PERSOVERZICHT.: LEIDSCH DAGBLAD ZATERDAG 8 MAART. - TWEEDE BLAD. Gemengd Nieuws. FEUILLETON. DE SPELER. No. 12S0ft De Nieuwe Iiotterdamsche Courant en Dg Nederlander gaven beiden artikelen over net ondenv rp: of ons staatsrecht van Engelse hen dan wel van Franschen oorsprong is. Door De Nederlander wordt op den voor grond gezet, flat ook in Engeland de minis- lei's zijn en blijven de dienaren der Kroon. ..Ook nu nog leert Anson, dat op dit punt, evenals op-andere punten in de En- gelsche constitutie, de wettige theorie en de tegenwoordige practijk met elkaar strijden. Groen zegt er zeer juist van: „De ter-zijde stelling va nden Koning, zoodat de ministers regeeren, met het oog enkel op den wil van liet Parlement", is een eigenaardige wij ziging. die de EngoLsche staatsvorm, groo- itendecls uit mistrouwen tegen het Huis van Hannover, ondergaan beeft." Zij is een ge volg geweest van politieke toestanden, die hier niet bestaan, en gebeurtenissen, die hier niet hebben plaats gegrepen. In het Engclsche Parlement hadden nooit, en hebben ook hu nog niet de volksleiders 'de .overhand, maar wel de aanzienlijke fami lies, en hel grootc landbezit. Daardoor ko- iinen daar mannen aan het roer, die voorna melijk aan hun maatschappelijke positie en bekwaamheid hun invloed te danken heb ben. Daarvan hebben zij gebruik gemaakt ter neutraliseering van den koninklijken in- i vloed. Vooral onder dc regeering van Vic- i toria is hun dit gelukt. Doch wat deze Ko ningin, door de omstandigheden gedwongen gedaan heeft, wordt nu door dc meeste li beralen voorgesteld als eisch der constitulio- neele beginselen. Dit wordt nog bedenkelijker, nu de eigen lijke drijfkracht op het politiek gebied van het Parlement op de kiesvereenigingen is overgebracht. Niet in de Staten-Generaal wordt beslist over het bestaan van liet Ka binet, nog veel minder in den raad der Ko ningin; "9iaar in de bijeenkomsten van die volksleiders, die dc meeste kiezers aan hun snoer hebben weten te rijgen. In Engeland zal dat ook wel zoo worden, vooral onder den invloed van het, ter verdediging zijner schanddaden, zich op ,,the man of the street" beroepend kabinct-Salisbury; maar zoo was het tot dusver nog niet. Zelfs onder Victoria was de toestand niet zóó, als de Nieuwe Iiotterdamsche Courant aan de hand van Bagehot, dien beschrijft; alsof de Koningin niets anders meer doen mocht, dan haar ministers te waarschuwen. .Wij veroorloven ons haar opmerkzaam te ma ken op dc belangrijke feiten, dienaangaande meegedeeld in The Contemporary Iteriew, (1901 p. 335) door W. T Stead, waaruit het persoonlijk en beslist optreden, der Ko ningin in buitenlandsche zaken, ook tegen over haar ministers, overtuigend blijkt." De Nieuwe Iiotterdamsche Courant blijft cr tegen opkomen, dat de liberalen zouden ■wordon voorgesteld als geesteskinderen van Rousseau en dc Fransche revolutie. ,,Om een voorbeeld te noemen Als Groen de verklaring van Stahl onderschrijft, dat de denkbeelden van 1789 grootcndcel9 aan het Evangelie zijn ontleend en ,,in zoover alleszins behartigenswaard", dan maken wij ook voor ons aanspraak op instemming met die denkbeelden. Wel begrijpen wij niet, boe zij, „op revolutionairen bodem overge bracht", kunnen worden ,,een bedrieglijk en verderfelijk program", en zouden wij inte gendeel mecnen, dat zij, trouw gehandh; d, ook een revolutie voor afdwaling en ont aarding kunnen behoeden; maar wij meenen dat de opmerking ons zelfs in 't geheel niet treffen kan, zoolang wij deze schoonc 'denk beelden niet „op re\olutionaircn bodem" overbrengen. In 1813 dacht niemand aan dc tlieoriën der Fransche revolutie of aan de volkssou- .vereiniteit; en zoo, om een uitdrukking van Dc Nederlander te gebruiken, ons Regee- rin.gsstelsel ,,een Fransche kuur" liceft on dergaan, dan heeft die kuur wol hierin be staan, dat dc Franschen zclven ons den smaak voor deze theorieën hadden doen verliezen. De weldaad, die de Fransche ovcr- hecrsching ons naliet, was de ondergang der oude staatspartijen, de staatseenheid, dc ge lijkheid van wetgeving en een monarchaal gezag. Daarvan hadden allen de grooto wraarde lecren kennen. Daarom kon er een „WillenTVI", van een terugkeer der ,,oude tijden", van een regcering der „aanzienlij- keu", waaraan Van Hogendorp aanvanke lijk gedacht had, geen sprake zijn. Later erkende hij zelf, dat hij door de uitstoken- de" mannen, dio „in den loop der revolu-~ tionaire tijden in 's lands zaken waren ge komen", bewogen werd „om nieuwe instel lingen aan te nemen, die de oude overtrof fen." Van dat oude was intusschen nog meer dan genoeg in onze staatsregeling overge bleven; maar zooveel is zeker, dab do volks- souvereiniteit in 1813 tot '15 al heel weinig stem in het kapittel had, en de Grondwet ons een bijzonder krachtig koningschap gaf. En als wij bij Groen lezen: „De revolutie ia de stelselmatige omkeering van begrippen, waardoor, in plaats van de ordeningen Gods, de eigen wijsheid en willekeur van den mensch ten grondslage van staat en maat schappij, van regt en waarh'ei!d gelegd wordt", dan mogen wij toch vragen: Wat heeft dit te maken met de wording en ver dere ontwikkeling van onze constitutie 1 Wat is daarvan gebleken bij haar eerste in voering en latere herzieningen"? Wat heeft die hcele geschiedenis te maken met het ,,ni Dieu ni maïtre", dat de antirevolutionairen steeds in de liberale staat regeling meenen te moeten bestrijden „Uit de natie in allerlei kring" schreef vóór weinige jaren dr. Kuyper in het Offi cieel Gedenkboek van de inhuldiging onzer Koningin „komen de Generale Staten op. Het begrip van zulke „Staten" toch was oorspronkelijk niet anders dan dat van een „levenskring met eigen souvereiniteit." En zoo drukt de naam „Staten-Generaal" nu nog het denkbeeld uit van een representatie des volks in zijn onderscheidene bestaans vormen. Thans te veel als aggregaat, te wei nig organisch optredende, maar ook zoo toch een representatie van het volk, om op te komen voor de historische vrijheden en rechten des volks, en niet het minst door het beschikkingsrecht over eigen buidel tot ver weer dior rechten bekwaam. In den nog ongcordendcn staat leidt uit tot feilen strijd; vaak tot bloedige worste ling. Van de, zijde der overheid om de rech ten dee volks te verkleinen; van den kant der Staten om het overheidsgezag óf in te perken óf om tc werpen. Maar een georden de staatsinrichting stelt hier, zonder strijd uit te sluiten, voor zoo pijnlijke worsteling in de plaats het gemeen overleg cn het is dat overleg, dat door dc constitutie mogelijk wordt gemaakt en gewaarborgd. Tob dien gelukkigen toestand, dat gemeen overleg zonder pijnlijke worsteling, zijn wij na 1813 allengs gekomen. Aan 'die geleide lijke ontwikkeling, aan dat gemeen overleg, niet aan een eenzijdige leer van volkssou- vereiniteit, hebben wij het, evenals in Enge land, te danken in Frankrijk werd dit, schoon tijdelijk soms in schijn, inderdaad nooit bereikt dat geen regeering moge lijk is, die niet het vertrouwen bezit van althans de meerderheid der volksvertegen woordiging." Ten slotte schrijft dc Nieuwe Iiotterdam sche Courant: „Indien het wcnschelijk is, zooveel moge lijk misverstand en wantrouwen tusschen de verschillende partijen van onze scherp ge groepeerde natie, met name tusschen libe ralen en antirevolutionairen, te doen plaats maken voor juister kennis der wederzijdsche beginselen en inzichten en meer onderlinge waardeering, zoo redeneerden wij, dan zou het goed zijn, dat wij liberalen niet altijd werden voorgesteld als terende op de be ginselen van „de revolutie" en „het ongo- loof", en ons staatsrecht als van die begin selen de noodlottige vrucht. Wij hebben xms best gedaan om de onjuistheid van die voorstelling aan te toonen; en toen ons ge zegd werd, dat wij beter zouden hebben ge daan ons naar Engelsch, in plaats van naar Fransch model in te richten, hebben wij naar ons vermogen in het licht gesteld, dat inderdaad met het Engclsche stelsel en on ze nationale tradition zooveel rekening was gehouden als tijdsomstandigheden cn eigen toestand toelieten. Ten overvloede hebben wij doen uitkomen, dat feitelijk in Enge land het parlementaire stelsel zich heeft ontwikkeld of, zoo men dit liever wil zeggen: is ontaard in dezelfde richting en met dezelfde gevolgen als hier te lande, zoodat, al mocht men principieel verschil in de grondslagen willen aannemen, do uit komsten althans dezelfde zijn." In het Sociaal Weekblad komt een artikel voor over „do noodzakelijkheid van beter volksondorricht in Indi sche aangelegenheden." De schrijver, die zich „Brinio" noemt, haalt daarbij zijn eigen artikelen, in 1881 cn 1882 in de Groene gcschroven, en de „me morie over den toestand in Indië G888) aan, in welke geschriften bitter wordt go klaagd over het gebrek aan belangstelling in Indisc-ho-aangelegenheden., om te constar teoren, dat sedert niets is veranderd en met name nog altijd een „Indische partij" onder het Nederlandsche volk ontbreekt. Pogin gen, door de Indische pers aangewend om het Nedèrlansche volk tot eenige belang stelling te prikkelen, blijven nagenoeg vruchteloos. En die lauwheid wordt gevaarlijk, zooala do schrijver zich beijvert aan te toonen: „Tot een botsing tusschen het gele cn het blanke ras moet het eenmaal komen, wie weet hoo spoedig reeds; indien ze komt, zal men de schuld niet kunnen geven aan Chi na, dat zich waarlijk niet te voel met eens andermans zaken heeft bemoeid. Wat een prachtige operatiebasis zou dan onze archi pel niet zijn; zijn de straten Soenda en Ma- lakka voor een zeemogendheid, die zich in China wil vestigen, niet om van te water tanden Zal het ons mogelijk wezen, in geval van oorlog, onze onzijdigheid te blijven handhar ven? Zullen de strijdende partijen, in de hitte van het gevecht, niet menigmaal in onze zeeën en straten en baaien verzoild geraken; zullen wij kunben beletten, dat zij zich meester maken van verschillende pun ten van ons gebied, ora zich te beter tegen den vijand te kunnen verdedigen?" Om dit te kunnen dóen, moet in de eerste plaats de onwetendheid omtrent Indië ein digen. „Wordt het niet tijd", zoo vraagt Bri nio „dat de geschiedenis van Indië en de wetenschap der Indische toestanden ver heven worden tot verplichte leervakken op uw scholen, van dc allerhoogste tot de al lerlaagste Dit zal niet op éénmaal kunnen geschie den; men beginne bij do hoogere onderwijs inrichtingen en de kweekscholen voor on derwijzers en ondenv ijzeressen, o mten slotto af te dalen tot do lagere scholen. Daarop volgt een cn ander over de vele onnoodige en onnuttige dingen, die op de gymnasia en hoogere burgerscholen geleerd worden over meeldraden en orang-oetangs in i den tijd, die beter besteed ware aan de ken nis van Indië, „doch van de geschiedenis en het leven dier 40 en meer milliocn in woners van Insulindo, dié met het volk van Nederland leven onder één echeptor en ge durende ruim 300 jaar zulk een overwegen den invloed hebben uitgeoefend op zijn wel vaart?" De schrijver vraagt voor zijn denkbeeld hulp cn steun bij vereenigingen als „Moe derland en Koloniën" en „Oost en West"; hij stelt zich voor, dat bij meerdero studio omtrent Indië, „vermogende jongelui, die thans met hun tijd geen raad weten", reisjes naar Indië zullen maken, waardoor de be langstelling ook bij anderen zou gewekt worden. Het artikel eindigt met deze klacht: „De Nederlandsche pers zou zoo veel kun- non doen, om hierin verbetering te brengen. Waarom neemt zij zoo woinig over uit Indi sche bladen?" De laatste opmerking komt ons zeer on billijk voor. Een groot deel der Nederland sche pers tracht bijna dagelijks de belang stelling in Indië te verlevendigen en neemt den inhoud der Indische bladen na iedere mail bij kolommen over, zegt De Nieuwe Courant. Naar aanleiding van do Enschedee- sche werkstaking had Ret Volk ge schreven: „Wat wij constateeren is, dat de patroons- moraal, wanneer zij in al haar bruutheid zich opdringt, in do Nederlandsche pers geen verdediging vindt. Zelfs de organen van de bezittende -klasse durven de moraal van hun klasse niet aan 1 Meer dan uit iets anders blijkt hieruit dat de bezittende klasse tot ondergang is gedoemd: in plaats van idea len te hebben, die zij_verdedigt on verkon digt met vurige geestdrift, schaamt zij zioh voor haar eigen daden 1" Naar aanleiding hiervan schrijft De Ne derlander: „Dit alles berust op het reusachtig wan begrip, jlat de „bezittende klasse" één groo to combinatie vormt van dieven en diefjes maats, van „uitzuigers" on uitzuigers-ge- nooten, wier schelmerij zelfs tot stelsel, tot „moraal" is verheven. Zoozeer schijnt dit wanbegrip in sommige hersenen te zijn ingorocst, dat, als dc nuch tere feiten er mee spotten, men, wel verre van tot inkeer te komen, decreteert: „De organen der bezittende klasse durven de moraal van hun klasse niet aan 1" In hoeveel bochten moet men zich toch wringen, hoeveel moderne, scolastiek moet er bij te pas komen, om de dwaze fictie te kunnen volhouden. Hoe belachelijk is dit alles voor hcra, die niet in het dogma van den klassenstrijd ver strikt zit. Belachelijk, maar niet minder bedroevend. Want het is die voorstelling, diö het gif van haat en afgunst zaait in vele harten; die heb evenwicht in menig gemoed ver breekt; en dio, ook zoover ze de zielen niet verwoest, dc menschen ongelukkiger maakt dan ze behoefden te zijn. Het Volk prijst De Nieuwe Courant, om dat dit orgaan een open vijand is der ar beiders. Verdachte vrienden hebben de arbeiders in den laatsten tijd zooveel, dat het waarlijk verfns8chend is, ook een onverdachten vij and tegenover zich to hebben. Hoe intens onwaar is Het Volk zelfs in zijn loftuitingen aan* „kapitalisten De Nieuwee Courant is evenmin een on verdacht vijand der arbeiders als ecnig blad, dat op liet Enschedeeschc drama een ande ren kijk heeft clan zij. De redactie van dit blad heoft voldoende doen uitkomen, dat óók en vooral het arbeidersbelang haar drong tot schrijven, al vergist zij zich o. i., evenals de firma Van-Heek, in menig op zicht. Hot is niet aldus, dat daar een gesloten schaar gewinzoekers tegenover het volksge luk staan, waarvan dc één meer schaamte heeft dan de ander. Maar het is aldus, dat allen, voor zoover ze oprecht zijn in hun streven, het volksgeluk beoogen, maar ver schillen over heb middel om dit to bereiken. Toch is erin dat intens onware volzinnetjes één opmerking, die juist is: „Verdachte vrienden hebben de arbeiders in den laatsten tijd zooveel." Helaas jal Onder die „verdachte vrien den" behooren wel in do allereerste plaats zij, die hen vergiftigen met een alle liefde en piëteit verzengend wantrouwen, cn hun geluk meenen te kuuncn grondvesten oy de puinhoopen van alle nobele gevoelens des harten. Menschen met een dergelijke „moraal" zijn hoogst verdachte vrienden voor iederen stand, te meer als de schaamte ontbreekt." In De Maasbocle heeft de lieer A. C. A. Hoffman, arts, een tweetal artikelen gewijd aan het m at e r al i b nTe, waarvan het hooger onderwijs ook aan onzo Ne derlandsche universiteiten doortrokken is. Uit eigen ervaring verhaalt do schrijver o. m. In Amsterdam waren do leerboeken der ontleedkunde zuiver Darwinistisch en Haec- kelianistisch; in Berlijn cn Weenen hoorde ik het Haeekelianismc afbreken en vernieti gen. Ik ben een goede ziel, maar ik had toen oogenblikkcn van toorn over het Uni- versitoitsonderricht, dat zóó geniepig, een zijdig en zonder tegencritiek een jarenlang durenden aanval waagde op de geloofsover tuigingen van mij en mijn mede-Christe- lijke studenten. Op het zuiver gebied der practische ge neeskunde werd eerst in den jongston tijd Anno 1002. door de kwestie-Treub openbaar, wat jaren lang zonder critiek gedoceerd kon worden biDnen de muren der,hoogoscholen, en wat' niettemin in wezen anti-Christelijk en zon dig was. Ik schreef thans de stelling neer, welker verantwoordelijkheid ik ten volle dragen zal: „Bijna alle Katholieke studenten ver laten min of meer materialistisch de Staats universiteiten, en zij weten het niet!" Ik sluit mijzelven waarlijk niet uit, want dagelijks heb ik den strijd in meer of min dere mate to strijden tusschen de verheven' leeringen van ons bovenzinnelijk Christc- lijk geloof en do als dogma's willekeurig voorgestelde wankelende wcreldhypothesen der moderne wetenschap, ons, geneesheeren, natuurkundigen en rochtsgelecrden, jaren lang, waarlijk niet zonder gcvolgcD, aan ons geestesleven opgedrongen De 8tudenben-vereenigingcn „Geloof en Wetenschap", „Veritas", „Albertus Mag nus", „Th/jmas Aquinas", enz. geven veel, zeer "veel, niet alles. Het is slechts gist naast deeg 1 Het is niet voldoende, volgens een soort aanvullingssystcem, bij tijd en wijle over den Chinecschen muur, (opgetrokken tusschen do terreinen van geloof en wetenschap), heen te zien om to vergelijken, of wetenschap en geestelijk leven wel naast elkander in ziele- vrede lovenNeen, do muur moest neer gehaald en het licht der hoogere Christe lijke Openbaring vrij en onbelemmerd-rayon*' necren op dc velden, dio één zijn cn onver deeld, om te toonen waar glans is cn waar schaduw op het terrein van de navorsching onzer beperkte menschel ij ke rede Vergunningen aan gevangenen. Naar aanleiding van de afwijzende beschik- king van den minister van justitie op het verzoek, den vader van een te Alkmaar op sterven liggend kind van Hoorn daarheen te doen overbrengen, om dat kind voor het laatst te zien, deelt men aan het „Hbl." mede, dat het herhaaldelijk gebeurt, dat verpleegden uit de Rijkswerkinrichting te Veenhuizen onder geleide van Rijksveldwachters naar Assen worden getransporteord, om ten kantore van een notaris aldaar akten, welke wegens familie omstandigheden moeten worden gepas- seerd, te teekonen. Veenhuizen is misschien even ver van Assen als Hoorn van Alkmaar verwijderd. In dit geval zou men den notarig nog naar Veenhuizen kunnen laten over komen; te Alkmaar kon dat met het ziek» kind niet. De inrichtingen te Veenhuizen en Hoorn zijn geheel van denzelfden aard, beid# ressorteerende onder denzelfden Minister. Te Berlijn maken oen nieuw soort van prentbriefkaarten om Chamberlain te hoonen veel opgang. Men ziet er don Engelschen minister op met zijn onafscheidelijk oogglas en de orchidee in het knoopsgat; de strop ls liorn om den hals gedaan en de duivel, die op het punt Btaat hem door het luikje te laten ploffen, houdt, zielsvergenoegd, het eind van bet touw vast. Het bijschrift luidt: Für Nord und Süd, für Ost und West, Wird jener Tag ein frohes Fest, An dem was bald geschehen sollt', De Chamberlain der De weggelaten woorden zijn natuurlijkdol Teufel holt. In Engeland, waar men al org gramstorig is over de spuwbakjes met het portret van Chamberlain als mikpunt, zijn de eerste exemplaren reeds met groote woede onfr vangen. (N. li. C.) Nieuw-York is W oensdag wederom door een zwaron sneeuwstorm bezocht. Van het aanbrokoa van den dag tot 12 uren des middags viel zes inches sneeuw, die de stra ten onbegaanbaar maakte en het verkeor zoo goed als geheel stremde. De sneeuwstorm hoeft alle Oostelijke en centrale Staten der republiek geteisterd. Hst spoorwegverkeer ondervindt veel vertraging en vele treinen zijn ingesneeuwd. Niouw-York loopt dientengevolge kans gebrek te krijgon aan brandstoffen en molk. i) i. Bil vlagen gierde de wind en deed de sneeuwvlokken door elkaar dwarrelen. Het iiop naar den avond, en men zag zeer weinig menschen in de 6traten van het drukke Parijs. Slechts oenïgo personen, die zaken hadden af te doen, waagden zich door het gure weer, en met haastige schreden snelden zij voort, om des te spoediger hun haardsteden weer te bereiken. Eén man echter scheen een uitzondering te maken; langzaam schreed h\j door de stille, lange on vuile straatjes, die onder den naam Rue de la Harpe en Rue de l'Enfer bekend zijn en naar liet oude Montrouge leiden. H\j was ternauwernood dertig jaar oud, doch zijn mager en ingevallen gezicht deed een hoogeren leeftijd vermoeden. Enkel esn dun jasje be schutte hem tegen de koude. Met neergeslagen oogen en in gebogen houding sloop hy stil de huizen voorbij, menig maal dien schuwen, wantrouwenden blik om zich werpend, die aan beschaamde armen of aanvangende misdadigers eigen pleegt te zijn. Hij droeg een pakje onder den arm, waaraan op het eerste gezicht niets bijzonders te zien was; toch kon men terstond bemerken, dat de bezitter er groote waarde aan hechtte; het scheen iets kostbaars te bevatten. Bij het» kruispunt in de nabijheid van de Sterrenwacht, waar het eenzaam en donker was, bleef de man een oogenblik staan; hij ademde vrijer. Weldra echter ging het weer verder, en toen hij ongeveer in het midden der straat ge komen was, die van de Sterrenwacht naar de Barrière de l'Enfer voert, .bleef hij staan en mompelde: „Hier is het." Aan zjjn rechterhand bevond zich een groot huis met eentonige, sombere venstors. Links strekte zich de hooge muur uit, die den tuin der Sterrenwacht begrenst. Naar dit huis leidde zijn doel. Nadat hjj het een oogenblik beschouwd had, ging hy rechtstreeks op een zeker punt in den muur toe, dat hjj ongetwijfeld kende, betastte het een paar malen, en nadat hij gevonden had, wat hij zocht, slaakte hy een half onder drukten kreetWas liet van vreugde" of van smart? De kreet ging in den stormwind verloion. Als verschrokken deed hij een schrede achteruit, kwam toen weer nader, en zich plotseling vermannend, drukto hij op een ge heime veer. Nu bewoog zich ^ets in den muur, en lang- zamorhand kwam er een opening vrij, die te klein was om een man door te laten, maar groot genoeg voor een pakje van middel- matigen omvang. Thans gebeurde er iets vreemds. De man nam het pakje, dat hy droeg, schoof het voor zichtig door de nauwe opening, en zich naar voren buigend of juister, knielend, zonder zich om den vullen grond te bekommeren of om de voorbijgangers, die hem daar hadden kun nen zien, drukte hij zijn lippen op het voor werp, dat hij achterliet, en kuste het Innig. .Vaarwel, vaarwell" fluisterde hjj. Daarna stond hij op, en zijn hand drukte andermaal op de veer. De opening sloot zich terstond, maar tegelijk werd nu een alarmschei in beweging gebracht die haar scherp geluid in het binnenste van het huis deed weerklinken. Toen de man dit geluid hoorde, wankelde hy, en om niet te vallen, moest hij zich aan den muur vasthouden. „Ik doe het niet," riep hy. „Myn kindl Geef my myn kind terug l" Opnieuw beproefde hy het luikje te openen, maar het was van massief eikenhout, en de veer gehoorzaamde niet meer aan den druk zyner vingers. „'t Is te laat," zuchtte hy, „o, ik ben zoo ongelukkig." En zonder om te zien, snelde hy door de Rue de l'Enfer weg. Boven de hoofddeur van het huis, dat hy verlaten had, zag men in groote, zwarte letters het woord „Vondelingengesticht", en verder, naast de geheimzinnige veer las men„Voor verlaten kinderen". Nadat de geheimzinnige man door de Rue de la Harpe en de Rue de l'Enfer terugge gaan was, snelde hy over de Seino-brug en verdween in den doolhof van straatjes en stegen, die destyds den St.-Jacobstoren om ringden, en schreed door de Rue St.-Denis tot No. 263. Hy schelde, en nadat hy de portierster zyn naam had toegeroepen, klom hy drie trappen hoog, en heel boven, onder het dak, trad hy een dakkamertje binnen, waar een vrouw by de tafel zat, in een gescheurden doek gehuld, om zich tegen de koude te be schutten. Zijn vrouw I De ongelukkige, die niet ouder dan drie on twintig jaar zijn kon, maar op wier ma ger en ziekelijk gezicht dc sporen van vroe gere schoonheid nog niet verdwenen waren, richte haar van koorts en angst gloeiende oogen op den binnentredende. „Nu 1" vroeg zij met sidderende slem. „Het is geschiedantwoordde de man somber. Zij liet het hoofd zakken. „Mijn God, mijn God 1" snikte zij, „ben ik dan nog niet genoeg gestraft?" De man had een stoel genomen, den eenigen, die zich nog in do kamer bevond, en met de ellebogen op dc knieën en het hoofd in do handen geleund, staarde hij vóór zich op don grond. Tusschenbeidc ontsnapte een zucht aan zijn borst, en do jonge vrouw, die hem mot brandende oogen gadesloeg, hoorde hem nu cn dan mompelen: „.Ellendeling, die ik benDat alles is mijn schuld. Maar ik zweer het: van dit oogenblik af wil ik geen speler en geen drinker meer rijn." II. In het jaar 1845 ond men in het hoek huis van de Rue Ponceau cn de Rue St.- Denis een dakkamertje, eenvoudig, maar vriendelijk gemeubeld. Daar woonde het le- vcnslustigste meisje van de geheele buurt. Van den morgen tot den avond kon men haar bij heur arbeid vroolijk hooren zingen. Zij was twintig jaar oud cn heette Fe licia. Er zijn Damen, dio als spot klinken ön wier beteekenis men in 't geheel niet schijnt te begrijpen. Felicia was rauwelijks een jaar oud, toen haar vader stierf, en, go- lijk de eene doode den anderen volgt, werd ook haar moeder slechts weinige maanden later naar het graf gedragen. Do wees had geen bloedverwanten meer dan een oude, ziekelijke, arme tante, die als Felicia beteekent „de gelukkige". een lamp zonder olie langzaam uitging en op zekeren morgen dood in haar bed gevon den werd, het kind alleen op de. wereld ach terlatend. Eenige goedhartige buurvrouwen namon bet meisje tot zich, c-n onder haar verzorging groeide het op. Van do slagen des lots, dio haar reeds in de wieg getroffen hadden, wist Felicia niet veel, cn wanneer zij aan haar overledon ouders dacht, had die herinnering iets zoets, weemoedigs voor haar. Vreugde cn droefheid, ales heoft zijn tijd. Degenen, die Felicia destijds kenden, wa ren cr van overtuigd, dat zij zoo gelukkig was, als men slechts zijn kan, wanneer men twintig jaar oud is, cgd knap gezichtje en tien onvermoeide vingers heeft. Haar arbeid want zij moest werken, om niet van honger te sterven in dien onmeto- 1 ijken Parijschen bijenkorf, waar zij geheel alleen stond haar arbeid was ook bekoor lijkheid cn poëzie Zij had een mooi vak ge leerd, een arbeid, die oog cn hart tegelijk' verheugt: Felicia was bloemenmaakster. Den geheclen dag, en tusschenbeidc tot Iaat in den nacht aan haar werktafel zit tend, maakto zij die kleine rozeknoppen, wel- ko in kleur en frischheid op dc jonge roos jes gelijken, die de Junizon in onzo tuinen doet bloeien. Meer dan één voorname dame, maar dan één graviü betaalde do geurige bloempjes,- die Felicia gemaakt had, met goud. En toch' ontving de arme bloemenmaakster slechts een gering loon voor haar arbeid. (Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5