LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 25 JANUARI. - DERDE BLAD. Te vroeg gebroken I Een droevige gedenkdag. Wetenschap en Industrie. No. 12860 Anno 1902. Dc galerij, welke evenwijdig met de Seine loopt on het Paleis der Tuilerieën met het Louvre vereenigt, word gebouwd naar het plan van Philibert de l'Orme en voltooid tegen het einde van 1663. Kort daarna, den löden Januari 1664, wandelde Lodewijk XIV in de groote broeikassen, waar zijn tuinier Le Nötre uit alle werelddeelen de zeldzaam ste en schoonste heesters en bloemen bijeen had vergaderd. De lucht was er zacht en bal semend als die van dc eerste lentedagen in het zuiden. Aan de rechterzijde van den grooten koning stond Colbert, zwijgend en peinzend over reusachtige staatsontwerpen aan de linkerhand was Lauzun, de eorzuch- tigc hoveling, die niet genoeg doorzicht had om den koninklijken haat onder het masker Van hofgunst te onderscheiden en later to Pxgnerol do misdaad moest boeten van schooner en beminnelijker dan zijn meester te zijn geweest. „Mijne hecren", zcide Lodewijk, aan zijn metgezellen een lango en rijkbeladen laan van oranjeboomen toonend, ,,is dit niet een edel geschenk van onzen vroegeren vijand Filips van Spanje, thans onzen schoon vader? Hij heeft zijn eigen tuinen ontbloot, om de Tuilerieën te versieren. Wij hopen, dat.de Infante niet langer de schaduw van het Escuriaal zal betreuren, wanneer zij on der deze boomen wandelt." „Sire", zeido Colhert ernstig, „de Ko ningin betreurt een veel grooter verlies dat van de genegenheid van Uwe Majesteit." „Parbleu 1" riep Lauzun schertsend uit, „om iets te verliezen, moet men het eerst bezeten hebben en als ik mij niet bedrieg..." „Stilte, mijnheer de hertog!" „Mnijheer Colbert, mijn huwelijk was het werk van Mazarin, een voldoend bewijs, dat het hart in dezen niet geraadpleegd werd." De minister boog zonder te antwoorden. „En wat u betreft, mijnheer De Lauzun", vervolgde dc Koning, „neem u wol in acht, in 't vervolg niet weder te vergeten, dat Maria Thérosia Koningin van Frankrijk is en dat er geen woord behoeft gesproken te worden over den aard mijner gevoelens ten opzichte van Hare Majesteit." „Sire! vergeef mij." Genoeg 1" viel Lodewijk hem in do rede, een man naderende, die, zonder op de tegen woordigheid van zijn heer acht te slaan, zijn rok had uitgetrokken, om gemakkelijker een hoogbloeicnd heestergewas te snoeien. Het was de bekwame tuinier Le Nötre. Af getrokken door tal van onaangename ge dachten, had hij het naderen der bezoeker» niet opgemerkt en ging dus voort met in zichzelven te brommen en te knorren, terwijl hij ijverig zijn snoeimes gebruikte. „Hoe nu? Zijn wij uit ons humeur van daag?" sprak de Koning hem aan. Zonder eenige plichtplegingen antwoord de dc tuinman direct op levendigen toon: „Sire, gerechtigheid. Dezen morgen zijn da hofdames der Koningin-Weduwe- hier ge weest en niettegenstaande mijn dringend verzoek en mijn vermaningen, hebben zij hier oneindig veel kwaad gesticht en mijn plan ten schade gedaan. Zie eens deze Ameri- kaanschc magnolia, de eenige, die Uwe Ma jesteit bezit. Zij bobben de schoonste bloe sems afgeplukt; rozen, oranjeappels: alle» heeft het moeten ontgelden. Gelukkig heb ik mijn lievelingskind nog kunnen bescher men, mijn prachtigen rozeboom, dien ik zelf met zooveel zorg opgekweekt heb en die nog wel vijftig jaar kan loven, mits men hem elcchts niet toelaat, iederen zomer meer dan één roos voort te brengen, 's Is een honderd- bladige roos, Sire. Tot nu toe heb ik haar voor plundering kunnen beveiligen, maar ik verzeker Uwe Majesteit, dat, wanneer In den winter van 1875 bevond ik mij aan de kust van Bretagne. Ik was op een rots gaan zitten en volgde met de oogen de zeilen op het water. Toen ik den blik van de zee afwendde, bemerkte ik niet ver van mij ver wijderd een man, als visscher gekleed. Met één knie lag hij op den grond en zijn elle boog rustte op de andere, zijn gelaat in zijn hand verborgen. De man bad en toen hij zijn gebed geëindigd had, volgde hij het voetpad, dat naar de rots leidde, waar ik gezeten was. „Gij hebt voor de dooden gebeden, die de zee niet heeft teruggegeven?" vroeg ik hem, toen hij mij genaderd was. De man keek verschrikt op; nu eerst be merkte hij mij. „Ja mijnheer", zei hij daar na, „vooral voor den ouden Thomas". Hij keek mij opnieuw aan. „Gij zijt niet uit deze streek, geloof ik? Gij kent dus de ge schiedenis niet?Hij aarzelde opnieuw ©n hernam: „Ik word weldra zestig jaar, mijnheer; inet mijn tiende jaar was ik reeds wees en werd toovertrouwd aan de zorgen mijner" grootouders, die in het dorp Pen- ham woonden, dat gij daarginds kunt zien liggen. Mijn grootvader vooral hield veel van mijhij was een brave, dappere zee man, die in zijn sloep evengoed als in zijn huis woondo. Hij was door iedereen bemind en men noemde hem den ouden Thomas. Ik .werd zijn trouwe metgezel en samen gingen Iemand zich weer aan zulk een gedrag schul dig maakt, ik niet „Kom, koml" viel de Vorst hem in de rede, „wij moeten niet zoo hard zijn jegens jonge meisjes. Zo zijn als vlinders en houden veel van bloemen." „Maar, Sirel Vlinders breken geen tak ken af en eten geen oranjes l" De Koning verwaardigde zich, over het gezegde van Le Nötre te lachen en zeide: „Maar vertel mij eens, wie waren toch wel de schuldigen?" „Al do dames, Six©. Maar neon, dat is niet waar. Een van allen, een mooi, jong meisje, deed niet mee. Zij poogde mij zelfs te troosten, terwijl de anderen mijn bloemen afrukten on mijn struiken bedierven; zij werd met den naam van Louise aange sproken." „Dan was het mademoiselle Do la Val- lière", merkte Lauzun op; „dezelfde die Uwe Majesteit gisteren in het gevolg van madame Henriëtte heeft gezien." „Zij zal voor haar goede daad en haar vriendelijkheid beloond worden. Mademoi selle De la Vallière zal de eenige hofdame zijn, die uitgenoodigd wordt om het bal bij te wonen, dat ik hier dezen avond wil ge ven", sprak Lodewijk. „Een bal 1 Dan zijn mijn arme bloemen to taal verloren," riep de tuinman uit, vol wanhoop zijn handen in elkaar slaande. Col hert waagde het, den koning er aan te herinneren, dat hij beloofd had, dien avond gehoor te verleenen aan twee bouwkundigen, Claude Perrault en Liberal Bruant, van welke de eerste een plan voor het observa torium zou aanbieden en do ander een tee- kening voor het Hötel der Invaliden. Maar Frankrijks heerscher stoorde zich hier niet aan. „Ontvang zelf die heeren maar, terwijl wij dansen", zeide hij tot Colbert." „Gij zult voor onzen roem arbeidon en de nakome lingschap zal er niets van te weten komen dat niet i k het was, die mij er mede bemoeide. Maar om de naakte wanden van deze broei kassen te bedekken en te drapeeren, zult ge wel do goedheid willen hebben naar de fa briek der Gobelins te sturen, welke gij on langs opgericht hebt. Men moet zoo spoedig mogelijk met. eenige van do mooiste behang sels, die gij zoo geroemd hebt, hier komen Tot groote wanhoop van Le Nötre had inderdaad het bal nog dienzelfden avond in dc serres plaats, die als door een tooverstaf in één groote galerij herschapen waren, ver licht door een duizendtal kronen, die tus- schen bloemen on edelgesteenten schitterden. Iedere welriekende oranjoboom droeg was lichten tusschen zijn takken en menig bemin nelijk gelaat straalde tusschen de bloemrijke heesters, terwij! heldero oogen de voetstap pen van den machtigen meester van het feest volgden. De snerpende noordoostenwind woei daar buiten; arme schepselen verkleumden op straat, maar wat be-teekende dat? Het hof danste, lachte en amuseerde zich tusschen hoornen en bloemen, terwijl het de zachte zo merlucht der kassen inademde. Maria Theresia mengde zich niet in deze vroolijke menigte. Schroomvallig van aard en gaarne in afzondering levende, ontweek de jonge Vorstin dikwijls do vroolijkheid en drukte van het hof on vortoefdo gaarno bij baar tante, de Koningin-Moeder. Bij deze gele genheid werden weer do honneurs van het bal waargenomen door madame Henriëtte en door Olyrapia Mancini, gravin van Sois- 8ons. Mademoiselle De la Vallière hield zich schuchter op den achtergrond, totdat zij door den Koning opgemerkt werd in de na bijheid van de magnolia, die de hofdames zoo roekeloos van haar bloemen hadden be roofd. Het volgende oogenblik trilde do hand van Louise in die van haar Koning, want Lodewijk had haar tot zijn dansge- wij op do vischvangst, die in onze beschei den behoeften voorzag. Het jaar 18... was echter verschrikkelijk: de oogst was geheel mislukt on door het aan houdend boozo weer waren wij slechts zelden in staat onze netten uit te werpen. De boo ten, die zich in zee waagden, werden tegen de rotsen verbrijzeld. De ellende werd groot, want de zee had ons tot nog toe ge voed. Ik was toen nog in do zorgelooze ja ren, maar toch herinner ik mij nog, honger geleden te hebben en mijn grootvader dik wijls te hebben zien weenen, als wij om den middagdisch vercenigd zaten, onze borden voor dc helft met water en oude aardappe len gevuld. Hij weende als hij mij aanzag, en de wanhoop stond dan op zijn gelaat te lezen. Ook grootmoeder weende. Zoo gingen wij den winter in en onze geringe voorraad levensmiddelen geraakte geheel uitgeput. De zee was nog altijd in woede ontstokengeen bet durfde er zich op wagen. Op zekeren dag was er een schip in zicht, de wind was plotseling omgeslagen en het vaartuig was daardoor uit zijn koers ge raakt. Het streed tegen den storm, om zich van de klippen verwijderd te houden, maar telkens dreef do onstuimige wind het vaar tuig naar de rotsen. Wij zagen do beman ning haar best doen om het schip van de kust verwijderd te houden; nu eens werden de zeilen gestreken, dan weer geheschen. Tegen den avond bleef het in de nabijheid der kust zeilen, wellicht verwachtte het signalen om te weten, waar het de kust kon noote gekozen. Tegen het einde van het feest bracht Le Nötre op bevel van hooger hand zijn zorgvuldig gekweekte rozeboom, overge- jplant in een rijk vergulde vaas. De arme man zag er zoo ongelukkig uit, dat hij deed denken aan een misdadiger, die de plaats zijner terechtstelling nadert. Hij plaatste de bloem op een verhevenheid naast den troon en ieder kon toen duidelijk de woorden le zen, die eens den Olympus in vuur hadden gezet: „Voor de schoonste 1" Verscheidene schoone mededingsters ver bleekten, toon Lodewijk dén hertog De Lau zun hoorden gebieden, den kostbaren roze boom naar de kamer van mademoiselle De la Valière te brengen. Maar Le Nötre ver heugde zich hierover want de jeugdige schoo ne gaf hem verlof om iederen dag naar den toestand van de bloem te komen zien. De rozeboom werd weldra voor de gunste linge een geheimzinnige talisman, waarnaar zij de standvastigheid van Lodewijk XIV af mat. Angstvallig beschouwde zij al de ver anderingen in den groei van de plant; wan neer geen nie-uwe knop de plaats van een verwelkten bloesem verving, ja zelfs bij het afvallen vfln een blad verkeerde zij in doode- lijke ongerustheid en zorg. Louise had zich met geheel haar hart- aan de droom en der liefde overgegeven, maar niet aan de droom beelden der heerschzucht. Zij verlangde slechte de genegenheid des KoningB te bezit ten, niet den invloed, dien zij daardoor zou kunnen verkrijgen. En toch schaamde rij zich. Madame De Sóvigné heeft haar beschre ven als treurende om haar schuld aan den voet van het altaar. Wroeging strafte haar voo-r haar geluk en meer dan eens heeft do priester, die het eerst de mis las in de kapel van Versailles, rioh omgekeerd op het go- luid van gesmoorde zuchten, komende van de koninklijke zitplaats, waar hij niets an ders dan een dichtgesluierde, knielende ge daante kon ontwaren. Zoo verliepen er tien jaren. Na verloop van dien tijd kon men den rozeboom zien staan op een kostbaar voetstuk in het paleis St -Germain. De bloem stond treurig gebo gen op haar verwelkenden stengel, ofschoon Le Nötre alle krachten inspande en zich on eindig veel moeite getroostte, om haar in loven te houden en flink te doen groeien en bloeien. Mademoiselle Do la Vallière, die den titel van Hertogin had ontvangen, zag er even ongelukkig en lijdend uit als de roos, haar eens als prijs der schoonheid toegewe zen; heete tranen rolden haar over de wan gen, toen eensklaps de deur van haar ver trek geopend werd en haar vriendin Fran- Soise Atheuais de Montemar, gravin de Mon- tespan, binnentrad. „Wel I wat zie ik I Tranen 1 Gij hebt vol strekt geen roden, bedroefd te rijn", riep zij uit. „Nog onlangs heeft dc koning u een prachtige tabouret cadeau gedaan." Zonder te antwoorden wees Louise naar haar roos. „Welk een dwaas bijgeloof", be weerde de gravin, naast haar vriendin plaats nemende. „Hoe kinderachtig, u to verbeelden dat de genegenheid van een Vorst, het lot van eoh bloem zou volgen Kom," vervolgde zij, „gij weet, dat gij altijd beminnelijk en be koorlijk zijt en waarom gij dan niet altijd aangebeden worden Dit zeggende, tikte zij vleiend met haar vinger op de handen der schoone klaagster. „Een ander verstaat de kunst, mij uit zijn hart te verdringen." Athenaï» beet zich op de lippen. Zij be greep, dat Louise ontdekt had, dat haar ge waande vriendin haar plaats zocht te ver overen. Den vorigen avond had mevrouw De Montespan langen tijd met den Koning gesproken. Deze had veel behagen geschept in haar talent, de personen van de hofhou ding geestig en sprekend na te doen en toon de Hertogin gewaagd had, hem hiervan een naderen en een toevluchtsoord vinden. Onze zeelieden waren aan het strand; te midden van hun ellende stolden zij nog belang in het lot dior ongelukkigen. De avond viel. Na het sobere avondmaal verliet grootvader het huis en ik begaf mij te bed, maar sliep niet. Woldra zag ik hem terugkeeren: ik verschrok hevig, nooit had ik zoo'n sombere uitdrukking op het gelaat van den ouden Thomas gezien. Hij nam de scheepslantaarn, die aan de zoldering hing, en een koord en ging weer heen. Buiten woedde do storm nog steeds; hij deed ons huisje schudden. Ik kon niet sla pen en bij tusschenpoozen scheen het mij toe alsof ik stemmen hoorde. Ik stond ge- druischloos op en begaf mij naar het strand. Dc nacht was donker. De maan kwam slechts nu en dan van achter de wolken te voorschijn en wierp een zonderling licht op de onstui mige zee. De goheele bevolking van het dorp bevond zich aan de kust: sedert eenige oogenblikken naderde het schip, als door een plotseling besluit gedreven, snel de klip pen door eenige overblijfselen der zeilen te spannen; tweemaal dreef de storm, die van de kust kwam, het vaartuig terug; maar tweemaal beproefde de bemanning van het schip tegen den stroom in te worstelen om de kust te naderen, waar het onfeilbaar moest vergaan. De Bretoneche zeeman ie dapper; het zien van het gevaar verschrikt hem niet, als hij rijn evenmensch moet te hulp komen. Toen men het schip^zijn ondergang zag te gemoet verwijt te maken, had hij geantwoord: „Loui se, gij zijt dwaas; uw roos spreekt een on waarheid, als zij mij belastert." Zij maakte hieruit op, dat Athenaïs haar verraden had* want zij alleen wist dit ge heim. En nu, bij het binnenkomen van haar vijandin, had zij zich gehaast, haar tranen af te drogen en de sporen harer droefheid voor de gravin te verbergen, maar deze had zo toch bespeurd en met genoegen geconsta teerd. Haar geveinsde Befkoozingen en haar kwalijk verholen triomfeerende toon spoor den Louise aan, haar te toon en, dat zij het schandelijk bedrog doorzag. Doch Athenaïs deed alsof zij niet gevoelde, dat deze scherpe woorden héér golden. „U uit zijn hart te verbannen 1" herhaalde zij op een toon van verbazing, „dat zou, dunk mij, een zware taak zijn, daar de Ko ning u van harte Doegedaan is." Onverschil lig opstaande, ging rij naar de rozelaar, als om do bloem eens te bekijken, haalde uit haar handschoen een bijna onzichtbaar fleschjo te voorschijn en goot den inhoud snel op den stam. Dit waa de derde maal, dat rij zich aan zulk een daad schuldig maakte, zon der dat de treurende gunstelinge er van be wust was, die, gelijk haar mededingster zeer goed wist, de getrouwheid des Konings afmat naar de getuigenis van rijn geschenk. Don volgenden morgen vond Le Nötre den boom dood. De arme oude man had van hem gehouden, alsof hij zijn kind was geweest en zijn oogen stonden vol tranen, toen hij hem bij zijn meesteres bracht. Zij gevoelde toen, dat haar geen hoop meer overbleef. Bleek en bevend nam zij een schaar, knipte den ver welkten bloesem af en plaatste hem onder een kristallen vaas. Kort daarna bracht zij het besluit, dat rij gevormd had, om zich met het leven en met God te verzoenen, ten uitvoer. De eeuw van Lodewijk XIV ging voorbij. Frankrijk had nu het noodlottig tijdperk be reikt, waarop de bevolking door pest en hon gersnood werd geteisterd en Malborough en prins Eugeniu8 het koninklijke leger aan do grenzen versloegen. Op zekeren dag luidden do doodsklokken uit de torens van het klooster in de Rue Saint-Jacques; twee lange rijen Oarmelieter nonnen droegen een der zusters harer strenge en stille orde naar haar Laatste rustplaats. De laatste dienst was af gel oo pen; de nonnen keerden naar haar cellen terug; toen kwam een oude man op het stille, pas gesloten graf bidden. Zijn bevende hand lichtte een kris tallen vaas op, die men op den grafsteen had gezet. Hij nam een verwelkte roos, die er onder lag, en bracht haar aan zijn lippen. Met gebroken stem zeide hij zacht: „Arm hart I Arme bloem I Te vroeg gebroken Het was de afscheidsgroet van Le Nötre aan zuster Louise de la Miséricorde, vroeger Hertogin de la Vailièro. Grijze huren. Hoe komt het, dat de ha ren grijs worden 1 Deze vraag, welke lang de geleerden heeft bezig gehouden, schijnt thane te zijn beantwoord door den beroemden phy- sioloog dr. Hetchnikoff. Hij heeft gevonden, dat in de haarbuisjes, behalve het „pig ment", de kleurstof, die ze zwart, rood of blond maakt, nog een aantal cellen zich be vinden, die zeer verschillende vormen kun nen aannemen. Deze cellen zijn pigmcnt-verslinders; als en waar zij zich ontwikkelen, verdwijnt het pigment, en daar die groei niet altijd gelijk matig gaat, komen er gedeeltelijk grijze ha ren voor. In geheel vergrijsde haren heeft dr. M. die cellen niet meer gevonden, 7-oodat deze óf door de huid óf het haarbolletje in de huid worden opgenomen óf aan het boven eind er uit schijnen te geraken. loopen, verhieven zich eenige stemmen om te vragen of men geen hulp kon bieden. De oude Thomas zat op een rotsmet de kin in do hand, keek hij naar het schip, dat tegen de verbitterde elementen streed als een visch in het net. Met verwondering beschouwde ik mijn grootvader; hij scheen een ander mensch te zijn geworden. „Gaat niet, kinderen l" riep hij met som bere stem. „Het ie nutteloos, het schip na dert de kust, het is niet tegen te houden, zij hebben den duivel tegen hen." De oude Thomas was een echte zeebonk indien hij aan het behoud van het schip wanhoopte, dan was alles verloren. led"- n wist dit en men zweeg. Bovendien zou op dit oogenblik elke hulp reeds te laat zijn geweest, het schip werd tusschen de rotsen heen en weer geslingerd en boven het geloei van den storm hoorde men de angstkreten der bemanning en dc stem van den kapitein, die de raatrozen aanmoedigde. Eensklaps brak de maan door de wolken en verlichtte dit ontzettend toonccL Het schip was slechts enkele kabellengten van de kust verwijderd; het was een mooie Engel- sche driemaster, maar de storm had hem ge heel ontredderd en de mast was weggerukt. Op dit oogenblik bevond de bemanning zich op het dek, en toen de kapitein thans de "plaats herkende, waar hij zich bevond, braakte hij een vreeselijken vloek tegen ons uit, dien de wind ons overbracht. Een se conde daarna was het schip in den afgrond verdwenen. Een kreet steeg uit de zee op, Groote gemoedsbewegingen, waardoor vaak de haren plotseling grijs worden, schij nen den groei dier ocllen cvenzoo te bevorde ren als de ouderdom. Dr. M. is thans bezig te zoeken hoc die pigment-etende cellen onschadelijk kunnen worden gemaakt en hoe mannen en ook vrou wen, die er gaarne lang „jong" willen uit zien, aan de „grijsheid" kunnen ontkomen. De mijnen. Volgens de laatste officieele statistische gegevens rijn er over de geheeio aarde niet minder dan 4,335,201 mijnwerker» zoowel mannen als vrouwen; van dat getal rijn 575,603 Engelsche onderdanen. Duitsch- land telt 408,569, de Vereenigde Staten 444,578, Indië 310,888, Ceylon 310,210, Frank rijk 219,227, Rusland 239,434,Oostenrijk Hon garije 219,227, Belgie 160,150en Japan 118,517 mijnwerkers. Vóór den oorlog waren er in de Zuidafrikaanscho republieken 100,000. Aan de Vercenigde Staten brachten de ge zamenlijke mijnen gedurende het afgeloopen jaar op 1780 miihoen gulden. Minder wa ren de baten der andere landen: Duitschland 610 millioen, Engeland 960 miihoen. Rusland 370 miihoen, Frankrijk 320 millioen, Trans vaal 210 millioen, België 150 millioen en Oostenrijk 140 millioen. In Canada liggen schatten aan mineralen onontgonnen; vandaar, dat de productie eerst 125 millioen gulden bedraagt. Do mijnen der Vereenigde» Staten leverden 199,557,797 ton steenkolen en 12 millioen ton ijzer. De productie van de geheele aarde be draagt 663,820,472 ton steenkolen en 34 mil lioen ton ijzer. Verder werd door de aarde geleverd 15,771,000 ton petr >leum, 11,353,000 ton zout, 5,695,000 kilogram goud, 422,000 ton koper, 471,000 ton zink en 77,523 ton tin. Het gemiddelde sterftecijfer onder de mijn werkers was 1.60 op lOOu, wat zeker grooten vooruitgang^met de vorige jaren aanduidt. Vorstelijke fooien. De Tsaar heeft onder de gekroonde hoofden den naam van het royaalste te zijn in het geven van fooien. Wanneer hij ergens cenigen tijd uit logeeren is geweest, hetzij bij zijn familie te Kopenr hagen of te Balmoral, hetzij bij zijn vrienden geeft hij nooit minder dan 25 franken fooi aan eiken bediende, die hem slechte ©enigs zins geholpen hoeft. De koetsiers en lakeien* aan zijn persoon verhonden, en ook de koks, krijgen echter meer en kunnen op een drink geld van minstens 200 franken rekenen. Do Tsarina doet evenzoo. De Duitsche keizer is minder scheutig. Hoo wel hij veel reist, of misschien juist omdat hij veel op reis ia, houdt hij weinig van het fooi enstelsel cn rijn dienstbaren moeten tevreden zijn met 2 of 3 mark. Zijn grootmoeder, ko ningin Victoria, had een zekere bekendheid ow haar weinigo liberaliteit in liet geven van fooien. Mac Kin ley, niettegenstaande zijn beschei den inkomsten als hoofd van den Staat, had een reputatie om zijn „vorstelijke fooien." Het gébruik van paardenvleesch. Het vooroordeel tegen het gebruik van paarden- vleesch is, zeer terecht, in den laatsten tijd sterk afgenomen, zoodat het in vele landen, ook in het onze, een voorname plaats in de voeding begint in te nemen. Vooral in Frankrijk, waar een speciaal veeartsenij- kundig toezicht op het ter markt te koop aan geboden paardenvleesch bestaat neemt het ge bruik sterk toe. Ook in België, vooral in Antwerpen en Gent, neemt de handel in paarden, bestemd om geslacht te worden, een grooteuitbroiding aan.Een groot getalva.n zulke paarden komen daar per stoomboot uit Amerika en Engeland. De opzichter der gezondheid is bij de ontscheping tegenwoor dig en onderzoekt nauwkeurig de dieren, om die uit te zoeken, welke naar het slacht- dic door een kreet op de kust beantwoord werd. Den volgenden morgen was dc storm gaan liggen; de zee werd kalmer. De overblijf selen van het schip cn de groote voorraad proviand, waarmee het beladen was, spoel den aan het strand; deze onverwachte hulp, die dc zee ons gaf, redde ons van een zekeren dood. Wij verzamelden de lijken der matro zeDen begroeven ze op gindsch kerkhof, maar men vond niet het lijk van den Engel schen kapitein. De lente kwam en bracht ons eenige ver lichting in onze ellende; de vischvangst wa» goed en weldra was de herinnering aan de kwade dagen uit ons geheugen gewischt. Mijn grootvader scheen echter in die enkele maanden jaren ouder. Hij was niet meer de krachtige en vroolijke grijsaard van voor heenhij lachte niet meer, maar was som ber als nooit te voren. Hij verhaalde uiij niet meer van de overwinningen, die hij op dc Engelschcn behaald had; hij vertel.le mij alleen droevige verhalen en vaak ver telde hij mij van de bewoners van het eiland Sein, die vroeger in de stormachtige nachten de- schepen naar de gevaarlijke kusten lok ten, door een lantaarn .aan de rotsen to hangen, om daarna de schepen te kunnen plunderen. Twee jaren waren voorbijgegaan. Op een avond was het noodweer op zee. Ik ging naar de kerk, want ik dacht aan de Engel sche schipbreukelingen. Torn ik den blik naar de zee richtte zag ik eensklaps een

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 9