LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 25 JANUARI. - DERDE BLAD.
Te vroeg gebroken I
Een droevige gedenkdag.
Wetenschap en Industrie.
No. 12860
Anno 1902.
Dc galerij, welke evenwijdig met de Seine
loopt on het Paleis der Tuilerieën met het
Louvre vereenigt, word gebouwd naar het
plan van Philibert de l'Orme en voltooid
tegen het einde van 1663. Kort daarna, den
löden Januari 1664, wandelde Lodewijk XIV
in de groote broeikassen, waar zijn tuinier
Le Nötre uit alle werelddeelen de zeldzaam
ste en schoonste heesters en bloemen bijeen
had vergaderd. De lucht was er zacht en bal
semend als die van dc eerste lentedagen in
het zuiden. Aan de rechterzijde van den
grooten koning stond Colbert, zwijgend en
peinzend over reusachtige staatsontwerpen
aan de linkerhand was Lauzun, de eorzuch-
tigc hoveling, die niet genoeg doorzicht had
om den koninklijken haat onder het masker
Van hofgunst te onderscheiden en later to
Pxgnerol do misdaad moest boeten van
schooner en beminnelijker dan zijn meester
te zijn geweest.
„Mijne hecren", zcide Lodewijk, aan zijn
metgezellen een lango en rijkbeladen laan
van oranjeboomen toonend, ,,is dit niet een
edel geschenk van onzen vroegeren vijand
Filips van Spanje, thans onzen schoon
vader? Hij heeft zijn eigen tuinen ontbloot,
om de Tuilerieën te versieren. Wij hopen,
dat.de Infante niet langer de schaduw van
het Escuriaal zal betreuren, wanneer zij on
der deze boomen wandelt."
„Sire", zeido Colhert ernstig, „de Ko
ningin betreurt een veel grooter verlies
dat van de genegenheid van Uwe Majesteit."
„Parbleu 1" riep Lauzun schertsend uit,
„om iets te verliezen, moet men het eerst
bezeten hebben en als ik mij niet bedrieg..."
„Stilte, mijnheer de hertog!"
„Mnijheer Colbert, mijn huwelijk was het
werk van Mazarin, een voldoend bewijs, dat
het hart in dezen niet geraadpleegd werd."
De minister boog zonder te antwoorden.
„En wat u betreft, mijnheer De Lauzun",
vervolgde dc Koning, „neem u wol in acht,
in 't vervolg niet weder te vergeten, dat
Maria Thérosia Koningin van Frankrijk is
en dat er geen woord behoeft gesproken te
worden over den aard mijner gevoelens ten
opzichte van Hare Majesteit."
„Sire! vergeef mij."
Genoeg 1" viel Lodewijk hem in do rede,
een man naderende, die, zonder op de tegen
woordigheid van zijn heer acht te slaan,
zijn rok had uitgetrokken, om gemakkelijker
een hoogbloeicnd heestergewas te snoeien.
Het was de bekwame tuinier Le Nötre. Af
getrokken door tal van onaangename ge
dachten, had hij het naderen der bezoeker»
niet opgemerkt en ging dus voort met in
zichzelven te brommen en te knorren, terwijl
hij ijverig zijn snoeimes gebruikte.
„Hoe nu? Zijn wij uit ons humeur van
daag?" sprak de Koning hem aan.
Zonder eenige plichtplegingen antwoord
de dc tuinman direct op levendigen toon:
„Sire, gerechtigheid. Dezen morgen zijn da
hofdames der Koningin-Weduwe- hier ge
weest en niettegenstaande mijn dringend
verzoek en mijn vermaningen, hebben zij hier
oneindig veel kwaad gesticht en mijn plan
ten schade gedaan. Zie eens deze Ameri-
kaanschc magnolia, de eenige, die Uwe Ma
jesteit bezit. Zij bobben de schoonste bloe
sems afgeplukt; rozen, oranjeappels: alle»
heeft het moeten ontgelden. Gelukkig heb
ik mijn lievelingskind nog kunnen bescher
men, mijn prachtigen rozeboom, dien ik zelf
met zooveel zorg opgekweekt heb en die nog
wel vijftig jaar kan loven, mits men hem
elcchts niet toelaat, iederen zomer meer dan
één roos voort te brengen, 's Is een honderd-
bladige roos, Sire. Tot nu toe heb ik haar
voor plundering kunnen beveiligen, maar
ik verzeker Uwe Majesteit, dat, wanneer
In den winter van 1875 bevond ik mij aan
de kust van Bretagne. Ik was op een rots
gaan zitten en volgde met de oogen de zeilen
op het water. Toen ik den blik van de zee
afwendde, bemerkte ik niet ver van mij ver
wijderd een man, als visscher gekleed. Met
één knie lag hij op den grond en zijn elle
boog rustte op de andere, zijn gelaat in zijn
hand verborgen. De man bad en toen hij
zijn gebed geëindigd had, volgde hij het
voetpad, dat naar de rots leidde, waar ik
gezeten was.
„Gij hebt voor de dooden gebeden, die de
zee niet heeft teruggegeven?" vroeg ik
hem, toen hij mij genaderd was.
De man keek verschrikt op; nu eerst be
merkte hij mij. „Ja mijnheer", zei hij daar
na, „vooral voor den ouden Thomas". Hij
keek mij opnieuw aan. „Gij zijt niet uit
deze streek, geloof ik? Gij kent dus de ge
schiedenis niet?Hij aarzelde opnieuw
©n hernam: „Ik word weldra zestig jaar,
mijnheer; inet mijn tiende jaar was ik reeds
wees en werd toovertrouwd aan de zorgen
mijner" grootouders, die in het dorp Pen-
ham woonden, dat gij daarginds kunt zien
liggen. Mijn grootvader vooral hield veel
van mijhij was een brave, dappere zee
man, die in zijn sloep evengoed als in zijn
huis woondo. Hij was door iedereen bemind
en men noemde hem den ouden Thomas. Ik
.werd zijn trouwe metgezel en samen gingen
Iemand zich weer aan zulk een gedrag schul
dig maakt, ik niet
„Kom, koml" viel de Vorst hem in de
rede, „wij moeten niet zoo hard zijn jegens
jonge meisjes. Zo zijn als vlinders en houden
veel van bloemen."
„Maar, Sirel Vlinders breken geen tak
ken af en eten geen oranjes l"
De Koning verwaardigde zich, over het
gezegde van Le Nötre te lachen en zeide:
„Maar vertel mij eens, wie waren toch wel
de schuldigen?"
„Al do dames, Six©. Maar neon, dat is niet
waar. Een van allen, een mooi, jong meisje,
deed niet mee. Zij poogde mij zelfs te
troosten, terwijl de anderen mijn bloemen
afrukten on mijn struiken bedierven; zij
werd met den naam van Louise aange
sproken."
„Dan was het mademoiselle Do la Val-
lière", merkte Lauzun op; „dezelfde die
Uwe Majesteit gisteren in het gevolg van
madame Henriëtte heeft gezien."
„Zij zal voor haar goede daad en haar
vriendelijkheid beloond worden. Mademoi
selle De la Vallière zal de eenige hofdame
zijn, die uitgenoodigd wordt om het bal bij
te wonen, dat ik hier dezen avond wil ge
ven", sprak Lodewijk.
„Een bal 1 Dan zijn mijn arme bloemen to
taal verloren," riep de tuinman uit, vol
wanhoop zijn handen in elkaar slaande.
Col hert waagde het, den koning er aan te
herinneren, dat hij beloofd had, dien avond
gehoor te verleenen aan twee bouwkundigen,
Claude Perrault en Liberal Bruant, van
welke de eerste een plan voor het observa
torium zou aanbieden en do ander een tee-
kening voor het Hötel der Invaliden. Maar
Frankrijks heerscher stoorde zich hier niet
aan. „Ontvang zelf die heeren maar, terwijl
wij dansen", zeide hij tot Colbert." „Gij zult
voor onzen roem arbeidon en de nakome
lingschap zal er niets van te weten komen dat
niet i k het was, die mij er mede bemoeide.
Maar om de naakte wanden van deze broei
kassen te bedekken en te drapeeren, zult ge
wel do goedheid willen hebben naar de fa
briek der Gobelins te sturen, welke gij on
langs opgericht hebt. Men moet zoo spoedig
mogelijk met. eenige van do mooiste behang
sels, die gij zoo geroemd hebt, hier komen
Tot groote wanhoop van Le Nötre had
inderdaad het bal nog dienzelfden avond in
dc serres plaats, die als door een tooverstaf
in één groote galerij herschapen waren, ver
licht door een duizendtal kronen, die tus-
schen bloemen on edelgesteenten schitterden.
Iedere welriekende oranjoboom droeg was
lichten tusschen zijn takken en menig bemin
nelijk gelaat straalde tusschen de bloemrijke
heesters, terwij! heldero oogen de voetstap
pen van den machtigen meester van het
feest volgden.
De snerpende noordoostenwind woei daar
buiten; arme schepselen verkleumden op
straat, maar wat be-teekende dat? Het hof
danste, lachte en amuseerde zich tusschen
hoornen en bloemen, terwijl het de zachte zo
merlucht der kassen inademde. Maria
Theresia mengde zich niet in deze vroolijke
menigte. Schroomvallig van aard en gaarne
in afzondering levende, ontweek de jonge
Vorstin dikwijls do vroolijkheid en drukte
van het hof on vortoefdo gaarno bij baar
tante, de Koningin-Moeder. Bij deze gele
genheid werden weer do honneurs van het
bal waargenomen door madame Henriëtte
en door Olyrapia Mancini, gravin van Sois-
8ons. Mademoiselle De la Vallière hield zich
schuchter op den achtergrond, totdat zij
door den Koning opgemerkt werd in de na
bijheid van de magnolia, die de hofdames
zoo roekeloos van haar bloemen hadden be
roofd. Het volgende oogenblik trilde do
hand van Louise in die van haar Koning,
want Lodewijk had haar tot zijn dansge-
wij op do vischvangst, die in onze beschei
den behoeften voorzag.
Het jaar 18... was echter verschrikkelijk:
de oogst was geheel mislukt on door het aan
houdend boozo weer waren wij slechts zelden
in staat onze netten uit te werpen. De boo
ten, die zich in zee waagden, werden tegen
de rotsen verbrijzeld. De ellende werd
groot, want de zee had ons tot nog toe ge
voed. Ik was toen nog in do zorgelooze ja
ren, maar toch herinner ik mij nog, honger
geleden te hebben en mijn grootvader dik
wijls te hebben zien weenen, als wij om den
middagdisch vercenigd zaten, onze borden
voor dc helft met water en oude aardappe
len gevuld. Hij weende als hij mij aanzag, en
de wanhoop stond dan op zijn gelaat te
lezen. Ook grootmoeder weende. Zoo gingen
wij den winter in en onze geringe voorraad
levensmiddelen geraakte geheel uitgeput. De
zee was nog altijd in woede ontstokengeen
bet durfde er zich op wagen.
Op zekeren dag was er een schip in zicht,
de wind was plotseling omgeslagen en het
vaartuig was daardoor uit zijn koers ge
raakt. Het streed tegen den storm, om zich
van de klippen verwijderd te houden, maar
telkens dreef do onstuimige wind het vaar
tuig naar de rotsen. Wij zagen do beman
ning haar best doen om het schip van de
kust verwijderd te houden; nu eens werden
de zeilen gestreken, dan weer geheschen.
Tegen den avond bleef het in de nabijheid
der kust zeilen, wellicht verwachtte het
signalen om te weten, waar het de kust kon
noote gekozen. Tegen het einde van het feest
bracht Le Nötre op bevel van hooger hand
zijn zorgvuldig gekweekte rozeboom, overge-
jplant in een rijk vergulde vaas. De arme
man zag er zoo ongelukkig uit, dat hij deed
denken aan een misdadiger, die de plaats
zijner terechtstelling nadert. Hij plaatste de
bloem op een verhevenheid naast den troon
en ieder kon toen duidelijk de woorden le
zen, die eens den Olympus in vuur hadden
gezet: „Voor de schoonste 1"
Verscheidene schoone mededingsters ver
bleekten, toon Lodewijk dén hertog De Lau
zun hoorden gebieden, den kostbaren roze
boom naar de kamer van mademoiselle De
la Valière te brengen. Maar Le Nötre ver
heugde zich hierover want de jeugdige schoo
ne gaf hem verlof om iederen dag naar den
toestand van de bloem te komen zien.
De rozeboom werd weldra voor de gunste
linge een geheimzinnige talisman, waarnaar
zij de standvastigheid van Lodewijk XIV af
mat. Angstvallig beschouwde zij al de ver
anderingen in den groei van de plant; wan
neer geen nie-uwe knop de plaats van een
verwelkten bloesem verving, ja zelfs bij het
afvallen vfln een blad verkeerde zij in doode-
lijke ongerustheid en zorg. Louise had zich
met geheel haar hart- aan de droom en der
liefde overgegeven, maar niet aan de droom
beelden der heerschzucht. Zij verlangde
slechte de genegenheid des KoningB te bezit
ten, niet den invloed, dien zij daardoor zou
kunnen verkrijgen. En toch schaamde rij
zich. Madame De Sóvigné heeft haar beschre
ven als treurende om haar schuld aan den
voet van het altaar. Wroeging strafte haar
voo-r haar geluk en meer dan eens heeft do
priester, die het eerst de mis las in de kapel
van Versailles, rioh omgekeerd op het go-
luid van gesmoorde zuchten, komende van
de koninklijke zitplaats, waar hij niets an
ders dan een dichtgesluierde, knielende ge
daante kon ontwaren.
Zoo verliepen er tien jaren. Na verloop
van dien tijd kon men den rozeboom zien
staan op een kostbaar voetstuk in het paleis
St -Germain. De bloem stond treurig gebo
gen op haar verwelkenden stengel, ofschoon
Le Nötre alle krachten inspande en zich on
eindig veel moeite getroostte, om haar in
loven te houden en flink te doen groeien en
bloeien. Mademoiselle Do la Vallière, die den
titel van Hertogin had ontvangen, zag er
even ongelukkig en lijdend uit als de roos,
haar eens als prijs der schoonheid toegewe
zen; heete tranen rolden haar over de wan
gen, toen eensklaps de deur van haar ver
trek geopend werd en haar vriendin Fran-
Soise Atheuais de Montemar, gravin de Mon-
tespan, binnentrad.
„Wel I wat zie ik I Tranen 1 Gij hebt vol
strekt geen roden, bedroefd te rijn", riep zij
uit. „Nog onlangs heeft dc koning u een
prachtige tabouret cadeau gedaan."
Zonder te antwoorden wees Louise naar
haar roos. „Welk een dwaas bijgeloof", be
weerde de gravin, naast haar vriendin plaats
nemende. „Hoe kinderachtig, u to verbeelden
dat de genegenheid van een Vorst, het lot van
eoh bloem zou volgen Kom," vervolgde zij,
„gij weet, dat gij altijd beminnelijk en be
koorlijk zijt en waarom gij dan niet altijd
aangebeden worden Dit zeggende, tikte zij
vleiend met haar vinger op de handen der
schoone klaagster.
„Een ander verstaat de kunst, mij uit zijn
hart te verdringen."
Athenaï» beet zich op de lippen. Zij be
greep, dat Louise ontdekt had, dat haar ge
waande vriendin haar plaats zocht te ver
overen. Den vorigen avond had mevrouw
De Montespan langen tijd met den Koning
gesproken. Deze had veel behagen geschept
in haar talent, de personen van de hofhou
ding geestig en sprekend na te doen en toon
de Hertogin gewaagd had, hem hiervan een
naderen en een toevluchtsoord vinden. Onze
zeelieden waren aan het strand; te midden
van hun ellende stolden zij nog belang in
het lot dior ongelukkigen.
De avond viel. Na het sobere avondmaal
verliet grootvader het huis en ik begaf mij
te bed, maar sliep niet. Woldra zag ik hem
terugkeeren: ik verschrok hevig, nooit had
ik zoo'n sombere uitdrukking op het gelaat
van den ouden Thomas gezien. Hij nam
de scheepslantaarn, die aan de zoldering
hing, en een koord en ging weer heen.
Buiten woedde do storm nog steeds; hij
deed ons huisje schudden. Ik kon niet sla
pen en bij tusschenpoozen scheen het mij toe
alsof ik stemmen hoorde. Ik stond ge-
druischloos op en begaf mij naar het strand.
Dc nacht was donker. De maan kwam slechts
nu en dan van achter de wolken te voorschijn
en wierp een zonderling licht op de onstui
mige zee. De goheele bevolking van het dorp
bevond zich aan de kust: sedert eenige
oogenblikken naderde het schip, als door
een plotseling besluit gedreven, snel de klip
pen door eenige overblijfselen der zeilen te
spannen; tweemaal dreef de storm, die van
de kust kwam, het vaartuig terug; maar
tweemaal beproefde de bemanning van het
schip tegen den stroom in te worstelen om
de kust te naderen, waar het onfeilbaar
moest vergaan.
De Bretoneche zeeman ie dapper; het zien
van het gevaar verschrikt hem niet, als hij
rijn evenmensch moet te hulp komen. Toen
men het schip^zijn ondergang zag te gemoet
verwijt te maken, had hij geantwoord: „Loui
se, gij zijt dwaas; uw roos spreekt een on
waarheid, als zij mij belastert."
Zij maakte hieruit op, dat Athenaïs haar
verraden had* want zij alleen wist dit ge
heim. En nu, bij het binnenkomen van haar
vijandin, had zij zich gehaast, haar tranen
af te drogen en de sporen harer droefheid
voor de gravin te verbergen, maar deze had
zo toch bespeurd en met genoegen geconsta
teerd. Haar geveinsde Befkoozingen en haar
kwalijk verholen triomfeerende toon spoor
den Louise aan, haar te toon en, dat zij het
schandelijk bedrog doorzag. Doch Athenaïs
deed alsof zij niet gevoelde, dat deze scherpe
woorden héér golden.
„U uit zijn hart te verbannen 1" herhaalde
zij op een toon van verbazing, „dat zou,
dunk mij, een zware taak zijn, daar de Ko
ning u van harte Doegedaan is." Onverschil
lig opstaande, ging rij naar de rozelaar, als
om do bloem eens te bekijken, haalde uit
haar handschoen een bijna onzichtbaar
fleschjo te voorschijn en goot den inhoud snel
op den stam. Dit waa de derde maal, dat rij
zich aan zulk een daad schuldig maakte, zon
der dat de treurende gunstelinge er van be
wust was, die, gelijk haar mededingster zeer
goed wist, de getrouwheid des Konings afmat
naar de getuigenis van rijn geschenk.
Don volgenden morgen vond Le Nötre den
boom dood. De arme oude man had van hem
gehouden, alsof hij zijn kind was geweest en
zijn oogen stonden vol tranen, toen hij hem
bij zijn meesteres bracht. Zij gevoelde toen,
dat haar geen hoop meer overbleef. Bleek en
bevend nam zij een schaar, knipte den ver
welkten bloesem af en plaatste hem onder
een kristallen vaas.
Kort daarna bracht zij het besluit, dat rij
gevormd had, om zich met het leven en met
God te verzoenen, ten uitvoer.
De eeuw van Lodewijk XIV ging voorbij.
Frankrijk had nu het noodlottig tijdperk be
reikt, waarop de bevolking door pest en hon
gersnood werd geteisterd en Malborough en
prins Eugeniu8 het koninklijke leger aan do
grenzen versloegen.
Op zekeren dag luidden do doodsklokken
uit de torens van het klooster in de Rue
Saint-Jacques; twee lange rijen Oarmelieter
nonnen droegen een der zusters harer strenge
en stille orde naar haar Laatste rustplaats.
De laatste dienst was af gel oo pen; de nonnen
keerden naar haar cellen terug; toen kwam
een oude man op het stille, pas gesloten graf
bidden. Zijn bevende hand lichtte een kris
tallen vaas op, die men op den grafsteen had
gezet. Hij nam een verwelkte roos, die er
onder lag, en bracht haar aan zijn lippen.
Met gebroken stem zeide hij zacht: „Arm
hart I Arme bloem I Te vroeg gebroken
Het was de afscheidsgroet van Le Nötre
aan zuster Louise de la Miséricorde, vroeger
Hertogin de la Vailièro.
Grijze huren. Hoe komt het, dat de ha
ren grijs worden 1 Deze vraag, welke lang de
geleerden heeft bezig gehouden, schijnt thane
te zijn beantwoord door den beroemden phy-
sioloog dr. Hetchnikoff. Hij heeft gevonden,
dat in de haarbuisjes, behalve het „pig
ment", de kleurstof, die ze zwart, rood of
blond maakt, nog een aantal cellen zich be
vinden, die zeer verschillende vormen kun
nen aannemen.
Deze cellen zijn pigmcnt-verslinders; als
en waar zij zich ontwikkelen, verdwijnt het
pigment, en daar die groei niet altijd gelijk
matig gaat, komen er gedeeltelijk grijze ha
ren voor. In geheel vergrijsde haren heeft
dr. M. die cellen niet meer gevonden, 7-oodat
deze óf door de huid óf het haarbolletje in
de huid worden opgenomen óf aan het boven
eind er uit schijnen te geraken.
loopen, verhieven zich eenige stemmen om
te vragen of men geen hulp kon bieden. De
oude Thomas zat op een rotsmet de kin in
do hand, keek hij naar het schip, dat tegen
de verbitterde elementen streed als een visch
in het net. Met verwondering beschouwde
ik mijn grootvader; hij scheen een ander
mensch te zijn geworden.
„Gaat niet, kinderen l" riep hij met som
bere stem. „Het ie nutteloos, het schip na
dert de kust, het is niet tegen te houden, zij
hebben den duivel tegen hen."
De oude Thomas was een echte zeebonk
indien hij aan het behoud van het schip
wanhoopte, dan was alles verloren. led"- n
wist dit en men zweeg. Bovendien zou op
dit oogenblik elke hulp reeds te laat zijn
geweest, het schip werd tusschen de rotsen
heen en weer geslingerd en boven het geloei
van den storm hoorde men de angstkreten
der bemanning en dc stem van den kapitein,
die de raatrozen aanmoedigde.
Eensklaps brak de maan door de wolken
en verlichtte dit ontzettend toonccL Het
schip was slechts enkele kabellengten van de
kust verwijderd; het was een mooie Engel-
sche driemaster, maar de storm had hem ge
heel ontredderd en de mast was weggerukt.
Op dit oogenblik bevond de bemanning zich
op het dek, en toen de kapitein thans de
"plaats herkende, waar hij zich bevond,
braakte hij een vreeselijken vloek tegen ons
uit, dien de wind ons overbracht. Een se
conde daarna was het schip in den afgrond
verdwenen. Een kreet steeg uit de zee op,
Groote gemoedsbewegingen, waardoor
vaak de haren plotseling grijs worden, schij
nen den groei dier ocllen cvenzoo te bevorde
ren als de ouderdom.
Dr. M. is thans bezig te zoeken hoc die
pigment-etende cellen onschadelijk kunnen
worden gemaakt en hoe mannen en ook vrou
wen, die er gaarne lang „jong" willen uit
zien, aan de „grijsheid" kunnen ontkomen.
De mijnen. Volgens de laatste officieele
statistische gegevens rijn er over de geheeio
aarde niet minder dan 4,335,201 mijnwerker»
zoowel mannen als vrouwen; van dat getal
rijn 575,603 Engelsche onderdanen. Duitsch-
land telt 408,569, de Vereenigde Staten
444,578, Indië 310,888, Ceylon 310,210, Frank
rijk 219,227, Rusland 239,434,Oostenrijk Hon
garije 219,227, Belgie 160,150en Japan 118,517
mijnwerkers. Vóór den oorlog waren er in
de Zuidafrikaanscho republieken 100,000.
Aan de Vercenigde Staten brachten de ge
zamenlijke mijnen gedurende het afgeloopen
jaar op 1780 miihoen gulden. Minder wa
ren de baten der andere landen: Duitschland
610 millioen, Engeland 960 miihoen. Rusland
370 miihoen, Frankrijk 320 millioen, Trans
vaal 210 millioen, België 150 millioen en
Oostenrijk 140 millioen.
In Canada liggen schatten aan mineralen
onontgonnen; vandaar, dat de productie
eerst 125 millioen gulden bedraagt.
Do mijnen der Vereenigde» Staten leverden
199,557,797 ton steenkolen en 12 millioen ton
ijzer. De productie van de geheele aarde be
draagt 663,820,472 ton steenkolen en 34 mil
lioen ton ijzer. Verder werd door de aarde
geleverd 15,771,000 ton petr >leum, 11,353,000
ton zout, 5,695,000 kilogram goud, 422,000
ton koper, 471,000 ton zink en 77,523 ton tin.
Het gemiddelde sterftecijfer onder de mijn
werkers was 1.60 op lOOu, wat zeker grooten
vooruitgang^met de vorige jaren aanduidt.
Vorstelijke fooien. De Tsaar heeft onder
de gekroonde hoofden den naam van het
royaalste te zijn in het geven van fooien.
Wanneer hij ergens cenigen tijd uit logeeren
is geweest, hetzij bij zijn familie te Kopenr
hagen of te Balmoral, hetzij bij zijn vrienden
geeft hij nooit minder dan 25 franken fooi
aan eiken bediende, die hem slechte ©enigs
zins geholpen hoeft. De koetsiers en lakeien*
aan zijn persoon verhonden, en ook de koks,
krijgen echter meer en kunnen op een drink
geld van minstens 200 franken rekenen. Do
Tsarina doet evenzoo.
De Duitsche keizer is minder scheutig. Hoo
wel hij veel reist, of misschien juist omdat hij
veel op reis ia, houdt hij weinig van het fooi
enstelsel cn rijn dienstbaren moeten tevreden
zijn met 2 of 3 mark. Zijn grootmoeder, ko
ningin Victoria, had een zekere bekendheid
ow haar weinigo liberaliteit in liet geven
van fooien.
Mac Kin ley, niettegenstaande zijn beschei
den inkomsten als hoofd van den Staat, had
een reputatie om zijn „vorstelijke fooien."
Het gébruik van paardenvleesch. Het
vooroordeel tegen het gebruik van paarden-
vleesch is, zeer terecht, in den laatsten tijd
sterk afgenomen, zoodat het in vele landen,
ook in het onze, een voorname plaats in de
voeding begint in te nemen. Vooral in
Frankrijk, waar een speciaal veeartsenij-
kundig toezicht op het ter markt te koop aan
geboden paardenvleesch bestaat neemt het ge
bruik sterk toe. Ook in België, vooral in
Antwerpen en Gent, neemt de handel in
paarden, bestemd om geslacht te worden,
een grooteuitbroiding aan.Een groot getalva.n
zulke paarden komen daar per stoomboot
uit Amerika en Engeland. De opzichter der
gezondheid is bij de ontscheping tegenwoor
dig en onderzoekt nauwkeurig de dieren,
om die uit te zoeken, welke naar het slacht-
dic door een kreet op de kust beantwoord
werd.
Den volgenden morgen was dc storm gaan
liggen; de zee werd kalmer. De overblijf
selen van het schip cn de groote voorraad
proviand, waarmee het beladen was, spoel
den aan het strand; deze onverwachte hulp,
die dc zee ons gaf, redde ons van een zekeren
dood. Wij verzamelden de lijken der matro
zeDen begroeven ze op gindsch kerkhof,
maar men vond niet het lijk van den Engel
schen kapitein.
De lente kwam en bracht ons eenige ver
lichting in onze ellende; de vischvangst wa»
goed en weldra was de herinnering aan de
kwade dagen uit ons geheugen gewischt.
Mijn grootvader scheen echter in die enkele
maanden jaren ouder. Hij was niet meer de
krachtige en vroolijke grijsaard van voor
heenhij lachte niet meer, maar was som
ber als nooit te voren. Hij verhaalde uiij
niet meer van de overwinningen, die hij
op dc Engelschcn behaald had; hij vertel.le
mij alleen droevige verhalen en vaak ver
telde hij mij van de bewoners van het eiland
Sein, die vroeger in de stormachtige nachten
de- schepen naar de gevaarlijke kusten lok
ten, door een lantaarn .aan de rotsen to
hangen, om daarna de schepen te kunnen
plunderen.
Twee jaren waren voorbijgegaan. Op een
avond was het noodweer op zee. Ik ging
naar de kerk, want ik dacht aan de Engel
sche schipbreukelingen. Torn ik den blik
naar de zee richtte zag ik eensklaps een