LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 19 SYIAART. - TWEEDE BLAD. Anno 1902.
Offieieele Kennisgeving.
PERSOVERZICHT.
FEUILLETON.
Het Nichtje.
No. 12905
Burgemeester en Wethouders jan Leiden;
Gezien art. '23 der Verordening vau den 14den
October 1S80 (Gemeenteblad No. 10);
Brengen ter algemeene kennis dat tot het doen
intchrijven van leerlingen voor de Kweek-
lohool voor Onderwijzers en Onder-
wyzereseeQ alhier gelegenheid zal worden
gegeven op 24, 25 en 26 ilaart a. s., des voor-
middags van halfnegen tot negen uren en des
namiddags van halltwee tot twee uren in het
schoolgebouw van de Kweekschool aan de
Oude Vest.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, H. C. JUTA, Weth., loc--Burg.
18 Maart 1902. VAN HEYST, Secretaris.
Burgemeester en Wethouders van Leiden,
Gezien het adre9 van H. J. KORT, houdeude
verzoek om vergunning tot oprichting van een
•lachtory in het perceel Dolhuissteeg 126, kad.
bekend Sectie H No. 130;
Gelet op de artt. 6 en 7 der Hinderwet;
Geven by deze kennis aan het publiek, dat
genoemd verzoek met de bijlagen op do Secretarie
dezer gemeente ter visie gelegd is; alsmede dat
op Dinsdag 1 April a. s's voormiddags te
•ff uren, op bet Raadhuis, gelegenheid zal worden
gegoven om bezwaren tegen dat verzoek in te
brengen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, H. G. JUTA, Weth., loc.-Burg.
18 Maait- 1902. VAN HEYST. Secretaris.
In het Utrechtsch Dagblad is het denk-
beeld geopperd den Prins der Neder
landen voor te bereiden tot het a&nvaar-
den van het opperbevelhebber-
schap over het Neder landsche
leger, een advies, waarvan De Residentie
bode wel erkent, dat het door nobele gevoe
lens is ingegeven, maar waarvan het toch be
denkelijke gevolgen ducht. Het Haagsche
blad zegt onder meer.
Artikel 60 der Grondwet geeft aan den
Koning het oppergezag over zee- en land-
macht. De twee voornaamste autoriteiten
op staatskundig, zoowel als op staatskunstig
gebied, wijlen staatsminister Heemskerk cn
professor Buys, zijn het er zonder eenig
.voorbehoud over eens, dat dit opper gezag
nooit zonder meer opperbevel omschrijft
of toekent.
Zoo beide staatkundigen en staatskunste
naars al verschillen over de rol, in deze aan
de ministerieele verantwoordelijkheid toe te
kenncu, dat het verlccnen van het opperbevel
aan den persoon des monarchen zeer licht
tot groote moeilijkheden aanleiding geven
kan, wordt door beiden uitdrukkelijk uitge
sproken of stilzwijgend erkend.
Maar zoo er reeds ernstige bezwaren aan
verbonden zijn, het opperbevel te verleenen
aan een in Nederland geboren en getogen
Nederlandscken prins, clic niet slechts het
prestige van zijn persoon bezit, maar daar
aan tevens paren zou het prestige van een
band van bijkans, vier eeuwen tusschen Va
derland en Prinsenhuis; te meer zal zich die
moeilijkheid doen gevoelen waar het een
prins geldt, die, hoezeer ons lief geworden
als Gemaal, onzer beminde Koningin., toch
enkele jaren geleden in deze landen een
vreemdeling was.
Zou men nu meenen, dat, waar reeds tal
van moeilijkheden dreigen en door de ver
klaarders onzer Grondwet voorzien worden,
wanneer het opperbevel over het leger aan
den drager van het oppergezag over Leger
en Vloot ging verleend worden... zou men
nu meenen, dat die moeilijkheden geringer
zouden wezen, indien bedoelde waardigheid
werd toevertrouwd aan den persoon van den
Prins-Gemaal, die zelf niet onschendbaar
door zijn verhouding tot het Hoofd van
den Staat te dieper edere krenking zou ge
voelen, hem toegebracht 1
En toch, die krenkingen zouden hem, vree-
zen wij, niet gespaard blijvenzouden hem
misschien niet gespaard kunnen blijven".
Het blad ducht in dezen zoowel het parle-
ment als het parlemcntairsme, naar het
laatste vooral:
,,Bct parlementairisme, waar dit er be
hoefte aan mocht gevoelen aan de Kroon de
macht der vertegenwoordigende lichamen te
.doen ondervinden, wier medewerking tot
t vaststelling der Begrooting vereischt wordt.'
Het parlementairisme, waar het uit per
soonlijke geraaktheid, uit weerwraak over
een ondervonden of vermeende beleediging
nijdig den kop mocht opsteken tot kleinzie
lige beknibbeling.
Het parlementair isme, waar het zich bij
de behandeling der Begrooting, allerlei ha
telijke toespelingen en onverdiende uitlatin
gen mocht veroorloven.
Edoch wij streven er naar niet eenzij
dig te wezen. Wij kunnen ons in deze uit
dezelfde vergaderzaal, waar het parlemen-
tairisme heb woord zou nemen om den in
vloed der Kroon te verkleinen, ook het op
gaan van een stem voorstellen, die uit eer
lijke en diepgevoelde overtuiging verzet zou
aanteekenen tegen het laten van liet opper
bevel in handen van een^persoon, die, hoe
sympathiek en populair ook, daarvoor niet
aangewezen of daarvoor niet blijvend ge
schikt zou bevonden worden.
Wij kunnen ons een parlement voorstellen,
hetwelk, indachtig den eed bij de Inhuldi- j
ging gezworen, alles te zullen doen, wat
goede en getrouwe Statcn-Generaal schuldig I
zijn te doen", er niet in berusten wilde, zoo 1
niet de daartoe het meest aangewezen op-
perofficier met het opperbevel belast werd.
Wij kunnen ons een parlement voorstel
len, dat alsdan in een zeer netelige, zeer
onaangename positie zou geraken, indien
het tot stand wilde brengen en met ijzeren
hand doorvoeren wal het recht heeft van zijn
plicht te achten."
Ten slotte wijst De Residentiebode op het
voorbeeld, dat in 1850 de Prins-Gemaal in
Engeland gaf. Toen men hem uitnoodigdc
als opperbevelhebber aan het hoofd van het
Engelsche leger plaats te nemen, weigerde hjj
het aanbod aannemen zou in strijd zijn met
zijn beginselen.. Dit voorbeeld verdient,
meent De Residentiebodenavolging.
Prof. Bavinck heeft dezer dagen gewezen
op een ernstig bezwaar voor de V r ij p U n i-
v e r s i t e i t tegen aanvaarding van den e f-
fcetus civilis, welken de Regeering van
plan is aan den doctorstitel, door haar ver
leend, te schenken, straks wellicht gevolgd
door de aanbieding van geldelijke hulp Dit
zal natuurlijk niet geschieden zonder waar
borgen te eischen, dat het geld goed besteed
wordt voor het aangewezen doel en het on
derwijs beantwoordt aan den maatstaf, dien
de Regecriug noodig keurt.
De Heraut is van meening, dat prof. ua-
vinck het gevaar eer te klein dan te groot
heeft voorgesteld, omdat het hier niet alleen
de Vrije Universiteit, maar heel het Christe
lijk onderwijs geldt. De toenemende drang
om op staatshulp te gaan leunen is een dub
bel gevaar in de kringen van voorstanders
van het bijzonder onderwijs.
Vooreerst, dat elke subsidie afhankelijk
maakt van de Regecring. Nu we een Christe
lijk ministerie hebben, moge het gevaar niet
zoo groot wezen, dat de Regeering in de
autonomie der school zal ingrijpen, maar
niets waarborgt ons, dat in de toekomst een
liberaal ministerie niet ganscb andere voor
waarden aan de subsidie verbinden zal.
Staatssubsidie is en blijft altijd een zilveren
koorde.
En ten tweede, hoe milder de stroom uit
de schatkist vloeit, hoe geringer do prikkel
bij ons Christenvolk wordt, om voor de
school te geven.
Tot dusver heeft de Vnje Universiteit het
best zonder staatssubsidie kunnen doen, zij
heeft uitsluitend geleefd van de gaven van
ons volk. Werd een compromis met de Re
geering aangegaan, dan zou de generale sy
node dit toch eerst moeten goedkeuren. Maar
dit nog daargelaten, haar eigen statuut ver
biedt reeds aan de Vrije Universiteit een
subsidie van wien ook aan te nemen, waar
door ze haar vrijheid van handelen zou kun
nen kwijtraken.
Art. 3 der statuten zegt toch uitdrukke
lijk:
De vereeniging trekt haar inkomsten uit
schenkingen, erfstellingen, legaten, contri
bution van leden en begunstigers, en andere
middelen. Zij mag die echter niet aanne
men, wanneer daaraan voorwaarden verbon
den zijn, die haar of haar scholen van een
buiten haar staand gezag in eenig opzicht
afhankelijk zouden maken, of die om ande-
12)
De schilder (want een schilder was het
in elk geval) keerde haar den rug toe, en
het zonnescherm verborg hem byna geheel
en oen strooien hoed deed de rest. Maar men
herkent dikwijls oen persoon aan de manier,
waarop lig zijn hoed draagt.
Laten we hier blijven," zei Blandina. „Als
hij niet heengaat, doe ik maar afstand van
m|jn oorspionkelijk plan en ga het huisje
teekenen, zooals ik het hier zie."
Zy maakte den draagriem los en begon
haar gereedschap te ordenen. Ondertusschen
bleven de beide dames den schilder in 't oog
houden, die, van haar tegenwoordigheid
onbewust, met koortsachtigen ijver door
werkte.
Opeens zagen zy, hoe bij opstond en een
paar passen achteruit deed om beter zijn
schildery op te nemen; toen verzette hy een
weinig de parasol, om zich te beschutten tegen
een lastigen zonnestraal en begon weer te
schilderen, geweldig en aanhoudend het hoofd
schuddend, of hg een zenuwaanval had; ein-
delgk richtte hg het hoofd op, sloeg de handen
in do' lucht met woedond gebaar, rukte zyn
strooien hoed af en wierp dien eenige passen
van zich af.
„Hij is gek 1" riep mevrouw ai Villanova
„O. nu herkon ik hem hy is 'tl Maar wat
kan er gebeurd zijn, dat hem zoo dol maakt?"
Blandina had reeds haar parasol en ezel
gereed on wilde de eerste Ijjnen trekken, toen
zy gewaarwerd, hoe vreemd de schilder deed.
„Stormachtig wearl" antwoordde zy. „De
schilder i9 ontevreden over zyn werk. Dat
doet my plezier. Nu kan hy zichzelven gaan
entiseeren
En spottend herhaalde zy eenige van de
termen, die haar toorn hadden gewekt, toen
hy zoo zonder omwegen haar werk had ver
oordeeld.
Hy was weer aan den arbeid gegaan; het
schoen evenwel nog slechter naar zyn zin te
worden; althans hy stond op en duwde met
een heftigen stoot ezel en paneel van zich
af, zoodat ze onderstboven tuimelden.
Plotseling was nu ook het meisje opgerezen.
„Wat doe je?" vroeg tante Costanza.
„Niets," antwoordde Blandina.
Zy liep in de richting van den schilder,
zóó vlug en vastberaden, dat mevrouw di
Villanova, begrypende, dat haar waarschuwin
gen toch niet zouden gehoord worden, 't het
verstandigst achtte, haar grillige nicht maar
te volgen.
Do schilder had na den aanval van woede zyn
ezel weer overeind gezet, maar was nog niet
gaan zitten om den arbeid te hervatten. Hy
staarde op zyn paneel, steeds hoofdschuddend.
Daar hoorde hy de voetstappen achter zich
en keerde zich om, verschrikt door de ge
dachte, dat iemand hem kon verrast hebben
in zgn bui van razerny.
Hy herkende dè markiezin, en zyn schrik
werd verlegenheidhy hief de band op, onwille
keurig, om den hoed af te nemen, dien hy
niet meer op had, en oindigdo met een tragi
komisch gebaar, dat scheen uit te drukken:
„Neem rag niet kwalyk; ik heb myn hoed
verloren en ben ook mijn hoofd kwgt."
„Wel," vroeg Blandina, zonder verdere
plichtplegingen, „waarom vernietigt ge uw
meesterstuk?"
De jonge man glimlachte bitter en keek
re redenen, naar het oordeel des bestuure,
aan te groote bezwaren onderhevig zijn.
Prof. Bavinck, zegt Dc Herautkan dus
gerust zijn.
Elke subsidie, die de Vrije Universiteit af
hankelijk zou maken van een buiten haar
staand gezag, kan door haar niet. aanvaard
worden.
In De Katholieke School wordt door
een onderwijzer de wenschclijkheid der uni
formiteit in de salarisregeling
van onderwijzers bepleit. Hij schrijft
o. m.
Dat salaris-verbetering in de lucht zit of
hangt, kan niet ontkend worden. Eenige spo-
Lord Wolseley, die naar Kaapstad is gegaan',
„Wolseley gaat als de gevolmachtigde van
regeering en koning", schreef Reynold's News-
paper. flHy gaat, belast met een byzondere
zending, met oen zekeren laitbrlef vanwege
koning en regeering. Slaagt hy niet, dan zal
men niets vorder er van hooren en biyft de
„gezondheidslegende" gehandhaafd. Slaagt zyn
zendmg daarentegen, dan is het uit mot de
oorlog. De waarheid ls, dat de regeering
erkent, dat Engeland In Zuid-Afritfa do neder
laag geleden heeft. Daarom staat zy nu klaar,
om met de zegepralende Boeren vrede te
sluiten."
De hemol gave, dat dit zoo ware, doch de
vredeszending van een Wolseley lykt al
byzondet ongerymd. Hy, de oude en byna
stokdoove, in 1900 daarom afgedankte opper
bevelhebber van liet Britsche leger; de man,
die in 1879 als hooge commissaris van Natal
6n Transvaal,.tweemaal de beruchte verklaring
aflegde dat, zoolang de zon scheen, de aan
hechting van het Boerenland door Shepatone
gehandhaafd blyven zou - lig zou nu de
persoon wezen om de hopelooze taak van
Kitchener hem uit de hand te nemen en een
eer vollen vrede met de Boeren te sluiten?
„In dat geval", zoide eeu buitenlandsch
diplomaat, „zou het wankelende kabinet van
Lord Salisbury 6poedig ondergaan in een
orkaan van spotkreten buitenslands, weg
gejaagd door «en verbolgen, zgn stelselmatige
misleiding eindelyk erkennend volk."
radiscko gevallen wijzen er op. Rotterdam,
Amsterdam en Delft gaven het voorbeeld,
het goede voorbeeld. Doch juist in het spo-
radischo schuilt het gevaar en ook'in de on
gelijkheid, waarmede de salarisquaestie in
die drie genoemde plaatsen uit den weg
werd geruimd. Een onderwijzer met hoofd
akte te Delft brengt het tot duizend gul
den; een onderwijzer te Amsterdam niet. En
hoe zal het in de toekomst op het platteland
gaan? De plattelandei's moeten zich maar
geen illusies maken, want... maar daarover
misschien een anderen keer.
De gevaren, aan sporadische salaris verbe
tering verbonden zijn voor besturen en scho
len zeer groot. Wat zag men gebeuren vijf,
zes jaren geleden, toen cr gebrek was aan
voldoend personeel voor onze bijzondere
scholen. Wie De Katholieke School uit die
jaren nog eens op de vierde pagina, na
leest, zal ervaren, dat de besturen tegen
elkander opboden, om hun scholen van vol
doende leerkrachten tc voorzien. De bestu
ren, die het geluk hadden een of twee on
derwijzers te bezitten, moesten altijd vree-
nog eens naar zyn paneel, waarop de schilder
stok een breede streep had achtergelaten, en
antwoordde:
„Ziet u het, dat meesterstuk? 't Is een
knoeiboel geworden, en ik heb het al3 zoo
danig geteekend."
„Dat moest u Diet doen," zei Blandina, na
een blik op do schildery, waar zy de rots
herkende, die haar had aangelokt; „wat u
niet bevredigt, kan daarom een ander nog
wel genoegen doen."
„Gelooft u dat? Ik niet," antwoordde hy.
„Ik geloof, dat de maker zelf hot eerst
tevreden moet zyn. Wanneer ikzelf, eenzaam
voor mgn werk gezeten, eerlyk en oprecht
oordeel, zonder do eigenliefde, die fouten
tracht te bedekken; wanneer ik dan denk en
zeg, dat hot goed gaat en mooi is, werkelgk
zoo mooi, dat ik het bewonder, dan zullen
anderen het zeker ook bewonderen."
„Wat u daar zegt, is toch niet geheel
waar," zei Blandina lachend. „Laatst, daar
ginds, bewonderde ik ook myn studie en ge
noot in gedachten reeds van den lof, dien
anderen er voor ,over zouden hebben. Toen
kwam u byty'ds, en myn meesterstuk scheen
my na uw critiek wat het werkelijk was:
een broddelwerk, dat niet meer te verbete
ren viel."
„Dat was het toch niet in myn oog!"
protesteerde hy
„Wat nu?" riep het meisje uit. „En al uw
critiek, overigons volkomen juist, wat zei die
anders, dan dat myn 6tudie naar de na
tuur knoeiwerk, groot, kolossaal knoriwerk
was?"
„Myn critiek!" zei de schilder. ,.U vroeg
mg oen oprecht oordeel, om de fouten te ver
beteren, die onafscheideiyk zgn van elk kunst
werk. Op die fouten heb Ik gedrukt, om aan
zen hun onderwijzers te zien vertrekken naar
plaatsen, waar men hooger bezoldigde. Toon
zijn sommige besturen zoo ver buiten het
schreefje gegaan, dat in onzen tijd van be
trekkelijke ruimte den onderwijzers de ha-
verzak een weinig hooger is gehangen, wat
zulken onderwijzers aanleiding geeft om
steeds naar lucratiever betrekkingen te sol-
liciteeren. Wie aal het hun euvel duiden?
Diezelfde toestand zal nu weer gaan ge
boren worden, als de steden de salaris-verbe
tering ter hand nemen en het platteland niet.
Tusschen de steden ewoneens, als de minima
en maxima verschillen, want het is en blijft
een onloochenbare waarheid, dat honderd
gulden meer of minder bij eiken onderwij
zer veel gewicht in do schaal werpen. Vooral
het platteland zal bij dien toestand geducht
lijden, want de beste onderwijzers zullen zoo
spoedig mogelijk, zoodra er slechts kans be
staat, naar de steden vertrekken. De scho
len op het platteland zullen aanhoudend ver
anderingen hebben in haar personeel, at ze
ker niet in het voordeel van het onderwijs kan
worden genoemd. En is dit niet het geval,
dan zal het zeker voortkomen uit het feit,
dat de onderwijzers voor de steden niet ge
schikt zijn. Het platteland zal dus heel
imparlementair uitgedrukt het uitschot
van het onderwijzerskorps aan zijn scholen
zien werken. Arme, beklagenswaardige scho
len 1 Het klinkt toch immers ais een onge
rijmdheid dat de beste onderwijzers in de stad
thuis behooren. Op het platteland zijn uit
stekende onderwijzers evenzeer noodig als
in de stad; want er behoort heel wat tact
toe, om met twee of drie, somtijds met zes
klassen te werken. Door de minima en maxi
ma der steden zuIIcd de plattelandschc be
sturen ook tot verhooging moeten overgaan,
of... Kunnen zij dat7 Ze zuIIcd wel moeten
klinkt het antwoord. Arme onderwijzers,
wier bestuur dc minima en maxima moot
verhoogen, om voldoend personeel, dat te
vens voor zijn taak berekend is, voor zijn
school te krijgen.
Alleen uniformiteit van aai ar is-verbete
ring kan die euvelen voorkomen.
Men zal mij tegenwerpen: In de steden
moeten de minima en maxima hooger zijn
dan op het platteland, want de levensstan
daard is er hooger. Wie lacht daar? Het le
ven in de stad stelt meer eisehen dan op heb
platteland? Och kom 1 Iemand, die de toe
standen op het platteland ik heb geen
heidorpen op liet oog kent, weet zeer goed
dat de stadschc manieren ook daar door
dringen. De uitgaven van een plattelarftls-
onderwijzer evenaren die van zijn collega in
de stad. Als ik een keukenpiet was. zou ik
een geheele reeks artikelen van dagelijksch
gebruik kunnen opnoemen, waarvan de prij
zen het dubbel der stedelijke overtreffen.
En het behoort tot de wekelijksche jeremia
den: ,,Men slaat wel op, maar van prijsver
mindering schijnt men niet te weten." Te
genover de bewering, dat het leven op het
platteland goedkooper is, plaats ik vierkant
mijn stelling: De uilgaven van een stads
en van een dorpsonderwijzer evenaren elkan
der. Als dit waar is moeten ook dc minima
cn maxima der salarissen gelijk zijn, anders
staau de dorpsonderwijzers, die toch hetzelf
de, ja dikwijls meer werk verrichten dan hun
stadscollega's, bij dezen teD achter.
In De Telegraaf leverde de heer P. J.
Raaymakers een beschouwing over de moge
lijkheid, om voor de 24,000 staatsamb
tenaren een ziekenfonds in het le
ven te roepen, waaruit zij de hoogerc uit
gaven, waartoe een periode van ziekte hen.
dwingt, zouden kunnen bestrijden. Aan het
einde van zijn artikel komt de schrijver tot
de conclusie, dat de oprichting van een zie
kenfonds, in den zin zooals men dit in den
regel verstaat, op te veel bezwaren zou af
stuiten.- In groote gemeenten, waarin veel
ambtenaren wonen, zou men wellicht ge
meenschappelijk zijn geneesheer en apothe
ker kunnen hebben, in kleine plaatsen is
dit onmogelijk.
Evenwel" zoo eindigt de schrijver
,,zou men zich kunnen redden, indien een
vereeniging werd opgericht, die tot doel had
den leden een uitkeering in geld te ver-
schaffon bij ziekte, evenals dit bij overlijden
door levensverzekeringmaatschappijen en
onderlinge vereenïgingen van philanthropi-
schen aard reeds geschiedt.
Die uitkeering kan op verschillende wijze
plaats vinden. De ambtenaar zou zich kun
nen verzekeren tegen de uitkeering van 100,
50 of minder procent zijner over te leggen
rekeningen, zoodat hij voor een gedeelte ook
zijn eigen assuradeur kan zijn, of wel hij
zou zich kunnen assureeron voor een dagelijx-
sche tegemoetkoming gedurende ziekte, na be-
behoorlijke controle van het aantal dagen.
Dergelijke verzekeringen tegen do gelde-"
lijke gevolgen van ziekte bestaan, indien ik
mij niet vergis, reeds in het buitenland,
zoodat het niet moeilijk vallen zal de nood
zakelijke gegevens te bekomen voor een ver
zekering der Nederlandsche ambtenaren.
Het behoeft niet gezegd, dat aan de door
mij bedoelde „verzekering tegen ziekte" ook
bezwaren verbonden zullen zijn, maar ik
heb goede reden ora te gelooven, dat een
regeling, zooals door mij is aangeigeven, do
voorkeur boven de oprichting van een zie
kenfonds zou verdienen, omdat daarbij het
karakter van den ambtenaar geen geweld
wordt aangedaan, terwijl de lasten geheel
geëvenredigd zullen zijn aan de lusten."
In het Katholiek Sociaal Weekblad heeft
prof. dr. A. Resemans een serie artikelen
geschreven over de Jachfrwetsw ij z i-
g i n g, waarin hij tot dc slotsom komt, dat
deze wet niet. moet worden herzien", maar
geheel afgeschaft."
Zijn conclusion strekken tot:
lo. Splitsing van Jacht en Visscherij in
de wetgeving.
2o. Afschaffing van het heerlijk Jacht-
recht, liefst zonder schadeloosstelling.
3o. Afkoopbaarheid van het. zakelijk
Jachtrecht.
4o. Dubbele schadeloosstelling \oor wild-
schade ten gevolge van verzuim op eöns
andersmans grond.
5o. Snel en kosteloos recht op gegronde
aanklacht van schade, ten gevolge vau ver
zuim veroorzaakt door wild of schadelijk
gedierte.
Hij begroette ten slotte de molic-Hclsdin-
gen met sympathie cn betreurde hot zeer,
indien zij niet door een der Regeerings-
vrienden werd ondersteund.
Het weekblad De lloerenslaud, orgaan
van den ,,Ncderlandschcn Boerenbond",
betuigt zijn ingenomenheid er mede, dat do
motie-Passtoors, over de j a c h t w e t cu dio
van den heer Helsdingcn, aangaande ^scha
delijk gedierte", niet door de Tweede Kamer
zijn aangenomen.
Zooals men weet, zegt liet blad, hadden de
ze de strekking om aan de eigenaars of ge
bruikers van gronden op zeer ruime Wijze,
ruimer dan vroeger, het recht te geven om
ten allen tijde schadelijk gedierte" te doo-
den, waarvoor dan de Commissarissen der
Koningin iu do provinciën op nog gemakke
lijker wijze dan thans, permissiën zoudon
moeten uitreiken.
Maar, wat is schadelijk en wat is onscha
delijk gedierte? Do beantwoording dezer
vraag hangt immers geheel af van hel be
drijf, dat men uitoefent, cn niet het minst
van een grondige kennis en een bestudecring
van do gewoonten der dieren.
Wanneer wij denken aan liet nut, dat
uilen, buizerden, torenvalken en zoovele an
dere vogels, egels, mollen, padden, vleer
muizen en zoovele andere dieren voor oen
landbouw verrichten, welke allo vroeger
door den minder ontwikkelde voor schadelijk
werden gehouden en wie weet, door hoevelcn
thans nog, dan worden wij huiveriger om
iedereen als rechter over de schadelijkheid
der dieren te lateu optreden en zoodoende
de deur open te zetten voor moordlust, on
oordeelkundige vernietiging der dierenwe
reld en opzettelijke benadeeling der belang< n
van hem, wiens bedrijf medebrengt de ge-
doodo dieren tc beschermen.
Voorzeker zijn er vele gevallen, waarin de
dieren, zooals alle andere levende wezens,
wel eens schade aanrichten en moet het den
menbch vrijstaan deze schade te kunnen af
wenden door verjaging of zoodanig dooden
dezer dieren, maar laat dit dan geschieden
op een wijze, dat er zoo min mogelijk mis
bruiken te duchten zijn, bijvoorbeeld.
lo. dat de schade vooraf aangetoond
uw verlangen te voldoen. Maar er waren ook
zeer goede qualiteiten in."
„Als u my dat maar gezegd hadtl" riep
Blandina; „dan zou ik
Doch ze hield op, vreezende, te veel over
zichzelve te praten.
„U wilt zeggen: dan zou ik hot paneel
niet in stukken gebroken hebben
„Watl Weet u dat?" hernam zy, moer en
meer verbaasd. „Hoe komt dat?"
„Ik heb de overblyfselen van het offer ge
zien," antwoordde de schilder. „Ik kwam van
het station terug. Ik heb de stukken opge
raapt en het zoo good mogeiyk hersteld."
„Is 't waar? Ik ben nieuwsgierig, dat to
zien."
„Wanneer u wilt. 't Is natuuriyk gelapt,
en dat valt niet geheel te verbergen; maar
nietteminmaakt de studie een goed flguur.
Ze is buitendien voor my een herinnering aan
een mooie uiting van een kunstenaarsgemoed.
Ikzelf heb er oen paar minuten geleden een
navolging van gegeven. Maar dit was geen
houten paneel, doch linnen, en dat valt moeiiyk
te herstellen. Ik zal van vorenaan moeten
beginnen."
„Dat zie ik! Maar is 't wel goed, dat een
artist aldus toegeeft aan een booze bui?"
„En u dan?"
„O, van my is dat niet te verwonderen;
ik ben slechts een arme dilettante."
„Dilettante!" herhaalde de schilder; „dilet
tante? We dienen ons eerst to verstaan over
do boteokenis van dat woord. Eigenlijk is
ieder, die begint, dilettant. Do kunst is een
liefde, eer ze beroep wordt. Wie zyn kunst
liefheeft, voor wien zo in de eersto plaats
dient om zgn eigen ziel te verheugen, dat is
een artist. U heeft getoond, meer dan een
ydele liefhebster te zyn, door in een oogenblik
van edele verontwaardiging liet werk niet te
sparen, waaraan u eeu week hadt gearbeid.
Dat zeg ik niet om u te vleien. Ik houd van
menschen uit éón stukvleierf) en beleefde
leugens zyn goed voor do middelmatigen. Wie
veel in de natuur leeft, leert die gebreken af,
als hy ze gehad heeft, 't Is waar: hier kan
men boersch worden on lomp; dat is een
ander gebrek, en ik geloof, dat ik er niet aan
ontsnapt ben. Maar hier krygt men toch boter
begrip van monschelyke waardigheid, en dat
ia een deugd, welke opweegt tegen vole ge
breken. U zult misschien denken, dat ik een
praatjesmaker bon, maar ik herhaal slechts,
wat mg gezegd werd door een vriend, voel
wyzer on veel meer ervaren in woreldscho
dingen dan ik:
„Als ik onder do menschen leef, won ik
ray -de ondeugden van allen aan; myn deugden
zyn zoo onbeduidend, dat ze geheel verdwijnon.
Alleen als ik in de eenzaamheid bon, word
ik weer wat ik vroeger was, en ik lach om
de voorbeelden, de complimenten on rnaat-
schappelyko vormen, die my zoo slecht
maakten
„Dat hoeft uw vriond heel goed gezegd,
en u geeft, het uitstekend weer," verzekerde
Blandina. „Maar waarom verniotigdo u dat
schilderij? U Jiadt toch con oordeel kunnen
afwachten, net als ik!"
„Ik bon wat ouder dan u," antwoorddo de
schilder; „ik had dat niet noodig. Overigons:
goedo raad is duur, en wy moeten het or
ook zonder leeren stellen. Het. groote gohoiru
is, te denken bij wat men'loet, veel lo denken
en zichzelvon te vragen, of hot goed is. In
ons binnenste hebben wy den bosten raad
gever."
(Wordt vervolgd).