W- 12839 ■Woensdag X «Januari. A°. 1902. feze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. OVER DEN DREMPEL. JANUARI. IDSCH PRIJS DEZER COTTRAMTi per S maandon •Voor Leiden per 8 maandon; I I f I f l.M.' ïffiniten Leiden, per looper sn waar agenten govosögd afln 1.30 ^Franco per post 1.85., PRIJS DER ADVERTEITCTEN: Van 1 6 rogels f J.05. iedere regel meer f O.l?^. Grootere lettere naar plaatsri-mte. - Voor bet incassoeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Bfl of npoodig na den jaarsovergang zyn gewoon elkander een vriendelijk woord toe te spreken. Somtijds is dat niets meer dan een klank, een formule, bU welke niets gedacht wordt, en dikwijls bezigt men, in plaats van een hoorbare uitdrukking een of '.anderen door het gebruik aangewezen vorm, 'die dan ook weleens niets meer is dan dat. j Zonder langer dan zy waard zyn stil te ;*taan by de ontaardingen van den Nieuwjaars groet, kunnen wU wel zeggen, dat hijzelf, 'mits waar zijnde, onze volle sympathie heeft. O, men behoeft niet in herinnering te brengen, dat wenschen van geen invloed zijn op onze rlotgevallen, dat het van de uitgesproken •woorden niet afhangt of het jaar, welks ver borgenheden zich voor ons gaan ontsluiten, ons vreugde zal brengen of smart, onze ver- •langons in vervulling zal doen komen of ons teleurstellingen zal bereiden. Maar die wenschen getuigen toch van iets, dat wU niet missen kunnen; zy zijn uiting van welwillendheid. Men achte dat niet gering. Voor groote dadon van zolfopoffering, verricht onder den oogenblikkelhken drang van een groot gevaar, wordt niet ieder in de gelegenheid gesteld, on ook de meer in ons bereik liggende offers ten bate van een of ander belang ver- eischen oenig overleg. Maar welwillendheid is het kleingeld, waarmede wy altijd onze zakken gevuld moeten hebben, om het te kunnon 'uitgeven overal en op elk tydstip, het Stootkussen zonder hetwelk men telkens en by allerlei ontmoetingen in botsing geraakt en builen bokomt. Zy is de olie, die het inge wikkeld raderwerk der maatschappij wat gladder doet draaien. j En is het nu niet aardig, dat wU juist by den jaarsovergang, soms maar half bewust, .uitdrukking geven aan die behoefte aan onder linge welwillendheid? Ja, de gedachte aan de tvergankeiykheid van alle aardsche dingen heeft ons ook er toe gebracht, te denken aan iets hoogers, dat niet vergaat, maar alle eeuwen door blyft bestaan en zich krachtig moet ontwikkelen om de menschen op te •voeren naar het betere, om hen gelukkiger te maken. a Meer dan ooit behooren wyals wy het nieuwe jaar intreden, bezield te zyn met de begeerte om welwillendheid te betrachten. Natuuriyk zullen geschillen niet uitblijven, en nog vaker dan deze, zullen meeningverschillen .voorkomen, die ons woleens tegenover elkan 'der brengen. We hebben nu eenmaal onze byzondere belangen, en zyn verplicht die te verdedigenonze onderscheiden inzichten, en We kunnen die maar niet dadeiyk prijsgeven ...s het blykt dat een ander ze niet deelt, v aar ook in den stryd kunnen en moeten .wy welwillend zyn, aan andermans belangen, die met de onze niet geheel overeenkomen, vok onze aandacht geven, aan zyn gevoelen recht doen wedervaren, steeds gereed staan om tot de oplossing van elk conflict al het onze 3 doen. En voorts, in onze betrekkingen tot Mheerderen, tot minderon, wat maakt dat oen Kptzaglyk verschil, of een goede wil die regelt, Ran wel, of er steeds aan twee tegengestelde °inden van het touw wordt getrokken. Als die eenvoudige en zeer oude waarheid 'meer werd in acht genomen, zouden de •f nen8cbon vreedzamer, rustiger en gelukkiger r*yn, en stellig zou dan het jaar, dat heen- Rt/ogaan is, minder treurige herinneringen hebben achtergelaten. Moge zyn opvolger het beter maken I Och, mocht het, reeds in het begin van zyn loop, het einde brongen van dien gruwelyken, hans in het derde jaar zich verlongenden I oorlog, waaraan wy zonder ophouden moeten enken, die door zyn ongekende gruwelen de wereld verbastert! Waar is de man of de ""rouw, die het woord zal vinden dat de komst l^s vredes voorbereidt, en die macht genoeg izit om het te doen hooren? Als welwillendheid voorzat in do rade* ?an vorsten en staatslieden, een over wogen- jn invloed had op de onderhandelingen van j ploniaUn, on zy ia dit opzicht slechts weer spiegelden wat er leefde in den boezem der natiën, dan zou ook het vermeend nationaal belang niet zoo op den voorgrond staan, en in 1902 Europa niet bedreigd worden door een verscherping van de bepalingen, die den vryen ruilhandel, het krachtigst element voor de bevordering van den vrede, in den weg staan. Er dry ven donkere wolken aan den economischen hemel; laten wy hopen, dat er wat licht zal doorblinken. Onze harteiykBte wenschen voor den bloei van ons vaderland, voor het welzyn van ons Vorstenhuis! Die beide wenschen vloeien samen, vullen elkander aan en zyn onaf- scheidelyk. De band, dien het vorig jaar heeft zien leggen, en waardoor in Koninklyken kring het huiseiyk geluk werd vermeerderd, worde steeds hechterdat het jaar 1902 aan Koningin, aan Prins-Gemaal en aan Koningin-Moeder heerlyke dagen brenge! Nederland ondervindt den terugslag van de elders heerschende storingen op industriëel gebied, en wy zyn niet zonder bezorgdheid voor de naaste toekomst van den arbeid. In zulke työen kan alleen kloeke samenwerking de moeilykheden overwinnen; er moet een gemeenschappeiyk" streven zyn om den druk der tyden over alle schouders te verdeelen, een onderling vertrouwen dat toenadering gomakkelyk maakt. In ons vaderland is, hoezeer ook de splitsing van politieke en de scheuring van kerkelyke partyen den vreemde ling den indruk zou geven als doden wy nooit iets anders dan twisten, toch de Een dracht inheemsch; in den afgeloopen zomer hebben wy mot opgewektheid, en zonder de elders gebruikeiyke tooneelen van wanorde, een politieken stryd gestreden, waarvan de uitkomst van grooten invloed zal zyn op den gang der wetgeving in volgende jaron; toch durven wy de hoop uitspreken dat, onder welke omstandigheden wy in 1902 ook mogen verkeeren, wy bereid bevonden zullen worden om de handen ineen te slaan ten einde den bloei van - ons land, de welvaart van ons volk te bewerken. Inzonderheid zy dit zichtbaar in de go- moente onzer inwoning, in ons geliefd Leiden. Slaan wy den blik op hot jaar, dat thans achter ons ligt, dan vinden wy in de geschie denis van onze stad geen groote gebeurte nissen; onder de leiding van haar Burgemees ter, haar Wethouders en haar Gemeenteraad, wien wy onze beste wenschen toeroepen voor de trouwe vervulling hunner taak, zoomede voor hun persooniyk welzyn, ging haar burgery kalm haar weg, arbeidende met meer of minder yver aan haar dagtaak. Nuttige instellingen ter verhooging van geestelyk en stoffeiyk welzyn vinden hier voldoenden steun; moge vooral in die richting het ingetreden jaar van toenemende belangstelling deblykon dragen. Een noodlottig feit, waarby een trouw be ambte het slachtoffer werd van ruw geweld, moeten wy even aanstippen. By den jaarsovergang zyn natuuriyk ook in monigen kring de gedachten vervuld ge worden met de herinnering aan dierbare per sonen, die wy nog zoo gaarne by ons hadden willen houden, ook omdat zy zooveel nut stichtten. Onze Academie werd dat jaar weer zwaar beproefd; zy verloor drie hoogleeraren, de heeren mr. P. A. van der Lith, dr. J. E. van Iterson, dr. J. ten Brink, die elk in hun kring en ook ver daarbuiten een grooten naam zich hebben verworven. Mannen, op ander gebied van invloed of werkzame deel nemers aan den arbeid voor publieke of phllanthropische aangelegenheden, en wier namen we hebben moeten inschryven op het register der heengegane vrienden, zyn Mgr. J. Bots, pastoor en deken van Leiden, de gemeente-archivaris mr. Ch. M. Dozy, de oud-stationschef K. T. Caron, de ontvanger der directe belastingen F. A. J. A. van Galen, de leeraar van bet Gymnasium K. Wieringa, de oud directeur van de Kweekschool voor Zeevaart, gepens. kapt. ter zee C. H. de Goejo, de emeritus-predikant dr. H. G. Hagen de leeraar der Hoogere Burgerschool dr. Th. B. van Wettum. De gedachte aan hetgeen die mannon heb ben gedaan, aan de toewyding waarmede zy hun taak vervulden, moge ons een spoorslag zyn om te volharden, om toe te nemen in plichtsbetrachting. Zy stelden zichzelven hooge eischen en voldeden daaraan, laten.wy hun voorbeeld volgen. Yan hen, zonder onderscheid, kan getuigd worden dat zy de welwillendheid betrachtten, laten wy doen geiyk zy. Dat 1902 voor ons allen een gezegend jaar moge zyn! 1 Januari. Te gelijk met mijn ontwaken rij9t de gedachte bij mij op't Is vandaag Nieuw jaar. Weer heeft zich oen schakel losgemaakt van de keten dor jaren, om weg te .zinken in don afgrond van het verleden I De wereld haast zich de nieuwgeborene t© verwelkomen. Maar terwijl veler blikken zich in de toekomst richten, zie ik terug op het verleden. Men lacht het jonge jaar toe en onwillekeurig denk ik aan dat, hetwelk do tijd zoo juist begraven heeft. Ik weet ton minste wat het mij gegeven heeft, terwijl het nieuwe hot dreigend onbekende met zich brengt. Wat verbergt het onder den sluier, waarin het gehuld is Is het storm of zonne schijn Mijn ziel is even somber als do horizon. Ik ben vandaag vrij, maar wat zal ik met nujn va- cantie doen Ik loop ontstemd in mijn kamer op en neer en besluit eindelijk mijn kachel aan te maken. Ongelukkigerwijze willen mijn zwavelstokken niet branden, de schoorsteen rookt, het hout vat geen vlaml Wrevelig werp ik mijn blaasbalg neer en zet mij in mijn oudon fauteuil. Welke reden heb ik eigenlijk om mij over een nieuw jaar te verheugen Begrijpen allen, die daar al in de straten loopen, in hun Zondags- klooren en mot een feestelijk gelaat, wat hen eigenlijk gelukkig stemt? Weten zij, wat flit feest beteokent en wat de oorsprong er van is? Ik verwijl met mijn gedachten een oogenblik bij de mate van geestesbeschaving, die ik boven het volk voor heb. Ik maak als 'twaro een ga ping in mijn boos humeur door mijn ijdelheid to vleien en ik ga mijzelf na, wat ik weet, en ik zeg zooDe eerste Romeinen verdeelden het jaar in tien maanden; het was Nunia Pom- püius, die er Januari en Februari aan toe voegde. De eerste maand heette zoo naar Janus en was aan hem gewijd. Daar met haar het jaar begon, maakte men van den eersten dag een feest en daaruit is ontstaan om elkander be zoeken te brengen, geluk te wenschen, en, doch dit slechts in sommige landen, cadeautjes te geven. De geschenken, waarmede de Romeinen elkander begiftigden, droegen een zinnebeeldig karakter, zooals gedroogde vijgen, dadols, honig, welke de zoete voorboden, waaronder het jaar aanving", voorstelden, en en stuk zilvergeld, ,,stips" genaamd, dat rijkdom voorspelde. Hier sluit ik de gaping af en ik verval weer tot mijn knorrige stemming. De kleine speech, welke ik tot mijzelven gericht heb, heeft mij tevredener met mijzelf, maar ontevredener jnet anderen gemaakt. Ik zal dan maar gaan ont bijten om mij wat afleiding te verschaffen; maar de portierster heeft de melk vergeten, en do pot met confituren is ledig! Een ander zou boos wordenik wend de grootste onverschillig heid voor. Ik heb nog een harde korst over, die ik met geweld doorbreek en achteloos opknab bel, als een man, die ver verheven is boven we- reldsche ijdelheden en vorsche kadetjes. Ik weet eigenlijk niot waarom dat knabbelen, dat mij eenige moeite kost, mij weer ontstemde. Ik heb eens van een Eugolschman gelezen, die zich ophing, omdat men vergeten had suiker in zijn thee te doen. Er zijn oogenblikkcn in het leven, dat de geringste tegenspoed, de kleinste afwijking van onze gewoonten ons een gebeur tenis toeschijnen. Onze stemming gelijkt op ©en tooneclkijker, waardoor men, al naarmate men hem in- of uitschuift, do voorwerpen grooter of kloiner ziet. In den regel kijk ik met onuitsprekelijk ge noegen naar het tooncol, waarop ik nil mijn venster het oog heb. Ilct is een opeenhooping van daken, wier nokken in en door elkander schuiven en waarop hooge schoorsteenen zich vorheffen. Gisteren nog deden zij mij aan de Al lien denken, en ik verheugde mij op de eerste sneeuw, die mij lawines te aanschouwen zou geven. Heden zie ik niets dan pannen en rook pijpen. De duiven hielpen mij bij den arbeid mijner verbeelding, heden zijn zij voor mij niet meer dan vliegende diecn, die de daken hebben uitgekozen voor hun binnenplaats; de rook, die in dunne vlokken opstijgt, doet mij niet denken aan den Vesuvius, maar herinnert mij aan de bezigheden in de keuken, aan het vaten-wasschen. Het telegraaftoestel, dat ik uit de verte op den ouden toren van de Montmartre zie, maakt den indruk van een afschuwelijke galg, die boven de stad is opgericht. Onaangenaam getroffen door wat zij ontmoe ten, vestigen zicdi mijn blikken op het huis tegonover mij. Men kan duidelyk zien, dat in die woning feest gevierd wordt. De bedienden zijn zeer be drijvig; het is hun aan te zien, dat geschenken ontvangen en bezorgd moeten worden. Ik zie den eigenaar in de gang wandelen met de spij tige uitdrukking, door gedwongen edelmoedig heid verwekt, op het gelaat, het aantal bezoe kers neemt toe, de móeste worden gevolgd door bedienden, die bloemen, doozon of speelgoed dragen. Plotseling wordt het groote hek wijd open geworpeneen nieuw rijtuig, door twee raspaarden getrokken, houdt stil. Dat zijn ze ker de geschenken, door don echtgenoot aan de meesteres dee huizes aangeboden, want zij zelve treedt naar buiten om zo te bezichtigen. Zij stijgt woldra in, vergezeld door een meisje in kant, veeren en fluweel gedost ©n beladen met geschonken, die zij gaat uitdoelen. Het portier wordt dichtgeslagen, do raampjes opgehaald, het rijtuig vertrekt. Zoo wisselen allen heden gelukwenschen en goede gaven, ik alleen heb niet9 te geven en niets te ontvangen. Arme, eenzame man I Ik ken zelfa niemand, wien ik gaarne iets zou geven. Mijn geluk- en zegenn enschen gelden dus allen onbkenden vrienden, verloren in die me nigte, welke aan mijn voeten woelt! Aan u in de eerste plaats, kluizenaars der stad, wie dood en armoede midden in het ge woel van de wereld hebben afgescheiden, be klagenswaardige zwoegers, veroordeeld om in ellende en eenzaamheid het dagelijksoh brood te eten, en die God gespeend heeft van liefde en vriendschap. Aan u, gevoelige droomers, die door het leven gaat met den blik op de een of andere schit terende ster, mot onverschilligheid op de rijke oogsten der werkelijkheid tredend. Aan u, brave huisvaders, die dos nachts doorwerkt om uw gezin te kunnen onderhou den; arme weduwen, die schreiende bij do wieg zitten te arboiden; eerzuchtige jongelieden, die zich een weg wilt banen door het loven om langs dien weg eon uitverkoren vrouw te voe ren; aan u allen, dappcro soldaten in den strijd om het bestaan! Aan u eindelijk, welke uw titel of uw naam moge zijnaan u, die het schoone bemintdie lijdt met hen, die lijden, die door de wereld gaat gelijk de symbolische maagd van Byzan tium, met de armen uitgestrekt als om het gansche menschdom beschermend te omvatten 1 Hier word ik gestoord door een druk, luid, aanhoudend getjilp. Ik zie opvoor mijn venster zitten tal van musschen, die het brood oppikken, dat ik gedachteloos op het dak heb gekruimeld. Bij dit tooneel dringt een zonnestraal in mijn droevig gemoed door. Ik vergiste mij, toen ik straks zeido, dat ik niets te geven haddank zij mij, hebben ook de menschen het Nieuw jaarsgeschenk. 's Middags. Er wordt aan mijn deur geklopt. Een arm meisje treedt binnen en noemt mij bij mijn naam. Ik herken haar eerst niet, maar ze kijkt mij aanglimlachtA, het is Paulette. Maar het ia een jaar geleden sinds ik haar het laatst zag en zij is niet meer dezelfde. Toen was zij een kind, nu is ze een jong meisje. Paulette is mager, bleek, armoedig gekleed, maar ze heeft nog altijd dezelfde openhartige oogen, waarmede ze recht aankijkt, den lie ven mond, die bijna altijd glimlacht, als om uw vriendschap vragend, dezelfde eenigszins verlegen, maar welluidende stem. Paulette is volstrekt niet mooi, zelfs lcelijk, maar ik vind haar bekoorlijk. Misschien ligt daarvan de oorzaak minder bij haar dan bij mij. Aan Paulette zijn voor mij zeer aangename herinneringen verbonden. Er was een groot feest. De monumenten wa ren geïllumineerd, duizenden guirlandes wie gelden in do avondlucht heen en weer, midden op hot Champ de Mars werd een prachtig vuur werk afgestoken. Plotseling ontstc-nd door een onbegrijpelijke oorzaak een paniek onder het volk, dat als razend tegen elkaar opdrong, schreeuwend, krijtend, de zwakken geraken van de been en het volk vertreedt hen onder den voet. Als door een wonder buiten het gedrang gekomen, verwijder ik mij, toen de angstkreten van eon kind mij terug deden keoren en mij op- niuw begeven in dien chaos van menschen. Na ongelooflijke moeite haal ik met levensgevaar Paulette er uit te voorschijn. Dit is nu twee jaar geleden. Ik had de klei ne slechts met lange tusschenpoozen weerge zien en haar bijna vergoten, maar Paulette heeft hot sterke geheugen, dat aan goede har ten eigen is. Op Nieuwjaarsdag komt zij mij haar gelukwenaohen breugon en een pot bloeien de violieren. Zij zelve heeft die plant gekweekt en verzorgd; het is iets, dat haar geheel toe behoort, want zij is verkregen door baar zorg en geduld. De violier staat in een gewonen bloempot, maar Paulette is kartonneerster en heeft er een gekleurde chasso-pot voor gemaakt. De ornamenten daarop konden fraaier wezen, maar er spreekt de goede wil uit. Dit onverwacht geschenk, de blos van verle genheid op het gelaat van het meisje, haar sta melend uitgebrachte wenschen, scheurde gelijk een zonnestraal de zwarte wolk vaneen, die mijn ziel verduisterde, mijn stemming, die do sombere avondtint CuCeg, kleurt zich plotseling met do neerlijksto Lchtroode verven van den dageraad. Ik goef Paulette een stoel en onder vraag haar opgewekt. Do kleine uatwooidt orrst met enkele woor den, maar weldra i ijn de rollen verwisseld, en ben ik het, cLo haar v-vhalen met vragen on derbreek. Het mme kind leidt een droevig le ven. Sinds lang is zij wees on woont met haar broertje en zusje bij een oude grootmoeder, die hen in armoede gr^otbrengt, zooals zij zelve zegt. Paulette helpt htar reeds bij het karton- neoren, haar zusje Perrine begint al aardig te naaien cn Henri is leerjongen op een drukkerij. Alles zou goed gaan, als er niet herhaaldelijk tegenspoeden kwamen, als de kleeren niet sle ten, als de eetlust niet zoo groot was, als do winter hen niet verplichtte licht te koopen, Paulette klaagt er ever, dat de kaars zoo kort brandt en dat het heut zoo duur is. De stook plaats van hun dakkamertje is zoo groot, dat een takkenbos zooveol is ris een lucifer, ook is ze zoo dicht bij hot dak, dat de regen er dooi naar binnen komt en dat zij 's winters niets geen warmte geeft. Zij stoken er daarom maar niet meer in en bepalen zich -et een pot met vuur, waarop zij eten koiccn. Grootmoeder heeft wel gedacht over een kacheltje, dat bij den oudroest op de benedenverdieping te koop was, maar de man vroeg c-r zeven franken voor en de tijden zijn van dim aard, dat men zicb een dorgel ,ko uitgave niet veroorloven mag. Het gezin heeft daarom besïoten mot zuinig heid koude te Jijden. Terwijl Paulette spreekt, voel ik mijn neer slachtigheid verdwijnen. De eerste vertrouwelijke modedoclingon van do kleine kartonneerde^ hebben een wensch in mij doen ontwaken, die zich weldra tot een plan gevormd heeft. Ik vraag haar wat zij thans gaat doen, en ze ver telt me, dat, als zij bij mij geweest is, zo met haur broertje en zusje en baar grootmoeder, de klanten moet gaan ezoekon, aan wie zij le veren. Mijn besluit is genomon ik zeg aan 1 ei land, dat ik in den avond eens bij hen aan zal loopen, en daarna otuur ik haar, nogmaals be dankend, weg. De violier staat voor mijn open venster, waar zij door een zonr-istraal verwelkomd wordt. De vogels tjilpen, do horizon is holder- der geworden, en het weer, dat zich eerst zoo treurig liet aanzien, belooft prachtig te wor den. Zingend beweeg ik mij in mijn kamer op en neer; haastig kleed ik mij aan en ga uit. Drie uren. Ik heb alles met mijn buurman, den schoorsteenveger, aïgcoprokenhij maakt een oud kacheltje, dat hij op zij had gezet, in ordo en belooft mij, dat het weer zoo goed als nieuw zal worden. Om vijf uren moeten we bij de grootmoeder van Paulette zijn om heb te zetten. Middornacht. Alles is prachtig afgeloopen» Op het genoemdo uur bevond ik mij in de wo»; ning der oude kartonneerster, die nog niet wat teruggekeerd. Mijn schoorsteenveger heeft bei kacheltje gezet, terwijl ik onder den grooteai schoorsteen een dozijn takkenbossen van mijn eigen wintervoorraad heb opgestapeld. Ik ml mo verwarmen door heen en weer loopen, of wat vroegor naar bed gaan. Ieder geluid, dat ik op de trap hoorde, deed mijn hart sneller kloppen; ik was bang, dat men mij liet genot der verrassing zou beder-, ven. Maar neen, al es kwam in orde, de kachel snorde weldra, de kleine lamp stond op de ta fel en wierp een nacht licht om zich heen en het oliekruikjs was naar een hoekje verbannen- Toen do schoorsteenveger vertrokken was, ver anderde n :n vrees, dat men mij ontijdig over vallen zou, in ongeduld over hot lango weg blijven. Eindelijk vernam kinderstemmen. Do deur werd geopend en zij traden binnen. Allen bleven met een uitroep van verbazing staan. Bij hot zien van de kachel, de lamp cn den bezoeker, die als een toovcnaar te midden van doze wonderen stond, deinsden zij bijna ver schrikt terug. Paulette begreep het eerste wat er gebeurd was. De grootmoeder, die minder snel do trappen was opgeklommen, verscheen nu ook, en alles werd uitgelegd. Welk een vreugde, welk een dankbaarheid Maar daarmede waren de verrassingen nog niet achter den rug. Het jongste zusje opendo do aschlade der kachel en ontdekte kastanjes, die lagen te knetteren; grootmoeder vond do flesscben appelwijn, welke op het kastje ge rangschikt stonden, cu uit een papier, dat ik tot nu tee verborgen had, haalde men een ge droogde ossetong, een stuk boter en verach brood Nu ging de verbazing in sprakeloozo bewon dering over. Het kleine gezin had nog nooit zulk een feestmaal bijgewoond I De tafel werd gedekt, allen namen plaats en smulden. Het is een heerlijk feest geweest, waaraan ieder liet zijne heeft bijgedragen. Ik had slechts voor het oten gezorgdde kartonneerster cn de kin deren brachten do vroolijkboid aan. Welk een schaterend gelach zonder reden ging soms op! Hoevole vragen werden gedaan zonder dat op antwoord gewacht word; koevele antwoorden werden gegeven, die op geen en kele der vragen sloegen. De oude vrouw deelde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1902 | | pagina 1