LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 8 FEBRUARI. - DERDE BLAD.
„DE WOLF".
Verzuchting van een paard.
Winterlied,
Wekeiyksehe Kalender.
v
Merkwaardigheden.
C~VAULEfi!.
No. 12872
Anno 1902.
In - de gevangenis vande naam 'der
Btad doet niets ter zake, zaten zware misda/-
digers. Maar onder de driehonderd en zoo
veel gevangenen was er één, die allen in
misdadigheid overtrof.
Men noemde hem „de wolf".
Hij was zestig jaar en had reeds twee en
Veertig jaren in het tuchthuis doorgebracht.
Men begreep niet hoe het hem gelukt was,
zich aan de galg te onttrekken; ofschoon hij
voor een zware misdaad twintig jaar in den
kerker gezeten had, maakte hij zich on
middellijk weer aan diefstal schuldig,
.vermoordde een vrouw en twee kinderen en
werd daarvoor veroordeeld om levenslang
•aan den ketting tc liggen. Hij had zulk een
'"woest karakter, dat dc andere gevangenen
l'heru nooit durfden naderen. Zij liepen in
{«en wijden kring om hem heen, wijl hij
reeds bij meer dan één gelegenheid met zijn
tanden, door schoppen of door middel van
breinaalden, die hij bij zijn gevangenis-
arbeid noodig had, zijn medegevangenen
zware wonden had toegebracht. Hij was
bloedgierig als een wild dier.
I Op den grond zittend, snel aan zijn kou
sen breiend, bracht hij dagen en weken
zonder een woord te spreken, het hoofd
voorover op de borst gezonken, door. Zijn
hoofd was met verwarde zwarte haren bc-
l'dekt; hij had een stoppeligen baard, dien
men hem uit a rees voor ongelukken niet
j durfde afscheren, zwarte, woeste oogen en
een buitengewoon dreigenden blik,,De
jwolf" was de schrik van het tuchthuis. Dc
gevangenen keerden hem, om zijn blikken
'niet te ontmoeten, altijd den rug toe.
Er kwam een nieuwe directeur, die den
j naam had zeer streng te zijn. Daarom za-
gen de gevangenen dezen al spoedig met
schuine blikken aan. De nieuwe directeur
,had een aanvallig dochtertje, Aurora ge-
-j iieeten, een kind van nauwelijks zes jaar.
4 Op zekeren avond ging zij met haar vader
1 op het etensuur een rondo door de zaal
doen; zij bekeek de gevangenen den een na
den ander met die kinderlijke vrijmoedig*
heid, welke zelfs op slechte karakters een
wcldadigen indruk maakt, en babbelde met
j deze ongelukkigen over alles on nog wat.
j Den een vroeg zij hoe hij heette, een ander
of hem het eten goed smaakte.
Met een boef, die wegens het toebrengen
jvan een verraderlijken dolksteek tot tien
jaren was veroordeeld, schertste zij op kin
derlijke wijze; hij vroeg haar of zij niet eens
.van het eten wilde proeven. En nadab Auro-
j ra aan haar vader toestemming daartoe had
j gevraagd, at zij een paar lepels soep en dc
^gevangenen hadden daar veel plezier in.
j Sommigen verzochten haar een goed woord-
je voor hen bij haar vader te doen, weer
anderen ook snauwden haar af en scholden
over het slechte eten.
Ginds, ver van dc overigen verwijderd,
zijn portio slechts half gebruikt hebbend, de
breinaalden met groote snelheid hantecrend,
jhet hoofd omlaag, zat ,,de wolf' op den
grond. Vader en dochter bleven op eerbie-
digen afstand van hem staan, doch hij bekom
'merde zich niet om hen. Aan zijn keel ont-
snapte, terwijl hij steeds doorbreide, een dof
gerochel. Van ter zijde keek hij even naar
'hen. Het kind wilde naar hem toegaan, maar
Jiaar vader hield haar terug.
„Ik wil hem gaarne van nabij zien," sprak
'Aurora.
„Neen, neen, kind, die man is tc wild en te
.bloedgierig, hij zou je kwaad kunnen doen.
;Zijn geheelc leven heeft hij in de gevangenis
''doorgebracht en hij moet nog dertig jaar
zitten."
„Dertig jaar! Arme man I"
„De wolf", de woorden „arme man" hoo-
rend, hief het hoofd op, terwijl zijn oogen
glinsterden. Doch hij breide weldra weer ver
der. De directeur zei nog ieto tegen hot kind,
maar Aurora snelde, zonder zich te laten
tegenhouden, op „de wolf" toe onder den
uitroep: ,,Ik zal hem een kus geven 1"
En zij deed het. Zij naderde hem onbe
vreesd on kuste hem op het voorhoofd, terwijl
zij sprak:
„Daar, man; maar nu moet je ook niet
slecht meer zijn."
Daarna liep zij naar haar vader terug.
„De wolf" verroerde zich niet. Hij sprak
geen woord, maar zijn borst hijgde zwaar en
zenuwachtig breide hij door. Toen vader en
dochter reeds bij de deur gekomen waren,
die naar de directeurswoning leidde, draai
de de oude misdadiger heb hoofd om en zag
hen lang na.
Dagen en maanden verliepen en in het
goed bestuurde tuchthuis viel niets bijzon
ders voor. Doch op zekeren dag kwamen de
boeven in opstand. Zij wilden het hun voor
gezette maal niet eten; dc samenzwering, die
reeds een maand in stilte was voorbereid,
brak plotseling uit.
„Mijnheer de directeur! kom spoedig, de
gevangenen komen in opstand 1"
De directeur sprong van zijn stoel op en
sloot de deur van buiten af, opdat zijn doch
tertje hem niet zou volgen.
Toen hij in de zaal kwam, zag hij driehon
derd boeven tegenover zich, die met de scherp
gemaakte houten lepels, welke als messen
dienst deden, gewapend waren.
De directeur was er de man niet naar om
toe te geven. Hij sprak de oproerige boeven
toe, doch zij stoorden zich niet aan hem.
Men greep hem aan; zijn leven was in de
hand van deze woeste bandieten. Zij sloegen
hem en wierpen hem met steenen, die hem
links en rechts om het hoofd vlogen. Wat kon
hij alleen tegen deze woestelingen uitvoeren
Hij had reeds de zes schoten van zijn revol
ver gelost. Op het oogenblik, dat hij het
laatste afschoot, zag hij een monster, een
man met een stierenkop op zich toesnellen.
Het was,, de wolf", die hem toeschreeuwde:
„Wees niet bang, ik ben hierl"
En terwijl hij den directeur met de linker
hand omvatte en hem met zijn eigen lichaam
dekte, zwaaide hij in de rechterhand een groofc
mes, waarmee hij de woedende boeven zóó
goed ontving, dat ieder, die onder zijn bereik
kwam doodelijk gewond aan zijn voeten neer
viel.
„De wolf" werd echter door steenworpen
en de scherpgemaakte houten lepels vreeselijk
toegetakeld. Maar eindelijk kwam do gewa
pende macht tc hulp. Er vielen geweerschoten
en overal stortten dooden en gewonden neer.
Na afloop van een uur was de orde hersteld.
De directeur was ongekwetst gebleven, maar
„de wolf" lag, met twee messteken in het
lijf en het hoofd met wonden overdekt, ster
vend op den grond.
Men droeg hem op last van den directeur
in diens woning. Hij werd op een bed gelegd^,
het eenige misschien, waarop hij in twintig
jaar gelegen had. En terwijl hij naar adem
snakte, en zijn oogen reeds gebroken waren,
sprak hij met zwakke stem: „Het kind... 1"
De directeur begreep hem. Nu ook werd
het hem duidelijk waarom „de wolf" hem
het leven had gered.... Hij snelde naar de
kamer, waarin hij zijn kind had opgesloten.
Weonend van angst vond hij Aurora in een
hoek gekropen; hij nam haar in zijn armen
en keorde met haar naar het bed van den
stervende terug.
Voor een oogenblik kwam er een flikkering
in do oogen van den bandiet en de eenige
vriendin, die hij in zijn leven ooit gehad had,
aanziende, stamelde hij: „Nog een... nog één
kus 1"
De directeur hief het kind omhoog en nog
eenmaal drukte Aurora haar reine kinder
lippen op het voorhoofd van den misdadi
ger...
Nog een zacht gerochel en „de wolf' was
dood.
De directeur, de beambten en Aurora kniel
den neer bij het lijk in eertiedig zwijgen.
En met haar week, zacht stemmetje bad
het kind: „Onze Vader, Die in de Hemelen
rijt, Uw Naam worde geheiligd... Uw Ko
ninkrijk kemel"
Over wie weet hoe weinig tijd staan de
laatste paarden in menagerieën achter tra
lies, als exemplaren van een overbodig ge
worden dierenraa. Om het geslacht niet te
laten uitsterven, zorgt Hagenbeek, te Ham
burg, dan in zijn dierenmagazijn voor een
stoeterij. Zelfs voor voedsel blijkt het paard
straks niet meer noodig. Het kunstmatige
vleesch uit de laboratoria der scheikundigen
zal voldoen aan de behoeften van den kleinen
man.
Daar rolt de automobiel door de straten 1
Gij schrikt er nog van, arme medepaarden;
straks zijt ge het gewoon, en ge verbaast u
niet meer over de herrie van het nieuwe,
dat ons op zij zot.
Ja, we zijn niet allen ©ven gelukkig. Er
is standverschil onder ons. Maar de armste,
de meest beklagenswaardige zal uit solidari
teitsgevoel ons voortbestaan mee helpen ver
dedigen. Tot het vuilniskarrepaard voelt
met de volbloedmerrie der Koningin de ver
nedering van te worden uitgewischt, vernie
tigd, van onnoodig te worden verklaard.
Daar hollen ze over den weg, de menschen
op wielen, die ze trappen; de karren, door
onzichtbare krachten voortbewogen, en al dan
niet goed bestierd. En ze doen kwaad net als
wij kwaad doen wanneer we hollen als we den
kolder krijgen, wat niet alle dagen gebeurt.
Stel naast den trap penden heer den fieren
ruiter, naast den automobiel het door ons
voortbewogen rijtuig dddr schoonheid
gins een wansmakelijke offerande aan de
zoogenaamde practijk. De mooiste fiets
steekt onaangenaam af bij het leelijkste
paard; de keurigste automobiel is een bespot
ting van een zelfs minderwaardig© bespan
ning.
O, medepaarden, was 't maar ineens uit!
Maar zóóveel vernedering is voor de totale
extinctie te wachten, zóóveel miskenning,
zóóveel achteruitzettingEer dat het zoo ver
i6, als het door den wil der menschen en hun
rustelooze zucht naar verandering stellig
komen zal, heeft ons geslacht den cllendigen
tijd door te maken van een half-bestaan, een
getolereerd-er-zijn; een met medelijden, als
iets, dat staat weggeworpen te worden, wel-
vriendelijk-geoorloofd-weeen van nog te mo
gen meedoen.
Paarden, zult ge dat dulden?
Liever niet, dan zóó I
Volgt de menschen, paarden, in hun doen
en drijven!
Staakt den arbeid, totdat de fiets, de auto
mobiel, de electrische beweegkracht voor
trams, en al wat er uitgevonden is om ons te
vervangen, op zij wordt gezet. Gij zult uw
ondergang verhaasten. In dit verhaasten ligt
uw eere.
Met zulk verschiet is zelfopoffering als
wraak schoon.
Mee liet ik me sleepen door mijn veront
waardiging. Ik wou slechts klagen, zuchtend
u wijzen op het onvermijdelijke. Nog een
spanne tijds en dan staat ook het oorlogsros
o pstal. Dan is het doel der Vredesconferen
tie bereikt, waar de vrede op aarde bij be
sluit is gedecreteerd. Dat heet dankbaarheid
Gij hebt de heeren in karossen heen gereden
naar de Conferentie, en uit dank daarvoor
schaffen ze o. a. de cavalerie af, de instelling
waar we met den mensch gevaar mochten
behalen. Dra is het uit met krijgsroem en
slagveldglorie, voor den mensch en voor ons.
De meest roemvolle held der toekomst zal de
man zijn zonder paardhulp, die 't mooist zijn
handteekening kan zetten onder een arbitra
ge-vonnis.
Dit is een troost: de menschen gaan ook
achteruit. Zij blijven echter bestaan. Tot
dat de dag aanbreekt, dat de chemie de men
schen overbodig maakt.
Paarden, vrienden en vriendinnen, zucht
en klaagt met uwen
Bucephalus.
Grauwe neev'len, koude dagen,
Die mij 't vriend'lijk zonlicht dooft,
Grimmig grijze wolkgevaarten,
Die mij 's hemels klaarheid rooft,
Ruwe vlagen uit het noorden,
Dwarreling van zand en stof.
Hagelsteenen, nederklett'rend
Op de boo men in mijn hof
Zijt g' ook boden van d' Algoode,
Om Wien 't Al zich went'len moot,
Die den ochtendhemel gloeien,
d' Avondhemel schitt'ren doet?
Zijt gij ook door Hem gezonden,
Die der lente rozen schiep,
Die den zomercik doet wort'lcn
En ook my in 't aanzijn riep
Weest dan welkom; 'k heet u vrienden;
'k Wensch mij met uw komst geluk;
'k Doe als waar 'm een grauwo mantel
't Meest geliefde kleedingstuk;
'k Denk, al brengt gij mij van IJsland
En van Groenlands kust een groet,
Slechts: Rek uw verblijf niet langer
Dan 't noodwendig wezen moet.
Zoodag.
Al is er verschil van rang of stand, een
eerlijk man blijft altijd een eerlijk man.
Maandag.
Die 'b hardst van meet afloopt, loopt daar
om niet het verst.
Dinsdag.
De grootste vijand van het goede is niet
de liefde tot het kwade, maar de valschc
schaamte tot het goede zelf,.
Woensdag.
Een lui en een vlijtig man kunnen niet te
zamen overweg. De luie misgunt den vlijtige
zijn opgewektheid en zijn succes,
Donderdag.
De overvloed is een vloed, waarin xeeds
menigeen is verdronken.
Vrijdag.
Voor de liefste, de teederBle banden van
['t leven
Is 't toch noodig: vergetenvergeven.
Zaterdag.
Zonder licht geen leven.
De moestuin te Windsor.
Rondom de koninklijke residentie te Wind
sor ligt een prachtige moestuin, een opper
vlakte beslaande van 40,000 vierkante meter,
een der beste van het gehcele land, die niet
alleen de koninklijke tafel ruimschoots voor»
ziet, doch voldoende oplevert voor het ge-
heelo bedienden-personeel op het kasteel.
Een tuinman met twintig knechts zijn mcf
het onderhoud belast ©n leggen er zich voor
al op toe in de prachtige serres, door cleo-
triciteit verlichten verwarmd, heerlijke zuid
vruchten te kweeken en te zorgen, dat do
koninklijke familie de eerste nieuwe vruch
ten ontvangt, welke vroeger uit Frankrijk
en Duitschland moesten aangevoerd worden.
In een jaar leverde de boomgaard op 20,000
peren en 400 schepel appelen, terwijl in den
tuin verder werden geoogst 1250 kilogram
aardbeien, 2500 kilogram druiven, 1100 kilo
gram aalbessen en 500 kilogram kersen en ia
de serres 250 ananassen, 400 meloenen en 6500
perziken.
Een weddenschap.
In het begin der maand Januari 1614-be
vond zich Simon Pieterzoon Pootcr te Ha
ringkarspel met eenige vrienden in een her
berg aldaar. Hij stelde den aanwezigen voor
zijn vee te koopen, waarna hij naar Jeruza
lem zou reizen en na terugkomst het recht
zou hebben het dubbele der koopsom te
eischen. Men zou beraad hebben tot den vol
genden middag. De weddenschap werd aange
nomen en dc openbare verkooping van zijn
koeien, varkens, schapen, alsmede van zijn
huisraad werd aangekondigd Bij den ver
koop gaf hij aan ieder, die zulks verlangde,
een rijksdaalder op dezelfde voorwaarden als
hij voor het vee bepaald had. Daarna begaf
hij zich naar Amsterdam, vond er een kapi
tein, die op den Levant voer en maakte ak
koord betreffende den overtocht. Hij voorzag
zich van een bedrag van driehonderd gulden
cn bevond zich op den bepaalden tijd te Tes-
sel, van waar de afvaart zou plaats hebben.
Zonder tegenspoeden bereikt hij Palesti
na, laat zich tc Jaffa aan land zetten, reist
over Rama naar Jeruzalem en bezoekt tal
van merkwaardige plaatsen, terwijl het gel
delijk bedrag, aan koopwaren besteed, zóó
veel rente afwierp, dat hij daarmede niet
alleen de reis ter zee en te land bekostigde*
maar zelfs nog overhield. Voorzien van het
bewijs van den Custos van het H. Land, dat
hij de geheiligde plaatsen bezocht had, keer
de hij ongedeerd in zijn woonplaats weder,
vorderde de hem toekomende gelden en leef
de er nog verscheidene jaren zeer gelukkig.
Een kerk met een kinderkamer.
In Amerika concurreeren zelfs de kerken
met elkander. Alleen om des Zondags volle
kerken te hebben, trachten de predikanten,
vaak op een wijze, die moeilijk met onze
Europeesche begrippen zou overeen te bren
gen zijn, aan de wenschen van het publick
te gemoet te komen, en eenige maanden ge
leden verbond daartoe een dezer heeren aan
zijn kerkeen bewaarplaats voor rijwie
len I Dit viel zoo in den smaak der Yankees,
dat tegenwoordig vele Amerikaanschc kerken
een dergelijke bewaarplaats voor rijwielen
bezitten.
Nog zonderlinger is evenwel het volgende:
Om onder zijn preek niet te worden gehin
derd door schreeuwende of spelende kinderen
heeft een ander predikant aan den ingang
van het bedehuis een kinderkamer doen in
richten, met kussens en tapijten en overvloed
van speelgoed, zoodat de kleinen, terwijl hun
moeders de godsdienstoefeningen bijwonen,
zich niet behoeven te vervelen, maar kunnen
spelen naar hartelust.
Men verzekert, dat deze kinderkamer een
enorm sucoes heeft. De kleinen vinden het
zóó pleizierig onder elkander in een gezellige
mooie kamer te kunnen spelen, dat zij als
het ware hun respectieve moeders dwingen
naar de kerk te gaan
Het Waterloo-plein te Batavia gloeide fel
in de heele middagzon. Uit de sociëteit „Con
cordia" drongen opgewonden stemmen naar
buiten. Verhoogd sociëtcitsbezoek duidt in
Indic altijd een gewichtige gebeurtenis aan.
Inderdaad was dit thans ook het geval. Zoo
juist was het bericht verspreid, dat het 9de
bataljon spoedig naar Atjeh zou vertrekken,
om onze door den afval an Toekoe Oemar
bedreigde posten tc ontzetten en den Atjohcr
nogmaals te toonen, dat de wel wat tanden-
looze Hollandsche leeuw toch nog ruim
kracht bezat den hem a-angedanen hoon te
"wreken.
Natuurlijk werd dit nieuwtje met vreugde
•door dc officieren van dat bataljon verno
men en aanstonds hadden de mccsten zich op
gemaakt naar „de soos", om daar dibTreug-
[devolljë feit te bespreken en op den goeden
afloop tc drinken. Een groepje jongeren had
I besloten zich „ten doode te wijden", waartoe
j volle glazen een bepaald vereischtc zijn. Van
daar dc luidruchtigheid, welke zich ook naar
buiten deed hooren.
Langzaam, met gebogen hoofd, bewoog zich
:ecn 1ste luitenant in dc richting van de offi
cierswoningen; voor het eerst, 6edert hij go-
'trouwd was, zag hij cr tegen op naar huis te
;gaan. Hij zou toch zijn vrouwtje de tijding
moeten overbrengen, dat hij over drie dagen
weer naar Atjeh moest. Hij wist, hoe zij cr
zich op verheugd had na hun verblijf van
x _cllie jaren in „dat vervloekte land",, zooals
zij Atjeh doorgaans noemde, nu eens een tijd
van kalm geluk te smaken, en hij begreep
hoe het haar zou schokken, dat er nu al een
einde aan dat ongestoorde samenzijn zou ko
men. Maar er was niets aan te veranderen;
hij zou dus zijn best doen haar te troosten
en vooral trachten haar kalm te houden.
Nauwelijks sloeg zijn sabel met lichten me-
taaltik tegen de treden van de stoep zijner
woning, of vroolijk lachend kwam het jonge
vrouwtje naar hem toegeloopon, om hem een
hartelijkcn kus te geven.
„Je bent laat vandaag," zei ze, hem mee-
troonende naar de achtergalerij, „Kijk eens
hoe aardig onze kroonprins in zijn mandje
ligt! Maar, man, wat is er? Heb je onaan
genaamheden gehad? Jc hebt het toch niet
weer met dien akeligen kapitein aaD den
stok gehad?" vroeg het jonge moedertje, haai
man recht in de oogen kijkende, toen zij
bemerkte, dat hij maar heel even naar zijn
zoontje keek.
„Ik heb heelemaal geen onaangenaamhe
den gehad, maar ik moet je iets erg onaan
genaams vertellen," zei hij met een droeven
blik op zijn vrouwtje.
„Is 't zóó erg? Ja? Nu maak je me wer
kelijk nieuwsgierig! Ga eens zitten. Zoo!
Nu kan je me alles verbellen; stort je hart
maar een6 uitl"
„Jo hebt een dag of twee geleden wel ge
hoord, dat het op Atjeh weer mis is?" begon
hij inleidende, en toen zc knikte met iets on
deugends in de oogen, omdat ze niet erg ge
loofde aan den ernst van het verhaal, dat
komen zou, ging hij verder: „Nu, het 9de
moet over drie dagen naar Atjeh."
Een oogenblik keek zij hem aan, zóó ver
baasd, dat haar oogen hem op den man af
schenen te vragen, of hij soms ook plotseling
gek geworden was. Toen zei ze opeens vroo
lijk lachend: „Wat een flauwe aardigheid 1
Dacht je, dat ik me zoo gemakkelijk voor den
mal liet houden? Ik moest eigenlijk kwaad
op je zijn, maar ik zal je maar een zoen ge
ven, omdat het zoo warm is."
„Neen, vrouwtje," begon hij weer, „het is
geen aardigheid. Het is zooals ik zeg: over
drie dagen moet het 9do naar Atjeh."
„Maar dat is gemeen," barstto het vrouw
tje los, „je bent pas terug. Ik wil niet, dat
je gaat! Laten ze daar ongetrouwden voor
nemen. Je gaat niet, hoor je I Meld je ziek of
vraag je ontslag; het kan me niet schelen wat
je doet, maar je gaat niet!"
Hij was op een dergelijke uitbarsting voor
bereid cn had haar dus maar kalm laten
uitpraten, doch toen ze hem met een angsti-
gen blik bleef aan kijken, smeekende om ant
woord, zei hij: „Vrouwtje, je begrijpt, dat
het voor al die dingen tc laat is, gesteld dat
ik het al zou willen. Houd je dus kalm cn
tracht het mij niet moeilijk te maken. Ik had
er ook op gehoopt nu eens rustig een paar
jaar samen te blijven maar dat kan nu niet.
Je begrijpt, dat mij nu ziek melden den in
druk zou geven, dat ik bang was, en gij zoudt
ook niet graag willen, dat ze je man terecht
wan lafheid verdachten I"
,,Je hebt allang getoond, dat je bang
bent. Laat ze dus maar praten en laat nu
maar eens eerst een ander doen wat jij in die
drie jaar op Atjeh hebt gedaan. Wat", ging
ze opgewonden voort, toen ze zag, dat hij
„neen" schudde, „wil je toch gaan.
„Natuurlijk," zei hij.
„Dan vloek ik het oogenblik, dat ik met
een officier trouwde; dan geef je ook niets
om mij en ook niet om ons kind. Jo moest je
schamen, je"Een zenuwachtig gehuil be
lette haar verder te spreken
Teedcr nam hij haar hoofdje tusschen de
handen en liefkoosde haar met zachte stree
lingen over het haar, tot zc langzaam bedaar
de. Toen hief ze het betraande gezichtje naar
hem op en vroeg: „Ik ben erg flauw geweest,
hé? Toe, zoen 't maar af, ik zal me verder
goed houden."
Drie dagen later. Het was vroeg dag in
de meeste officierswoningen. Ook in het huis
waar we reeds eenige oogenblikken vertoef
den, waren al vroeg verschillende zaken naar
buiten gedragen, alsof do bewoner een verre
reis ging doen. Alles was gemerkt: „Per
stoomschip... luitenant van der Eist... 9de
bataljon."
Het was waar, de bewoner ging een verre
reis doen. Somber en zwijgend hadden ze nog
wat trachten te eten, om den tjjd te dooden,
die hun nog restte.
„Eet nog maar eens flink, dat is goed te
gen de zeeziekte," had ze gezegd in een uiter
ste poging om niet zoo wanhopig verdrietig
te schijnen als ze was. Hij begreep dat en
vriendelijk knikkende beloonde hij haar voor
die helfhaftige poging. Zoo ontmoetten hun
blikken elkaar en toen ze haar man in do
eveneens vochtige oogen keek, was het uit
met de zelfbeheersching. Het tengere lichaam
hevig schokkende, braken ze los, dc drie da
gen ingehouden tranen.
„Ik kan het niet helpen, Jan", veront
schuldigde zij zich smeekend, „ik had mij zoo
goed willen houden, maar ik ben op. Waar
om moest dit ook gebeuren, wc zaten hier
zoo goed 1"
Weer vatte hij haar hoofdje tusschen de
handen: hij wist het, dit troostte haar altijd.
Lang kon dit evenwel niet duren, want do
eentonig tikkende regulateur aan den wand
toonde, dat het tijd was om te gaan.
Langzaam liet hij het lieve blonde kopje
los en ging naar zijn kind. Zij, nog altijd
doorsnikkende, merkte het nauwelijks. „Dag,
lief klein ventje," fluisterde hij den kleine
in het oor; „ik hoop weer gauw bij jc te zijn.
Zult ge heel zoet zijn? Maatje heeft zoo'n
verdriet." De kleine, niets beseffend, lachte'
en stak de armpjes uit.
Nu kwam het zwaarste. Recht ging hij op
zijn schreiend vrouwtje toe, zacht nam li ij
haar de handen van het gezicht cn zei:
„Vrouwtje, het is tijd. Laat ik jc nog even
een afscheidszoen geven."
Werktuiglijk stond ze op en omhelsde hom,
nifïts zeggende dan het snikkend geuite.
„Lievelievelieve."
Het werd hem zoo zwaar, dat afscheid, ol
zoo zwaar. Dat innige verdriet was niet om