LEIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 19 SYIAART. - TWEEDE BLAD. Anno 1902. Offieieele Kennisgeving. PERSOVERZICHT. FEUILLETON. Het Nichtje. No. 12905 Burgemeester en Wethouders jan Leiden; Gezien art. '23 der Verordening vau den 14den October 1S80 (Gemeenteblad No. 10); Brengen ter algemeene kennis dat tot het doen intchrijven van leerlingen voor de Kweek- lohool voor Onderwijzers en Onder- wyzereseeQ alhier gelegenheid zal worden gegeven op 24, 25 en 26 ilaart a. s., des voor- middags van halfnegen tot negen uren en des namiddags van halltwee tot twee uren in het schoolgebouw van de Kweekschool aan de Oude Vest. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, H. C. JUTA, Weth., loc--Burg. 18 Maart 1902. VAN HEYST, Secretaris. Burgemeester en Wethouders van Leiden, Gezien het adre9 van H. J. KORT, houdeude verzoek om vergunning tot oprichting van een •lachtory in het perceel Dolhuissteeg 126, kad. bekend Sectie H No. 130; Gelet op de artt. 6 en 7 der Hinderwet; Geven by deze kennis aan het publiek, dat genoemd verzoek met de bijlagen op do Secretarie dezer gemeente ter visie gelegd is; alsmede dat op Dinsdag 1 April a. s's voormiddags te •ff uren, op bet Raadhuis, gelegenheid zal worden gegoven om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, H. G. JUTA, Weth., loc.-Burg. 18 Maait- 1902. VAN HEYST. Secretaris. In het Utrechtsch Dagblad is het denk- beeld geopperd den Prins der Neder landen voor te bereiden tot het a&nvaar- den van het opperbevelhebber- schap over het Neder landsche leger, een advies, waarvan De Residentie bode wel erkent, dat het door nobele gevoe lens is ingegeven, maar waarvan het toch be denkelijke gevolgen ducht. Het Haagsche blad zegt onder meer. Artikel 60 der Grondwet geeft aan den Koning het oppergezag over zee- en land- macht. De twee voornaamste autoriteiten op staatskundig, zoowel als op staatskunstig gebied, wijlen staatsminister Heemskerk cn professor Buys, zijn het er zonder eenig .voorbehoud over eens, dat dit opper gezag nooit zonder meer opperbevel omschrijft of toekent. Zoo beide staatkundigen en staatskunste naars al verschillen over de rol, in deze aan de ministerieele verantwoordelijkheid toe te kenncu, dat het verlccnen van het opperbevel aan den persoon des monarchen zeer licht tot groote moeilijkheden aanleiding geven kan, wordt door beiden uitdrukkelijk uitge sproken of stilzwijgend erkend. Maar zoo er reeds ernstige bezwaren aan verbonden zijn, het opperbevel te verleenen aan een in Nederland geboren en getogen Nederlandscken prins, clic niet slechts het prestige van zijn persoon bezit, maar daar aan tevens paren zou het prestige van een band van bijkans, vier eeuwen tusschen Va derland en Prinsenhuis; te meer zal zich die moeilijkheid doen gevoelen waar het een prins geldt, die, hoezeer ons lief geworden als Gemaal, onzer beminde Koningin., toch enkele jaren geleden in deze landen een vreemdeling was. Zou men nu meenen, dat, waar reeds tal van moeilijkheden dreigen en door de ver klaarders onzer Grondwet voorzien worden, wanneer het opperbevel over het leger aan den drager van het oppergezag over Leger en Vloot ging verleend worden... zou men nu meenen, dat die moeilijkheden geringer zouden wezen, indien bedoelde waardigheid werd toevertrouwd aan den persoon van den Prins-Gemaal, die zelf niet onschendbaar door zijn verhouding tot het Hoofd van den Staat te dieper edere krenking zou ge voelen, hem toegebracht 1 En toch, die krenkingen zouden hem, vree- zen wij, niet gespaard blijvenzouden hem misschien niet gespaard kunnen blijven". Het blad ducht in dezen zoowel het parle- ment als het parlemcntairsme, naar het laatste vooral: ,,Bct parlementairisme, waar dit er be hoefte aan mocht gevoelen aan de Kroon de macht der vertegenwoordigende lichamen te .doen ondervinden, wier medewerking tot t vaststelling der Begrooting vereischt wordt.' Het parlementairisme, waar het uit per soonlijke geraaktheid, uit weerwraak over een ondervonden of vermeende beleediging nijdig den kop mocht opsteken tot kleinzie lige beknibbeling. Het parlementair isme, waar het zich bij de behandeling der Begrooting, allerlei ha telijke toespelingen en onverdiende uitlatin gen mocht veroorloven. Edoch wij streven er naar niet eenzij dig te wezen. Wij kunnen ons in deze uit dezelfde vergaderzaal, waar het parlemen- tairisme heb woord zou nemen om den in vloed der Kroon te verkleinen, ook het op gaan van een stem voorstellen, die uit eer lijke en diepgevoelde overtuiging verzet zou aanteekenen tegen het laten van liet opper bevel in handen van een^persoon, die, hoe sympathiek en populair ook, daarvoor niet aangewezen of daarvoor niet blijvend ge schikt zou bevonden worden. Wij kunnen ons een parlement voorstellen, hetwelk, indachtig den eed bij de Inhuldi- j ging gezworen, alles te zullen doen, wat goede en getrouwe Statcn-Generaal schuldig I zijn te doen", er niet in berusten wilde, zoo 1 niet de daartoe het meest aangewezen op- perofficier met het opperbevel belast werd. Wij kunnen ons een parlement voorstel len, dat alsdan in een zeer netelige, zeer onaangename positie zou geraken, indien het tot stand wilde brengen en met ijzeren hand doorvoeren wal het recht heeft van zijn plicht te achten." Ten slotte wijst De Residentiebode op het voorbeeld, dat in 1850 de Prins-Gemaal in Engeland gaf. Toen men hem uitnoodigdc als opperbevelhebber aan het hoofd van het Engelsche leger plaats te nemen, weigerde hjj het aanbod aannemen zou in strijd zijn met zijn beginselen.. Dit voorbeeld verdient, meent De Residentiebodenavolging. Prof. Bavinck heeft dezer dagen gewezen op een ernstig bezwaar voor de V r ij p U n i- v e r s i t e i t tegen aanvaarding van den e f- fcetus civilis, welken de Regeering van plan is aan den doctorstitel, door haar ver leend, te schenken, straks wellicht gevolgd door de aanbieding van geldelijke hulp Dit zal natuurlijk niet geschieden zonder waar borgen te eischen, dat het geld goed besteed wordt voor het aangewezen doel en het on derwijs beantwoordt aan den maatstaf, dien de Regecriug noodig keurt. De Heraut is van meening, dat prof. ua- vinck het gevaar eer te klein dan te groot heeft voorgesteld, omdat het hier niet alleen de Vrije Universiteit, maar heel het Christe lijk onderwijs geldt. De toenemende drang om op staatshulp te gaan leunen is een dub bel gevaar in de kringen van voorstanders van het bijzonder onderwijs. Vooreerst, dat elke subsidie afhankelijk maakt van de Regecring. Nu we een Christe lijk ministerie hebben, moge het gevaar niet zoo groot wezen, dat de Regeering in de autonomie der school zal ingrijpen, maar niets waarborgt ons, dat in de toekomst een liberaal ministerie niet ganscb andere voor waarden aan de subsidie verbinden zal. Staatssubsidie is en blijft altijd een zilveren koorde. En ten tweede, hoe milder de stroom uit de schatkist vloeit, hoe geringer do prikkel bij ons Christenvolk wordt, om voor de school te geven. Tot dusver heeft de Vnje Universiteit het best zonder staatssubsidie kunnen doen, zij heeft uitsluitend geleefd van de gaven van ons volk. Werd een compromis met de Re geering aangegaan, dan zou de generale sy node dit toch eerst moeten goedkeuren. Maar dit nog daargelaten, haar eigen statuut ver biedt reeds aan de Vrije Universiteit een subsidie van wien ook aan te nemen, waar door ze haar vrijheid van handelen zou kun nen kwijtraken. Art. 3 der statuten zegt toch uitdrukke lijk: De vereeniging trekt haar inkomsten uit schenkingen, erfstellingen, legaten, contri bution van leden en begunstigers, en andere middelen. Zij mag die echter niet aanne men, wanneer daaraan voorwaarden verbon den zijn, die haar of haar scholen van een buiten haar staand gezag in eenig opzicht afhankelijk zouden maken, of die om ande- 12) De schilder (want een schilder was het in elk geval) keerde haar den rug toe, en het zonnescherm verborg hem byna geheel en oen strooien hoed deed de rest. Maar men herkent dikwijls oen persoon aan de manier, waarop lig zijn hoed draagt. Laten we hier blijven," zei Blandina. „Als hij niet heengaat, doe ik maar afstand van m|jn oorspionkelijk plan en ga het huisje teekenen, zooals ik het hier zie." Zy maakte den draagriem los en begon haar gereedschap te ordenen. Ondertusschen bleven de beide dames den schilder in 't oog houden, die, van haar tegenwoordigheid onbewust, met koortsachtigen ijver door werkte. Opeens zagen zy, hoe bij opstond en een paar passen achteruit deed om beter zijn schildery op te nemen; toen verzette hy een weinig de parasol, om zich te beschutten tegen een lastigen zonnestraal en begon weer te schilderen, geweldig en aanhoudend het hoofd schuddend, of hg een zenuwaanval had; ein- delgk richtte hg het hoofd op, sloeg de handen in do' lucht met woedond gebaar, rukte zyn strooien hoed af en wierp dien eenige passen van zich af. „Hij is gek 1" riep mevrouw ai Villanova „O. nu herkon ik hem hy is 'tl Maar wat kan er gebeurd zijn, dat hem zoo dol maakt?" Blandina had reeds haar parasol en ezel gereed on wilde de eerste Ijjnen trekken, toen zy gewaarwerd, hoe vreemd de schilder deed. „Stormachtig wearl" antwoordde zy. „De schilder i9 ontevreden over zyn werk. Dat doet my plezier. Nu kan hy zichzelven gaan entiseeren En spottend herhaalde zy eenige van de termen, die haar toorn hadden gewekt, toen hy zoo zonder omwegen haar werk had ver oordeeld. Hy was weer aan den arbeid gegaan; het schoen evenwel nog slechter naar zyn zin te worden; althans hy stond op en duwde met een heftigen stoot ezel en paneel van zich af, zoodat ze onderstboven tuimelden. Plotseling was nu ook het meisje opgerezen. „Wat doe je?" vroeg tante Costanza. „Niets," antwoordde Blandina. Zy liep in de richting van den schilder, zóó vlug en vastberaden, dat mevrouw di Villanova, begrypende, dat haar waarschuwin gen toch niet zouden gehoord worden, 't het verstandigst achtte, haar grillige nicht maar te volgen. Do schilder had na den aanval van woede zyn ezel weer overeind gezet, maar was nog niet gaan zitten om den arbeid te hervatten. Hy staarde op zyn paneel, steeds hoofdschuddend. Daar hoorde hy de voetstappen achter zich en keerde zich om, verschrikt door de ge dachte, dat iemand hem kon verrast hebben in zgn bui van razerny. Hy herkende dè markiezin, en zyn schrik werd verlegenheidhy hief de band op, onwille keurig, om den hoed af te nemen, dien hy niet meer op had, en oindigdo met een tragi komisch gebaar, dat scheen uit te drukken: „Neem rag niet kwalyk; ik heb myn hoed verloren en ben ook mijn hoofd kwgt." „Wel," vroeg Blandina, zonder verdere plichtplegingen, „waarom vernietigt ge uw meesterstuk?" De jonge man glimlachte bitter en keek re redenen, naar het oordeel des bestuure, aan te groote bezwaren onderhevig zijn. Prof. Bavinck, zegt Dc Herautkan dus gerust zijn. Elke subsidie, die de Vrije Universiteit af hankelijk zou maken van een buiten haar staand gezag, kan door haar niet. aanvaard worden. In De Katholieke School wordt door een onderwijzer de wenschclijkheid der uni formiteit in de salarisregeling van onderwijzers bepleit. Hij schrijft o. m. Dat salaris-verbetering in de lucht zit of hangt, kan niet ontkend worden. Eenige spo- Lord Wolseley, die naar Kaapstad is gegaan', „Wolseley gaat als de gevolmachtigde van regeering en koning", schreef Reynold's News- paper. flHy gaat, belast met een byzondere zending, met oen zekeren laitbrlef vanwege koning en regeering. Slaagt hy niet, dan zal men niets vorder er van hooren en biyft de „gezondheidslegende" gehandhaafd. Slaagt zyn zendmg daarentegen, dan is het uit mot de oorlog. De waarheid ls, dat de regeering erkent, dat Engeland In Zuid-Afritfa do neder laag geleden heeft. Daarom staat zy nu klaar, om met de zegepralende Boeren vrede te sluiten." De hemol gave, dat dit zoo ware, doch de vredeszending van een Wolseley lykt al byzondet ongerymd. Hy, de oude en byna stokdoove, in 1900 daarom afgedankte opper bevelhebber van liet Britsche leger; de man, die in 1879 als hooge commissaris van Natal 6n Transvaal,.tweemaal de beruchte verklaring aflegde dat, zoolang de zon scheen, de aan hechting van het Boerenland door Shepatone gehandhaafd blyven zou - lig zou nu de persoon wezen om de hopelooze taak van Kitchener hem uit de hand te nemen en een eer vollen vrede met de Boeren te sluiten? „In dat geval", zoide eeu buitenlandsch diplomaat, „zou het wankelende kabinet van Lord Salisbury 6poedig ondergaan in een orkaan van spotkreten buitenslands, weg gejaagd door «en verbolgen, zgn stelselmatige misleiding eindelyk erkennend volk." radiscko gevallen wijzen er op. Rotterdam, Amsterdam en Delft gaven het voorbeeld, het goede voorbeeld. Doch juist in het spo- radischo schuilt het gevaar en ook'in de on gelijkheid, waarmede de salarisquaestie in die drie genoemde plaatsen uit den weg werd geruimd. Een onderwijzer met hoofd akte te Delft brengt het tot duizend gul den; een onderwijzer te Amsterdam niet. En hoe zal het in de toekomst op het platteland gaan? De plattelandei's moeten zich maar geen illusies maken, want... maar daarover misschien een anderen keer. De gevaren, aan sporadische salaris verbe tering verbonden zijn voor besturen en scho len zeer groot. Wat zag men gebeuren vijf, zes jaren geleden, toen cr gebrek was aan voldoend personeel voor onze bijzondere scholen. Wie De Katholieke School uit die jaren nog eens op de vierde pagina, na leest, zal ervaren, dat de besturen tegen elkander opboden, om hun scholen van vol doende leerkrachten tc voorzien. De bestu ren, die het geluk hadden een of twee on derwijzers te bezitten, moesten altijd vree- nog eens naar zyn paneel, waarop de schilder stok een breede streep had achtergelaten, en antwoordde: „Ziet u het, dat meesterstuk? 't Is een knoeiboel geworden, en ik heb het al3 zoo danig geteekend." „Dat moest u Diet doen," zei Blandina, na een blik op do schildery, waar zy de rots herkende, die haar had aangelokt; „wat u niet bevredigt, kan daarom een ander nog wel genoegen doen." „Gelooft u dat? Ik niet," antwoordde hy. „Ik geloof, dat de maker zelf hot eerst tevreden moet zyn. Wanneer ikzelf, eenzaam voor mgn werk gezeten, eerlyk en oprecht oordeel, zonder do eigenliefde, die fouten tracht te bedekken; wanneer ik dan denk en zeg, dat hot goed gaat en mooi is, werkelgk zoo mooi, dat ik het bewonder, dan zullen anderen het zeker ook bewonderen." „Wat u daar zegt, is toch niet geheel waar," zei Blandina lachend. „Laatst, daar ginds, bewonderde ik ook myn studie en ge noot in gedachten reeds van den lof, dien anderen er voor ,over zouden hebben. Toen kwam u byty'ds, en myn meesterstuk scheen my na uw critiek wat het werkelijk was: een broddelwerk, dat niet meer te verbete ren viel." „Dat was het toch niet in myn oog!" protesteerde hy „Wat nu?" riep het meisje uit. „En al uw critiek, overigons volkomen juist, wat zei die anders, dan dat myn 6tudie naar de na tuur knoeiwerk, groot, kolossaal knoriwerk was?" „Myn critiek!" zei de schilder. ,.U vroeg mg oen oprecht oordeel, om de fouten te ver beteren, die onafscheideiyk zgn van elk kunst werk. Op die fouten heb Ik gedrukt, om aan zen hun onderwijzers te zien vertrekken naar plaatsen, waar men hooger bezoldigde. Toon zijn sommige besturen zoo ver buiten het schreefje gegaan, dat in onzen tijd van be trekkelijke ruimte den onderwijzers de ha- verzak een weinig hooger is gehangen, wat zulken onderwijzers aanleiding geeft om steeds naar lucratiever betrekkingen te sol- liciteeren. Wie aal het hun euvel duiden? Diezelfde toestand zal nu weer gaan ge boren worden, als de steden de salaris-verbe tering ter hand nemen en het platteland niet. Tusschen de steden ewoneens, als de minima en maxima verschillen, want het is en blijft een onloochenbare waarheid, dat honderd gulden meer of minder bij eiken onderwij zer veel gewicht in do schaal werpen. Vooral het platteland zal bij dien toestand geducht lijden, want de beste onderwijzers zullen zoo spoedig mogelijk, zoodra er slechts kans be staat, naar de steden vertrekken. De scho len op het platteland zullen aanhoudend ver anderingen hebben in haar personeel, at ze ker niet in het voordeel van het onderwijs kan worden genoemd. En is dit niet het geval, dan zal het zeker voortkomen uit het feit, dat de onderwijzers voor de steden niet ge schikt zijn. Het platteland zal dus heel imparlementair uitgedrukt het uitschot van het onderwijzerskorps aan zijn scholen zien werken. Arme, beklagenswaardige scho len 1 Het klinkt toch immers ais een onge rijmdheid dat de beste onderwijzers in de stad thuis behooren. Op het platteland zijn uit stekende onderwijzers evenzeer noodig als in de stad; want er behoort heel wat tact toe, om met twee of drie, somtijds met zes klassen te werken. Door de minima en maxi ma der steden zuIIcd de plattelandschc be sturen ook tot verhooging moeten overgaan, of... Kunnen zij dat7 Ze zuIIcd wel moeten klinkt het antwoord. Arme onderwijzers, wier bestuur dc minima en maxima moot verhoogen, om voldoend personeel, dat te vens voor zijn taak berekend is, voor zijn school te krijgen. Alleen uniformiteit van aai ar is-verbete ring kan die euvelen voorkomen. Men zal mij tegenwerpen: In de steden moeten de minima en maxima hooger zijn dan op het platteland, want de levensstan daard is er hooger. Wie lacht daar? Het le ven in de stad stelt meer eisehen dan op heb platteland? Och kom 1 Iemand, die de toe standen op het platteland ik heb geen heidorpen op liet oog kent, weet zeer goed dat de stadschc manieren ook daar door dringen. De uitgaven van een plattelarftls- onderwijzer evenaren die van zijn collega in de stad. Als ik een keukenpiet was. zou ik een geheele reeks artikelen van dagelijksch gebruik kunnen opnoemen, waarvan de prij zen het dubbel der stedelijke overtreffen. En het behoort tot de wekelijksche jeremia den: ,,Men slaat wel op, maar van prijsver mindering schijnt men niet te weten." Te genover de bewering, dat het leven op het platteland goedkooper is, plaats ik vierkant mijn stelling: De uilgaven van een stads en van een dorpsonderwijzer evenaren elkan der. Als dit waar is moeten ook dc minima cn maxima der salarissen gelijk zijn, anders staau de dorpsonderwijzers, die toch hetzelf de, ja dikwijls meer werk verrichten dan hun stadscollega's, bij dezen teD achter. In De Telegraaf leverde de heer P. J. Raaymakers een beschouwing over de moge lijkheid, om voor de 24,000 staatsamb tenaren een ziekenfonds in het le ven te roepen, waaruit zij de hoogerc uit gaven, waartoe een periode van ziekte hen. dwingt, zouden kunnen bestrijden. Aan het einde van zijn artikel komt de schrijver tot de conclusie, dat de oprichting van een zie kenfonds, in den zin zooals men dit in den regel verstaat, op te veel bezwaren zou af stuiten.- In groote gemeenten, waarin veel ambtenaren wonen, zou men wellicht ge meenschappelijk zijn geneesheer en apothe ker kunnen hebben, in kleine plaatsen is dit onmogelijk. Evenwel" zoo eindigt de schrijver ,,zou men zich kunnen redden, indien een vereeniging werd opgericht, die tot doel had den leden een uitkeering in geld te ver- schaffon bij ziekte, evenals dit bij overlijden door levensverzekeringmaatschappijen en onderlinge vereenïgingen van philanthropi- schen aard reeds geschiedt. Die uitkeering kan op verschillende wijze plaats vinden. De ambtenaar zou zich kun nen verzekeren tegen de uitkeering van 100, 50 of minder procent zijner over te leggen rekeningen, zoodat hij voor een gedeelte ook zijn eigen assuradeur kan zijn, of wel hij zou zich kunnen assureeron voor een dagelijx- sche tegemoetkoming gedurende ziekte, na be- behoorlijke controle van het aantal dagen. Dergelijke verzekeringen tegen do gelde-" lijke gevolgen van ziekte bestaan, indien ik mij niet vergis, reeds in het buitenland, zoodat het niet moeilijk vallen zal de nood zakelijke gegevens te bekomen voor een ver zekering der Nederlandsche ambtenaren. Het behoeft niet gezegd, dat aan de door mij bedoelde „verzekering tegen ziekte" ook bezwaren verbonden zullen zijn, maar ik heb goede reden ora te gelooven, dat een regeling, zooals door mij is aangeigeven, do voorkeur boven de oprichting van een zie kenfonds zou verdienen, omdat daarbij het karakter van den ambtenaar geen geweld wordt aangedaan, terwijl de lasten geheel geëvenredigd zullen zijn aan de lusten." In het Katholiek Sociaal Weekblad heeft prof. dr. A. Resemans een serie artikelen geschreven over de Jachfrwetsw ij z i- g i n g, waarin hij tot dc slotsom komt, dat deze wet niet. moet worden herzien", maar geheel afgeschaft." Zijn conclusion strekken tot: lo. Splitsing van Jacht en Visscherij in de wetgeving. 2o. Afschaffing van het heerlijk Jacht- recht, liefst zonder schadeloosstelling. 3o. Afkoopbaarheid van het. zakelijk Jachtrecht. 4o. Dubbele schadeloosstelling \oor wild- schade ten gevolge van verzuim op eöns andersmans grond. 5o. Snel en kosteloos recht op gegronde aanklacht van schade, ten gevolge vau ver zuim veroorzaakt door wild of schadelijk gedierte. Hij begroette ten slotte de molic-Hclsdin- gen met sympathie cn betreurde hot zeer, indien zij niet door een der Regeerings- vrienden werd ondersteund. Het weekblad De lloerenslaud, orgaan van den ,,Ncderlandschcn Boerenbond", betuigt zijn ingenomenheid er mede, dat do motie-Passtoors, over de j a c h t w e t cu dio van den heer Helsdingcn, aangaande ^scha delijk gedierte", niet door de Tweede Kamer zijn aangenomen. Zooals men weet, zegt liet blad, hadden de ze de strekking om aan de eigenaars of ge bruikers van gronden op zeer ruime Wijze, ruimer dan vroeger, het recht te geven om ten allen tijde schadelijk gedierte" te doo- den, waarvoor dan de Commissarissen der Koningin iu do provinciën op nog gemakke lijker wijze dan thans, permissiën zoudon moeten uitreiken. Maar, wat is schadelijk en wat is onscha delijk gedierte? Do beantwoording dezer vraag hangt immers geheel af van hel be drijf, dat men uitoefent, cn niet het minst van een grondige kennis en een bestudecring van do gewoonten der dieren. Wanneer wij denken aan liet nut, dat uilen, buizerden, torenvalken en zoovele an dere vogels, egels, mollen, padden, vleer muizen en zoovele andere dieren voor oen landbouw verrichten, welke allo vroeger door den minder ontwikkelde voor schadelijk werden gehouden en wie weet, door hoevelcn thans nog, dan worden wij huiveriger om iedereen als rechter over de schadelijkheid der dieren te lateu optreden en zoodoende de deur open te zetten voor moordlust, on oordeelkundige vernietiging der dierenwe reld en opzettelijke benadeeling der belang< n van hem, wiens bedrijf medebrengt de ge- doodo dieren tc beschermen. Voorzeker zijn er vele gevallen, waarin de dieren, zooals alle andere levende wezens, wel eens schade aanrichten en moet het den menbch vrijstaan deze schade te kunnen af wenden door verjaging of zoodanig dooden dezer dieren, maar laat dit dan geschieden op een wijze, dat er zoo min mogelijk mis bruiken te duchten zijn, bijvoorbeeld. lo. dat de schade vooraf aangetoond uw verlangen te voldoen. Maar er waren ook zeer goede qualiteiten in." „Als u my dat maar gezegd hadtl" riep Blandina; „dan zou ik Doch ze hield op, vreezende, te veel over zichzelve te praten. „U wilt zeggen: dan zou ik hot paneel niet in stukken gebroken hebben „Watl Weet u dat?" hernam zy, moer en meer verbaasd. „Hoe komt dat?" „Ik heb de overblyfselen van het offer ge zien," antwoordde de schilder. „Ik kwam van het station terug. Ik heb de stukken opge raapt en het zoo good mogeiyk hersteld." „Is 't waar? Ik ben nieuwsgierig, dat to zien." „Wanneer u wilt. 't Is natuuriyk gelapt, en dat valt niet geheel te verbergen; maar nietteminmaakt de studie een goed flguur. Ze is buitendien voor my een herinnering aan een mooie uiting van een kunstenaarsgemoed. Ikzelf heb er oen paar minuten geleden een navolging van gegeven. Maar dit was geen houten paneel, doch linnen, en dat valt moeiiyk te herstellen. Ik zal van vorenaan moeten beginnen." „Dat zie ik! Maar is 't wel goed, dat een artist aldus toegeeft aan een booze bui?" „En u dan?" „O, van my is dat niet te verwonderen; ik ben slechts een arme dilettante." „Dilettante!" herhaalde de schilder; „dilet tante? We dienen ons eerst to verstaan over do boteokenis van dat woord. Eigenlijk is ieder, die begint, dilettant. Do kunst is een liefde, eer ze beroep wordt. Wie zyn kunst liefheeft, voor wien zo in de eersto plaats dient om zgn eigen ziel te verheugen, dat is een artist. U heeft getoond, meer dan een ydele liefhebster te zyn, door in een oogenblik van edele verontwaardiging liet werk niet te sparen, waaraan u eeu week hadt gearbeid. Dat zeg ik niet om u te vleien. Ik houd van menschen uit éón stukvleierf) en beleefde leugens zyn goed voor do middelmatigen. Wie veel in de natuur leeft, leert die gebreken af, als hy ze gehad heeft, 't Is waar: hier kan men boersch worden on lomp; dat is een ander gebrek, en ik geloof, dat ik er niet aan ontsnapt ben. Maar hier krygt men toch boter begrip van monschelyke waardigheid, en dat ia een deugd, welke opweegt tegen vole ge breken. U zult misschien denken, dat ik een praatjesmaker bon, maar ik herhaal slechts, wat mg gezegd werd door een vriend, voel wyzer on veel meer ervaren in woreldscho dingen dan ik: „Als ik onder do menschen leef, won ik ray -de ondeugden van allen aan; myn deugden zyn zoo onbeduidend, dat ze geheel verdwijnon. Alleen als ik in de eenzaamheid bon, word ik weer wat ik vroeger was, en ik lach om de voorbeelden, de complimenten on rnaat- schappelyko vormen, die my zoo slecht maakten „Dat hoeft uw vriond heel goed gezegd, en u geeft, het uitstekend weer," verzekerde Blandina. „Maar waarom verniotigdo u dat schilderij? U Jiadt toch con oordeel kunnen afwachten, net als ik!" „Ik bon wat ouder dan u," antwoorddo de schilder; „ik had dat niet noodig. Overigons: goedo raad is duur, en wy moeten het or ook zonder leeren stellen. Het. groote gohoiru is, te denken bij wat men'loet, veel lo denken en zichzelvon te vragen, of hot goed is. In ons binnenste hebben wy den bosten raad gever." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5