So. 12896 LEIDSGH DAGBLAD, ZATERDAG 8 MAART. - DERDE BLAD. Aiino 1902. Geschiedenis en Kunst. In den grafkelder, Gitjes en bloemetjes. hij op de eeno of andere wijze do binnen deur forceeren en het hek daarbuiten, dat hij zich onduidelijk herinnerde, berdikon kon, mocht hij hopen, dat hij van zijn aan wezigheid aan anderen kon doen blijken. Doch de eiken deur bleef onbeweeglijk, even vast als het metselwerk zelf, waarin zij lucht dicht aangebVacht was. Zelfs indien hij de noodige werktuigen had gehad, zouden deze hem niet gebaat hebbener viel geen grendel te verwijderen, de scharnieren waren aan de buitenzijde bevestigd. Nadat Philip dit geconstateerd had, zette hij de kaars op den grond en leunde naden kend tegen den wand, starend in het blauw achtig schijnsel der vlam, die heen en weer ging, alsof zij zich van de pit wilde losma ken. ,,In elk geval is hier ventilatie," dacht hij. Eensklaps greep hij haastig naar de kaars en blies haar uit. Zijn leven hing van deze kaars af I Hij had in de eene of andere beschrijving van een schipbreuk gelezen, hoe do overlevenden zich eenige dagen lang ge voed hadden met de weinige kaarsen, die men in de verwarring in de reddingsboot geworpen had. En nu verbrandde hij met de kaars zijn eigen leven 1 Bij het flikkerend oplichten van een zijner lucifers keek hij op zijn horloge; het was op elf uur blijven staan maar was het elf uur van denzelfden dag of van den vorigen avond? De lijkstoet had, dat wist hjj, om tien uur de kerk verlaten. Hoeveel uren wa ren er sedert verloopon? Hoelang had zijn bezwijming geduurd 1 Hij nam de kaars op en ging op de stee- nen trappen zitten. Hij was een sanguinisch monsch, maar toen hij over de mogelijkheid zijner redding nadacht, zonk hem de moed in de schoenen. Hij zou in elk geval vermist worden, zijn verdwijnen onder die omstan digheden moest stellig zijn vrienden veront rusten, men zou zijn verblijf trachten op to sporen, doch wie zou er aan denken, een lo vend mensch in een graf op Montmartre te zoeken De politie zou al het mogelijke doen, om hem te vinden men zou de Seino nf- dreggen, de dooden in de Morgue bezichti gen, een nauwkeurige beschrijving van zijn persoon zou elko politieagent in don zak hebben, terwijl hij in den familiegrafkel der van den heer Dorine opgesloten was I Met zijn zakmes sneed Wendworth de half verbrande kaars in vier gelijke deelen. Vandaag zal ik," zoo overlegde hij bij zich zelf, ,,het eerste van deze stukjes eten, mor gen het tweede, morgenavond het derde, den volgenden dag het laatste, en dan don wil ik wachten." Hij had dien morgen niet ontbeten, als men een kop koffie niet een ontbijt wil noe men. Hij had tot nu toe in 't geheel geen honger bespeurd, nu echter kreeg hij een ge weldigen honger; hij stelde evenwel zijn maal tijd zoo lang mogelijk uit. Volgens zijn bere kening moest het ongoveer middernacht zijn, toen hij* besloot, den eersten van zijn vier eigenaardigo maaltijden te gebruiken; het witte was had geen smaak, maar het beant woordde aan zijn doel. Hij gevoelde, hoe duisternis, stilte cn kou de langzamerhand haar invloed lieten gel den. Op do koortsachtige werking der her sens was een reactie gevolgd, hij werd sla perig, en niets meer denkend, zonk hij weer op de 8teencn trappen neer. Toen hij ont waakte, werd hij zich huiverend van zijn toestand bewust. Er was hem nog slechts één stukjo der waskaars gebleven hij had de drie andere porties opgegeten, niet om den honger te stillen, maar zooals men een medicament ge bruikt, waarvan onze redding afhangt. Snel naderde het oogenblik, waarop zelfs dit arm zalige voedingsmiddel verteerd zou zijn. Hij stelde dit oogenblik zoo lang mogelijk uit het stukje kaars in zijn hand was voor hem een heilige zaak, het was zijn laatste verweer tegen den dood. Eindelijk, toen alle wilskracht geweken was, bracht hij het naar den mond, maar wierp het even haastig van zich, toen eensklaps de eiken deur geopend werd en Philip de ge stalte van den heer Dorine zich scherp te gen den blauwen hemel zag alteekenen. Toco men hem half blind in de buiten lucht had gebracht, zag dc heer Dorine, dat Philips vroeger pikzwart haar op eenige plaatsen grijs geworden was. Ook zijn oogen stonden dof do duisternis had er alle glans aan ontnomen." ,,En hoe lang was hij eigenlijk in het graf opgesloten vroeg ik, toen vriend H. zijn verhaal geëindigd had. „Een uur en twintig minuten", ant woordde hij glimlachend. Wonderverhalen omtrent rfc geboorte on den dood van Napoleon. In de biographic van Letizia Romolino, die uitgegeven is onder den titel ,,Napoleonis mater", doet baron De Larrey mededeeling van een twee tal allerzonderlingste omstandigheden bij de- geboorte en den dood van Napoleon; verha len, dic'we natuurlijk voor rekening laten van den vurigon vereerder van 's Keizers moeder. Napoleon werd in Ajaccio geboren op den löden Augustus 1769. Iu den morgen van den 16den Augustus, aldus vertelt De Lar rey, ontwaakte Frederik de Groote, die zich toen te Breslau bevond, uit een onrustig» n slaap. Zoodra zijn dienstdoende kamerheer binnentrad, sprak hij tot hem: ,,Ik heb een droomgezicht gehad, dat al mijn gedachten bezighoudt cn waarvan ik tevergeefs een verklaring zoek. Ik zag de ster van mijn koninkrijk en van mijn genie hoog aan den hemel schitteren. Zij straalde met oogver- blindenden glans cn ik verheugd mij in haar onuitsprekelijke schoonheid, toen ik eensklaps, boven de mijne, een andere ster ontdekte, die haar in grootte en glans nog overtrof. Die onbekende ster naderde de mijne meer cn meer cn viel eindelijk op haar, waarna er een hevige strijd ontstond. Een oogenblik vermengden zich de stralen van dc beide sterren, doch weldra verduisterdo de mijne: dof on glansloos daalde zij tot aan den horizon, als door een onweerstaanbare kracht naar beneden gedrukt. Hier werd de worsteling voortgezet en eindelijk gelukte het mijn ster, na langdurige en bovenmatige krachtsinspanning, zich van de andere los tc maken; daarop begon zij weder to rijzen, hernam haar vorige hoogte cn schitterdo met nog schooner glans, terwijl de andere ster verbleekte cn na verloop van korten tijd spoorloos verdwenen was." De groote Frederik heeft de vervulling van het droomgezicht niet aanschouwd- Pruisen's gloriezon schitterde nog in haar volle pracht, toen hij het moede hoofd ncder- legde, en de man, die Pruisen en zijn ko ningshuis zoo oneindig diep vernederen zou, was toen nog een geheel onbekend, achttien jarig jongeling. Toon De Larrey schreef, was hij reeds getuige geweest van do verwe zenlijking van dien droom, al werd ook de vervulling in haar gansche volheid eerst door volgende geslachten aanschouwd. Ja, zij is gekomen, wat niet gezegd kan worden van de voorspelling, die bij Napoleon's dood op nog wonderbaarlijker wijze tot zijn moeder kwam. In den' avond van den 5den Mei het is weder Do Larrey, spreekt, meldde zich aan het paleis van mevrouw Bonaparte, to Rome, een vreemdeling aan, die beg ide bij haar te worden toegelaten. Op dc vaag of hij een audiëntie had aangevraagd, ant woordt hij ontkennend, doch hij vocgf t bij, Toen ik op zekeren dag van mijn woning paar mijn bureau in New-York ging, ont- pioettc ik een heer, die rondslentorde in de allóe, welke ik door moest. Deze heer had jets opvallends; het was een geheel buitenge wone verschijning. Zijn oogen waren mat en tonder glans en het haar, dat hij lang droeg, was met grijs gemengd. Haar en oogen wa ren, om zoo te zeggen, zestig jaar oud, ter wijl de rest van zijn persoon nauwelijks der tig jaar was. Het jeugdige van zijn gestalte, het elastische in zijn gang cn het eerwaar dige hoofd vormden zulk een wanver houding, dat vele nieuwsgierige blikken op hem werden gericht. De merkawardige verschijning interesseer de mij in hooge mate. ,,Die man heeft een levensgeschiedenis .en die zou ik wel gaarne willen weten," zei ik halfluid, terwijl ik op een der slingerpaadjes staan bleef, die het park doorkruisten, dat ik doorging. ,,Zou je die zoo graag willen weten t" vroeg een stem naast mij. Ik keek verschrikt op en in hetxgezicht van don heer H., een buurman van-mij, die er hartelijk om lachte, dat hij mix met mijzelf had hooren praten. „Goed, zei hij, ik kan je de geschiede nis van dezen man vertellen." „Je kent hem dus?" ,,Ja en neen, dat wil zeggen, ik ken hem üieb persoonlijk, maar ik ken een episode uit zijn leven; ik was indertijd te Parijs, toen hij daar begraven werd. „Begraven?" ;,Nu, streng genomen, niet begraven, maar 'toch bijna. Als je een poosje den tijd hebt", ging mijn vriend voort, „zullen wij hier op deze bank gaan zitten en ik zal je .van deze geschiedenis, die voor eenige jaren te Parijs groot opzien gebaard heeft, alles yertpllen wat ik weet." En vriend H. vertelde: „Drie personen zaten in een kamer, waar- Van het groote raam uitzicht gaf op dc .OPlace Vendómo; mijnheer Dorine las, met den rug half naar de beide andere personen in heb vertrek gekeerd, het „Journal des 'Débats", af en toe ophoudend om zijn brille- glazen af te wisschen, waarbij hij klaarblij kelijk moeite deed niet naar de sofa aan zijn rechterkant te kijken, waarop naast zijn 'dochter Julia een jonge Amerikaan zat, wiens mooi, vrijmoedig en van geluk stra lend gezicht verraadde, welke plaats hij in 'de familie innam. Er was op dezen namiddag zeker geen ge- \ukkigcr mensch in Parijs dan Philip Wend worth, die heit barb van de schoone Julia veroverd had. Mijnheer Dorine legde de courant weg en trad op hen toe. „Als het huis is," zei hij, I,zooals mijnheer Cherbonneau het be schrijft, dan raad ik je aan, het dadelijk met hem af te maken. Ik zou je wel willen .vergezellen, Philip ;maar openhartig ge legd, ben ik te treurig deze kleine vogel to verliezen om behulpzaam tc zijn een kooi voor baar te vinden. Vergeet niet, dat de laatste trein om vijf uur vertrekt; verzuim dien niet, want wij hebben voor morgenavond plaatsen voor het nieuwe stuk van Sardou. Morgenavond", voegde hij er lachend bij, >,zal Julia een oude dame zijn, want van he iden tot morgen is een eeuwigheid." Den volgenden morgen bracht de trein Phi lip naar een der prachtigste, in de nabijheid .van Parijs gelegen landgoederen, een uur wandelens door de lommerrijke lanen van de bezitting van den heer Cherbonneau. Als in een droom wandelde de jonge man van kamer tot kamer, bezag de serre, do i stallen, de grasperken, bezichtigde het door een vroolijk beekje doorsneden park, en na- Op de een of andere manier was ik Zon dagmorgen verzeild geraakt in een kerk, die niet tob de gebouwen van mijn gemeente be hoort, waar ik dus den weg niet wist. Blijk baar zou een gevierd spreker voor do scha re optreden, want het ruim en de mannen banken beneden waren geheel vol, weshalve een plaatsbewaarder mij den raad gaf: „Per- beer uwe het es bovel" ïk ging de trap op cn kwam op een breede galerij, die amphitheatersgewijze opliep recht tegenover den preekstoel. Op de eerste banken haddeu ouders met kinderen plaats genomen. Ook zaten daar allcenloopende juffrou wen. Ik kreeg een bescheiden plaatsje op de achterste bank. De drie banken xóór mij wa ren haast uitsluitend door kinderen bezet. Terwijl bij mij nog een plaatsje over was, gaven menschcn van meer gevorderden leef tijd de voorkeur aan een staanplaats tegen 'de pilaren tusscken de voorste banken, bo- jvcn een zitplaats in mijn bank. Waarom was me nog niet duidelijk. Alleen bemerkte ik reeds nu, dat de aanblik van den predikant mij door die staande toehoorders niet zou yergund worden. Het was tien uur. De gemeente zong het laatste vers van den voorzang. De bank vóór de mijne was geheel gevuld met kinderen, waartusschen één eerzame burgerjuffrouw fiiet een zwarten onislagmantel met kralen dab hij met don heer Cherbonneau gegeten had, sloot hij don koop en richtte zijn schre den weer naar hot station, waar hij juist op tijd aankwam om den sneltrein te halen. Toen hij Parijs weer naderde en het in dc avondschemering voor zich zag liggen met zijn tallooze schitterende lichten, met do kerktorens en koepels, die in den avondhe mel zich verloren, scheen het Philip, alsof er jaren voorbijgegaan waren, sedert hij de stad verlaten had. Toen hij er aankwam, reed hij eerst naar zijn hotel, waar hij ver schillende brieven op zijn schrijftafel zag liggen; hij gunde zich echter niet den tijd, ook maar naar de adressen om te zien en wisselde haastig zijn reispak tegen een ge past avondcostuum. Terwijl het hem in zijn ongeduld om b zijn bruid te komen toe geschenen had, alsof de trein maar lang zaam voorwaarts kwam, kroop nu het rij tuig, waarvan hij zich aan het station had voorzien, als een slak voort. Eindelijk be reikte dit het Yendóme-plein en hield voor do woning van den heer Dorine etü. De huisdeur werd geopend, toen PhiV.p zijn voet op de eerste trede zette. De bediende nam hem zwijgend en, naar het Philip voor kwam, met bijzonderen eerbied hoed en over jas af. Maar was hij dan niet nu een lid van de familie? „Mijnheer Dorine," zeide de bediende zacht, „kan u nu niet sproken. Hij wonscht dat u in het salon gelaten wordt." „Is juffrouw „Ja, meneer." „Alleen?" „Alleen, meneer," herhaalde de bediende, terwijl hij Philip zonderling aankeek die een uitroep van vreugde niet kon onder drukken. Yoor de eerste maal viel hem zulk een voorrecht ten deel. Zijn samenkomsten met Julia hadden altijd in tegenwoordigheid van den heer Dorine of een ander lid dor familie plaats; een fijn opgevoede Pari- sienne maakt slechts heel formeel kennis met haar bruidegom. Zonder zich verder op te houden ging Phi lip, twee treden te gelijk nemend, de trap op, snelde over den mat verlichten corridor, waar hij reeds den geur van haar lievelings bloemen bemrkte, naar de deur van het salon, die hij voorzichtig opende. De gordij nen waren neergelaten, onder den kroon luchter stond een smalle kist op een baar brandende kaarsen, oen kruis en witte bloe men op een tafel daarnaast. Julia Dorine was dood I Toen de heer Dorine den plobsolingen kreet hoorde, die door het stille huis trilde, snelde hij uit zijn kamer en vond Philip doodsbleek en sprakeloos. Eerst lang daarna hoorde Philip Wendworth de bijzonderheden van het ongeluk, dat hem getroffen had. Des avonds te voren had Julia, schijnbaar vol maakt gezond, zich in haar kamer terugge trokken en had haar kamermeisje weggezon den, met verzoek, haar den volgenden mor gen tijdig te wekken. Op het bepaalde uur trad het meisje de kamer binnen. Juffrouw Dorine lag te slapen, naar het scheen, in een armstoel, het licht was laag gedraaid, een geopend boek lag op het tapijt voor haar voeten. Het meisje verschrikte, toon het be merkte, dat het bed onaangeroerd gebleven was en dat haar meesteres nog het avond toilet droeg. Naderbij komend, zag zij, dat deze niet sliepdat zij dood waa I Er werden onmiddellijk twee boodschap pen naar Philip gezonden, een naar het etation te G., de andere naar het hotel. De eersto bereikte hem niet, do laatste had hij onopgemerkt op zijn schrijfbureau laten liggen. Bij zijn komst in Dorine's huis maakte do bediende hem met wreede onhan digheid met het treurige voorval bekend, door hem direct naar het salon te latop gaan. garneersel met een zwart kapotje met gitjes. (Let vooral op de gitjes I) Op het laatste nippertje komt een tweede juffrouw op de bank. Het is blijkbaar een dienstmeisje. De eene helft van haar zwart hoofdhaar komt slordig te voorschijn van onder een bruinen schuithoed, met veelkleu rige bloemetjes opgemaakt. (Let op de bloe metjes 1). De andere helft van heur haar ligt afge knapt of uitgevallen op den fluweelen kraag van haar manteltje. „Schik wat op 1" snauwt ze togen de jon getjes, die op de hoekplaats zitten naast de eerste juffrouw. De jongetjes springen de bank uit. Krib big, omdat zo niet op het hoekje zitten mag, schuift het oude dienstmeisje langs hen te gen do burgerjuffrouw aan. De jongetjes stooten elkander aan en grinniken. De predikant is op stoel. Langzamerhand wordt het me duidelijk waarom de anderen liever vooraan staan dan achteraan zitten, waarom de banken haast uitsluitend door kinderen bezet zijn. De stem van den pre dikant galmt luid in uitslaande klanken te gen den hoogen koepel, maar is niet hoor baar in woorden voor ons, galerij-bewoners. Soms vang ik met alle moeite één woord op, soms zelfs twee na elkander als „boetvaar dig zondaar..." maar meer kan ik niet ver staan, zelfs niet met alle inspanning. De kinderen, die in de kerk zitten, niet om te luisteren, maar om thuis van den Do maatschappelijke positie der jonge dame, haar schoonheid, haar plotselinge dood en de roman, die in zeker opzicht om do liefde voor den jongen Amerikaan gewe ven was, lokten een groote massa nieuwsgie rigen naar de begrafenisplechtigheden, die in de kork in de Rue d'Agncsseau plaats hadden. Het lijk werd in den familiegraf kelder van den heer Dorine op Montmartre bijgezet. Deze grafkelder vereischt een korte be schrijving. Hij waa omgeven door een ijzeren hek, door hetwelk men in een hal zag, aan het einde waarvan een massieve eikenhouten deur naar eenige steenen trappen In het grafgewelf voerde. Het gewelf was 15 bij 20 voet groot en donker. Hot bevatte twee sar- cophagen, waarvan de eene het stoffelijke overblijfsel van mevrouw Dorine, voorjaren reeds gestorven, bevatte; de andere was nog nieuw en droeg op den zijwand bet met le liën doorslingerde monogram J. D. De lijkstoet maakte halt bij den tuin, die de kleine begraafplaats omringde, en alleen de naaste bloedverwanten volgden do dra gers in den grafkelder. Een dünne kaars, zooals in Katholieke kerken gebruikt wordt, brandde aan het benedeneindo van de sarco- phaag, een somber schijnsel werpend in de ruimte, waarin do in de. hoeken gevormde schaduwen nog donkerder schenen. Bij het schijnsel van deze flikkerende kaars werd do kist in haar omhulsel van graniet geplaatst, het zware deksel eerbiedig daarover gelegd en de eiken deur draaide in haar roestige scharnieren, don trillenden zonnestraal af werend, die het gewaagd had, deze diepe duisternis binnen te dringen. In zijn mantel gehuld, wierp de heer Do rine zich in de kussens van zijn wagen, te zeer aangegrepen door zijn smart, om te be merken, dat hij alleen was. Het was doodstil om hem heen, toen Phi lip verward en als uit een zwaren droom ontwakend, zijn oogen opende. Hij stond op en staarde in do hem omringende duisternis. Waar was hij? In het volgende oogenblik werd hij zich bewust van de verschrikkelijke zekerheid hij was in het grafgewelf ach tergebleven 1 Terwijl hij bij de plechtige han deling aan de andere zijde van de steenen kist geknield was, was hij vermoedelijk be wusteloos neergezegen, en zijn afwezigheid was onopgemerkt gebleven. Zijn eerste ge waarwording was een natuurlijke rilling, maar ze verdween even snel als ze gekomen was. Het leven had opgehouden begeerlijk voor hem te zijn, en als het zijn noodlot moest zijn, aan Julia's zijde te sterven, dan zou dit do verwezenlijking fljn van den wensch, dien hij des morgens wel honderd maal tegen zichzelven geuit had. Wat lag hem er aan gelegen, eenige jaren eerder of later te sterven, de levenslast moest ten slotte toch neergelegd worden- waarom niet nu dadelijk? Op deze gedachte volgde een pijnlijke zelfbeschuldiging: kon hij zoo licht do liefde vergeten, die zijn wieg bewaakt had? De heiligo moedernaam gleed onwille keurig over zijn lippen. Was het niet lafhar tig, zonder strijd het leven op te geven, dat hij om harentwille poogde te behouden? Was het niet zijn plicht, zoowel tegenover de le vende als tegenover de doode, de gevaren van zijn toestand in het oog te zien en ze, als het in zijn menschelijke macht was, te overwinnen? Hij vermande zich, stond op en strekte In dc duisternis dc handen voor zich uit. Daar Philip rooker was, had hij lucifers bij zich; het gelukte hem na eenige vergeef- sche pogingen, aan den vochtigen muur een lucifer te doen ontbranden, en bij het vluchtig schijnsel bemerkte hij, dat de kaars in. don grafkelder achtergebleven was. Deze kon hem dienen bij het onderzoek van dc wijze, waarop hot gewelf gesloten was. Als vloer te zijn, vermaken zich op hun manier. Eerst de twee jongetjes vóór me. Die op den hoek is een leuke kwajongen met ondeugende, bruine oogen, met kortge knipt haar. Hij is gekleed in een sport- blouse met eeD losse das om zijn hals. Zijn vriendje ie een echt naar kind. Een kind met een kuifje, met een dasspeld en met één koperen en twee zilveren ringetjes aan zijn mager linkerhandje. Een kind met een mooi winterjasje met astrakan kraag en as trakan opslagen aan dc mouwen en een as trakan mutsje. De twee echte contrasten, zitten te smoe zen. Het mooie kind laat z'n ringetje zien, toen kijkt hij om en ziet tweo banken naar achteren een ander vriendje; voorzichtig staat hij op en loopt naar hem toe. Nu be gint de ander met een mesje figuurtjes in de bank te snijden. De juffrouw en het dienstmeisje zijn zacht ingedommeld. Tegen een hoogen pilaar staan twee ventjes met pelerinejasjes. Met hun oent, dien ze straks in het zakje mogen gooien, krassen ze diepe sneetjes in het witte stukadoorsel. Naast me zitten twee kleine meisjes op den grond met een stuk touw te spelen. Ach ter me rollen er twee ieder aan een uiteinde van de bank gezeten, een knikker steeds heen en weder over dc plaats, waar kerkboeken behooren te liggen. De predikant praat voort. Het ruim en de eerste galerijbanken zitten vol aandacht te luisteren, maar de klanken stijgen nu hoo- ger, dan lager van toon, langs me heen, on verstaanbaar. Aan het geschuifel van voeten en luid neusgesnuit bemerk ik, dat er gezongen moet worden. Do organist begint zijn voorspel. Met een ruk schrikt do burgerjuffrouw overeind, ze kijkt suffig rond, daD stoot ze het dienst meisje wakker. „Gunsie, wat is er?" vraag deze gapend. „Uwe was in slaap gevalle!" zegt dc bur gerjuffrouw. „Welleke pesalm motte wo singe?" vraagt het dienstmeisje, niet lettend op de beschul diging. „Kon het niet verstaan", zegt do ander. Het jongetje op den hoek, dat knikkebol lend voorover was gerold met zijn hoofdje op de armen, ontwaakt ook met een diepen zucht. „Stil toch," zegt het dienstmeisje, den jongen nijdig aankijkend. „Mot je slapc in de kerrek?" „Jij slaopt", zegt de jongen brutaal. „Het lijkent me de wijs van zes en tache- tigl" merkt dc juffrouw op, nu de gemeente haar stem paart aan het orgelspel. „Het ken ook n'andcre wese I" geeft het dienstmeisje terug. „Laat uwe mijn maar es kijke 1" zegt de eerste weer. Nu buigen ze samen, vlijtig zoekend, de blaadjes kreukelend en omslaand, ezelsoor tjes er in vouwend, over het kerk' ek met de zilveren sluiting. „Voorzichtig," maant de eigenares. „Ken bel. ook cn gezang wese?" vraagt do ander. Onder dat nauwgezet zoeken waren dc hoofden elkander heel dicht genaderd, du ook do kapot met de gitjes en de schuithoc met de bloemetjes. Ik zag dc bloemetjes wie gelen cn buigen; ik zag zo beverig tegen de gitjes aanslaan. Toen krulde een rose korcnblocmpje zich tusschen hel zwarte gaas, een blauw made liefje verbroederde zich met een piekje van den kapot Hoe ijveriger het tweetal zocht, hoe meei dc bloemetjes warden in de gitjes. ,,Ik ken het niet vinde", zegt het dienst-, meisje eindelijk cn ze wil overeind gaan zitten, maar haar hoofd weigert de verticale houding weer aaD te nemen. „Gunsie, ik sit vast!" roept zc. „Hemeltje, je sou seggc, hoe ken dat nou komme I" antwoordde de juffrouw, het hoofd gelaten gebukt. „Weet ik het? La me liever los," snauwt dc dienstmeid, met het hoofd rukkend. „Voorsichtig, voorsicktig mijn gitjes I" zegt de ander als het dienstmeisje al harder trekt met haar hoofd, waarover de bloemenhoed in het vettige haar gespeld zit. „La los dan I" ruziet het dienstmeisje, nij dig rukkend, dc juffrouw haast omver trek kend. „Schei uit l" zegt Je juffrouw met haaf

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9