So. 12896
LEIDSGH DAGBLAD, ZATERDAG 8 MAART. - DERDE BLAD.
Aiino 1902.
Geschiedenis en Kunst.
In den grafkelder,
Gitjes en bloemetjes.
hij op de eeno of andere wijze do binnen
deur forceeren en het hek daarbuiten, dat
hij zich onduidelijk herinnerde, berdikon
kon, mocht hij hopen, dat hij van zijn aan
wezigheid aan anderen kon doen blijken.
Doch de eiken deur bleef onbeweeglijk, even
vast als het metselwerk zelf, waarin zij lucht
dicht aangebVacht was. Zelfs indien hij de
noodige werktuigen had gehad, zouden deze
hem niet gebaat hebbener viel geen grendel
te verwijderen, de scharnieren waren aan de
buitenzijde bevestigd.
Nadat Philip dit geconstateerd had, zette
hij de kaars op den grond en leunde naden
kend tegen den wand, starend in het blauw
achtig schijnsel der vlam, die heen en weer
ging, alsof zij zich van de pit wilde losma
ken. ,,In elk geval is hier ventilatie," dacht
hij. Eensklaps greep hij haastig naar de
kaars en blies haar uit. Zijn leven hing van
deze kaars af I Hij had in de eene of andere
beschrijving van een schipbreuk gelezen, hoe
do overlevenden zich eenige dagen lang ge
voed hadden met de weinige kaarsen, die
men in de verwarring in de reddingsboot
geworpen had. En nu verbrandde hij met de
kaars zijn eigen leven 1
Bij het flikkerend oplichten van een zijner
lucifers keek hij op zijn horloge; het was op
elf uur blijven staan maar was het elf uur
van denzelfden dag of van den vorigen
avond? De lijkstoet had, dat wist hjj, om
tien uur de kerk verlaten. Hoeveel uren wa
ren er sedert verloopon? Hoelang had zijn
bezwijming geduurd 1
Hij nam de kaars op en ging op de stee-
nen trappen zitten. Hij was een sanguinisch
monsch, maar toen hij over de mogelijkheid
zijner redding nadacht, zonk hem de moed
in de schoenen. Hij zou in elk geval vermist
worden, zijn verdwijnen onder die omstan
digheden moest stellig zijn vrienden veront
rusten, men zou zijn verblijf trachten op to
sporen, doch wie zou er aan denken, een lo
vend mensch in een graf op Montmartre te
zoeken De politie zou al het mogelijke doen,
om hem te vinden men zou de Seino nf-
dreggen, de dooden in de Morgue bezichti
gen, een nauwkeurige beschrijving van zijn
persoon zou elko politieagent in don zak
hebben, terwijl hij in den familiegrafkel
der van den heer Dorine opgesloten was I
Met zijn zakmes sneed Wendworth de half
verbrande kaars in vier gelijke deelen.
Vandaag zal ik," zoo overlegde hij bij zich
zelf, ,,het eerste van deze stukjes eten, mor
gen het tweede, morgenavond het derde, den
volgenden dag het laatste, en dan don
wil ik wachten."
Hij had dien morgen niet ontbeten, als
men een kop koffie niet een ontbijt wil noe
men. Hij had tot nu toe in 't geheel geen
honger bespeurd, nu echter kreeg hij een ge
weldigen honger; hij stelde evenwel zijn maal
tijd zoo lang mogelijk uit. Volgens zijn bere
kening moest het ongoveer middernacht zijn,
toen hij* besloot, den eersten van zijn vier
eigenaardigo maaltijden te gebruiken; het
witte was had geen smaak, maar het beant
woordde aan zijn doel.
Hij gevoelde, hoe duisternis, stilte cn kou
de langzamerhand haar invloed lieten gel
den. Op do koortsachtige werking der her
sens was een reactie gevolgd, hij werd sla
perig, en niets meer denkend, zonk hij weer
op de 8teencn trappen neer. Toen hij ont
waakte, werd hij zich huiverend van zijn
toestand bewust.
Er was hem nog slechts één stukjo der
waskaars gebleven hij had de drie andere
porties opgegeten, niet om den honger te
stillen, maar zooals men een medicament ge
bruikt, waarvan onze redding afhangt. Snel
naderde het oogenblik, waarop zelfs dit arm
zalige voedingsmiddel verteerd zou zijn. Hij
stelde dit oogenblik zoo lang mogelijk uit
het stukje kaars in zijn hand was voor hem
een heilige zaak, het was zijn laatste verweer
tegen den dood.
Eindelijk, toen alle wilskracht geweken was,
bracht hij het naar den mond, maar wierp
het even haastig van zich, toen eensklaps de
eiken deur geopend werd en Philip de ge
stalte van den heer Dorine zich scherp te
gen den blauwen hemel zag alteekenen.
Toco men hem half blind in de buiten
lucht had gebracht, zag dc heer Dorine, dat
Philips vroeger pikzwart haar op eenige
plaatsen grijs geworden was. Ook zijn oogen
stonden dof do duisternis had er alle
glans aan ontnomen."
,,En hoe lang was hij eigenlijk in het graf
opgesloten vroeg ik, toen vriend H. zijn
verhaal geëindigd had.
„Een uur en twintig minuten", ant
woordde hij glimlachend.
Wonderverhalen omtrent rfc geboorte on
den dood van Napoleon. In de biographic
van Letizia Romolino, die uitgegeven is
onder den titel ,,Napoleonis mater", doet
baron De Larrey mededeeling van een twee
tal allerzonderlingste omstandigheden bij de-
geboorte en den dood van Napoleon; verha
len, dic'we natuurlijk voor rekening laten
van den vurigon vereerder van 's Keizers
moeder.
Napoleon werd in Ajaccio geboren op den
löden Augustus 1769. Iu den morgen van
den 16den Augustus, aldus vertelt De Lar
rey, ontwaakte Frederik de Groote, die zich
toen te Breslau bevond, uit een onrustig» n
slaap. Zoodra zijn dienstdoende kamerheer
binnentrad, sprak hij tot hem: ,,Ik heb een
droomgezicht gehad, dat al mijn gedachten
bezighoudt cn waarvan ik tevergeefs een
verklaring zoek. Ik zag de ster van mijn
koninkrijk en van mijn genie hoog aan den
hemel schitteren. Zij straalde met oogver-
blindenden glans cn ik verheugd mij in
haar onuitsprekelijke schoonheid, toen ik
eensklaps, boven de mijne, een andere ster
ontdekte, die haar in grootte en glans nog
overtrof. Die onbekende ster naderde de
mijne meer cn meer cn viel eindelijk op haar,
waarna er een hevige strijd ontstond. Een
oogenblik vermengden zich de stralen van
dc beide sterren, doch weldra verduisterdo
de mijne: dof on glansloos daalde zij tot aan
den horizon, als door een onweerstaanbare
kracht naar beneden gedrukt. Hier werd
de worsteling voortgezet en eindelijk gelukte
het mijn ster, na langdurige en bovenmatige
krachtsinspanning, zich van de andere los
tc maken; daarop begon zij weder to rijzen,
hernam haar vorige hoogte cn schitterdo met
nog schooner glans, terwijl de andere ster
verbleekte cn na verloop van korten tijd
spoorloos verdwenen was."
De groote Frederik heeft de vervulling
van het droomgezicht niet aanschouwd-
Pruisen's gloriezon schitterde nog in haar
volle pracht, toen hij het moede hoofd ncder-
legde, en de man, die Pruisen en zijn ko
ningshuis zoo oneindig diep vernederen zou,
was toen nog een geheel onbekend, achttien
jarig jongeling. Toon De Larrey schreef,
was hij reeds getuige geweest van do verwe
zenlijking van dien droom, al werd ook de
vervulling in haar gansche volheid eerst door
volgende geslachten aanschouwd. Ja, zij is
gekomen, wat niet gezegd kan worden van
de voorspelling, die bij Napoleon's dood op
nog wonderbaarlijker wijze tot zijn moeder
kwam.
In den' avond van den 5den Mei het is
weder Do Larrey, spreekt, meldde zich
aan het paleis van mevrouw Bonaparte, to
Rome, een vreemdeling aan, die beg ide bij
haar te worden toegelaten. Op dc vaag of
hij een audiëntie had aangevraagd, ant
woordt hij ontkennend, doch hij vocgf t bij,
Toen ik op zekeren dag van mijn woning
paar mijn bureau in New-York ging, ont-
pioettc ik een heer, die rondslentorde in de
allóe, welke ik door moest. Deze heer had
jets opvallends; het was een geheel buitenge
wone verschijning. Zijn oogen waren mat en
tonder glans en het haar, dat hij lang droeg,
was met grijs gemengd. Haar en oogen wa
ren, om zoo te zeggen, zestig jaar oud, ter
wijl de rest van zijn persoon nauwelijks der
tig jaar was. Het jeugdige van zijn gestalte,
het elastische in zijn gang cn het eerwaar
dige hoofd vormden zulk een wanver
houding, dat vele nieuwsgierige blikken op
hem werden gericht.
De merkawardige verschijning interesseer
de mij in hooge mate. ,,Die man heeft een
levensgeschiedenis .en die zou ik wel gaarne
willen weten," zei ik halfluid, terwijl ik op
een der slingerpaadjes staan bleef, die het
park doorkruisten, dat ik doorging.
,,Zou je die zoo graag willen weten t"
vroeg een stem naast mij. Ik keek verschrikt
op en in hetxgezicht van don heer H., een
buurman van-mij, die er hartelijk om lachte,
dat hij mix met mijzelf had hooren praten.
„Goed, zei hij, ik kan je de geschiede
nis van dezen man vertellen."
„Je kent hem dus?"
,,Ja en neen, dat wil zeggen, ik ken hem
üieb persoonlijk, maar ik ken een episode
uit zijn leven; ik was indertijd te Parijs,
toen hij daar begraven werd.
„Begraven?"
;,Nu, streng genomen, niet begraven, maar
'toch bijna. Als je een poosje den tijd
hebt", ging mijn vriend voort, „zullen wij
hier op deze bank gaan zitten en ik zal je
.van deze geschiedenis, die voor eenige jaren
te Parijs groot opzien gebaard heeft, alles
yertpllen wat ik weet."
En vriend H. vertelde:
„Drie personen zaten in een kamer, waar-
Van het groote raam uitzicht gaf op dc
.OPlace Vendómo; mijnheer Dorine las, met
den rug half naar de beide andere personen
in heb vertrek gekeerd, het „Journal des
'Débats", af en toe ophoudend om zijn brille-
glazen af te wisschen, waarbij hij klaarblij
kelijk moeite deed niet naar de sofa aan zijn
rechterkant te kijken, waarop naast zijn
'dochter Julia een jonge Amerikaan zat,
wiens mooi, vrijmoedig en van geluk stra
lend gezicht verraadde, welke plaats hij in
'de familie innam.
Er was op dezen namiddag zeker geen ge-
\ukkigcr mensch in Parijs dan Philip Wend
worth, die heit barb van de schoone Julia
veroverd had.
Mijnheer Dorine legde de courant weg en
trad op hen toe. „Als het huis is," zei hij,
I,zooals mijnheer Cherbonneau het be
schrijft, dan raad ik je aan, het dadelijk
met hem af te maken. Ik zou je wel willen
.vergezellen, Philip ;maar openhartig ge
legd, ben ik te treurig deze kleine vogel
to verliezen om behulpzaam tc zijn een kooi
voor baar te vinden. Vergeet niet, dat de
laatste trein om vijf uur vertrekt; verzuim
dien niet, want wij hebben voor morgenavond
plaatsen voor het nieuwe stuk van Sardou.
Morgenavond", voegde hij er lachend bij,
>,zal Julia een oude dame zijn, want van he
iden tot morgen is een eeuwigheid."
Den volgenden morgen bracht de trein Phi
lip naar een der prachtigste, in de nabijheid
.van Parijs gelegen landgoederen, een uur
wandelens door de lommerrijke lanen van de
bezitting van den heer Cherbonneau.
Als in een droom wandelde de jonge man
van kamer tot kamer, bezag de serre, do
i stallen, de grasperken, bezichtigde het door
een vroolijk beekje doorsneden park, en na-
Op de een of andere manier was ik Zon
dagmorgen verzeild geraakt in een kerk, die
niet tob de gebouwen van mijn gemeente be
hoort, waar ik dus den weg niet wist. Blijk
baar zou een gevierd spreker voor do scha
re optreden, want het ruim en de mannen
banken beneden waren geheel vol, weshalve
een plaatsbewaarder mij den raad gaf: „Per-
beer uwe het es bovel"
ïk ging de trap op cn kwam op een breede
galerij, die amphitheatersgewijze opliep recht
tegenover den preekstoel.
Op de eerste banken haddeu ouders met
kinderen plaats genomen.
Ook zaten daar allcenloopende juffrou
wen. Ik kreeg een bescheiden plaatsje op de
achterste bank. De drie banken xóór mij wa
ren haast uitsluitend door kinderen bezet.
Terwijl bij mij nog een plaatsje over was,
gaven menschcn van meer gevorderden leef
tijd de voorkeur aan een staanplaats tegen
'de pilaren tusscken de voorste banken, bo-
jvcn een zitplaats in mijn bank. Waarom was
me nog niet duidelijk. Alleen bemerkte ik
reeds nu, dat de aanblik van den predikant
mij door die staande toehoorders niet zou
yergund worden.
Het was tien uur. De gemeente zong het
laatste vers van den voorzang. De bank vóór
de mijne was geheel gevuld met kinderen,
waartusschen één eerzame burgerjuffrouw
fiiet een zwarten onislagmantel met kralen
dab hij met don heer Cherbonneau gegeten
had, sloot hij don koop en richtte zijn schre
den weer naar hot station, waar hij juist op
tijd aankwam om den sneltrein te halen.
Toen hij Parijs weer naderde en het in dc
avondschemering voor zich zag liggen met
zijn tallooze schitterende lichten, met do
kerktorens en koepels, die in den avondhe
mel zich verloren, scheen het Philip, alsof
er jaren voorbijgegaan waren, sedert hij de
stad verlaten had. Toen hij er aankwam,
reed hij eerst naar zijn hotel, waar hij ver
schillende brieven op zijn schrijftafel zag
liggen; hij gunde zich echter niet den tijd,
ook maar naar de adressen om te zien en
wisselde haastig zijn reispak tegen een ge
past avondcostuum. Terwijl het hem in zijn
ongeduld om b zijn bruid te komen toe
geschenen had, alsof de trein maar lang
zaam voorwaarts kwam, kroop nu het rij
tuig, waarvan hij zich aan het station had
voorzien, als een slak voort. Eindelijk be
reikte dit het Yendóme-plein en hield voor
do woning van den heer Dorine etü. De
huisdeur werd geopend, toen PhiV.p zijn
voet op de eerste trede zette. De bediende
nam hem zwijgend en, naar het Philip voor
kwam, met bijzonderen eerbied hoed en over
jas af. Maar was hij dan niet nu een lid van
de familie?
„Mijnheer Dorine," zeide de bediende
zacht, „kan u nu niet sproken. Hij wonscht
dat u in het salon gelaten wordt."
„Is juffrouw
„Ja, meneer."
„Alleen?"
„Alleen, meneer," herhaalde de bediende,
terwijl hij Philip zonderling aankeek die
een uitroep van vreugde niet kon onder
drukken. Yoor de eerste maal viel hem zulk
een voorrecht ten deel. Zijn samenkomsten
met Julia hadden altijd in tegenwoordigheid
van den heer Dorine of een ander lid dor
familie plaats; een fijn opgevoede Pari-
sienne maakt slechts heel formeel kennis
met haar bruidegom.
Zonder zich verder op te houden ging Phi
lip, twee treden te gelijk nemend, de trap
op, snelde over den mat verlichten corridor,
waar hij reeds den geur van haar lievelings
bloemen bemrkte, naar de deur van het
salon, die hij voorzichtig opende. De gordij
nen waren neergelaten, onder den kroon
luchter stond een smalle kist op een baar
brandende kaarsen, oen kruis en witte bloe
men op een tafel daarnaast.
Julia Dorine was dood I
Toen de heer Dorine den plobsolingen
kreet hoorde, die door het stille huis trilde,
snelde hij uit zijn kamer en vond Philip
doodsbleek en sprakeloos. Eerst lang daarna
hoorde Philip Wendworth de bijzonderheden
van het ongeluk, dat hem getroffen had. Des
avonds te voren had Julia, schijnbaar vol
maakt gezond, zich in haar kamer terugge
trokken en had haar kamermeisje weggezon
den, met verzoek, haar den volgenden mor
gen tijdig te wekken. Op het bepaalde uur
trad het meisje de kamer binnen. Juffrouw
Dorine lag te slapen, naar het scheen, in
een armstoel, het licht was laag gedraaid,
een geopend boek lag op het tapijt voor haar
voeten. Het meisje verschrikte, toon het be
merkte, dat het bed onaangeroerd gebleven
was en dat haar meesteres nog het avond
toilet droeg. Naderbij komend, zag zij, dat
deze niet sliepdat zij dood waa I
Er werden onmiddellijk twee boodschap
pen naar Philip gezonden, een naar het
etation te G., de andere naar het hotel.
De eersto bereikte hem niet, do laatste had
hij onopgemerkt op zijn schrijfbureau laten
liggen. Bij zijn komst in Dorine's huis
maakte do bediende hem met wreede onhan
digheid met het treurige voorval bekend,
door hem direct naar het salon te latop
gaan.
garneersel met een zwart kapotje met gitjes.
(Let vooral op de gitjes I)
Op het laatste nippertje komt een tweede
juffrouw op de bank. Het is blijkbaar een
dienstmeisje. De eene helft van haar zwart
hoofdhaar komt slordig te voorschijn van
onder een bruinen schuithoed, met veelkleu
rige bloemetjes opgemaakt. (Let op de bloe
metjes 1).
De andere helft van heur haar ligt afge
knapt of uitgevallen op den fluweelen kraag
van haar manteltje.
„Schik wat op 1" snauwt ze togen de jon
getjes, die op de hoekplaats zitten naast de
eerste juffrouw.
De jongetjes springen de bank uit. Krib
big, omdat zo niet op het hoekje zitten mag,
schuift het oude dienstmeisje langs hen te
gen do burgerjuffrouw aan. De jongetjes
stooten elkander aan en grinniken.
De predikant is op stoel. Langzamerhand
wordt het me duidelijk waarom de anderen
liever vooraan staan dan achteraan zitten,
waarom de banken haast uitsluitend door
kinderen bezet zijn. De stem van den pre
dikant galmt luid in uitslaande klanken te
gen den hoogen koepel, maar is niet hoor
baar in woorden voor ons, galerij-bewoners.
Soms vang ik met alle moeite één woord op,
soms zelfs twee na elkander als „boetvaar
dig zondaar..." maar meer kan ik niet ver
staan, zelfs niet met alle inspanning.
De kinderen, die in de kerk zitten, niet
om te luisteren, maar om thuis van den
Do maatschappelijke positie der jonge
dame, haar schoonheid, haar plotselinge
dood en de roman, die in zeker opzicht om
do liefde voor den jongen Amerikaan gewe
ven was, lokten een groote massa nieuwsgie
rigen naar de begrafenisplechtigheden, die
in de kork in de Rue d'Agncsseau plaats
hadden. Het lijk werd in den familiegraf
kelder van den heer Dorine op Montmartre
bijgezet.
Deze grafkelder vereischt een korte be
schrijving. Hij waa omgeven door een ijzeren
hek, door hetwelk men in een hal zag, aan
het einde waarvan een massieve eikenhouten
deur naar eenige steenen trappen In het
grafgewelf voerde. Het gewelf was 15 bij 20
voet groot en donker. Hot bevatte twee sar-
cophagen, waarvan de eene het stoffelijke
overblijfsel van mevrouw Dorine, voorjaren
reeds gestorven, bevatte; de andere was nog
nieuw en droeg op den zijwand bet met le
liën doorslingerde monogram J. D.
De lijkstoet maakte halt bij den tuin, die
de kleine begraafplaats omringde, en alleen
de naaste bloedverwanten volgden do dra
gers in den grafkelder. Een dünne kaars,
zooals in Katholieke kerken gebruikt wordt,
brandde aan het benedeneindo van de sarco-
phaag, een somber schijnsel werpend in de
ruimte, waarin do in de. hoeken gevormde
schaduwen nog donkerder schenen. Bij het
schijnsel van deze flikkerende kaars werd do
kist in haar omhulsel van graniet geplaatst,
het zware deksel eerbiedig daarover gelegd
en de eiken deur draaide in haar roestige
scharnieren, don trillenden zonnestraal af
werend, die het gewaagd had, deze diepe
duisternis binnen te dringen.
In zijn mantel gehuld, wierp de heer Do
rine zich in de kussens van zijn wagen, te
zeer aangegrepen door zijn smart, om te be
merken, dat hij alleen was.
Het was doodstil om hem heen, toen Phi
lip verward en als uit een zwaren droom
ontwakend, zijn oogen opende. Hij stond op
en staarde in do hem omringende duisternis.
Waar was hij? In het volgende oogenblik
werd hij zich bewust van de verschrikkelijke
zekerheid hij was in het grafgewelf ach
tergebleven 1 Terwijl hij bij de plechtige han
deling aan de andere zijde van de steenen
kist geknield was, was hij vermoedelijk be
wusteloos neergezegen, en zijn afwezigheid
was onopgemerkt gebleven. Zijn eerste ge
waarwording was een natuurlijke rilling,
maar ze verdween even snel als ze gekomen
was. Het leven had opgehouden begeerlijk
voor hem te zijn, en als het zijn noodlot
moest zijn, aan Julia's zijde te sterven, dan
zou dit do verwezenlijking fljn van den
wensch, dien hij des morgens wel honderd
maal tegen zichzelven geuit had. Wat lag
hem er aan gelegen, eenige jaren eerder of
later te sterven, de levenslast moest ten
slotte toch neergelegd worden- waarom niet
nu dadelijk? Op deze gedachte volgde een
pijnlijke zelfbeschuldiging: kon hij zoo licht
do liefde vergeten, die zijn wieg bewaakt
had? De heiligo moedernaam gleed onwille
keurig over zijn lippen. Was het niet lafhar
tig, zonder strijd het leven op te geven, dat
hij om harentwille poogde te behouden? Was
het niet zijn plicht, zoowel tegenover de le
vende als tegenover de doode, de gevaren
van zijn toestand in het oog te zien en ze,
als het in zijn menschelijke macht was, te
overwinnen?
Hij vermande zich, stond op en strekte In
dc duisternis dc handen voor zich uit.
Daar Philip rooker was, had hij lucifers
bij zich; het gelukte hem na eenige vergeef-
sche pogingen, aan den vochtigen muur een
lucifer te doen ontbranden, en bij het
vluchtig schijnsel bemerkte hij, dat de kaars
in. don grafkelder achtergebleven was. Deze
kon hem dienen bij het onderzoek van dc
wijze, waarop hot gewelf gesloten was. Als
vloer te zijn, vermaken zich op hun manier.
Eerst de twee jongetjes vóór me.
Die op den hoek is een leuke kwajongen
met ondeugende, bruine oogen, met kortge
knipt haar. Hij is gekleed in een sport-
blouse met eeD losse das om zijn hals. Zijn
vriendje ie een echt naar kind. Een kind
met een kuifje, met een dasspeld en met
één koperen en twee zilveren ringetjes aan
zijn mager linkerhandje. Een kind met een
mooi winterjasje met astrakan kraag en as
trakan opslagen aan dc mouwen en een as
trakan mutsje.
De twee echte contrasten, zitten te smoe
zen. Het mooie kind laat z'n ringetje zien,
toen kijkt hij om en ziet tweo banken naar
achteren een ander vriendje; voorzichtig
staat hij op en loopt naar hem toe. Nu be
gint de ander met een mesje figuurtjes in
de bank te snijden. De juffrouw en het
dienstmeisje zijn zacht ingedommeld. Tegen
een hoogen pilaar staan twee ventjes met
pelerinejasjes. Met hun oent, dien ze straks
in het zakje mogen gooien, krassen ze diepe
sneetjes in het witte stukadoorsel.
Naast me zitten twee kleine meisjes op
den grond met een stuk touw te spelen. Ach
ter me rollen er twee ieder aan een uiteinde
van de bank gezeten, een knikker steeds heen
en weder over dc plaats, waar kerkboeken
behooren te liggen.
De predikant praat voort. Het ruim en de
eerste galerijbanken zitten vol aandacht te
luisteren, maar de klanken stijgen nu hoo-
ger, dan lager van toon, langs me heen, on
verstaanbaar.
Aan het geschuifel van voeten en luid
neusgesnuit bemerk ik, dat er gezongen moet
worden.
Do organist begint zijn voorspel. Met een
ruk schrikt do burgerjuffrouw overeind, ze
kijkt suffig rond, daD stoot ze het dienst
meisje wakker.
„Gunsie, wat is er?" vraag deze gapend.
„Uwe was in slaap gevalle!" zegt dc bur
gerjuffrouw.
„Welleke pesalm motte wo singe?" vraagt
het dienstmeisje, niet lettend op de beschul
diging.
„Kon het niet verstaan", zegt do ander.
Het jongetje op den hoek, dat knikkebol
lend voorover was gerold met zijn hoofdje
op de armen, ontwaakt ook met een diepen
zucht.
„Stil toch," zegt het dienstmeisje, den
jongen nijdig aankijkend. „Mot je slapc in de
kerrek?"
„Jij slaopt", zegt de jongen brutaal.
„Het lijkent me de wijs van zes en tache-
tigl" merkt dc juffrouw op, nu de gemeente
haar stem paart aan het orgelspel.
„Het ken ook n'andcre wese I" geeft het
dienstmeisje terug.
„Laat uwe mijn maar es kijke 1" zegt de
eerste weer.
Nu buigen ze samen, vlijtig zoekend, de
blaadjes kreukelend en omslaand, ezelsoor
tjes er in vouwend, over het kerk' ek met de
zilveren sluiting.
„Voorzichtig," maant de eigenares.
„Ken bel. ook cn gezang wese?" vraagt do
ander.
Onder dat nauwgezet zoeken waren dc
hoofden elkander heel dicht genaderd, du
ook do kapot met de gitjes en de schuithoc
met de bloemetjes. Ik zag dc bloemetjes wie
gelen cn buigen; ik zag zo beverig tegen de
gitjes aanslaan.
Toen krulde een rose korcnblocmpje zich
tusschen hel zwarte gaas, een blauw made
liefje verbroederde zich met een piekje van
den kapot
Hoe ijveriger het tweetal zocht, hoe meei
dc bloemetjes warden in de gitjes.
,,Ik ken het niet vinde", zegt het dienst-,
meisje eindelijk cn ze wil overeind gaan
zitten, maar haar hoofd weigert de verticale
houding weer aaD te nemen.
„Gunsie, ik sit vast!" roept zc.
„Hemeltje, je sou seggc, hoe ken dat nou
komme I" antwoordde de juffrouw, het hoofd
gelaten gebukt.
„Weet ik het? La me liever los," snauwt
dc dienstmeid, met het hoofd rukkend.
„Voorsichtig, voorsicktig mijn gitjes I" zegt
de ander als het dienstmeisje al harder trekt
met haar hoofd, waarover de bloemenhoed
in het vettige haar gespeld zit.
„La los dan I" ruziet het dienstmeisje, nij
dig rukkend, dc juffrouw haast omver trek
kend.
„Schei uit l" zegt Je juffrouw met haaf