheid tot de lafste wreedheden,
zooals het doodschieten van krijgsgevange
nen en weerlooze personen, lieten vervoeren.
Nu en dan werd het voorlezen onderbroken
door een ruwen, schorren schaterlach.
„Maar dat is wezenlijk kluchtig!" riep
een hunner, die niet meende wat hij zeide.
„In alle geval is de samenzwering niet
gevaarlijk," hernam een ander meesmui
lend, en zag den officier, dde daar 't eerst
van gesproken had, spotlachend aan.
„Staat er geen naam onder? De naam van
die burgeres dient in do dagorder opgetee-
kend te worden."
„Een naam Ja toch," zeide de voorlezer,
„het is onderteek end. 't Is geen" duidelijke
hand. Waclït eens even! Clémence...... Clé-
mence ArpenArpentini."
Aller oogop, wendden z.ich nu naar den ko
lonel, die het ei had meegebracht, om vap
hem opheldering te vragen. Hij werd wit als
de muur; voor zijn oogen trok een floers;
zweetdroppels parelden op zijn voorhoofd;
hij moest zich aan de tafel vasthouden.
„Wat beteckcnt dat nu?" bromden ver
scheidene stemmen, en men zag hem achter
dochtig aan.
Eindelijk kreeg de kolonel de spraak
terug.
„Clémcnce Arpentini", stamelde hij, „Clé
mence Arpentini l Dat is mijn moeder. Mijn
moeder, die na den dood van mijn vrouw de
beide kinderen tot zich genomen heeft, en
die ik aan hun lot overliet. Ik wist niet,
dat zij 't zoo armoedig hadden Zij hadden
niet eens brood in huis 1" En hij sloeg zich,
dit zeggende, voor het hoofd. „Ellendeling!
die ik ben
Deze woorden sprekende vloog hij op,
greep zijn gegalonneerde pet en liep driftig
het vertrek uit, zonder te groeten.
Alle gelach wae verstomd Men zag elkan
der verlegen en treurig aan; niet een van
de aanwezigen, of hij verkeerde'onder den
indruk van de ontzettende wanhoop van zijn
kameraad. Er werd geen woord meer gespro
ken; de een na den ander verliet zoo spoe
dig mogelijk de zoo sombere kamer.
Wat is er van kolonel Arpentini gewor
den, nadat hij de hoofdwacht verliet?
Niemand weet zulks met stelligheid te zeg
gen. Er wordt verondersteld, dat hij in een
gevecht tegen de gGregeldo troepen van Mao
Mahon doodelijk gewond werd, en zijn lijk
in de verwarring, met dat van mindere sol
daten in één kuil begraven is. Zijn naam
komt althans niet voor op de doodenlijsfcem
van het leger der Commune, noch op de star
ten der vluchtelingen, die, na den val der
Commune, naar het buitenland uitweken.
Men verhaalt alleen, dat op het oogenblik,
waarop mgr. Darboy zou vallen onder de
kogels der Communards, een hoofdofficier
met in flarden gescheurde uniform, waar
langs bloed stroomde, op den aartsbisschop
toeliep, voor hem op de knieën viel on
smeekte: Monseigneur, ik ben doodelijk go-
kwetst; geef mij Uwen zegon, zooals gij dien
aan mijn familie gegeven hebt."
Op, op, nog eer 't begint te lichten,
Ontwijk het leger van uw smart,
Waar telkens bange droomgezichten
De ruste rooven van uw hart.
Op, naar den akker van Gods dooden,
Ter beêvaart naar een dierbaar graf;
En wacht daar op de vochte zoden
Het naadren yan den morgen af.
Een dag des heils zal spoedig rijzen;
Reeds wacht Natuur met ongeduld;
Met nieuwe toDgen zal zij prijzen
Het licht, dat haast de kim verguldt,
En op die eerste jubelgalmen
Ontwaakt aldra met blijden geest
Der Christnen schaar en mengt haar Psalmen
In 't schepping8hallel op dit feest.
Straks werpt de Paaschzon keldfe stralen
Op tempeldak en torenkruis,
En vrooljjk op'uen zich do zalen
Yan domkerk en van bedehuis.
Eó» lied weerklinkt van Zuid tot Noorden:
Der volkren liefde, lof en dank
Zal 8tjjgen in de reinste akkoorden
Yan Psalmgeruisch en orgelklank.
Maar aan het hoofd der breede reien,
Die opgaan in hun feestkleed^,
Gaan zjj, die om hun dooden schreien.
Bij 'fc naad'ren van dit Hooggetij:
Als de eersten van de duizendtallen,
Groet grj 't in stilte en donkerheid;
De dag van 't Paaschfeest is voor allen,
De morgen is voor u bereid!
Komt, om uwo offers dan te brengen,
In 't heiige op der dooden hof;
De tranen, die gij hebt te plengen
X), brengt ze hier op 't dierbaar stof;
Wijdt onbespied op deze zode
De beden, waar uw ziele in leeft,
Als d' Oosterbalsem, die aan 't doode
Nog lang den geur des levens fgeeft.
De nacht brengt u steeds rouw en zorgen,
Geen daq -vercli-bft uw duisternis:
Maar de aarde beeft tocb éénen morgen
Waarop u 't licht ontstoken is;
Brengt dan uw beên en offergaven
In de uchtendscheeinring herwaarts heen,
En nieuw verschijnen de oude graven,
En 't zegel wykt van iedren steen.
Dan hoort ge een lieflijk, vriendlijk fluisteren
In 't suizen van den morgenwind,
En 't is als moogt ge een woord beluisteren
Yan uw tc lang beweenden vrind.
Het kloppend harte slaat u ruimer,
Wie verre scheen is hier nabij;
De dooden, die gy dacht in sluimer.
Zij schijnen vroeg ontwaakt als gij....
Daar rijst, vol heerlijkheid en luister.
De zon in majesteit omhoog,
En de aard, nog pas gehuld in duister.
Wordt licht wordt hemel in uw oog;
De bergen blinken, heesters bloeieD,
De boomen waken vroolijk op,
En 't graf zelfs, waar nw tranen vloeien,
Versiert zich met gebloemte en knop.
0 weelde, o vreugd, niet uit te drukken!
Gy ziet den opgang van dat licht,
En vraagt in heilig zielsvcrrukken,
Wie hier dat wonderwerk verricht?
En 't antwoord klinkt u bij de groeve:
„De Heiland, Die verrezen is,
„SpTeekt in dit morgenuur den droeve
„Hier toe in een gelijkenis."
Dr. R. Bennink Janssonius.
Een middel om ^iclt te vergewissen op
welken dag in een toekomstig of
verloopen jaar het Paaschfeest valt.
Het Paaschfeest wordt niet, evenals het
Kerstfeest byv., op een vasten datum gevierd,
maar valt ieder jaar verschillend; en aange
zien, met uitzondering van den Advent, alle
beweegbare feestdagen van het Paaschfeest
afhangen, zal het zeker velen aangenaam zijn,
een middel te weten, om in hot verleden of
in de toekomst den datum van het Paasch
feest te kunnen vaststellen.
Men ga hiervoor op de volgende wjjze
te werk:
Men deele het jaartal door 19, verwaarlooze
het quotient en noeme het overschot a; door
4 en noeme het overschot bdoor 7 en noeme
het overschot c. Men vermenigvuldige voorts
a met 19, voege 23 bij het product en deele
de som door 30; het overschot noemende d.
Men telle vervolgens te zamen2X6, 4 X c,
0 xd en het getal 4. De geheele som, door
7 gedeeld zijnde, wordt bij het overschot het
getal d gevoegd en deze laatste som wijst
dan aan, hoeveel dagen na 22 Maart het
Paaschfeest zal invallen.
Bijv. voor 1818, in welk jaar het zoo vroeg
mogelijk (22 Maart) gevierd is, heeft men:
a =13, ft 2, c 5, d 0,
derhalve
2ft 4c-+-0d
is is is
4 -f- 20 -+- 0 4 28
Dit (de som 28) gedeeld door 7 geeft als
overschot 0 en dit gevoegd bij d 0 toont
aan, dat het Paaschfeest 0 dagen na 22 Maart,
dus op dien dag zeiven, gevallen is.
Ten opzichte van deze berekening moet nog
worden opgemerkt, dat de vetgedrukte ge
tallen ^3 en 4 niet vast zijn, maar alleen
voor de 19de eeuw gelden.
Alvorens dus nog een voorbeeld met dit
jaar (1902) te geven, laten we een lijstje
volgen van de veranderingen, die de beide
genoemde getallen ondergaan, hot lijstje loopt
van het jaar 1583 (toen de Gregoriaansche
kalender werd ingevoerd) tot het jaar 2999:
1583-1099222
17Ö0-1799233
1800-1899 234
1900-1999215
2000-2099246
2100-2199246
2200-2299250
2300-2399../.. 261
2400-249925.1 -
2500-2599 262
2600-2699 273
2700-2799 274
2800 2899 27 4
2900-2999285
En nu ten slotte het voorbeeld met het
jaar 1902:
Gedeeld door 19 krijgt men als overschot 2 0
4 2=5
n n 1 ii dij d 5 C
0 2 vermenigvuldigd met 19 38 2430
blijft als overschot 2 d.
derhalve: 2x6 4
4 X c 20
6 X d= 12
plus 5
417 blijft als over
schot 6 cl 8 toont dus aan, dat dit jaar
8 dagen na 22 Maart dus 30 Maart hot
Paaschfeest valt.
Zondag.
Indien gij dan met Christus opgewekt
zijfcj zoo zoekt de dingen, die boven zijn.
Maandag.
Ontwaakt gij, die slaapt, en sta op uit de
dooden, en Christus zal over u lichten.
Dinsdag.
Het kan geen waarheid zijn, die dc kracht
van het zwaard noodig heeft om ingang te
vinden; sleoht-s een leugen kan men iemand
opdringen, een beleediging voor den men-
schelijken geest.
Woensdag.
Waar geluk berust niet op uiterlijke be
zittingen, maar op de wijsheid, die bestaat
in beoefening der deugd.
Donderdag.
Schenk geen geloof aan wie een oordeel
[velde,
Als gij de bron niet kent, waaruit het
[welde.
Vrijdag.
Gij noemt manie bij een ander een gewoon
te, die verschilt met dc uwé..
Zaterdag.
Wat niet kan worden vermeden,
Moet met geduld geleden.
RECEPT.
Crème met bitterkoekjes.
Neem 1/2 liter room ©n 1/2 liter melk
en kook dit met een oitroenschil. Roer 6
of 8 eierdooiers met 160 gram suiker
en voeg langzaam schenkend den war
men room er bij. Zet de pan met dc eie
ren en melk au bain Marie, roer voorzich
tig tot de vla gebonden is. Voor het opdie
nen éohenkt ïnen de vla op een schotel, dio
georneerd wordt met 2 1/2 ons bitterkoekjes.
CORRESPONDENTIE. - H. de G., te B.
Wij kunnen U mededeelen, dat w\j binnenkort
aan Uw verlangen zullen voldoen en een
Damopgcivc zullen plaatsen.
Menige roman van een Engelschen Die*
kens, een Franschen Daudct en een Hok
landschen Van Lennep heeft ons als lezers
tranen doen schreien. Dat kwam van het
melodramatische, d. i. dat, wat onze zinne»
lijke en gomoedsgevoeligheid aandoet.
Ik heb een afkeer van alle lijdensprcdi-
king, waarbij het daarop wordt aangelegd,
wanneer het 't ontzettend uiteinde van
Jezus van Nazareth geldt. Ik word wreve
lig zoodra ik merk, dat het er op wordt
toegelegd, de hoorders tranen van meege
voel te doen storten.
Bij dit onderwerp gaat het om een bree-
dere en diepere levensbeschouwing, welke
meer eischen stelt aan het gemoedsverstand,
dat -zich geplaatst ziet voor zielkundige en
wijsgeerigc raadselen, die eerder stomme
verbazing haast zei ik: verbolgenheid*
wclfcken, dan oogenblikkclijke roering over
het feitelijk droevige en aandoenlijke van
het lot van den held.
Voor de hoogste kunst en voor de hoogste
godsdienstpredikmg ook is het leven zelf
meer tragisch van werking dan eenige pijn
lijke gebeurtenis in een bijzonder leven. En
wij menschen hebben ons meer te verbaz< i
over het zelfvoldane, dat zich bij ons vooi-
doet bij eigen tijdelijk geluk te midden van
het mysterie van alle bestaan, dan over do
smart, welke zich uit wanneer wij 6taan
rondom een pasgedoiven graf.
Vrij naar Arthur Symons.
Want het ia-waar in meer dan één betee-
kenis, dat wij zijn datgene, waaraan wij
deelnemendat ons eigenlijk wezen is dat
gene-, 'wat wij in anderen lezen en wat zij
in ons lezen, en dat God eeuwige werkelijk
heid is, welke dat geven en ontvangen va»
het leven mogelijk maakt. Dat is het deel
genootschap, dat wij elk met elkander heb
ben, dat is het deelgenootschap, dat wij met
God hebben.
John Trevors.
„Wat ziet die moordenaar er verschrik
kelijk uit," fluisterde een dame in do recht
zaal haar man in. ,.Ik zou niet naast hem
durven zitten."
„,Ssst!" liet haar echtgenoot waarschu
wend hooren. „De moordenaar is er nog
niet. Dat is zijn verdediger."
Rechter: „Er wordt je ten laste gelegd, dat
je verleden Zondag je buurman mishandeld
hebt. Weet je niet dat dat strafbaar is?"
Beklaagde: „Ik zal 't den volgenden keer
op 'n anderen dag doen, edelachtbare."
Vader (tot zoon): „Nu jc zelf in zakenl
komt, jangen, wil ik je nog eens de waard»
van het spreekwoord „Eerlijk duurt het
langst" voorhouden. Eerlijkheid is in deni
handel alles. En als je de wetten bestudeert,:
zul je verbaasd staan als je ziet, wat men
in handelszaken mot allemaal kan doem
zonder oneerlijk te worden."
Jonge mannen, luistert naar goeden raad
en let bij de keuze van een vrouw-op de
muziek, die zij speelt
Heeft zij voorkeur voor Strauss, dan is
zij beuzelachtig; voor Beethoven, dan is zij
onpractisoh; voor Liszt, dan is zij ambi
tieus; voor ^Yerdi, dan is zij sentimenteel;
voor Offcnbaeh, dan is zij lichtzinnig; voor
Gounod, dan is zij gemaakt; voor Mozart,
dan is zij preutsch; voor Flofcow, dan is zij
ordinair; voor Wagner, dan is zij niet rcchfc
wijs.
Het meisje, dat „la Prière d'une Vierge"
afhamert, zal in don regel een goede huis
houdster zijn en gezond van lijf cn leden.
Maar als zij in een calioot japon „Homo
sweet home" speelt, dan kunt gij ten vollo
uw vertrouwen op haar stellen.
Het antwoord op de Vraag der vorige week.
luidt: In de maand Februariomdat deze de
kortste maand is.
De oplossing van het Raadsel is: Musi»
Sacrum.
De ontcijfering van 't Geheim Schrift en
de oplossing der Schaakopgave geven wij in'
het nummer der volgende week.
SCHAAKOPGAVE.
'W"77
■■ij f
'A'ffl,,';- SO- 4
Lil® é'Mm,
wm m# -fom,
i -4 mm
a bed e fgh
Wiu
Wit zet en geelt met den derden zet mat.
Ontcijfering van Geheim Schrift.
Men kan, bfjv. op briefkaarten, iota
schreven, dat niet ieder terstond lezen
kan, maar begrepen wordt door hem i
of haar, voor wien of wie de brietkaart
bestemd is, zoo men te voren afspraak
heeft gemaakt, om in plaats van de a
ais eerste ietter te gebruiken, de b daar-
voor te nemen, zoodat waar de 6 ihoest
staan, de c komt, enz. Wanneer der
halve iemand naar die afspraak wilde-
schrijven goeden morgenzou hy dit'
aldus zetten:
fndcdm Inqfdm.
Beproeft nu eens, jonge vrienden en
vriendinnen, die door de vacantie tijd in
overvloed hebt, het volgende versje te
verklaren:
Iz, ejf nfu eppsofo xbt hflsppoe,
Jt ov hflsppoo nfu ffsf.
Ejf ijfs jo bsnpf iffgu hfzppoe,
Jt ov efs iffsfo Iffsf.