LEIOSCH DAGBLAD, ZATERDAG I MAART. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT.: No. 12890 Anno 1902. In het Sociaal Weekblad komt een mede- dceling voor, welke verbazing wekt. Uit een correspondentie blijkt toch, dat er hier te lande nog kerkhov en zjjn, waar delijkenhuiejeo voor aan besmet telijke ziekten overledenen ontbreken, en het voorportaal van een kerk voor do be waring daarvan gebruikt wordt. In do gemeente Opsteriand (misschien ook wel elders) bevinden zich nog altijd niet op alle kerkhoven de bij de wet voorgeschreven lijkenhuisjes en gebeurt het, zoo schrijft men aan genoemd blad dat de lijken van aan besmettelijke ziekten gestorvenen van het oogenblik der kisting tot aan do ter- aarde-bostclling toe in de kerk worden ge plaatst. Tegen deze gewoonte kwam men on langs to Kortezwaag in verzet-, bij den ge meenteraad. Men verzocht den kerkbesturen van de dorpen in de gemeente, die nog geen lijkenhuisjc op het kerkhof hadden doen bou wen, tc gelasten, vóór 1 Januari 1902 zulks nog te doen, of do begraafplaats door den burgemeester te doen sluiten. Aan dat ver zoek is gevolg gegeven, in zooverre een schrij ven aan dc vier betrokken kerkbesturen is gericht; maar daar is het voorshands bij ge bleven Het kerkbestuur van Korter/waag wei gert nl. halsstarrig aan het gegeven bevel te voldoen op grond, dat de wet alleen spreekt van een lokaal en niet van lijkenhuisje; dat zij het met een schut afgescheiden voorpor taal van dc kerk als zulk een lokaal willen beschouwd zien, cn diensvolgens meenen aan het wettelijk voorschrift te hebben voldaan. Dit voorschrift nu luidt: ,13ij elke begraaf plaats wordt, uiterlijk binnen een jaar na het in-werking-treden dezer wet, een lokaal ingericht voor tijdelijke bewaring van over ledenen aan een besmettelijke ziekte. Bij ver zuim wordt, zoo het een algemcene begraaf plaats is 1), door de zorg van onzen Com missaris in de provincie, ten koste van dc gemeente, cn zoo het een bijzondere begraaf plaats is, door dc zorg van Burgemeester en Wethouders, ten koste van hen, aan wien die behoort, ten spoedigste zoodanig lokaal ingericht. Art. 13. Onverminderd art. 6 der wet van den lOdcn April 1869, Staatsblad 'No. 65, kan de Burgemeester, indien de zorg voor do gezondheid van de bewoners van heb eterfhuis of \an de bevolking dit vereischt, des noodig ten koste van dc gemeente, on middellijk vervoer naar het lijkenhuis gelas ten van overledenen aan besmettelijke ziek ten." Nu is de zaak aan het rollen gekomen doordat onlangs op Zondagmorgen een jon geling van streng Calvinistische ouders aan typhus overleed: dc geneesheer gelastte het lijk onmiddellijk te doen kisten, wat_ge schiedde, hoewel zeer tegen den zin der ouders, die gemoedsbezwaren hadden tegen het maken van de doodkist op Zondag. Maar de lieden berustten in liet door den dokter gegeven bevel cn zouden wellicht niet in verzet zijn gekomen, als het moderne kerk bestuur van de plaats intijds had gezorgd voor een lijkenhuisje. Aan den anderen kant was het toch (vond men terecht) al te gek, de besmetting uit het sterfhuis over te bren gen naar dc kerk, die voor catechisatie en dienst door bijna al de dorpelingen wordt bezocht, en heeft men dc overbrenging daar heen niet aangedurfd, zoodat het besmette lijk in ongesloten kist daarna tot aan het tijdstip der ter-aarde-bcstelling (3 etmalen) in het sterfhuis bleef 6taan. Nu wil het kerkbestuur wel gedoogen, dat een lijkenhuisjc wordt gebouwd op zijn be graafplaats, maar het wil niet de kosten (plm. /160) betalen, cn verlangt, dat bet ge meentebestuur daarvoor zal zorgen, aange zien (zoo beweren zij) door hen in een bij de wet bedoeld lokaal, in dit geval een af go- echoten ruimte in de kerk, is voorzien. Door het gemeentebestuur is ingeroepen dc raad van den inspecteur van het genees kundig staatstoezicht in de provincies Fries land cn Groningen maar ook diens antwoord is niet afdoende. Wel antwoordt hij, dat een portaal in de kerk door den wetgever niet kan bedoeld zijn mét het woord lokaal, on- 1) Bedoeld kerkhof is een eigen begraaf plaats van de kerk, dus een bijzondere. FEUILLETON. Dc jonge luiteunnt. 21) Mevrouw Do Broussaye, die al op leeftijd was en weinig omhanden had, bemoeide zich by voorkeur met eens anders zaken. Zy hielp de oerste-luitenantjes aan oen vrouw, bemoeide zich mot do huishouding der kapiteins en met de opvoeding hunner kinderen; kortom, zy mengde zich overal in en haalde zich daardoor dikwyis onaangenaamheden op den hals. „Mensch, waar bemoeit ge u ook mee?" waarschuwde de generaal vaak. Zy stoorde zich evenwel niets aan hem en bleef voortgaan, zooals zy het noemde, met voor anderen te leven. Sinds lang behoorde Guy tot haar by'zondere gunstelingen. Zy zou dien vervallen tak eener bevriende familie wederom tot bloei- brengen. Zu had hem reeds in kennis gebracht met twee dames, beiden begeerenswaardige partyen voor een jong, ongefortuneerd edelman. De eene er van, een schatryk jong weouwtje, etond bekend om haar grillig, wispelturig karakter; do andere, hoewel eveneons ryk bedeeld met aardsche goederen en van aan zienleken stand, kon geenszins op schoonheid bogen en was zelfs een weinig mismaakt. Guy, die wel begreep, waar mevrouw De Broussaye hoen wilde, deed echter, of hy volstrekt geen erg had, en hield zich zeer gereserveerd. Dezen avond trof hy nochtans geen enkele lieftallige onbekende aan en dineerde hy alleen met zyn bejaarde vrienden. Daarentegen werd hy bestormd met vragen jto vez wytcn. dor art. 12 genoemd, maarcn dan volgt zooveel onbepaalds, dat wij ook met dit ant woord weer midden in dc sloot blijven zit ten. De gemeenteraad dringt aan op afdoening van do zaak en is er niet voor te vinden, het belastingbetalend publiek te doen opdraaien voor onkosten, die het kerkbestuur van Kor tezwaag zelf best kan dragen, te meer, om dat nog andere kerkbesturen, die in hetzelf de geval verkeeren, nu maar eerst eene de kat uit den boom willen kijken en bijgevolg do zaak blauw-blauw laten. Zoodat dus nu, ter uitvoering van een wet op de besmettelijke ziekten, de besmette lijken moeten worden overgebracht naar een gebouw, bestemd om minstens eenmaal per week aan de bevolking tot vergaderplaats to dienen. Het scheen mij nuttig, zoo eindigt schr., op deze zonderlinge toepassing van een wet en dezo eigenaardige zorg voor de volksge zondheid de aandacht te vestigen. Komt iets dergelijks ook elders voor in den lande? Dr. Ph. J. Hoede-maker, te Amsterdam, schrijft aan De Ncderlander: Toen wijlen liet Ncderlandsche Dagblad van den 12den Augustus 1.1. de meening uit sprak, dat er richtingen of althans stroo mingen in d© Hervormde Kerk waren, die een Staatskerk" begeerden, nam ik de vrij heid den schrijver op dit punt gerust te stel len. De redactie van het Dagblad heeft toen ge antwoord, dat zij den ondergeteekende be voegd achtte, in dezen een oordeel te vellen, bijgevolg gaarne ,,op zijn gezag aannam", dat zij zich had vergist cn dat zij zich op dat punt ook gemakkelijk had kunnen vergissen, aangezien de redacteur geen theoloog, maar een rechtsgeleerde was... Met eenige bevreemding las ik ochtcr in De Nederlander van den 12den Februari l.L, dat ,,de Friesche Bond zich niet moest vlei en, dat do Kiezerbond ooit met hem zou ijveren voor de invoering van een Staats kerk en voor het in strengen zin weder doen handhaven van art. 36 Ned. Geloof s- bel." Indien er een voldoende gTond is voor de veronderstelling, die uit deze, juist niet van dc begeerte tot samenwerking en toenade ring getuigende zinsnede valt af te leiden, zal die Bond do sympathie van mij en ieder, dio geen Staatskerk willen en met do meest milde opvatting van de belijdenis vrede zou den hebben, stellig verbeuren. De sympathie was toch al geslonken sedert do Bond het aantal der stemmen uitruilende partijen met het bekend en nog bekend te wordcv gevolg had vermeerderd. Het zou echter zeer to betreuren zijn, in dien een schifting en reorganisatie van po litieke partijen naar deze of eenige onjuiste veronderstelling plaats had. Hiervoor bestaat echter, om redenen, die den schrijver van het artikel in deze Neder lander van den 12den Februari 1.1. het best bekend zijn, een dreigend gevaar. Ik wensch de op haaiden zijnde nieuwe scheuring te vermijden, althans tot ieder weet, waarom zij onvermijdelijk is. In het nummer van Bijeengebracht, dat binnen eenige dagen verschijnt, komt een oproeping voor tot een samenkomst in de Paaschweek om te beslissen of de belangen van de Hervormde kerk en met name van hen, die zich in die Kork 6charen om het beginsel, dat de Heilige Schrift óók op po litiek terrein het zeggenschap heeft, het best door het blijven in, of do aansluiting bij den Kiezersbond kunnen woTden gediend; zoo niet of de tijd gekomen is om de Christelijk- Nationalo partij tc organiseeren. Met het oog hierop is het zeer gewenscht te weten of de hierboven medegedeelde zinsnede uit het antwoord aan den heer Schermer alleen gesteld is met het oog op hetgeen het Program van den Frieschen Bond te lezen geeft, of veeleer met het oog op een en ander uit de praktijk van den Bond dat niet, of niet genoeg bekend was? De redactio van De Ncderlander antwoordt hierop: ,.De zinsnede was ongetwijfeld alleen ge steld met het oog op het program." Men had hem nog niet gezien, sedert zyn terugkomst van Touralne. Hy was niet eens komen vertellen, hoe zyn familie, waarin men toch zooveel belang stelde, het maakte. Quy wist niets te zyner verdediging in te brengen. Nu moest hy tot in de kleinste byzonderheden meedeelen, hoe hy zyn verlof had doorgebracht, hoe Jeanne en de markies, dien do generaalsvrouw zich nog zoo goed uit haar jeugd kon voorstellen, het maakten en hoe het mevrouw d'Eporvans, die zy wel nooit gezion had, doch in wie zy niettemin veel belang stolde, ging. Do goede mevrouw De Broussaye had niet het geringste vermoeden, hoezeer zy Guy pynigde met al die vragen. „O, ik kan my zoo voorstellen, dat het uitstapje naar huis je goed gedaan heeft. Als de generaal myn zin deed, dan gaf hy den luitenantjes, wier moeder nog leeft, een keer meer verlof." „'t Zou wat moois zyn," bromde de generaal tusschen de tanden. „Hebt gy aan je goede moeder verteld", ging mevrouw Do Broussaye voort, „dat ik myn best doe om haar plaats by Je te ver vangen?" „Hoe zou ik gezwegen hebben over uw goedheid te mynen opzichte?" stamelde de luitenant. „En wat zei uw moeder wel?" „Zy is zoor dankbaar, mevrouw." „Ik zal toch eons met haar in corres pondentie treden; ik geloof, dat wy elkaar goed zullen vorstaan." Guy, die zulks minder wenscheiyk achtte, *af voor, dat mevrouw d'Epervans' gezond heidstoestand van dien aard was, dat zy zich volstrekt niet vermoeien en derhalve ook niet schryven mocht. Do opmerkingen, door X. in de Nieuwe Notterdamsche Courant gemaakt over de Kwakzalver ij-quaestie (dr. Kuypera interview in De Wereldkroniek; zie vorig Overzicht) hebben de pennen gescherpt der homoeopathen. Een drietal ingezonden stukken in de N. llott. Ct. getuigt er van. Het eerate draagt de onderteekening IJ; het tweede: Een Leek; het laatste: W., Homoeopath, geneesheer. Uit het schrijven van den ,,Leek": „Ik weet zoo min als een ander of de ho- moeopatische dan wel de allopathische ge neeswijze de beste is, maar wel weet ik, als cén voorbeeld onder vele, dat iemand niet door een kwakzalver, maar door een homoeo path genezen is van een ernstige ziekte, waarbij homoeopath cn allopath het over de diagnose volmaakt eens waren, maar niet over de therapie. En als ik dan zie, dat die zelfde homoeopath, bij zijn collega's gezien toen hij nog allopath was, nu door hen met den nek wordt aangezien, dan voel ik, dat er „something rotten in the quaestion" is, dan geloof ik, dat het in het belang der menschheid meer dan tijd wordt, dat aan dc homoeopathen zoo goed als aan de allopa- then gelegenheid worde gegeven om hun we tenschap en hun studiën dienstbaar te ma ken aan het genezen van zieken. En wijl die gelegenheid hun niet zal geboden wordëti door de mannen der medische wetenschap zelf, van wie zij toch het eerst te verwachten ware, daar acht ik het een heuglijk verschijn sel, dat die steun van andere zijde verleend wordt." Uit den brief van den homoeop geneesheer: ,,Ik geef den heer X. dringend in overwe ging, de homoeopathische geneeswijze aan dachtig te bestudeeren; hij zal tot de erken ning komen van het feit, dat een paar hon derd geneesmiddelen, door de homoeopathen met succes gebruikt, zonder ernstig onder zoek door de officieele school als nietswaar dig worden ter zijde gesteld en aan lijdenden onthouden. Dan zal zijn verhelderde blik hem tevens doen zien, dat de „wetenschap in zoover ze zich bezighoudt met de ge neesmiddelleer niet de rijzende zon aan bidt"; maar voor een luchtspiegeling in on waardige devotie ligt neergeknield." Naar aanleiding van minister Kuypers uitlatingen schrijft Vox Medicorum „Minister Kuyper beweegt zich op glibbe rig terrein, en do voorbeelden, die Z.Exc. aanhaalt, om zijn meeningen ingang te doen vinden, bewijzen, dat het onmogelijk is, op elk gebied thuis te zijn. Indien onjuiste beelden van het denken, door iemand als minister Kuyper, woTden geprojecteerd, zoowel voor geoefende oogen, als voor die van personen, voor wie de af stand van duidelijk zien niet normaal is, dan kunnen dio denkbeelden groot onheil stichten. De voorbeelden van den allopaat en ho- moeopaat van het Staphorster boertje, enz. als bewijzen aangevoerd, geven voor leeken een schijn van juistheid voor deskundigen zijn ze eenvoudigom te glimlachen zon der meer. Dóar echter, waar minister Kuyper in het algemeen het prejudice bij do medici wenscht verminderd te zien, daarin gaan wo gaarne met Z.Exc. mede en roepen: "Waarheid voor en boven alles. 't Is waar, er wordt d i k w ij 1 s veroor deeld zonder ernstig objectief onderzoek; en verworpen, wat niet of ternauwernood is on derzocht. Dit hangt vaak af van „wie het nieuwe aan do markt brengt. Het is maar al te waar, dat wij ons dik wijls op gezag laten leiden, omdat ons tijd, of lust, of kennis tot eigen onderzoek ont breken, e nondanks dat, zelf autoritair op treden. Wij vellen dikwijls een oordeel op gezag, waarvan meermalen een ongegrond vooroordeel het gevolg is. Zoo worden èn de homoeopathic èn de homoeopaten door velen onzer miskend, die noch met deze weten schap, nóch met haar dikwerf zeer kundige beoefenaars kennis hebben gemaakt. En dit mag niet. Wij zijn minister Kuyper dan ook dank baar voor het verkondigen zijner meeningen en zijn, zooals Z.Exc. bemerkt, voor het wa re niet doof. Wij twijfelen niet, of ook minister Kuyper „Is uw moeder ongesteld en daar zegt ge my niets van?" riep mevrouw De Broussaye ontsteld uit. Nu volgde er een reeks vragen over de oorzaak en de verschynselen harer ziekte en toen Guy zoo goed mogeiyk ze alle beant woord had, zei mevrouw De Broussaye: „Ik begryp wel, wat uw moeder scheelt; zy maakt zich bezorgd over uw toekomst. Gy doet haar toch geen verdriet aan?" En toen Guy onwillekeurig bloosde, begon zy hem te berispen, denkende daardoor een bekentenis to ontlokken. Daar de schuldige echter volstrekt geen plan scheen te hebben, haar in vertrouwen te nemen, werd zy, zich teleurgesteld ziende, allengs scherper en vinniger in haar bewoordingen, zoodat het jongmensch blyde wae, dat het eindeiyk tyd werd om te vertrekken. „Wat heb ik toch voor een levenzuchtte hy onder het naar huis gaan, „'t wordt tyd, dat er eens een verandering komt. Iedereen schynt het er op aan te leggen om my het leven te verbitteren. Ik verdraag het niet langer. Waar ik ook kom, by mama of haar kennissen, het is al overal even vervelend. Men kan er my dus geen verwyt van maken, als ik elders, waar Ik weet met vriendeiyke gezichten ontvangen te worden, myn fortuin ga zoeken. Morgen aan den dag zal ik dan ook Sophie's verloofde zyn." Hy kon geen woord houden, want thuis komend, vernam hy, dat de familie Plantier voor eenige dagen afwezig was en buiten by de oude ziekelyke tante vertoefde. Togen het einde der week ontving hy een briefje, hetwelk een uitnoodiging bevatte, om den volgenden dag by mynheer Plantier's zuster te komen dineeren. De jonggehuwden werden alsdan ook verwacht, voegde men er by. heeft een open oor voor de meeningen van anderen, in casu, deskundigen op medisch gebied, on Z.Exc. zal zeker, indien hij zich door hen wil laten inlichten, daarna cn daar naar de zijne wijzigen. Jammer blijft het, dat de denkwijze van Z.Exc. niet direct en uitsluitend is medege deeld aan hen, die in staat zijn, over de meerdere of mindere juistheid daarvan, een oordeel te vellen; dit had eer goed dan kwaad gedaan. Nu deze aan een ieder is ver kondigd, schaadt zij in hooge mate I Een minister Kuyper geeft gaarne in dien hij is overtuigd geworden zijn denk beelden voor betere; het groote publiek is niet altijd intelligent genoeg, om de verkeer de indrukken, die het zoo willig opnam, weer te laten uitwisschcn. En daarin zit het kwaad I Er valt hierover nog veel te zeggen, maar voor alles, laten wij, medici, de waarheid flink onder de oogen zien. Indien dit het is, wat minister Kuyper verlangt, dan bekennen wij openlijk me them, dat dit het beste middel is, om de kwakzal verij te ontmaskeren en tegen te gaan." In Be Economist van Februari schrijft mr. L. Del Baere over „De practijk der On gevallenwet." Deze titel lijkt vreemd, omdat die wet nog niet is ingevoerd. Maar hetgeen bij haar wording en daarna is ge schreven. geeft den heer Del B. aanleiding nu reeds te wijzen op tal van vraagstukken, die zich aanstonds in dc practijk zullen voor doen en nog weinig bekend schijnen te zijn, ook onder dc kringen, uit welke de vele amb tenaren zullen komen, die tot dc uitvoering zullen moeten medewerken. Na uitvoerige beschouwing dier velerlei vraagstukken komt de schrijver tot dc slot som: lo. dat bij liet opmaken van de eerste we tenschappelijke balans zal blijken, dat de ongevallen, die men thans gewoon is als zoo danig te beschouwen, niet onbelangrijk zul len zijn vermeerderd met die, welke door een ruimere wetsuitlegging als zoodanig zullen worden aangenomen, cn dus waarschijnlijk do tarieven der Rijksbank, en dan ook bij alle particuliere organisaties, hooger zullen worden dan men nu vermoedt; 2o. dat de Regeering wel zal doen de be noeming van de verschillende ambtenaren (medici daaronder begrepen) en colleges, ter uitvoering der wet, niet te lang uit te stel len, opdat hun de gelegenheid worde gege ven zich bijtijds op hun taak voor te berei den; 3o. dat de ongevallcn-geneeskunde, als een andere medicina forensis, aan de universi teiten behoort tc worden onderwezen. „Limburgius" maakt in De Tijd eenige opmerkingen over „Ons Strafrech t." Het ministerie van den nieuwen koers heeft heclwat veranderingen en verbeteringen in uitzicht gesteld, zegt tuj, maar het meest terughoudend in dc mededeeling, zgn. plan nen voor de toekomst, was Z.E. de Minis ter van Justitie. Schr. geeft dan zijn teleurstelling te ken nen, dat de Minister de wederinvoering van de doodstraf van de baan heeft geschoven. Schr. meent, dat de door Z.E. aangevoer de beweeggronden van dien aafd waren, dat zij wellicht niemand of althans weinigen voor zijn meening gewonnen hebben. Als de voorstanders der doodstraf in de Tweede Kamet eens besloten zeiven een wetsontwerp in te dienen, dan kon, volgens schr., dc Mi nister zich onzijdig verklaren en zijn mee ning blijven behouden. In de tweede plaats bespreekt „Limbur gius" de afschaffing van art. 445 W. v. Str., waarbij do bedienaar van den godsdienst strafbaar wordt, ais hij do huwelijksplechtig heid voltrekt voordat gebleken is, dat de ci viele formaliteit heeft plaats gehad. Schr. hoopt, dat Z.E. spoedig tijd en gelegenheid moge vinden om dat punt aan een nader onderzoek te onderwerpen, en hij twijfelt niet of de Minister zal dan tot dc conclusie komen, dat bovengemeld artikel in verband met art. 136 B. W. een schending is der bij de Grondwet gewaarborgde vrijheid van ge weten. Ten dorde wijdt schr. eenige regelen aan de preventieve hechtenis. Voor het kanton- Het lob was geworpen. Hy zou morgen gebruik maken van de gelegenheid en Sophie's hand vragen. By wien zou hy echter het eerst aankloppen by papa, mama of by de tante, die misschien wel een goed woordje kon doen? Hy besloot tot de laatste zyn toevlucht te nemen. Het toeval was hem gunstig, want reeds spoedig na zyn aankomst op het buitenverblyf, zag hy zich op een gegeven oogenblik met de oude dame alleen. Gejaagd en met kloppend hart begon hy: „Mevrouw, ik wilde u iets zeggen ik ben dol op uw nichtje Sophie en zou gaarne met haar trouwen." Stomme verbazing op het goedig-vriondeiyke gezicht der oude dame. Guy vervolgde: „Sinds lang heb ik haar lief, en u wilde ik dat het eerst zeggen Nog steeds bleef tante sprakeloos en Guy, daardoor in het nauw gebracht, ging voort: „U is zoo vriendeiyk, zoo goed, misschien wilt u by mynheer en mevrouw myn voor spraak zyn?" „Zeker wil ik datmaar 't is voor een oude vrouw al heel moeiiyk, om zich met huweiyksaangelegenheden te bemoeien, vooral als het oen aanzoek betreft, als waarvan hier sprake is. Ik zou eerst overtuigd moeten zyn, dat ik er u geen slechten dienst mee bewy's." „Kunt u dan er aan twyfelen, dat uw lief nichtje my gelukkig zou maken?" „O, volstrekt niet! Ik ken het goede kind," hernam tante aangedaan. „Wantrouwt u mij dan? Ziet u my voor zoo slecht aan, dat ik in staat zou zyn haar onge lukkig te maken?" Het zorgiyke gelaat der oude dame werd door een glimlach opgehelderd. gerecht te Sittard werd iemand uit Stcyn van een jacht delict aangeklaagd. Jachtop zieners hadden beweerd hem uit een kuil een schot te hebben zien lossen. Een bewoner van een huis op de heide en diens vrouw verklaarden, dat dc stroopcr, die het schie ten zelf erkende, bij hen op zolder had geze ten en een dakpan had verwijderd om zijn geweer door de opening te lossen. Deze twee getuigen werden verdacht van meineed cn bleven zeven weken in voorarrest. Ten slotte werd de beklaagde ook in appèl vrijgespro ken. Sch. wil niet de preventieve hechtenis afschaffen, maar aan den eenen kant moest z. i. de bevoegdheid der rechters worden be perkt, en aan den andei-en kant moest in be paalde gevallen aanhouding bevolen worden. Schr. denkt hier aan „zich verwijderende" personen van financieele beteekenis. En dan komt schr. tcfc de Jachtwet en het premiestelsel voor bekeuringen.Ons zijn jaelib opzieners bekend, schrijft hij, die een zeer karig salaris genieten. Willen die menschen in het leven blijven, dan moeten zij maar zorgen voor veel bekeuringen. Zou daarin geen gevaar liggen, dat zulke lieden al eens meer verklaren dan zij eigenlijk gezien heb ben? Moet de rechter dan zulke menschen altijd maar op hun woord gelooven? Voor onbezoldigde, particuliere veldwach ters zal het moeilijk wezen het ellendige pre mie-systeem af te schaffen; doch de heeren jagers moesten zeiven begrijpen, dat zij hun onderhoorigen in gevaar stellen, met hun geweten en met de Wet in strijd te komen. De Regepring diende dan ten minste aan de bezoldigde Rijksveldwachters het aanne men van premies te verbieden. Vóór eenige dagen verzekerde mij een ge meente-veldwachter, dat een Rijksveldwach ter (een bezoldigdc)in 3901 aan jaclitpremies had gemaakt 230 gulden. Wat is het gevolg? Menschen zijn menschen; zij leggen zich in zulke gevallen gansch speciaal toe op jacht- dclicten. En al het overige dat moet maar vanzelf gaan. Wij hopen, dat do Regeering bij dc aange kondigde jachtwet-herziening haar aandacht op dat punt zal vestigen. Zou het ook niet wenschelijk wezen, dat dc strengheid der bedoelde wet verzacht werd? Wat onheil wordt daardoor al aangericht I Getuige het besproken prooes van Steyn, dat een gansch jaar geduurd heeft en zulke schromelijke gevolgen had, en dat om een haasHoe menigmaal leest men niet dat óf een strooper, óf een jachtopziener is dood. geschoten. En dét voor een beestje ter waar de van een rijksdaalder I Daarenboven, is liet niet onzinnig, dat de boer met zijn klaver en graan de wilde die ren moet onderhouden, en alleen de rijke heeren het recht hebben ze te schieten 1 Erger nog: de langooren komen in uwen tuin, door heggen afgesloten ,en eten uw kool op. Maar pas op, dat gij de dieren niet vangt of schiet zelfs niet met een knuppel doodslaat, dan zijt gij strafbaar! En dan die onberekenbare schade, welke door de konijnen op de landerijen, bij bos- schcn gelegen, aangericht wordt! Vragen do boeren nu om die schadelijke dieren in dc bosschen te mogen vangen dan mag dit niet; dan zou de heer-eigenaar het genoegen missen, ze te kunnen schieten 1 Ons zijn lan derijen in Limburg bekend, die in de laatste jaren, wegens de schade door de konijnen aangericht de helft der waarde verloren heb ben. Moge dan de nieuwe Jachtwet meer vrij heid brengen voor do eigenaars cn belang hebbenden bij dc uitroeiing van schadelijke dieren. Onze lezers herinneren zich zeker nog wel, dat wij een poos geleden een artikel uit Ncerlandia onder hun oogen brachten, waar in de heer L. Ch. van Noppen, lector in do Nederlandsche letterkunde aan de Columbia University te Nieuw-York, verschillende denkbeelden ontwikkelde, om het Neder- 1 a n d 8 c h weer in eere te brengen in A m e- r i k a. Hij riep daartoe heb Ncderlandsch Verbond te hulp, dat zich met dc Holland Society zou kunnen verstaan ten deze. Porf Carpenter, hoogleeraar aan dezelfde Uni versiteit, schrijft nu over dit onderwerp in Necrlandia: „De geheelc uiteenzetting van den toc- „Ik wantrouw u geenszins en twijfel niet in 't minst aan uw gaode bedoelingen. Maar, besto jongen, een man en vrouw kunnen ieder voor zich alle mogelyke goede eigenschappen bezitten en toch niet by elkaar passen." „Maar ik heb u reeds gezegd," viel hy haai ongeduldig in de rode, „dat ik uw nichtjo liefheb." „Dat is niet voldoende; noem menietkwa- lyk, dat ik u ronduit m{jn meening zog. My dunkt, gy past niet by elkaar. Hebt gy er wel goed over nagedacht en rypeiyk overwogen wat het zeggen wil, een „mésalliance" te dcon, want feitelijk zou het dat toch zyn, dit moet ge zelf bekennen. En bovendien oen „més alliance", die u geen vermogen aanbrsngt." „Ik bob over dit alles nagedacht en ik her haal u, dat ik Sophio liefheb." „Mevrouw uw moeder zou het misschien minder graag zien. „Myn moeder zal haar toestemming niet weigeren." „Nu, als ge het dan wenscht, zal Ik myn zwager en schoonzuster met uw gevoelens in kennis stollen, als gy wilt nog van avond." „Gaarno, hoe eer hoe liever." Zy zwegen beiden en tante dacht er juist aan, dat het etenstijd werd. Het begon reeds te schemeren. Verstrooid duwde Guy den rolstoel voor zich uit door de donkere laan. Menigo schok deed tante opschrikken en oen paar malen zelfs dreigde het wagentje to kantelen. Maar de goede tante klaagde niet. Zy had er spyt genoeg van, dat zy Guy zooveel leed had gedaan door hem zoo ont moedigend toe te spreken. Onder het diner knikte zy hem meermalen vortrouwelyk en bemoedigend toe, ofschoon hy het byna to druk had met Sophie, om zulks te bemerken, Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 5