Een Paaschei. P a a s c li in o r g e n. Wekelyksehe Kalender. Stofgoud. ALLERLEI i» iii PP lÉI wÊk. WÈk iiÊk HU slSÉ Jip Zijn geloof was wedergekeerd. Thuis knielde een vrouw neer en, haar betraande oogen omhoog heffend, bad kg met smeokende «tem: „Heer, verhoor mijn gebed, geef hem het licht dee geloof weder 1" Het schemerde reeds stqrk, toen Van der Schic zijn woning weder bereikte. In de spreekkamer wachtte iemand op hem. Hij ging er heen, maar moest de lamp ontste ken, alvorens iiij de lange zwarte gedaante herkende, die daar voor hem stond. Toen ging hij onwillekeurig een stap achteruit. Sinds het oogenblik van hun vijandschap had liij geen ontmoeting met Wilgera meer gehad, en thans stond deze voor hem. Zwijgend stonden beide mannen een oogecr blik tegenover elkander. Beider aangezicht was bleek en in hun trekken vertoonde zich een pijnlijke spanning. „Gij weet, waarvoor ik kom," zei de heer Wilgers eindelijk. „Ik weet het," klonk het antwoord. „Ik heb vernomen, dat gij mijn toestand kent," hervatte de heer Wilgers, eenigszins 6pijtig en op afgemeten toon, „ik zou het u niet hebben gezegd, omdat ik weet, dat het gebeurde een muur tusschen ons heeft opgetrokken. Thans kom ik echter toch tot u, met de vraag, of deze omstandigheden geen invloed op uw besluit kunnen hebben. Ik vraag u dit niet voor mij, maar voor mijn huisgezin." De wraakzucht welde met onweerstaan bare kracht op in het hart i an den bekeer de; een oogenblik weken zijn goede gevoe lens. Het denkbeeld zijn gehaten vijand in zijn macht te hebben, hem morgen wellicht onteerd te zien, schandelijk vervallen van de plaats, welke hij hem had ontroofd, be- heersehte ziju gemoed. Zijn oogen schitter den onder hun zware wenkbrauwen, een nijdige glimlach teekende zich om zijn mond en hij schudde langzaam het hoofd. „A, gij neemt wraak," riep Wilgers op sraartelijken k>on uit, „gij herinnert u wat ik u eens toevoegde (hij liet het hoofd op dc borst zinken), ja, zoo is het lot, dat ons drijft, verleden jaar zegepraalde ik, thans is het uw beurt, gij kunt u wreken, genieten van dc wraakik vergat, dat zij een der grootste genoegens is van de menschclijke ziel. Welnu, geniet 1" In zijn sfc^m klonk een doffe wanhoop; hij keerde zich langzaam naar de deur, om het vertrek tc verlaten. Zwijgend staarde Van der Schic hem na. Er was plotseling verandering in zijn wezen gekomen; de cynische hardheid verdween uit zijn trekken; de gevoelens, welke hem straks in het eenvoudig dorpskerkje over weldigd hadden, maakten zich ook thans van hem meester, hij herinnerde zich wat hij straks gebeden had: „Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren." Kort, maar hevig was de strijd, in zijn borst gevoerd. Toen greep hij zijn ouden vijand bij den arm en trok hem in de kamer terug. „Luister," zeide hij, „gij zegt dat de wraak het zoetste genot is van den mensch, ik zeg u echter, dat het schenken van ver geving de grootste vreugde is van den Chris ten dat ik van mijn besluit afzieik denk aan geen wraak meer. Omdat ik het vorig jaar met Paschen ter kerke ging, wisfc /gij mij tc benadeelenwelnu, dezelfde reden is thans oorzaak, dat ik mijn plan laat varen, dat ik van uw verlpgenheid geen gebruik zal maken om mijn wraak te koelen, eenvoudig omdat ik geen wraak meer gevoel; integen deel, gij kunt thans op mijn hulp rekenen." Met stomme verbazing staarde de ander hem aan, hij meende, dat hij dit alles hoor de in een droom. „Hoeveel ontbreekt er aan de kas der Sociëteit vroeg dc heer Van der Schic be daard en haalde zijn portefeuille voqr den dag. „Ik zal je dc som leenen." Maar thans kwam zijn vijand, neen, hij was het niet meer, thans kwam Wilgers tot inkeer en erkenning. „Nu zie ik, wat uw godsdienst voor schrijft", zeidc hij, tot tranen toe geroerd; „nü leer ik de weldaden kennen, welke hij over de wereld uitstort.; nu begrijp ik den eerbied, welke u \of>r dat geloof vervult; nu begrijp ik ook zijn verheven standpunt, ver boven alle menschelijk gevoel." „Doe er uw voordeel mee", was alles, wat Vau der Schie zeidc. Twee dagen later was het Paschen. Onder de talrijke menschenraassa, welke dien dag tempelwaarts ging niet alleeD, maar ook tot de tafel des Heeren naderde, behoorden ook Van der Schio en zijn echtgenootc. Wat er in beider gemoed omging waag ik niet te schetsen. Het schoonc voorbeeld van Van der Schie bracht den heer Wilgers tot inkeer. Ja, het was waarlijk een heerlijke Paschen 1 Het. was in de ontzettende dagen der Com mune. De revolutie, wreed en lafhartig, had de gijzelaars en de geestelijkheid, ongewa pende, niemand bedreigende personen, ter dood veroordeeld. De moordenaars schrok ken nog terug voor hun euveldaad. Mgr. Darboy, do aartsbisschop van Parijs, behoor de ook tot de gevangenen van do citadel La Roquette. In een der hoofdwachten van Parijs zaten leden der Commune en officieren der op roerlingen te praten en te schertsen. Onder hen bevond zich ook kolonel Arpentini. Hij zeide niet veel en bepaalde zich tot luisteren. Maar eensklaps stond hij op en sprak: ,,0ch kom, ik moet ook eens een aardig voorvalletje verhalen. Go weet, we zijn in den Paaschtijd, en raadt eens wat ik van morgen op de griffie van La Roquette go- vonden heb? Ge raadt het in geen twintig keer." „Nu, zeg het maarl" riepen verscheiden luidruchtige stemmen; „wij geven het al op „Een Paaschei." „Bon je mal 1 Een Paaschei 1" „Wis en zeker. Een Paaschei, dat een dwa ze oude vrouw zelve is komen brengen, met de boodschap, dat het voor burger Dar boy was." Daar de officier aan den spotlach om de lippen zijner toehoorders bespeurde, dat zij aan zijn woorden sterk twijfelden, haalde hij het ei uit zijn zak en liet het over ue tafel van het wachthuis rollen. Een der aan zi tienden ving het op, om het niet op den grond te laten vallen. „Wij moeten weten wat daar wel in zit", zei een hunner. „Als h€fc een gewoon ei is, doen wij het op de sla; het kan m geen ge val kwaad, zoo'n Paaschei." „Ik wed", riep een andere stem, „dat er een rozenkransje in zit „Ik wed", schreeuwde een ander, „dat er medailles in zitten Om aan de onzekerheid een einde te ma ken, tikte hij, die het in de hand hield, het' ei op de tafel stuk, en haalde er een in vieren gevouwen briefje uit. „Wel, wel," nep een basstem, „daar be hoeft ge nu zoo hard niet om te lachen; dat is een samenzwering van de koninklijken, die wij daar op het spoor zijn." „Lees gij het dan maar eens hardop voor I" riepen verscheidenen der aanwezigen, „als gij nu al weet wat cr in staat." Do aangesprokene voldeed aan. het verzoek en las niet luider stem den inhoud van het briefje, luidende; „Monseigneur 1 „Daar ik geen kans zag osn in de ge vangenis van Uwe Doorluchtige Hoog waardigheid te komen neem ik deze klei ne list te baat om de diepe dankbaar heid te betuigen, die iU voor Uwe wel daden verschuldigd ben. Zonder U, zon der de aalmoezen, die ik dagelijks van U ontving, zoüden mijn twee klein-kin- deren, sedert zoo langen tijd reeds ziek, -al gestorven zijn. De bittere armoede, die na het beleg der stad ontstaan is, zouden wij niet zijn doorgekomen. En thans zijn zc bedden weer gezond en frisch, en vragen Uw zegen. Alle dagen, 's middags om twee uren, zal ik met de kinderen dicht langs do gevan genis wandelen. Och, Monseigneur, strek dan Uwe handen zegenend over hen uit, en ik twijfel niet, of zij zullen wel gezond blijven; en dit zal ook hun grootmoeder kracht geven." Dit aandoenlijk schrijven maakte niet den minsten indruk op de hier vergaderde lieden, die zich door afgunst, nijd en on godsdienstigheid tot de lafste wreedheden, zooals het doodschieten van krijgsgevange nen en weerlooze personen, lieten vervoeren. Nu en dan werd het voorlezen onderbroken door een ruwen, schorren schaterlach. „Maar dat is wezenlijk kluchtig!" riep een hunner, die niet meende wat hij zeide. „In alle geval is de samenzwering niet gevaarlijk," hernam een ander meesmui lend, en zag den officier, dde daar 't eerst van gesproken had, spotlachend aan. „Staat er geen naam onder? De naam van die burgeres dient in do dagorder opgetee- kend te worden." „Een naam Ja toch," zeide de voorlezer, „het is onderteek end. 't Is geen" duidelijke hand. Waclït eens even! Clémence...... Clé- mence ArpenArpentini." Aller oogop, wendden z.ich nu naar den ko lonel, die het ei had meegebracht, om vap hem opheldering te vragen. Hij werd wit als de muur; voor zijn oogen trok een floers; zweetdroppels parelden op zijn voorhoofd; hij moest zich aan de tafel vasthouden. „Wat beteckcnt dat nu?" bromden ver scheidene stemmen, en men zag hem achter dochtig aan. Eindelijk kreeg de kolonel de spraak terug. „Clémcnce Arpentini", stamelde hij, „Clé mence Arpentini l Dat is mijn moeder. Mijn moeder, die na den dood van mijn vrouw de beide kinderen tot zich genomen heeft, en die ik aan hun lot overliet. Ik wist niet, dat zij 't zoo armoedig hadden Zij hadden niet eens brood in huis 1" En hij sloeg zich, dit zeggende, voor het hoofd. „Ellendeling! die ik ben Deze woorden sprekende vloog hij op, greep zijn gegalonneerde pet en liep driftig het vertrek uit, zonder te groeten. Alle gelach wae verstomd Men zag elkan der verlegen en treurig aan; niet een van de aanwezigen, of hij verkeerde'onder den indruk van de ontzettende wanhoop van zijn kameraad. Er werd geen woord meer gespro ken; de een na den ander verliet zoo spoe dig mogelijk de zoo sombere kamer. Wat is er van kolonel Arpentini gewor den, nadat hij de hoofdwacht verliet? Niemand weet zulks met stelligheid te zeg gen. Er wordt verondersteld, dat hij in een gevecht tegen de gGregeldo troepen van Mao Mahon doodelijk gewond werd, en zijn lijk in de verwarring, met dat van mindere sol daten in één kuil begraven is. Zijn naam komt althans niet voor op de doodenlijsfcem van het leger der Commune, noch op de star ten der vluchtelingen, die, na den val der Commune, naar het buitenland uitweken. Men verhaalt alleen, dat op het oogenblik, waarop mgr. Darboy zou vallen onder de kogels der Communards, een hoofdofficier met in flarden gescheurde uniform, waar langs bloed stroomde, op den aartsbisschop toeliep, voor hem op de knieën viel on smeekte: Monseigneur, ik ben doodelijk go- kwetst; geef mij Uwen zegon, zooals gij dien aan mijn familie gegeven hebt." Op, op, nog eer 't begint te lichten, Ontwijk het leger van uw smart, Waar telkens bange droomgezichten De ruste rooven van uw hart. Op, naar den akker van Gods dooden, Ter beêvaart naar een dierbaar graf; En wacht daar op de vochte zoden Het naadren yan den morgen af. Een dag des heils zal spoedig rijzen; Reeds wacht Natuur met ongeduld; Met nieuwe toDgen zal zij prijzen Het licht, dat haast de kim verguldt, En op die eerste jubelgalmen Ontwaakt aldra met blijden geest Der Christnen schaar en mengt haar Psalmen In 't schepping8hallel op dit feest. Straks werpt de Paaschzon keldfe stralen Op tempeldak en torenkruis, En vrooljjk op'uen zich do zalen Yan domkerk en van bedehuis. Eó» lied weerklinkt van Zuid tot Noorden: Der volkren liefde, lof en dank Zal 8tjjgen in de reinste akkoorden Yan Psalmgeruisch en orgelklank. Maar aan het hoofd der breede reien, Die opgaan in hun feestkleed^, Gaan zjj, die om hun dooden schreien. Bij 'fc naad'ren van dit Hooggetij: Als de eersten van de duizendtallen, Groet grj 't in stilte en donkerheid; De dag van 't Paaschfeest is voor allen, De morgen is voor u bereid! Komt, om uwo offers dan te brengen, In 't heiige op der dooden hof; De tranen, die gij hebt te plengen X), brengt ze hier op 't dierbaar stof; Wijdt onbespied op deze zode De beden, waar uw ziele in leeft, Als d' Oosterbalsem, die aan 't doode Nog lang den geur des levens fgeeft. De nacht brengt u steeds rouw en zorgen, Geen daq -vercli-bft uw duisternis: Maar de aarde beeft tocb éénen morgen Waarop u 't licht ontstoken is; Brengt dan uw beên en offergaven In de uchtendscheeinring herwaarts heen, En nieuw verschijnen de oude graven, En 't zegel wykt van iedren steen. Dan hoort ge een lieflijk, vriendlijk fluisteren In 't suizen van den morgenwind, En 't is als moogt ge een woord beluisteren Yan uw tc lang beweenden vrind. Het kloppend harte slaat u ruimer, Wie verre scheen is hier nabij; De dooden, die gy dacht in sluimer. Zij schijnen vroeg ontwaakt als gij.... Daar rijst, vol heerlijkheid en luister. De zon in majesteit omhoog, En de aard, nog pas gehuld in duister. Wordt licht wordt hemel in uw oog; De bergen blinken, heesters bloeieD, De boomen waken vroolijk op, En 't graf zelfs, waar nw tranen vloeien, Versiert zich met gebloemte en knop. 0 weelde, o vreugd, niet uit te drukken! Gy ziet den opgang van dat licht, En vraagt in heilig zielsvcrrukken, Wie hier dat wonderwerk verricht? En 't antwoord klinkt u bij de groeve: „De Heiland, Die verrezen is, „SpTeekt in dit morgenuur den droeve „Hier toe in een gelijkenis." Dr. R. Bennink Janssonius. Een middel om ^iclt te vergewissen op welken dag in een toekomstig of verloopen jaar het Paaschfeest valt. Het Paaschfeest wordt niet, evenals het Kerstfeest byv., op een vasten datum gevierd, maar valt ieder jaar verschillend; en aange zien, met uitzondering van den Advent, alle beweegbare feestdagen van het Paaschfeest afhangen, zal het zeker velen aangenaam zijn, een middel te weten, om in hot verleden of in de toekomst den datum van het Paasch feest te kunnen vaststellen. Men ga hiervoor op de volgende wjjze te werk: Men deele het jaartal door 19, verwaarlooze het quotient en noeme het overschot a; door 4 en noeme het overschot bdoor 7 en noeme het overschot c. Men vermenigvuldige voorts a met 19, voege 23 bij het product en deele de som door 30; het overschot noemende d. Men telle vervolgens te zamen2X6, 4 X c, 0 xd en het getal 4. De geheele som, door 7 gedeeld zijnde, wordt bij het overschot het getal d gevoegd en deze laatste som wijst dan aan, hoeveel dagen na 22 Maart het Paaschfeest zal invallen. Bijv. voor 1818, in welk jaar het zoo vroeg mogelijk (22 Maart) gevierd is, heeft men: a =13, ft 2, c 5, d 0, derhalve 2ft 4c-+-0d is is is 4 -f- 20 -+- 0 4 28 Dit (de som 28) gedeeld door 7 geeft als overschot 0 en dit gevoegd bij d 0 toont aan, dat het Paaschfeest 0 dagen na 22 Maart, dus op dien dag zeiven, gevallen is. Ten opzichte van deze berekening moet nog worden opgemerkt, dat de vetgedrukte ge tallen ^3 en 4 niet vast zijn, maar alleen voor de 19de eeuw gelden. Alvorens dus nog een voorbeeld met dit jaar (1902) te geven, laten we een lijstje volgen van de veranderingen, die de beide genoemde getallen ondergaan, hot lijstje loopt van het jaar 1583 (toen de Gregoriaansche kalender werd ingevoerd) tot het jaar 2999: 1583-1099222 17Ö0-1799233 1800-1899 234 1900-1999215 2000-2099246 2100-2199246 2200-2299250 2300-2399../.. 261 2400-249925.1 - 2500-2599 262 2600-2699 273 2700-2799 274 2800 2899 27 4 2900-2999285 En nu ten slotte het voorbeeld met het jaar 1902: Gedeeld door 19 krijgt men als overschot 2 0 4 2=5 n n 1 ii dij d 5 C 0 2 vermenigvuldigd met 19 38 2430 blijft als overschot 2 d. derhalve: 2x6 4 4 X c 20 6 X d= 12 plus 5 417 blijft als over schot 6 cl 8 toont dus aan, dat dit jaar 8 dagen na 22 Maart dus 30 Maart hot Paaschfeest valt. Zondag. Indien gij dan met Christus opgewekt zijfcj zoo zoekt de dingen, die boven zijn. Maandag. Ontwaakt gij, die slaapt, en sta op uit de dooden, en Christus zal over u lichten. Dinsdag. Het kan geen waarheid zijn, die dc kracht van het zwaard noodig heeft om ingang te vinden; sleoht-s een leugen kan men iemand opdringen, een beleediging voor den men- schelijken geest. Woensdag. Waar geluk berust niet op uiterlijke be zittingen, maar op de wijsheid, die bestaat in beoefening der deugd. Donderdag. Schenk geen geloof aan wie een oordeel [velde, Als gij de bron niet kent, waaruit het [welde. Vrijdag. Gij noemt manie bij een ander een gewoon te, die verschilt met dc uwé.. Zaterdag. Wat niet kan worden vermeden, Moet met geduld geleden. RECEPT. Crème met bitterkoekjes. Neem 1/2 liter room ©n 1/2 liter melk en kook dit met een oitroenschil. Roer 6 of 8 eierdooiers met 160 gram suiker en voeg langzaam schenkend den war men room er bij. Zet de pan met dc eie ren en melk au bain Marie, roer voorzich tig tot de vla gebonden is. Voor het opdie nen éohenkt ïnen de vla op een schotel, dio georneerd wordt met 2 1/2 ons bitterkoekjes. CORRESPONDENTIE. - H. de G., te B. Wij kunnen U mededeelen, dat w\j binnenkort aan Uw verlangen zullen voldoen en een Damopgcivc zullen plaatsen. Menige roman van een Engelschen Die* kens, een Franschen Daudct en een Hok landschen Van Lennep heeft ons als lezers tranen doen schreien. Dat kwam van het melodramatische, d. i. dat, wat onze zinne» lijke en gomoedsgevoeligheid aandoet. Ik heb een afkeer van alle lijdensprcdi- king, waarbij het daarop wordt aangelegd, wanneer het 't ontzettend uiteinde van Jezus van Nazareth geldt. Ik word wreve lig zoodra ik merk, dat het er op wordt toegelegd, de hoorders tranen van meege voel te doen storten. Bij dit onderwerp gaat het om een bree- dere en diepere levensbeschouwing, welke meer eischen stelt aan het gemoedsverstand, dat -zich geplaatst ziet voor zielkundige en wijsgeerigc raadselen, die eerder stomme verbazing haast zei ik: verbolgenheid* wclfcken, dan oogenblikkclijke roering over het feitelijk droevige en aandoenlijke van het lot van den held. Voor de hoogste kunst en voor de hoogste godsdienstpredikmg ook is het leven zelf meer tragisch van werking dan eenige pijn lijke gebeurtenis in een bijzonder leven. En wij menschen hebben ons meer te verbaz< i over het zelfvoldane, dat zich bij ons vooi- doet bij eigen tijdelijk geluk te midden van het mysterie van alle bestaan, dan over do smart, welke zich uit wanneer wij 6taan rondom een pasgedoiven graf. Vrij naar Arthur Symons. Want het ia-waar in meer dan één betee- kenis, dat wij zijn datgene, waaraan wij deelnemendat ons eigenlijk wezen is dat gene-, 'wat wij in anderen lezen en wat zij in ons lezen, en dat God eeuwige werkelijk heid is, welke dat geven en ontvangen va» het leven mogelijk maakt. Dat is het deel genootschap, dat wij elk met elkander heb ben, dat is het deelgenootschap, dat wij met God hebben. John Trevors. „Wat ziet die moordenaar er verschrik kelijk uit," fluisterde een dame in do recht zaal haar man in. ,.Ik zou niet naast hem durven zitten." „,Ssst!" liet haar echtgenoot waarschu wend hooren. „De moordenaar is er nog niet. Dat is zijn verdediger." Rechter: „Er wordt je ten laste gelegd, dat je verleden Zondag je buurman mishandeld hebt. Weet je niet dat dat strafbaar is?" Beklaagde: „Ik zal 't den volgenden keer op 'n anderen dag doen, edelachtbare." Vader (tot zoon): „Nu jc zelf in zakenl komt, jangen, wil ik je nog eens de waard» van het spreekwoord „Eerlijk duurt het langst" voorhouden. Eerlijkheid is in deni handel alles. En als je de wetten bestudeert,: zul je verbaasd staan als je ziet, wat men in handelszaken mot allemaal kan doem zonder oneerlijk te worden." Jonge mannen, luistert naar goeden raad en let bij de keuze van een vrouw-op de muziek, die zij speelt Heeft zij voorkeur voor Strauss, dan is zij beuzelachtig; voor Beethoven, dan is zij onpractisoh; voor Liszt, dan is zij ambi tieus; voor ^Yerdi, dan is zij sentimenteel; voor Offcnbaeh, dan is zij lichtzinnig; voor Gounod, dan is zij gemaakt; voor Mozart, dan is zij preutsch; voor Flofcow, dan is zij ordinair; voor Wagner, dan is zij niet rcchfc wijs. Het meisje, dat „la Prière d'une Vierge" afhamert, zal in don regel een goede huis houdster zijn en gezond van lijf cn leden. Maar als zij in een calioot japon „Homo sweet home" speelt, dan kunt gij ten vollo uw vertrouwen op haar stellen. Het antwoord op de Vraag der vorige week. luidt: In de maand Februariomdat deze de kortste maand is. De oplossing van het Raadsel is: Musi» Sacrum. De ontcijfering van 't Geheim Schrift en de oplossing der Schaakopgave geven wij in' het nummer der volgende week. SCHAAKOPGAVE. 'W"77 ■■ij f 'A'ffl,,';- SO- 4 Lil® é'Mm, wm m# -fom, i -4 mm a bed e fgh Wiu Wit zet en geelt met den derden zet mat. Ontcijfering van Geheim Schrift. Men kan, bfjv. op briefkaarten, iota schreven, dat niet ieder terstond lezen kan, maar begrepen wordt door hem i of haar, voor wien of wie de brietkaart bestemd is, zoo men te voren afspraak heeft gemaakt, om in plaats van de a ais eerste ietter te gebruiken, de b daar- voor te nemen, zoodat waar de 6 ihoest staan, de c komt, enz. Wanneer der halve iemand naar die afspraak wilde- schrijven goeden morgenzou hy dit' aldus zetten: fndcdm Inqfdm. Beproeft nu eens, jonge vrienden en vriendinnen, die door de vacantie tijd in overvloed hebt, het volgende versje te verklaren: Iz, ejf nfu eppsofo xbt hflsppoe, Jt ov hflsppoo nfu ffsf. Ejf ijfs jo bsnpf iffgu hfzppoe, Jt ov efs iffsfo Iffsf.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 10