No. 12002 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 15 MAART. DERDE BLAD. Anno 1902.
DE BLINDE.
Yrouwenkleedmg.
Een diner in China.
Under een parapluie.
Een nat-koudo Maartavond. Op het as-
ph alten plaveisel oen vuilbruine, vettige,
teemachtige brei, waarin de menschen zich
met voorzichtige etappen glijdend vooruit
werken. Aan fict kruispunt van twee hoofd
wegen verdringen elkaar de haastige voor
bijgangers. Uit den sigarenwinkel op den
hoek van de straat beschijnt een hei-gele
lichtstraal ccn door lijd en weer gehavend
wagentje, waarin een blinde man van even
"dertig jaar wordt rondgereden. Hij is ge
huld in een versleten overjas van onbestem
de kleur en heeft aan de handen dikke hand
schoenen. Zijn trekken zijn scherp cn hoe
kig, zijn oogen achter groote, sterk ontwik
keld: oogleden verborgen. Dc gelaatskleur
is grauwachtig als loodverder heeft hij een
grooten, scherp gekromden neus. Zijn linker
arm hangt verlamd naar beneden, dc vin
gers van do rechterhand trommelen zenuw
achtig op het zwarte leeren dek van het wa
gentje. Aan een leeren riem om den hals
hangt een kastje met lucifers. Op clen bin
nenkant van het geopende deksel staat met
groote, onregelmatige letters: .Blind en
lamMen wordt verzocht een aalmoezen te
geven, maar te koopen." Aan dc rechterzijde
van het wagentje is een blikken bus, voor-
lien van een hangslot, waarin do koopers
hun geldstukkon werpen.
Een armoedig gekleed meisje van ongeveer
twaalf jaar,met ccn smal 0ezichtie en onver
schillig rondziende oogen leunt dichtbij den
blinde tegen het kozijn van een winkelraam.
Het is de dochter van zijn hospita, die hem
dagelijks naar die plaats rijdt cn weer naar
huis terugbrengt.
De trekken van den blinde verraden inge
spannen opmerkzaamheid. Hij luistert.
Electrische wagens naderen.
Hij kent ze, hij weet precies, of ze naar
het Plein of naar dc Poort rijden. Omnibus
sen ratelen voorbij; bij onderscheidt welke
het zijn. Voetgangers komen cn gaan in zijn
nabijheid. Hij herkent ze aan hun gang, aan
hun spraak, aan 't ruischen der kleeren, aan
het kletteren der sporen cn aan het ramme
len van dc sabel. En dan zijn klanten! Hij
ruikt ze met de zekerheid van een speur
hond, aan hun ademhaling, aan den geur
van .de parfumerie, van hun sigaar.
De Donderdag is zijn feestdag. Dan heeft
hij altijd iets bijzonders. In den zomer fris-
sche bloemen, in den winter wat dennegroen
nf immortellenstruikjcs. Vandaag heeft hij
iets heel bijzonders, wilgctakjes, met ronde,
fluweelachtige, zwellende zilverkatjes. A an-
daag moet z ij komen, do lieve, voorname
dame, met haar lickton, elastische tred, haar
ongemeen melodieuze altstem, het zacht rui
schen van haar zijden gewaad in een wolk
van Fleur de Lys. Altijd is zij oven over zes
sen, als zij van de zaugschool komt, op den
hoek van de straat, waar zijn wagentje zich
bevindt. In de laatste twee jaar heeft zij niet
één keer over geslagen, en kwam nooit te
laat; zij was een voorbeeld van orde.
Maar van avond is het reeds acht uren en
zij is er nog niet geweest.
„Zie je haar Dog niet komen, Anna?"
vraagt de .jlindc aan het meisje naast hem,
dat het zeer koud heeft.
„Neen, meneer Reuter!" antwoordt het
meisje onverschillig.
„Misschien is zij ziek," gaat hij Aoort, als
tot zichzelf sprekend.
„Ziek kan zij wel zijn," zegt het kind ge-
dachtenloos.
„Of misschien h de onderwijzer ziek en
kan hij geen les geven. Denk je ook niet?"
„Dat kan ook wri wezen," antwoordde
'Anna met onverstoorbare onverschilligheid.
„Misschien komt zij nog."
„Misschien kan zij nog komen."
De zieke leunt met een diepen zucht ach
terover in zijn wagentje. Zijn phantaaie
werkt en toovert li. een lange reeks le
vende, scherp geteekêndo beelden voor zijn
geestesoog. Hij ziet in ^en straat van een
landstadje een klein, laag huisje, met gele
kalk bestreken. Daarin werkt een kleine,
uitgeteerde, ziekelijke vrouw met eveneens
moede trekken zijn moeder. Aan het
cenigo venster van het armoedig, maar zin
delijk vertrekje hokt een opgeschoten
knaap, de ellebogen op do vensterbank ge
leund, het hoofd in de 6malle, doorzichtige
handen, in de schemering koortsachtig stu-
dcerende met gloeiende wangen in een
zwaarlijvig boek hijzelf. Dan verschijnt
een eenvoudige, zwarte kist in de smalle
gang. Mannen I n lange, zwarte kleeren, on
der ouderwetsche, hooge hoeden, dragen
haar weg; haar, zijn eenigc steun, zijn
eenigc vriendin, het eenige wezen, dat hem
verstaat, zich om hem bekommert.
Een ander beeld! Hij woont in de groote
stad, hoog, op ccn vijfde verdieping ,op een
vlieringkamertje, een vriend van twistende
duiven, van elkaar uitscheldende musschen.
De karige opbrengst van het ouderlijk huis
is bijna verteerd, ondanks de privaatlessen,
die hem van de beste uren voor eigen studie
beroovcn en toch slechts etn spaarzaam sij
pelende bron voor zijn bescheiden huishou
dinkje is. Hij ziet het tijdstip naderen, lang
zaam maar zeker als t.n uurwijzer, waarop
hij zal staan voor bet niets.
Wat dan? Daar komt hulp 1 Hij wordt
gouverneur bij een voorname familie. Hij
moet iederen 1 .iddag wijden aan zijn leer
ling, een verwenden, maar goedhartigen
jongen, die zeer begaafd is en spoedig van
zijn rustigen, tactvollen opvoeder gaat hou
den.
De nacht behoort hem cn r"_' studie.
En dan komt dc dag, waarop hij haar
voor dc eerste maal ziet, de zuster van zijn
leerling, die juist van de kostschool thuis
komt. Dat oogenblik staat den blinde zóó
levendig voor d.n geest, alsof het gisteren
was gebeurd, cn toch zijn reeds meer dan
tien jaren vcrloopen. liij zal ze nimmer ver
geten, de slanhe, e verschijning, met het
als goud glanzend haar; haar vroolijke, gui
tige oogen, haar volle, mooi gevormde kers-
roodc lippen, haar smalle, witte handjes en
dc kleine, heel levendige voetjes. Mogen ook
alle beelden in den loop der tijden voor zijn
geest verbleken, nimmer zal dit iets van zijn
kleur en helderheid verliezen. Dat weet hij.
Een nieuwo tijd van stille vreugde en stil
geluk brak voor hem aan. Zijn leven kreeg
meer beteckenis. Hij verdubbelde zijn in
spanning om 7. spoedig ogelijk het staats
examen to doen. Dan wilde hij haar neggen,
wat hij voor haar gevoelde, wat zij voor hem
was. O, hij was verlegen, zekerMaar daar
voor zou hij dc moed wel vinden 1 Of zij hem
liefhad? J daar had hij nog nooit aan ge
dacht; dat was immers nalaurlijk! Hij las
het immers uit den blik van haar oogen, hij
hoorde Eet aan den toon van haar mooie,
harmonieuze stem.
En eindelijk kwam de dag, waarop het
bleek, dat de mocilijko arbeid van den nacht
niet vruchteloos was geweest. De weg naar
eer en roem stond voor hem open. Hij wilde
dien betreden cn voorwaarts stormen aan
haar zijde. Morgen zou hij het woord spre
ken, waarvan zijn geluk, zijn loven, zijn al
les afhing.
Den volgenden morgen, tegen den mid
dag, toen hij dc woorden telkens en telkens
weer overwoog, hoorde hij haastige schre
den de krakende trap opkomen.Een kort
kloppen op do deur, zijn kleine leerling
stormt de kamer binnen, met hoog rood ge
kleurde wangen, buiten adem van haaat en
vreugde.
„Papa laat u verzoeken, vandaag geen les
te geven."
„Zoo, wat is er dan gaande?"
„Wij vieren een familie-feest."
„Zoozoo 1"
„Mijn zuster Martha is verloofd 1"
Verloofd I Er kwam een sluier voor zijn
oogen, de aarde zonk weg onder zijn voeten,
diep, altijd dieper. Toen kwam het niets, de
bewusteloosheid. Uren lang moet hij zoo ge
legen hebben; het kwam hem voor alsof het
jaren waren. In den namiddag kwam een
vriend en wekte hem uit zijn verdooving.
„Je hebt je overwerkt I Kom, laat ons wat
gaan schaat-onrijdendat zal je goed doen."
Willoos, gedachtenloos en krachteloos ging
hij mee door de straten, naar buiten, naar
de rivier, waarvan het zwarte water order
de ijslaag spookachtig borrelde. Zo gleden
voort. Hij voelde de koude r.iet,dio tot in
zijn gebeente doordrong; hij voelde den
storm niet, die om hem g'erdo; hij zag de
glinsterende sneeuwkristalle-n niet onder
zijn voeten, zijn oog volgde strak, als door
toovermacht geleid, den smallea, inktzwar
ten stroom van het water, die tusschen het
ijs en den oever ging, een paar schreden van
hem af.
Opeens was het de storm, was liet een
onweerstaanbare drang van binnen? Wie
kón het zeggen? Hij vliegt naar het borre
lende water een g .-kraak een „eruisch
ijskoude golven sloegen klotsend over r~jn
hoofd.
Toen hij weer bijkwam, bevond bij zich in
het ziekenhuis onder de zorgende handen
der stille, goedhartige pleegzuster. Zijn lij-
denstijd begint, die tot aan bet einde van
zijn leven zal duren. Toen hij het huis van
lijden verliet, was hij blind cn lam; hij, pas
twee cn twintig jaar! En dat zal hij blijven,
zonder vreugde, zonder geluk, totdat zijn
tijd uit is.
Maar neenNog eenmaal lacht hem, den
ongelukkige, een ster van het geluk toe, een
ver verwijderde, nauwelijks zichtbare ster,
maar toch een ster, waarvan het schemerend
en verwarmend schijnsel doordringt tot de
duisternis van zijn hart en daar een zwakke
schemering van geluk brengt. Heb was voor
twee jaar, toen zij voor de eerste maal bij
het wagentje van den blinden,'lammen man
kwam en hem toesprak. Hij herkende haar
dadelijk en een niet te beschrijven uitdruk
king van geluk vloog over zijn gelaat. Zij
vermoedde niet, wie die ongelukkige grijs
aard was, die haar met bev .zdo hand de lu
cifers aanreikte.
Zoo was het gebleven. lederen Donderdag
kwam zij. De geheelc week verheugde hij
zich in het vooruitzicht haar warmen adem
te voelen, heb ruischen van haar kleed to
hooren en haar lieve stem, te voelen de
streeling van haar kleine, zachte hand over
zijn onrustig tastende vingers. Daarom was
Donderdag zijn feestdag.
Een enkele maal was zij met haar man ge
komen. Toen had de blinde nauwkeurig op
zijn tred en op zijn stem gelet. Beide waren
hem niet bevallen.
De man was zelfzuchtig, eigenzinnig,
hart tot harteloos en ruw toe. ,,De dame I"
zeide de blinde nadenkend bij zichzelf.
Daar hoorde hij, hoe op eenigen afstand
de man zcide: „Dus, dat is je blinde? Ik
weet niet, wat je aan hem vindt."
„Ik vind, dat hij ongelukkig is," ant
woordde zij. „Buitendien herinnert hij mij
aan een jongen man, die bij ons huisonder
wijzer was."
„Misschien is hij het zelf. Je kunt het
hem immers vragen."
„Neen," zeide zij, „die is in de rivier ver
dronken. Juist op den dag van onze ver
loving. Ik heb het in de courant gelezen.
Het heeft ons zeer getroffen."
De blinde ontwaakt uit zijn gepeins. Hij
luistert. Trippelende pasjes komen over de
straat. Het zijn haar schreden. Neen, zo
zijn te klein, te haastig. Zij gaat langzamer,
rustiger.
Een oogenblik later hoort hij vlak bij
zich een fijn kinderstemmetje: „Is u de
blinde man, dien mama altijd Donderdags
bezocht 1"
„Die ben ik, mijn kind 1"
„Daar!" zeide do kleine, terwijl zij pro
beerde een geldstuk in zijn gesloten hand te
stoppen.
„Waarom komt mama niet zelf, lief
kind?"
„Mama is doodantwoordde zij snik
kend.
„Dood!" stamelde do blinde, terwijl hij,
als door een beroerte getroffen, achterover
zonk.
„Mevrouw is eergisteren begraven," zei-
do de begeleidster van het kind. „Zij beeft
nog kort voor haar dood gezegd, dat Mar
tha iederen Donderdag hierheen gebracht
moest worden."
„Dood I" herhaalde do zieke, op zachten,
vormoeienden toon. Toen richtte hij zich
met moeite op, greep met bevende vingers
naar de wilgetakjes en duwde ze het kind in
de hand.
„Op mama's graf! Asjeblieft!"
Twee groote tranen rolden van onder zijn
gesloten oogleden weg.
Ten bewijze, dat er meestal zeer veel tijd
noodig is, om ingekankorde vooroordeelen
en verkeerdheden tc doen verdwijnen, voor
al wanneer daarbij do modo in het spel is,
is het niet onaardig, naar aanleiding van
de tegenwoordige beweging betreffende ver
eenvoudiging cn verbetering der vrouwen-
kleeding, het volgende mede to deelen, dat
wellicht velen minder bekend is.
Een kleine eeuw geleden was het aantal
periodieke geïllustreerde weekbladen, enz.
zeer schaarsch, eigenlijk gelijk nul.
De wakkere firma Gebroeders Dicderichs
te Amsterdam gaf toen in 1834 het aanzijn
aan het Nederlandsch magazijn ter versprei
ding van algemeeno en nuttige kundigheden,
welko uitgaaf gedurende eenigc jaren inder
daad in vele behoeften voorzag, en, geïl
lustreerd met voor dien tijd zeer goede hout
sneefiguren, menig degelijk artikel bevatte.
In een der eerste nummers (Februari
1834, dus nu 68 jaren geledon) komt voor
een degelijk stuk, getiteld: „Iets over de
kwade uitwerkselen van het inpersen das
ligchaams, en van dc keurslijven op de ge
zondheid :r vrouwen."
Er zijn een paar zeer duidelijke houtsne
den bij, ter heldere betooging Loc dc borst
kas wordt ingedrukt, terwijl in dat stuk op
alle nadeelen van medischen aard wordt ge
wezen ten opzichte van inwendige organen,
longen, ademhaling enz.
Het stuk eindigt met een dichtstukje van
den onnavolgbaren Bellamy, ten titel voe
rende
HET KEURSLIJF.
Zij, dio tot vrouwelijke pracht,
Het keurslijf eerst heeft uitgedacht,
Was wis ccn rimplig wijf van driemaal
[dertig jaren;
Wier grommigheid der lieve jeugd
't Genot ontzei der zoete vreugd,
Om dat ha-ar 't zoet genot was met dc jeugd
[ontvaren.
Had dan de deugd geen raagts genoeg,
Dat zo een vermeetle hand verjoeg,
Die met een d.artle -drift een boezem dorst
[genaken?
Moest dan ccn mislijk zamenstel
Van walvischbeen, met wreed geknel
De maagdelijke borst zoo strongelijk bewa-
[konf
Natuur 1 men handelt U tot hoon 1
Gij schept vergeefs uw toovrend schoon;
Gij kunt der grilligheid der mode niet be»
[hagen
Ach! mogt zij, die deez' dwaze pracht,
Te zinneloos heeft uitgedacht,
Tot straffe in Pluto's hof, een gloeijend har-
[nas d ragen 1
Voorwaar, geen sentimenteel water-on-
melk versl
Niettegenstaande dit alles duurde het nar
dcelige knellen nog steeds voort, dank zij
de mode, totdat gymnastiek cn gezonde sport
met een flinken zweepslag een beteren weg
opdreef, zegt mr. J. Thiebout.
Wc werden met vele plechtigheden
ontvangen. Dc ondcr-prcfect, de tolk cn
twee jonge Chineczcn, die b'j ons gezelschap
behoorden, begroetten elkaar op Ühinceschc
wijze. Dit gebeurde in liet ontvangsalon, te
vens eetzaal, ten minste voor onzen maal
tijd. Onze gas'heer cn on: drie Chinoesclio
metgezellen wierpen zich op dc knieën, ver
volgens strekten ze zich languit op den
grond, toen bogen zc drie- of viermaal bet
hoofd, alsof zo den grond wilden kussen.
Dit was de begroeting, die ik hier voor heb
eerst zag.
Na onze veel eenvoudiger begroeting
gingen wij zitten en het diner begon.
Eerst werden 8 of 13 sclio opgebracht
in een soort bol, cn op kleine bordjes, o
werdén op het midden van de tafel gezet
en blijven daar verder, het zijn tusschenge-
rechten of hors d'ocuvre, zooals krec.«en,
selderij, pistaches, gerookte h m, stukjes
visch, erwtjes, radijs, gekookte kippemagen,
aardnoten cn meloen.
Van tijd tot tijd haalt ieder tusschen
twee gerechten" in met zijn stokjes, dio wo
in plaats van vorken en lepels gebruiken,
er iets uit. Voor mij had onzj gastheer ech
ter lepels, vorken en messen neergelegd, aio
hij van mij geleend had. Maar uit öcleefd-
heid gebruikten wij zooveel j gelijk ac stok
jes, In 't begin was ik er niet zeer handig
mee, maar aan het eind ging het goed.
Het diner bestond uit allerlei schotels, dio
gebracht werden cn weer weggehaald. Die
schotels stonden in groote bollen, die bijna
altijd gevuld waren met bouillon. Dat is tc
zeggen: alles werd gekookt in water en dat
water wordt mee opgedragen; ik moet be
kennen, dat sommige soorten van dezen
bouillon uitstekend warenvan de tien
schotcis hadden zeker zeven acht bouillon.
Iedereen haalt uit de. schaal zooveel hij wil,
naarmate het kleino bordje voor hem. leeg
wordt. Dit bordje is 10 c.M. lang en 5 c.M.
breed, on heeft den vorm van een porselei
nen lepel zonder steel, cn ract platte»
bodem.
Wat het drinken betreft, dit wordt in
kelkjes van 4 of 5 c.M. diep en 5 of 6 c.M.
wijd gegoten. \ïij kregen glazen. Het menu
was dien dag als volgt:
1. Vinnen van haaien met bouillon.
2. Jonge bamboetakjes.
3. Kreeft.
4. Zaden van dc waterlelie, met bouillon.
5. Eend, met bouillon.
0. Achtarmige poliep, met bouillon.
7. Paddenstoelen, met bouillon.
8. Noedels.
9. Gebraden visch.
10. Gekookte rijst.
Toen ze twee en twintig jaar was, stond
juffrouw Bertha Di ont alleen p dc we
reld. 0f eigenlijk niet alleenzc had nog t**-ce
broertjes van acht en zes jaar, Jacques cn
Paul. Bertha bleef zonder fortuin achter,
want haar vader was ambtenaar geweest.
Toen alles zijn dood bel - -i was, had zij
juist genoeg om drie maanden van tc leven.
Gelukkig bad haar vader haar een goedo
opvoeding laten gevenzc bezat onderschei
den akten en een zeker talent voor dat be
koorlijke speeltuig, dat men een pianino
noemt. Zij liet den moed niet zinken, maar
zoclïFlessen te krijgen.
Daar zij voorname kennissen bad en de
weldadigheid tc Parijs een modeartikel is,
waar voorname dames druk aan meedoen,
verdiende 'j na verloop van zes weken 30
fres. per maand, als loon voor ongeveer
30 uren van zelfopoffering, zelfverlooche
ning en geduld, zonder nog de vernederin
gen mede te rekenen.
Tot overmaat van ramp kwam de zomer
in het land en met den zomer dc vaeantie.
Haar leerlingetjes, die een frank voor de
les betaalden, waren natuurlijk rijk en gin
gen naar buiten, naar de bosschen, naar do
bergen of naar het strand; en juffrouw
Bertha hield maar één muziekles per week
over, altoos tegen dcnzelfdcn prijs. Thans
raakte de kas heclemaal in dc war. Jacques
en Paul vermagerden bij den dag; men moge
zeggen wat men wil, het gebrek bevordc-t
de gezondheid niet. 's Nachts 6liep juffrouw
Bertha niet, zij schreide; maar als de nood
het hoogst stijgt, is dc nulp het meest nabij.
Vier keer per maand ging Bertha van
haar huis in de Rue d'Assas, naar de wo
ning van haar leerling, Boulevard Saint-
Germain. Als de zon scheen, vviel haar de
weg nooit langals het evenwel sterk re
gende, dan scheen er geen einde aan dien
korten afstand te komen. Op zulk een regen
dag echter zou er een zonnestraaltje voor
haar dagen.
Het stormde en regende, en het arme
piano-juffertje kon liaast niet op tegen de
windvlagen en den regen, die bij stroomen
viel. Daar bezwijkt haar parapluie, en zo
staat zonder beschutting tegen den feilen
regen. Wat moet zc nu beginnen? Als men
een paar dozijn japonnetjes heeft, is het zoo
erg niet, wanneer men zijn pakje bederft.
Maar een meisje, dat slechts één kleedje be
zit, heeft niet veel te missen; voor haar is
het een ramp.
Op dit hachelijke oogenblik kwam er een
redder. Een voorbijganger haastte zich om
zijn reusachtig regenscherm boven het hoofd
der onderwijzeres te houden. Het was nog
een van die echte familiedaken, die de Hol
landers „besteedsters" plegen te noemen,
maar te Parijs zijn ze niet*van katoen, maar
van fraaie paarse zijde.
„Met uw verlof, juffrouw,... hondenweer 1"
Bertha keek het eerst naar de parapluie
en vond die bijzonder mooi; toen wierp ze
tersluiks een blik op den eigenaar, en deze
deed voor zijn parapluie niet onder.
Haar redder was een breed en gezet man
van vijftig jaar, met een blozend gelaat, hel
der blauwe oogen, vol zachtheid en goedheid.
Of hij burgemeester was, wist zij niet, maar
hij had een echten burgemeestersblik.
„Veroorloof mij,... mejuffrouw..."
„Mijnheer..., dank u zeer..., u is wezenlijk
al te vriendelijk."
„Volstrekt niet..., integendeel, ik heb u
al zoo menigen Donderdag de straat zien
doorgaan en altoos op hetzelfde uur... Ik
heb u al eer een blijk van mijn bewondering
willen geven, maar u loopt zóó gauw, dat ik
u niet kan inhalen, wanneer men, zooals ik,
wat breed van vorm is en toch zijn hart op
de rechte plaats heeft."
Juffrouw Bertha bloosde. Dat begin had
veel van een... Och kom, die oude man...Zij
vergiste zich stellig. Daar zij echter niet
wist wat te antwoorden, glimlachte zij
slechts; gewoonlijk is zulk een glimlach wel
sprekender dan de meeste vrouwen denken.
De eigenaar van de parapluie vervolgde:
„Neem mijn arm..., ziezoo..., u kunt het
gerust doen, want ik kon uw vader wel zijn;
u ziet, mijn haar grijst al... ik heet Tasche-
ron, Octave Tascheron; ik zit er warmpjes
in... u is een aardig leeuwerikje, vlijtig als
de mieren..., dat mag ik zien..., misschien
konden wij het wel eens worden..., wat zegt
u er van?"
Juffrouw Bertha liet haastig rijn arm
los; maar op datzelfde oogenblik viel de
plasregen in zulko stroomen neer, dat bet
jonge meisje zich niet buiten het bescher
mende dak van dc paarse parapluie durf do
wagen.
Mijnheer Tascheron legde doodbedaard
haar arm weer in den zijne.
„Komaangeen gekheid, hoor!ik
ben een vijftiger, dus nog lang geen „zes
tig"; ongehuwd, van onbesproken gedrag
en opgeruimd humeurIk kan alle die
ren nadoen, dat is te zeggen, de geluiden
nabootsenik kan heel aardig met vier bil
jartballen goochelenDat zie je niet allo
dagen. Ik ben mijn gezelschap best waard 1
En u, wie is u en wat doet u? Me dunkt,
dat is al heel gemakkelijk te radenu
heeft altoos boeken onder den arm, u geeft
dus les om zoo den kost te verdienenen
op welke wijzeU braadt in de zon on u
haalt u in don regen een verkoudheid op
den halsIk weet zeker, dat men u als
een hond behandelt, chit men u slecht be
taaltIk weet er alles vanDe ouders
zijn altoos zoo dwaas te denken, dat zij u
een gunst bewijzen, als zij u toestaan aan
hun domme spruiten het lezen te lcereD
dat is geen leven zoo,vooral wanneer
men een beschaafde opvoeding heeft geno
ten. Vergun r 'j dus
„Mijnheer 1"
„Noem mij Octave
„Mijnheer, ik ben een braaf meisje, ik
werk om het brood te verdienen voor mij en
twee weesjes, mijn broertjes, die niemand
buiten mij op de wereld hebben."
De edele Tascheron barstte in tranen uit:
„Dat's mooi, dat's edel! Dat's verduiveld,
edel. Twee broertjes, cn hoe oud
„Zes en acht jaarl"
„Hoe heeten zij
„Jacques en Paul."
„Allerliefste namenIk houd dol veel
van kinderenWij zullen twee ledi-
kantjes zetten in de kamer naast de onze...
Wat een prettig leventje zullen wij dan heb
ben, hè? Ik ben iDcens in inijn huishouden.
Kom, we gaan zo dadelijk halcu
„Maar, mijnheer!
„Geen „maar", hoor! licrnam Octave
Tascheron op strengen toongeen •maar",
geen „als", geen „want"ik roep u tob
uw plicht, juffrouw! Maar dat's waar ook,
u heeft mij nog niet gezegd hoc u beet?"
Bertha
„Juffrouw BerthaIk herinner u aan uw
plicht! Als man van eer en man van jaren*
heb ik daartoe het rechtHoeveel ver
dient u wel met uw lessen
„Al heel weinig
„Welzoo 1 En de kleintjes, Jacques cn -
Paul, hebben honger en lijden '«winters kou
en 's zomers bezwijken zij schier van de hitte
in dit akelige Parijs; daar zijn ze nu heel
alleen, als u les geeft; daar zitten zc nu in
een muffe kamer, in een somber huis,
ze zijn bleek en mager,ik zie zc al van
hierAch, hoe akelig, hoe diep ellendig;
mijn hart breekt cr onder. Maar geduld l
Wij gaan 's zomers naar buiten, dan kunnen
ze in het gras rollen, heel ver van de rivier,.