LEIDSGH DAGBLAD, ZATERDAG i MAART. - DERDE BLAD. LIEF en LEED. Nos. 23 en 32, No. 12890 Anno 1902. Jaren en Jaren geleden werden er op aar- 8e twee zusters geboren, tweelingen. Zij heet ten L i e f en L e c d. Ze waren bijna niet van elkaar te onderscheiden; zelfs zij, die hen heel goed kenden, vergisten zich nog wel eens. Ze groeiden op in een grootc genegenheid voor elkaar. Zij waren onafscheidelijk van elkaar: overdag speelden ze op de velden vol made liefjes, in de boschjes, aan den oever van het lieflijke beekje, en bleven zoo nu on dan staan om een mooie varen of een fijn, blauw bloemetje te plukken, 's Nachts sliepen zij in één bedje, hand in hand, het lieve kopje van Leed tegen het lieve kopje van Lief aan. Zc antwoordde op eikaars namen en als de menschen naar Leed vroegen, zei Lief: „Kunt u het niet met mij af? Ik ben Lief weet je Het is precies hetzelfde." En als de menschen Lief wilden spreken, ici L e c d: ,,Ik ben Leed, maar het is pre- sies hetzelfde, want L i e f en ik zijn tweelin gen, er is geen verschil tusschen ons." Maar er bestond toch wel een verschil, een verschil in ziel, dat alleen het geestesoog en de bloemen konden zien. Als Lief bloemen plukte, glimlachten zij en bleven leven; als Leed ze aanraakte, ver welkten zij onmiddellijk. „Dat komt er niet op aan," zei Lief lachend, ,,er zijn er nog meer op de velden en in de bosschen, en als de lente weer terug- komtrzijn er nog meer." Een oude man, die dichtbij hen woonde, vertelde haar, dat hij eens een van beiden bij de hand had genomen, denkende, dat hij Lief had gekozen, maar, helaas! ze had de ziel van Leed, ofschoon ze er uitzag als Lief. En haar ziel was de zijne binnenge drongen en had hem voor altijd treurig ge stemd. Maar een jonge vrouw die zich niet geluk kig voelde, vertelde hoe ze uit eigen bewe ging L e ed als haar levensgezellin had geko zen, en hoe LeedLief bleek te zijn. Een de ziel van Lief drong do ziel der jonge vrouw binnen en maakte haar voor altijd gelukkig. Iedereen vroeg naar Lief, niemand naar Leed. De jaren verstreken en Leed begon te begrijpen, dat niemand van haar hield, en haar oogen stonden vol tranen, haar hart klopte niet zoo vroolijk meer. Het verwon derde haar, dat Lief lachte en vroolijk was. „Och zuster," zei ze op zekeren dag, ,,je hebt gelijk, dat je lacht en voorlijk bent, want de menschen hebben je lief; je bentovcral wel kom waar je komt. Maar om mij geeft' nie mand iets; als de menschen weten, dat ik Leed ben, koeren ze mij den rug toe en slui ten mij buiten. Dat is mijn lot." „Weineen", antwoordde de ander, terwijl te haar kuste, „je vergeet die vrouw waar je zoolang bent geweest. En toen jij weggingt, is zij gestorven. En de menschen zeiden, dat zij gestorven was, omdat Leed haar verlaten had. Ze moet dus wel van je gehouden heb ben." Maar Leed schudde haar hoofdje. „Neen, neen", antwoordde zij, „niemand houdt van Leed. Dat weet ik maar al te goed. De menschen leeren mij verdragen. Anders niet." Er verliepen jaren. En Lief en Leed leken nog heel veel op elkaar, en soms wer den ze nog wei eens verwissend als in de da^ gen harer jeugd, toen ze op de weiden vol 'madeliefjes dansten, door de bosschen zwier ven of op haar knieën lagen voor het heldere beekje en kleine blaadjes in het water wier pen en die blaadjes nakeken terwijl ze door 'den stroom werden meegevoerd, ver weg, tot aan de grootc zee, waar de rivieren bij el kaar komen en elkaar groeten. Maar Lief en Leed waren nu niet altijd OF DE GEVOLGEN EENER ADVERTENTIE. Mijn vriend en ik studeerden te Leiden. Wij waren in ons vijfde jaar; de ouwe heer wilde geen geld meer sturen, eer ik examen ge^ 'daan had. Op een morgen vond ik Karl, mijn vriend, in de grootst mogelijke opgewondenheid. „Wel, wat is er nu wecler gebeurd? De duiten nu al op? En het is pas do vijftiende., of heb je wat anders aan do hand? Je ziet er .uit of je een geest gezien hebt 1" „Ach, jc kunt mij toch niet helpen 1" luchtte Karl troosteloos. „O, dan is het zeker weder de liefde Spreek, jongeling, stort je hart eens uit, dat het zoo ledig wordt als je portemonnaie. Dab I lucht op 1" „Ja, je hebt het geraden," antwoordde Karl. „En je kunt mij toch wel helpen. O, je kunt mij tot den gelukkigste der stervelin gen maken." „Vooruit nu maar!" Luister dan: Gisteravond was ik in de komedie; ik had een snoes van een meisje naast mij zitten en ik ben doodelijk verliefd geraajrt." „Ongelukkige 1 Hoe heet ze? Waar woont te?" „Dat is het juist: dat wou ik graag weten, - heb geen woord met haar gesproken en meer bij elkaar. Zij hadden allebei haar werk ze hadden ieder een levensdoel, ze gingen ieder haar eigen weg door de vredige dorp jes, door de dichtbevolkte steden. Ze kwamen allebei in hutten., zo kwamen beiden in par leizen. Lief liep de fabrieken maar eens door, Leed bleef er een poosje. Leed be zocht de armen in hun hofjes en hokjes in de grootc steden. Lief kwam er nooit. Lief speelde met de kinderen op het dorpsplein, ze danste met hen, ze zong hun liedjes voor. Haar lach was muziek, haar persoonlijkheid zonneschijn. En dat had de wereld noodig zonneschijn, altijd maar zonneschijn. En daarom hield de wereld van Lief en heette haar welkom en wilde haar niet laten gaan. Soms ontmoetten zij elkaar ergens. Soms kwam Leed juist binnen als L i e f afscheid nam. Een ontmoette Lief haar tweeling zuster bij de deur van een huis. Ze viel op haar knieën en smeekte haar zuster niet naar binnen te gaan. „Lieve zuster", zei zij. „Ik smeek je, ga niet naar binnen. Ik ben aan die menschen gehecht. Toen ik wegging, glimlachten zij allemaal. De zoon, hun trots en hun hoop, is thuis gekomen uit verre, verre landen. Hij is ziek, maar er is veel kans, dat hij beter wordt. Wil je aan mijn verzoek vol doen?" En omdatL eed zooveel vanLi e f hield ging ze niet naar binnen en ze liepen samen hand in hand, als in vroeger dagen, de straat door, terwijl de menschen in het huis, waar Leed niet binnen was gegaan, niet wisten hoe dicht dc tweelingzuster van Lief bij hen was ge weest. Nog een paar stappen en ze was in hun midden geweest, een onwelkome gastl Zij ontmoetten elkaar niet dikwijls, maar ze kwamen dikwijls op verschillende tijden in dezelfde huizen en dan hoorde Leed hoe L i o f verwelkomd was geworden en Lief hoe koel Leed ontvangen was. Dan deed Lief een goed woordje voor Leed. „Als Leed komt, wees dan dapper en verliest den moed niet", zei ze dan. „Als je dapper bent en de hoop niet verliest, zul je zien, dat je de tegenwoordigheid van Leed zeergoed kunt verdragen. Zij brengt iets voor u mee, wat ik niet meebreng: de kennis, die u de diepe geheimen, de moeilijko vraagstukken van het leven doet doorgronden. Zij brengt ook moed voor u mee, opdat ge van het leven maakt wat er van te maken is. Zij, die Leed hebben leeren kennen, kunnen Lief het best begrijpen." Maar ze geloofden Lief niet; ze dachten, dat ze zoo sprak omdat ze zooveel van haar tweelingzuster hield. Op een dag ontmoette Lief Leed even buiten een grootc stad. „Ik heb overal naar je gezocht", zei Leed, terwijl ze de hand van haar zuster in de hare nam cn er een kus op drukte. „Ik wou graag, dat jij daarheen gingt, waar ik pas geweest ben. Ik wou graag, dat je naar dc fabrieken gingt, waar jonge meisjes zich jaar in, jaar uit afsloven zonder hoop op een betere toekomst en zonder troost. Ik wou graag, dat je naar die woningen gingt, waar armoede en slechtheid hand aan hand gaan. Ik wou graag, dat je die zusters eens opzocht, voor wie de wereld nóch medelijden nóch, liefde over heeft. Ik wou, dat je al die menschen, die jarenlang het genoegen ontbeerd hebben, wat genoegen aandeed. Neem een paar van die kinderen mee naar buiten. Iaat hen eens zien hoe heerlijk mooi de Natuur is. Laat hen in die bosschen rond dwalen, waar wij zoo graag in ronddoolden. Laat hen vele bloempjes plukken. Ze zul len zoo gelukkig zijn, als ze die gele bloem pjes plukken I Laat hen mosplantjes verza melen de mooiste, die er te vinden zijn. Leer hun de liedjes der vogels. Zc zullen die muziek in hun hartjes meedragen, en het zal hen gelukkig maken." toen ik bij het uitgaan haar wilde volgen, was zij opeens verdwenen." „Ja, dan is goede raad duur... Wacht evenAls we eens adverteerden in het meest gelezeu blad I „Bewuste dame wordt uitgenoodigd"... „Volkomen eerlijke bedoe lingen"..." „Jij bent een engel 1" zuchtte Karl, en sleepte papier en inkt aan. De advertentie werd saamgesteld. „Weet jc het nummer van de plaats?" „Neen, geen nummer 1 Verscheidene beken den hebben mij gezien." „Nu dan: „De jongedame in witte blouse met zwart haar, boupuet van meiklokjes, dio gisteravond in het parterre van den Schouw burg zat, wordt uitgenoodigd nader kennis te maken met den heer, die naast haar zat. Discretie verzocht en verzekerd. Adres Bu reau van dit Blad onder het nummer dezer advertentie."" De advertentie werd bezorgd en Karl had geen rust, tot hij er meer van wist. De dag scheen eindeloos en wij kortten den tijd met allerlei phantasieën over de bewuste dame. Den tweeden .dag al vroeg gingen wij den brief afhalen, die ingekomen wae op do advertentie No. 23. Het resultaat overtrof onze stoutste ver wachtingen: in plaats van dén brief waren ervier. No. 1 een rose couvert, geparfumeerd: „Aan mijn sterMet verrukking heb ik uw advertentie gelezen. Ja, ik ben het, dio gij zoekt.. Ik beu wel pas zestien jaar, maar ik „Ik zal het doen", zei Lie f, „maar jij moet ook meegaan, lieve zuster. Jij kent de Natuur nog beter dan ik. Ja, jij moet ook meegaan." „Neen", antwoordde L e o d glimlachend. „Het is beter, dat ik niet meega. En luister eens, Lief: er is een dichter, die al jaren lang mooie gedachten heeft opgeschreven en ware woorden. Je bent nog nooit bij hem geweest. Ga nu eena naar hem toe en zeg, dat je in de plaats van Leed bent geko men en dat je succes en waardeering voor hem hebt meegebracht. Zeg hem, dat i k je gestuurd heb. En zeg hem voor mij goeden dag." „En waar ga jij dan;heen?" vroeg Lief ongerust. „Je ziet er vermoeid uit" „Ik zwerf overal rond," antwoordde Leed. „De wereld heeft mij al te veel go- noten. Ik ga niet naar een bepaalde plaats. Ik heb jou uit de verte gadegeslagen, terwijl jij werkt en onderwijst." „Ik onderwijs?!" zei Lief, verbaasd glimlachend „Ja," fluisterde Leed. „Jij zult een groote leermeesteres en een groot hervormer zijn. Het zonnige van je persoonlijkheid, de lieve muziek in je stem, de vriendelijke glim lach op je mooi gezichtje, zullen even zoo vele m a o h t o n zijn. Je zult een goed en een blijvend werk verrichten .Nu wordt je overal gezegend, maar dan zul je nog tien maal meer gezegend worden." „En jij?" vroeg Lief. Maar Leed was verdwenen. De lichten der groote stad waren ver achter haar. Zij doolde zoDdcr tehuis. Ze haatte haar eigen bestaan, omdat ze ongeluk aanbracht, dóélr, waar ze zoo graag geluk had aangebracht. Zij voelde dat zij een wreed en een nutte loos leven leidde; hoe eerder zij stierf, des te beter voor de wereld. Terwijl ze aldus peinsde, hoorde zij plot seling een stem achter haar: „Wie zijt gij?" En ze antwoordde als tot zichzelf: „Ik ben Leed in persoon." „Welkom, driemaal welkom 1" antwoordde de stem. „Ik heb zoo naar je verlangd. Het was alsof iedereen je kende, behalve ik." Leed keek op en zag een man naast zich staan. „Ik ben schilder," zei hij. „Men zegt, dat ik talent heb en ijverig ben, maar dat ik geen grootsch werk zal voortbrengen voor dat ik L e e d heb leeren kennen. Ik wil voor de Kunst leven, voor de Kunst alleen, en daarom heet ik u welkom I Leg uw hand in de mijne 1" Maar Leed schudde haar hoofd. „Leed zal tot u komen, als het uw beurt is, o, schil der I" zei zij. „Zoek haar niet op. Ze zal van zelf komen, op een oogenblik, dat go haar het minst venvacht, en dan zal zij u die ken nis mededeelen, die zij en zij alleen be zit." Ze dacht aan hem op haar verderen toch ten en den volgenden morgen keerde zij op haar schreden terug en trad ongezien zijn atelier binnen. Het atelier was weelderig en comfortabel ingericht. Ze bekeek zijn schil derijen en zag, dat er veel talent uit 6prak, ja zelfs genie, dat zich trachtte uit te druk ken. Het was uitstekend werk, maar er ont brak iets aan: diepte. Er zat een kind op den grond to spelen, het wachtto zeker op haar vader, die het portret, dat op den ezel stond, moest afma ken. Het was een snoezig, klein meisje met bruin haar. Leed bukte en kuste haar en liep dan, vol gewetenswroeging, weg. Dienzelfden avond wist iedereen, dat Leed het huis van den kunstenaar had be zocht, zijn jongste kind was gestorven. Intusschcn werkte Lief ijverig te mid den van de hardwerkenden, de paria's, do armen, de ongelukkigen. Als ze opkeken van hun werk, van hun armoede, van hun ellen- zie er veel ouder uit. Heerlijk dat avontuur tje 1 Papa mag echter niet van ons geheim weten; hij is heel streng. Ik dweep met ul U was zoo galant en vriendelijk 1 Schrijf s. v. p. poste restante aan „Kathchen No. 12."" „Dié kan goed worden 1 Een blaag van zes tien jaar I Die is het echter niet. Ik galant en vriendelijk I Ik heb geen woord met haar gesproken. Neen, dat kind heeft abuis." No. 2 luidde in niet al te vlug handschrift: „Toevallig zag ik uw advertentie. Ik wist niet hoe ik het had. Mijn buurman van gis teren wil nader kennismaken? Nu, ik heb er ook wel lust in. Wacht mij s. v. p. mor genvoormiddag om cTï uren aan het hoofd postkantoor Hcrkenningsteeken: bouquet viooltjes." „Dat kan eerder de rechte zijn," meende Karl. „Ik zal mijn best doen, er morgen op tijd te zijn." No. 3 was door een krachtige mannenhand geschreven: „Mijnheer 1 Hoe kunt u de im pertinentie hebben, uw laffe aardigheden te genover mijn vrouw zóó ver to drijven, dat u haar zelfs in een advertentie lastig valt? Denkt u, dat ik gisteravond niets gemerkt heb Ik zou u raden mij liever niet onder de oogen te komen. Oudo ezel 11 Zorg liever, dat uw haar weder aangroeit 1" „Onbeschaamde vent 1" riep Karl. „Je ziet toch wel, dat hij een verkeerde op heb oog heeft. Wat maak jij je nu dik!" De brief No. 4 was in fijn, sierlijk hand schrift. „Onder beleefde referte aan uw annonce de, zagen ze het vriendelijke figuurtje van Lief. Ze vervulde hun bestaan met hoop en sympathie. Sommige gezichten namen de uitdrukking van haar gezicht aan; lippen, die nooit hadden leeren glimlachen, leerden het nu van haar. "Versteende harten werden week. En zij leerde hun, wat Leed hun niet kon leeren: de schoonheid der Natuur, de onverwinlijkheid der hoop, dc aantrekkelijk heid der waarheid. Lief nam de kinderen mee naar buiten, ze plukten viooltjes en wilde rozen en ver- geet-mij-nietjes en ze verzamelden bessen en mosjes en mooie, bonte blaren. Zij luister den naar het gezang der vogels. En hun hartjes waren vol dankbaarheid en verwon dering. Ze hadden niet geweten, hoe mooi de wereld was, totdat Lief hen meenam. Lief ging naar den dichter en bracht hem den afscheidsgroet van Leed. En ten gevolge van dat bezoek van Lief werden de verzen van den dichter overal gelezen. Leed hoorde van het edele werk van L ie f en zegende er haar voor. „Laat ik maar altijd plaats makcD voor L i e f", dacht zij. „De wereld heeft mij niet noodig. De roem, dien do schilder zich door mijn hulp heeft verworven, zal hem toch nooit het verlies van zijn kind goed maken. Zijn kunst is tienmaal rijker, zijn leven tien maal armer geworden." Eens op een nacht droomde zij, dat zij naar het paleis van den Dood ging en ver zocht, binnengelaten te worden bij den Vorst. „Wat doe je hier?" vroeg de Dood ern stig, toen ze met gebogen hoofd en over el kaar geslagen armen voor hem stond: een droevig figuurtje. „Ik ben hier gekomen, öm u te verzoeken, mij tot u te nemen," fluisterde zij. „Ik wil sterven. Ik wil de wereld van mijn sombere tegenwoordigheid bevrijden. Ik wil zelfs mijn naam doen vergeten." Maar de Dood antwoordde: „Uw naam en die van Lief zijn aaneengesmeed. Ge zijt tweelingzusters. Als gij sterft, moet Lief ook sterven. En ge zult toch niet wil len, dat ze sterft, nu ze zooveel goed doetl Wat zou er van de wereld worden, als Lief er niet was? Als ik u tot mij neem, moet ik Lief ook tot mij nemen. Want evenals het licht- dc duisternis aanvult, en de dag den nacht, zoo vult Lief Leed en Leed Lief aan. Je ziet dus, dat je bij elkaar, hoort. Je bent samen in de wereld gekomen, je moet ze ook samen verlaten. En wat kiest ge nu Wilt ge blijven leven of wilt ge ster ven „Blijven leven," riep Leed uit, „opdat Lief, mijn tweelingzuster, het eeuwige le ven hebbo. Want de wereld heeft haar lach jes, haar goeden invloed noodig. Ik kies het eeuwige leven En Leed werd wakker cn herinnerde zich haar droom. En in haar binnenste voel de ze die opgewektheid, die het resultaat is van het brengen van een offer. Zo zocht haar zuster op. Zo herkende haar bijna niet, de uitdrukking van haar gezicht was zóó mooi, als ze ze nog nooit had gezien. „Je hebt me een wonder-mooien arbeid gegeven", fluisterde Lief, terwijl ze haar armen om haar hals sloeg. „Nog nooit had ik het leven van dien kant bekeken. Geef mo van jouw kennis, L c e d, en help me om een groot leermeester, een groot hervormer te zijn, zooals jij het zoo graag zoudfc willen. Och, zuster, ik heb verwelkte gezichten zien ophelderen door een glimlach 1 Ik heb zulke mooie dingen zien gebeuren I En ik heb de menschen Leed hooren zeggen, omdat Leed den weg had gelijk gemaakt voor Lief. Keer terug van je zwerftochten, do wereld heeft jou even goed noodig als mij." „Geef me een kus", zei Loc d, „je woor den troosten mij." En Lief ku6to haar. noodig ik u uit mij morgen tegen elf uur 1 een bezoek to brengen. Adres: P., fabrikant .straat 1." (do namen verzwijg ik uit be scheidenheid). Brieven Nos. 2 en 4 werden apart gelegd tot nadere beslissing. „Je kunt mij een pleizier doen," begen Karl na ecnig nadenken. „Ze willen mij allebei om elf uur zien. Dat gaat niet. Nu moest jij mij helpen. Ik ga naar het postkantoor; kuier jij nu naar de straat. Daar infor meer je ecna, hoe dc dame er uitziet voor een paar kwartjes krijg je dat wel gedaan. en dan kom je gauw mij opzoeken aan het postkantoor. Als de een het niet- is, is het stellig de andere, daarvan ben ik zeker." Ik had niet veel trek in die informatie. Maar wat doe je nicfc voor een vriend Te kwart voor elven braken we op: Karl naar het hoofdpostkantoor, ik naar de straat. Het was een deftig huis. Ik beide. Geen antwoord. Ik belde nog eens zonder suc ces. Wat nu te doen? Ik ging, daar dc deur openstond, do gang in In mijn confuusheid heb ik zeker den belknop hard geraakt want eer ik het wist, hoorde ik een luid gctjingel, dat mij deed beven. Vluchten ging toch niet.. Daar werd dc vestibuledeur al geopend. „Ik... ik... pardon... is cr iemand te spre ken?" „Komt u maar even binnen," zei het dienst meisje, dat mij verbaasd aankeek. In de spreekkamer kreeg ik het benauwd. Wat moest ik in 's Hemelsnaam doen l „Je zult nimmer sterven", zei Leed, terwijl ze haar zuster trotsch aankeek. „Wat er ook verdwijnen moge, Lief zal blijven loven 1" „En jij dan, lieve zuster?" vroeg Lief. „Ik zal ook blijven," antwoordde Leed zachtjes. „En, zuster, als ik mijn werk doe, moet jij meegaan om het verdriet dat ik ver oorzaakt heb, tc verzachten, om de tranen weg te kussen, die ik heb doen vloeien. Wil je me dat beloven?" En Lief beloofde het haar. En de zusters vervolgden haar weg. De gouden zonnestralen vielen op haar gezicht jes en op haar mooi haar. Ze leken meer op elkaar daD ooit, want Lief had iels van de uitdrukking van L c c d 's gezicht aangenomen en in de oogen van Leed schitterde iets van het licht in Lie f's oogen. En evenals in vervlogen tijden, toen ze op de velden en in de bosschen dansten, kon ook nu niemand, die haar zag, precies zeggen, wie Leed was en wie Lief. LLOYDS. In ieder land, door de zeo bespoeld, is het woord „Lloyd", hoe vreemd ook van klank en spelling, een oude bekende. Toch zijn cr velen, die er de beteekenis niet van kennen en onbekend zijn met zijn afkomst. Het was omstreeks 1652, dat de tóen nog onbekende drank „Kauphy" (koffie) in En geland werd ingevoerd en het eerste „kof fiehuis werd geopend. Spoedig werd het gebruik van dit boonenvochfc meer algemeen. Er verrezen allengs meer koffiehuizen en zoo stichtte o. a. ook Eduard Lloyd in do Lombardstreet een coffeehouse dat, in de na bijheid der haven gelegen het verzamelpunt werd van scheepskapiteins en recdcrs. Om zijn inrichting aantrekkelijk te maken, gaf de ondernemende Lloyd een blad uit, ge titeld: „Lloyd News," dat een vraagbaak werd voor al wat op dc scheepvaart betrek king had. Niet lang duurde het of het kof fiehuis werd het middelpunt voor het verze keren van schepen en lading. De uitgebreidheid en strekking van de werk zaamheden der Lloyds namen zulke groote afmetingen aan, dat naar ruimere lokalen moest worden omgezien en reeds omstreeks 1774 in het hart der City, nabij de Bank vaD Engeland, het machtige lichaam der Lloyds zijn zetel vestigde. Daar werden gedurende de woelige jaren der Napoleontische oorlogen schip en lading onder do vleugelen der Lloyds gesteld. En toen men vernam, dat de Fransehc Keizer aanstalten maakte tot een landing in Enge land, stichtte zij het „Vaderlandsch Fonds", dat belooningen uitkeerde aan ieder, die zich in den strijd voor het vaderland onderscheid de. Geheel Engeland schonk steun aan dit fonds en toen Napoleons nederlaag bij War terloo een einde maakte aan den langdurigen worstelstrijd, kon de kas nog over een kapi taal van 600,000 pd. st. beschikken. Thans, hoewel er tal van concurrenten vei schenen zijn, vormt de Lloyds nog de grootste seheepvaartverzekeringrnaab- schappij en haar opgaven omtrent do zeewaardigheid der Engelsche schepen gelden voor officieelc gegevens. In haar kantoren stroomen uit alle oorden der wereld de tal rijke berichten omtrent alle zeeschepen en vinden een plaats in den Lloyds List". Yan meer dan 60,000 schepen van allo nationali teiten, die dc zeecn bevaren, worden in dc registers vermeld: het tijdstip van vertrek, van aankomst, zelfs de datum, waarop het schip van een kust-statioD het laatst gezien werd of door een ander schip in volle zee ge praaid is. In de zalen der Lloyds lieerscht bedrijvig heid en druk geschrijf, maar tevens bedaard heid en stipte orde. Hier vindt men tallocze groote folianten, waarin al de bijzonderhe- Daar kwam een jongedame binnen. Ik had nog juist tegenwoordigheid van geest ge noeg oid te zien, dat- zij allerliefst was. „Wilt u niet plaats nemen, meneer?" „O, dank u, u is wel goed, juffrouw." „Papa heeft even iets te doen: hij zal wel dadelijk komen." „Pardon, juffrouw, maar... wij kregen een briefje." Dab stomme „wij" was cr uit eer ik heb wist. „Juist. Dat zal papa het best mot u kun nen bespreken," antwoordde zij, even verle gen als ik. Dat begon er bedenkelijk uit tc zien. Gelukkig kwam papa. binnen. „Hartelijk welkom, jonge vriend 1" begon de man op jovialen toon. „Neemt u me niet kwalijk," antwoordde ik; „ik kwam vanwege dien brief die an nonce. „Heel goed, heel goed I Ik ben blij u per soonlijk te leeren kennen; u heeft een guu» stigen indruk op mij gemaakt." „Zeer vleiend voor mij," antwoordde ik verlegen. „O, het genoegon is aan mij. Mijn dochter, die ook een woordje heeft mede te spreken, i3 trouwens van dezelfde meening." „Maar papal..." Een diepe blos volgde op dezo woorden. „Ja, ziet u, jonge vriend, ik word oud en wil graag een deel van het werk op jeug^ diger schouders leggen." I pJuist," antwoordde ik werktuiglijk. Ik

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9