LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 8 FEBRUARI. - DERDE BLAD. „DE WOLF". Verzuchting van een paard. Winterlied, Wekeiyksehe Kalender. v Merkwaardigheden. C~VAULEfi!. No. 12872 Anno 1902. In - de gevangenis vande naam 'der Btad doet niets ter zake, zaten zware misda/- digers. Maar onder de driehonderd en zoo veel gevangenen was er één, die allen in misdadigheid overtrof. Men noemde hem „de wolf". Hij was zestig jaar en had reeds twee en Veertig jaren in het tuchthuis doorgebracht. Men begreep niet hoe het hem gelukt was, zich aan de galg te onttrekken; ofschoon hij voor een zware misdaad twintig jaar in den kerker gezeten had, maakte hij zich on middellijk weer aan diefstal schuldig, .vermoordde een vrouw en twee kinderen en werd daarvoor veroordeeld om levenslang •aan den ketting tc liggen. Hij had zulk een '"woest karakter, dat dc andere gevangenen l'heru nooit durfden naderen. Zij liepen in {«en wijden kring om hem heen, wijl hij reeds bij meer dan één gelegenheid met zijn tanden, door schoppen of door middel van breinaalden, die hij bij zijn gevangenis- arbeid noodig had, zijn medegevangenen zware wonden had toegebracht. Hij was bloedgierig als een wild dier. I Op den grond zittend, snel aan zijn kou sen breiend, bracht hij dagen en weken zonder een woord te spreken, het hoofd voorover op de borst gezonken, door. Zijn hoofd was met verwarde zwarte haren bc- l'dekt; hij had een stoppeligen baard, dien men hem uit a rees voor ongelukken niet j durfde afscheren, zwarte, woeste oogen en een buitengewoon dreigenden blik,,De jwolf" was de schrik van het tuchthuis. Dc gevangenen keerden hem, om zijn blikken 'niet te ontmoeten, altijd den rug toe. Er kwam een nieuwe directeur, die den j naam had zeer streng te zijn. Daarom za- gen de gevangenen dezen al spoedig met schuine blikken aan. De nieuwe directeur ,had een aanvallig dochtertje, Aurora ge- -j iieeten, een kind van nauwelijks zes jaar. 4 Op zekeren avond ging zij met haar vader 1 op het etensuur een rondo door de zaal doen; zij bekeek de gevangenen den een na den ander met die kinderlijke vrijmoedig* heid, welke zelfs op slechte karakters een wcldadigen indruk maakt, en babbelde met j deze ongelukkigen over alles on nog wat. j Den een vroeg zij hoe hij heette, een ander of hem het eten goed smaakte. Met een boef, die wegens het toebrengen jvan een verraderlijken dolksteek tot tien jaren was veroordeeld, schertste zij op kin derlijke wijze; hij vroeg haar of zij niet eens .van het eten wilde proeven. En nadab Auro- j ra aan haar vader toestemming daartoe had j gevraagd, at zij een paar lepels soep en dc ^gevangenen hadden daar veel plezier in. j Sommigen verzochten haar een goed woord- je voor hen bij haar vader te doen, weer anderen ook snauwden haar af en scholden over het slechte eten. Ginds, ver van dc overigen verwijderd, zijn portio slechts half gebruikt hebbend, de breinaalden met groote snelheid hantecrend, jhet hoofd omlaag, zat ,,de wolf' op den grond. Vader en dochter bleven op eerbie- digen afstand van hem staan, doch hij bekom 'merde zich niet om hen. Aan zijn keel ont- snapte, terwijl hij steeds doorbreide, een dof gerochel. Van ter zijde keek hij even naar 'hen. Het kind wilde naar hem toegaan, maar Jiaar vader hield haar terug. „Ik wil hem gaarne van nabij zien," sprak 'Aurora. „Neen, neen, kind, die man is tc wild en te .bloedgierig, hij zou je kwaad kunnen doen. ;Zijn geheelc leven heeft hij in de gevangenis ''doorgebracht en hij moet nog dertig jaar zitten." „Dertig jaar! Arme man I" „De wolf", de woorden „arme man" hoo- rend, hief het hoofd op, terwijl zijn oogen glinsterden. Doch hij breide weldra weer ver der. De directeur zei nog ieto tegen hot kind, maar Aurora snelde, zonder zich te laten tegenhouden, op „de wolf" toe onder den uitroep: ,,Ik zal hem een kus geven 1" En zij deed het. Zij naderde hem onbe vreesd on kuste hem op het voorhoofd, terwijl zij sprak: „Daar, man; maar nu moet je ook niet slecht meer zijn." Daarna liep zij naar haar vader terug. „De wolf" verroerde zich niet. Hij sprak geen woord, maar zijn borst hijgde zwaar en zenuwachtig breide hij door. Toen vader en dochter reeds bij de deur gekomen waren, die naar de directeurswoning leidde, draai de de oude misdadiger heb hoofd om en zag hen lang na. Dagen en maanden verliepen en in het goed bestuurde tuchthuis viel niets bijzon ders voor. Doch op zekeren dag kwamen de boeven in opstand. Zij wilden het hun voor gezette maal niet eten; dc samenzwering, die reeds een maand in stilte was voorbereid, brak plotseling uit. „Mijnheer de directeur! kom spoedig, de gevangenen komen in opstand 1" De directeur sprong van zijn stoel op en sloot de deur van buiten af, opdat zijn doch tertje hem niet zou volgen. Toen hij in de zaal kwam, zag hij driehon derd boeven tegenover zich, die met de scherp gemaakte houten lepels, welke als messen dienst deden, gewapend waren. De directeur was er de man niet naar om toe te geven. Hij sprak de oproerige boeven toe, doch zij stoorden zich niet aan hem. Men greep hem aan; zijn leven was in de hand van deze woeste bandieten. Zij sloegen hem en wierpen hem met steenen, die hem links en rechts om het hoofd vlogen. Wat kon hij alleen tegen deze woestelingen uitvoeren Hij had reeds de zes schoten van zijn revol ver gelost. Op het oogenblik, dat hij het laatste afschoot, zag hij een monster, een man met een stierenkop op zich toesnellen. Het was,, de wolf", die hem toeschreeuwde: „Wees niet bang, ik ben hierl" En terwijl hij den directeur met de linker hand omvatte en hem met zijn eigen lichaam dekte, zwaaide hij in de rechterhand een groofc mes, waarmee hij de woedende boeven zóó goed ontving, dat ieder, die onder zijn bereik kwam doodelijk gewond aan zijn voeten neer viel. „De wolf" werd echter door steenworpen en de scherpgemaakte houten lepels vreeselijk toegetakeld. Maar eindelijk kwam do gewa pende macht tc hulp. Er vielen geweerschoten en overal stortten dooden en gewonden neer. Na afloop van een uur was de orde hersteld. De directeur was ongekwetst gebleven, maar „de wolf" lag, met twee messteken in het lijf en het hoofd met wonden overdekt, ster vend op den grond. Men droeg hem op last van den directeur in diens woning. Hij werd op een bed gelegd^, het eenige misschien, waarop hij in twintig jaar gelegen had. En terwijl hij naar adem snakte, en zijn oogen reeds gebroken waren, sprak hij met zwakke stem: „Het kind... 1" De directeur begreep hem. Nu ook werd het hem duidelijk waarom „de wolf" hem het leven had gered.... Hij snelde naar de kamer, waarin hij zijn kind had opgesloten. Weonend van angst vond hij Aurora in een hoek gekropen; hij nam haar in zijn armen en keorde met haar naar het bed van den stervende terug. Voor een oogenblik kwam er een flikkering in do oogen van den bandiet en de eenige vriendin, die hij in zijn leven ooit gehad had, aanziende, stamelde hij: „Nog een... nog één kus 1" De directeur hief het kind omhoog en nog eenmaal drukte Aurora haar reine kinder lippen op het voorhoofd van den misdadi ger... Nog een zacht gerochel en „de wolf' was dood. De directeur, de beambten en Aurora kniel den neer bij het lijk in eertiedig zwijgen. En met haar week, zacht stemmetje bad het kind: „Onze Vader, Die in de Hemelen rijt, Uw Naam worde geheiligd... Uw Ko ninkrijk kemel" Over wie weet hoe weinig tijd staan de laatste paarden in menagerieën achter tra lies, als exemplaren van een overbodig ge worden dierenraa. Om het geslacht niet te laten uitsterven, zorgt Hagenbeek, te Ham burg, dan in zijn dierenmagazijn voor een stoeterij. Zelfs voor voedsel blijkt het paard straks niet meer noodig. Het kunstmatige vleesch uit de laboratoria der scheikundigen zal voldoen aan de behoeften van den kleinen man. Daar rolt de automobiel door de straten 1 Gij schrikt er nog van, arme medepaarden; straks zijt ge het gewoon, en ge verbaast u niet meer over de herrie van het nieuwe, dat ons op zij zot. Ja, we zijn niet allen ©ven gelukkig. Er is standverschil onder ons. Maar de armste, de meest beklagenswaardige zal uit solidari teitsgevoel ons voortbestaan mee helpen ver dedigen. Tot het vuilniskarrepaard voelt met de volbloedmerrie der Koningin de ver nedering van te worden uitgewischt, vernie tigd, van onnoodig te worden verklaard. Daar hollen ze over den weg, de menschen op wielen, die ze trappen; de karren, door onzichtbare krachten voortbewogen, en al dan niet goed bestierd. En ze doen kwaad net als wij kwaad doen wanneer we hollen als we den kolder krijgen, wat niet alle dagen gebeurt. Stel naast den trap penden heer den fieren ruiter, naast den automobiel het door ons voortbewogen rijtuig dddr schoonheid gins een wansmakelijke offerande aan de zoogenaamde practijk. De mooiste fiets steekt onaangenaam af bij het leelijkste paard; de keurigste automobiel is een bespot ting van een zelfs minderwaardig© bespan ning. O, medepaarden, was 't maar ineens uit! Maar zóóveel vernedering is voor de totale extinctie te wachten, zóóveel miskenning, zóóveel achteruitzettingEer dat het zoo ver i6, als het door den wil der menschen en hun rustelooze zucht naar verandering stellig komen zal, heeft ons geslacht den cllendigen tijd door te maken van een half-bestaan, een getolereerd-er-zijn; een met medelijden, als iets, dat staat weggeworpen te worden, wel- vriendelijk-geoorloofd-weeen van nog te mo gen meedoen. Paarden, zult ge dat dulden? Liever niet, dan zóó I Volgt de menschen, paarden, in hun doen en drijven! Staakt den arbeid, totdat de fiets, de auto mobiel, de electrische beweegkracht voor trams, en al wat er uitgevonden is om ons te vervangen, op zij wordt gezet. Gij zult uw ondergang verhaasten. In dit verhaasten ligt uw eere. Met zulk verschiet is zelfopoffering als wraak schoon. Mee liet ik me sleepen door mijn veront waardiging. Ik wou slechts klagen, zuchtend u wijzen op het onvermijdelijke. Nog een spanne tijds en dan staat ook het oorlogsros o pstal. Dan is het doel der Vredesconferen tie bereikt, waar de vrede op aarde bij be sluit is gedecreteerd. Dat heet dankbaarheid Gij hebt de heeren in karossen heen gereden naar de Conferentie, en uit dank daarvoor schaffen ze o. a. de cavalerie af, de instelling waar we met den mensch gevaar mochten behalen. Dra is het uit met krijgsroem en slagveldglorie, voor den mensch en voor ons. De meest roemvolle held der toekomst zal de man zijn zonder paardhulp, die 't mooist zijn handteekening kan zetten onder een arbitra ge-vonnis. Dit is een troost: de menschen gaan ook achteruit. Zij blijven echter bestaan. Tot dat de dag aanbreekt, dat de chemie de men schen overbodig maakt. Paarden, vrienden en vriendinnen, zucht en klaagt met uwen Bucephalus. Grauwe neev'len, koude dagen, Die mij 't vriend'lijk zonlicht dooft, Grimmig grijze wolkgevaarten, Die mij 's hemels klaarheid rooft, Ruwe vlagen uit het noorden, Dwarreling van zand en stof. Hagelsteenen, nederklett'rend Op de boo men in mijn hof Zijt g' ook boden van d' Algoode, Om Wien 't Al zich went'len moot, Die den ochtendhemel gloeien, d' Avondhemel schitt'ren doet? Zijt gij ook door Hem gezonden, Die der lente rozen schiep, Die den zomercik doet wort'lcn En ook my in 't aanzijn riep Weest dan welkom; 'k heet u vrienden; 'k Wensch mij met uw komst geluk; 'k Doe als waar 'm een grauwo mantel 't Meest geliefde kleedingstuk; 'k Denk, al brengt gij mij van IJsland En van Groenlands kust een groet, Slechts: Rek uw verblijf niet langer Dan 't noodwendig wezen moet. Zoodag. Al is er verschil van rang of stand, een eerlijk man blijft altijd een eerlijk man. Maandag. Die 'b hardst van meet afloopt, loopt daar om niet het verst. Dinsdag. De grootste vijand van het goede is niet de liefde tot het kwade, maar de valschc schaamte tot het goede zelf,. Woensdag. Een lui en een vlijtig man kunnen niet te zamen overweg. De luie misgunt den vlijtige zijn opgewektheid en zijn succes, Donderdag. De overvloed is een vloed, waarin xeeds menigeen is verdronken. Vrijdag. Voor de liefste, de teederBle banden van ['t leven Is 't toch noodig: vergetenvergeven. Zaterdag. Zonder licht geen leven. De moestuin te Windsor. Rondom de koninklijke residentie te Wind sor ligt een prachtige moestuin, een opper vlakte beslaande van 40,000 vierkante meter, een der beste van het gehcele land, die niet alleen de koninklijke tafel ruimschoots voor» ziet, doch voldoende oplevert voor het ge- heelo bedienden-personeel op het kasteel. Een tuinman met twintig knechts zijn mcf het onderhoud belast ©n leggen er zich voor al op toe in de prachtige serres, door cleo- triciteit verlichten verwarmd, heerlijke zuid vruchten te kweeken en te zorgen, dat do koninklijke familie de eerste nieuwe vruch ten ontvangt, welke vroeger uit Frankrijk en Duitschland moesten aangevoerd worden. In een jaar leverde de boomgaard op 20,000 peren en 400 schepel appelen, terwijl in den tuin verder werden geoogst 1250 kilogram aardbeien, 2500 kilogram druiven, 1100 kilo gram aalbessen en 500 kilogram kersen en ia de serres 250 ananassen, 400 meloenen en 6500 perziken. Een weddenschap. In het begin der maand Januari 1614-be vond zich Simon Pieterzoon Pootcr te Ha ringkarspel met eenige vrienden in een her berg aldaar. Hij stelde den aanwezigen voor zijn vee te koopen, waarna hij naar Jeruza lem zou reizen en na terugkomst het recht zou hebben het dubbele der koopsom te eischen. Men zou beraad hebben tot den vol genden middag. De weddenschap werd aange nomen en dc openbare verkooping van zijn koeien, varkens, schapen, alsmede van zijn huisraad werd aangekondigd Bij den ver koop gaf hij aan ieder, die zulks verlangde, een rijksdaalder op dezelfde voorwaarden als hij voor het vee bepaald had. Daarna begaf hij zich naar Amsterdam, vond er een kapi tein, die op den Levant voer en maakte ak koord betreffende den overtocht. Hij voorzag zich van een bedrag van driehonderd gulden cn bevond zich op den bepaalden tijd te Tes- sel, van waar de afvaart zou plaats hebben. Zonder tegenspoeden bereikt hij Palesti na, laat zich tc Jaffa aan land zetten, reist over Rama naar Jeruzalem en bezoekt tal van merkwaardige plaatsen, terwijl het gel delijk bedrag, aan koopwaren besteed, zóó veel rente afwierp, dat hij daarmede niet alleen de reis ter zee en te land bekostigde* maar zelfs nog overhield. Voorzien van het bewijs van den Custos van het H. Land, dat hij de geheiligde plaatsen bezocht had, keer de hij ongedeerd in zijn woonplaats weder, vorderde de hem toekomende gelden en leef de er nog verscheidene jaren zeer gelukkig. Een kerk met een kinderkamer. In Amerika concurreeren zelfs de kerken met elkander. Alleen om des Zondags volle kerken te hebben, trachten de predikanten, vaak op een wijze, die moeilijk met onze Europeesche begrippen zou overeen te bren gen zijn, aan de wenschen van het publick te gemoet te komen, en eenige maanden ge leden verbond daartoe een dezer heeren aan zijn kerkeen bewaarplaats voor rijwie len I Dit viel zoo in den smaak der Yankees, dat tegenwoordig vele Amerikaanschc kerken een dergelijke bewaarplaats voor rijwielen bezitten. Nog zonderlinger is evenwel het volgende: Om onder zijn preek niet te worden gehin derd door schreeuwende of spelende kinderen heeft een ander predikant aan den ingang van het bedehuis een kinderkamer doen in richten, met kussens en tapijten en overvloed van speelgoed, zoodat de kleinen, terwijl hun moeders de godsdienstoefeningen bijwonen, zich niet behoeven te vervelen, maar kunnen spelen naar hartelust. Men verzekert, dat deze kinderkamer een enorm sucoes heeft. De kleinen vinden het zóó pleizierig onder elkander in een gezellige mooie kamer te kunnen spelen, dat zij als het ware hun respectieve moeders dwingen naar de kerk te gaan Het Waterloo-plein te Batavia gloeide fel in de heele middagzon. Uit de sociëteit „Con cordia" drongen opgewonden stemmen naar buiten. Verhoogd sociëtcitsbezoek duidt in Indic altijd een gewichtige gebeurtenis aan. Inderdaad was dit thans ook het geval. Zoo juist was het bericht verspreid, dat het 9de bataljon spoedig naar Atjeh zou vertrekken, om onze door den afval an Toekoe Oemar bedreigde posten tc ontzetten en den Atjohcr nogmaals te toonen, dat de wel wat tanden- looze Hollandsche leeuw toch nog ruim kracht bezat den hem a-angedanen hoon te "wreken. Natuurlijk werd dit nieuwtje met vreugde •door dc officieren van dat bataljon verno men en aanstonds hadden de mccsten zich op gemaakt naar „de soos", om daar dibTreug- [devolljë feit te bespreken en op den goeden afloop tc drinken. Een groepje jongeren had I besloten zich „ten doode te wijden", waartoe j volle glazen een bepaald vereischtc zijn. Van daar dc luidruchtigheid, welke zich ook naar buiten deed hooren. Langzaam, met gebogen hoofd, bewoog zich :ecn 1ste luitenant in dc richting van de offi cierswoningen; voor het eerst, 6edert hij go- 'trouwd was, zag hij cr tegen op naar huis te ;gaan. Hij zou toch zijn vrouwtje de tijding moeten overbrengen, dat hij over drie dagen weer naar Atjeh moest. Hij wist, hoe zij cr zich op verheugd had na hun verblijf van x _cllie jaren in „dat vervloekte land",, zooals zij Atjeh doorgaans noemde, nu eens een tijd van kalm geluk te smaken, en hij begreep hoe het haar zou schokken, dat er nu al een einde aan dat ongestoorde samenzijn zou ko men. Maar er was niets aan te veranderen; hij zou dus zijn best doen haar te troosten en vooral trachten haar kalm te houden. Nauwelijks sloeg zijn sabel met lichten me- taaltik tegen de treden van de stoep zijner woning, of vroolijk lachend kwam het jonge vrouwtje naar hem toegeloopon, om hem een hartelijkcn kus te geven. „Je bent laat vandaag," zei ze, hem mee- troonende naar de achtergalerij, „Kijk eens hoe aardig onze kroonprins in zijn mandje ligt! Maar, man, wat is er? Heb je onaan genaamheden gehad? Jc hebt het toch niet weer met dien akeligen kapitein aaD den stok gehad?" vroeg het jonge moedertje, haai man recht in de oogen kijkende, toen zij bemerkte, dat hij maar heel even naar zijn zoontje keek. „Ik heb heelemaal geen onaangenaamhe den gehad, maar ik moet je iets erg onaan genaams vertellen," zei hij met een droeven blik op zijn vrouwtje. „Is 't zóó erg? Ja? Nu maak je me wer kelijk nieuwsgierig! Ga eens zitten. Zoo! Nu kan je me alles verbellen; stort je hart maar een6 uitl" „Jo hebt een dag of twee geleden wel ge hoord, dat het op Atjeh weer mis is?" begon hij inleidende, en toen zc knikte met iets on deugends in de oogen, omdat ze niet erg ge loofde aan den ernst van het verhaal, dat komen zou, ging hij verder: „Nu, het 9de moet over drie dagen naar Atjeh." Een oogenblik keek zij hem aan, zóó ver baasd, dat haar oogen hem op den man af schenen te vragen, of hij soms ook plotseling gek geworden was. Toen zei ze opeens vroo lijk lachend: „Wat een flauwe aardigheid 1 Dacht je, dat ik me zoo gemakkelijk voor den mal liet houden? Ik moest eigenlijk kwaad op je zijn, maar ik zal je maar een zoen ge ven, omdat het zoo warm is." „Neen, vrouwtje," begon hij weer, „het is geen aardigheid. Het is zooals ik zeg: over drie dagen moet het 9do naar Atjeh." „Maar dat is gemeen," barstto het vrouw tje los, „je bent pas terug. Ik wil niet, dat je gaat! Laten ze daar ongetrouwden voor nemen. Je gaat niet, hoor je I Meld je ziek of vraag je ontslag; het kan me niet schelen wat je doet, maar je gaat niet!" Hij was op een dergelijke uitbarsting voor bereid cn had haar dus maar kalm laten uitpraten, doch toen ze hem met een angsti- gen blik bleef aan kijken, smeekende om ant woord, zei hij: „Vrouwtje, je begrijpt, dat het voor al die dingen tc laat is, gesteld dat ik het al zou willen. Houd je dus kalm cn tracht het mij niet moeilijk te maken. Ik had er ook op gehoopt nu eens rustig een paar jaar samen te blijven maar dat kan nu niet. Je begrijpt, dat mij nu ziek melden den in druk zou geven, dat ik bang was, en gij zoudt ook niet graag willen, dat ze je man terecht wan lafheid verdachten I" ,,Je hebt allang getoond, dat je bang bent. Laat ze dus maar praten en laat nu maar eens eerst een ander doen wat jij in die drie jaar op Atjeh hebt gedaan. Wat", ging ze opgewonden voort, toen ze zag, dat hij „neen" schudde, „wil je toch gaan. „Natuurlijk," zei hij. „Dan vloek ik het oogenblik, dat ik met een officier trouwde; dan geef je ook niets om mij en ook niet om ons kind. Jo moest je schamen, je"Een zenuwachtig gehuil be lette haar verder te spreken Teedcr nam hij haar hoofdje tusschen de handen en liefkoosde haar met zachte stree lingen over het haar, tot zc langzaam bedaar de. Toen hief ze het betraande gezichtje naar hem op en vroeg: „Ik ben erg flauw geweest, hé? Toe, zoen 't maar af, ik zal me verder goed houden." Drie dagen later. Het was vroeg dag in de meeste officierswoningen. Ook in het huis waar we reeds eenige oogenblikken vertoef den, waren al vroeg verschillende zaken naar buiten gedragen, alsof do bewoner een verre reis ging doen. Alles was gemerkt: „Per stoomschip... luitenant van der Eist... 9de bataljon." Het was waar, de bewoner ging een verre reis doen. Somber en zwijgend hadden ze nog wat trachten te eten, om den tjjd te dooden, die hun nog restte. „Eet nog maar eens flink, dat is goed te gen de zeeziekte," had ze gezegd in een uiter ste poging om niet zoo wanhopig verdrietig te schijnen als ze was. Hij begreep dat en vriendelijk knikkende beloonde hij haar voor die helfhaftige poging. Zoo ontmoetten hun blikken elkaar en toen ze haar man in do eveneens vochtige oogen keek, was het uit met de zelfbeheersching. Het tengere lichaam hevig schokkende, braken ze los, dc drie da gen ingehouden tranen. „Ik kan het niet helpen, Jan", veront schuldigde zij zich smeekend, „ik had mij zoo goed willen houden, maar ik ben op. Waar om moest dit ook gebeuren, wc zaten hier zoo goed 1" Weer vatte hij haar hoofdje tusschen de handen: hij wist het, dit troostte haar altijd. Lang kon dit evenwel niet duren, want do eentonig tikkende regulateur aan den wand toonde, dat het tijd was om te gaan. Langzaam liet hij het lieve blonde kopje los en ging naar zijn kind. Zij, nog altijd doorsnikkende, merkte het nauwelijks. „Dag, lief klein ventje," fluisterde hij den kleine in het oor; „ik hoop weer gauw bij jc te zijn. Zult ge heel zoet zijn? Maatje heeft zoo'n verdriet." De kleine, niets beseffend, lachte' en stak de armpjes uit. Nu kwam het zwaarste. Recht ging hij op zijn schreiend vrouwtje toe, zacht nam li ij haar de handen van het gezicht cn zei: „Vrouwtje, het is tijd. Laat ik jc nog even een afscheidszoen geven." Werktuiglijk stond ze op en omhelsde hom, nifïts zeggende dan het snikkend geuite. „Lievelievelieve." Het werd hem zoo zwaar, dat afscheid, ol zoo zwaar. Dat innige verdriet was niet om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9