LÊtDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 18 DECEMBER. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
De Tweelingbroeders.
Tf o. 12829
Anno 1901.
Onder het hoofd Ongezonde toestanden"
'bevat Het Nieuw* van den Dag het volgende
Artikel
1 Op het gebied van Hoogere Burger
school en Gymnasium heerschen on
gezonde toestanden. Wie hot niet gelooft,
■werpe eens een blik op de kleurlooze en ver
moeide gelaatstrekken»onzer hoogere burgers
cn gymnasiasten; neme eens kennis van het
toenemen der zenuwziekten onder de jeugd
van 1220 jaren; vrage eens: hoeveel van
i elke honderd, die op grond van een afgelegd
examen tot hoogere burgerschool of gymna
sium werden toegelaten, in den normalen
tijd, dat is na vijf en zes jaren, het eind-exa-
imen aflegden met goed gevolg; welk percent
daarvoor langer voorbereiding behoefde en
welk percent onderweg bezweek.
1 Die percenten zijn niet normaal,
i Het is waar: sommige docenten verzachten
j'door het inzicht van hun hart, wat dwaze
'wetten hun opleggen. Sommige docenteD
hebben van nature het inzicht, dat een
'mensch toch wel geleerde worden kan, al
heeft hij niet voor alle vakken een voldoen 1
cijfer. Maar er rijn docenten, die dat inzicht
niet hebben.
Er rijn docenten, bekwaam en ijverig en
Consciëntieus, i_aar zielkundig onbeholpen
als de onderwijswetten, tot welker letterlijke
betrachting zij zich vernedcre-, die fijn ge
organiseerde, met phantasie dat hemelge
schenk begaafden, d en verdrinken, en
aan gewoon aangelegden, die gemakkelijk
loopen in het i, cel, en die dus het minst
vergen van des onderwijzers inspanning en
«ienersblik, de eerste plaatsen schonken.
De toestand is abnormaal.
Er is overlading en overdrijving cn gebrek
aan paedagogische opleiding van aanstaan
de docenten.
Wat is een examen t
Luister naar hetgeen een hoogst geacht
deskundige, de Utrechtsche hoogleeraar Yau
Vliet, van examens heeft gezegd: ,,M-*n
heeft er te weinig rekening mee gehouden,
dat het kind, evenals de mensch en ten slotte
al het bestaande, niet is, maar wordt;
dat het kind van morgen niet meer dat
ijran heden is;
dat de indrukken, populair tespr<>keni
elkaar verdringen, en ,,dat men niet mag
:yergen, dat h'e tgedurende een langer tijds
verloop opgenomene, op een gegeven oogen-
blik feilloos worde weergegeven."
Men heeft er niet genoeg over nagedacht,
hoe feilbaar als krachtmeter een exa-mer^ is,
hoe veel het vergt niet slechts van den exa
minandus, maar ook van den examinator
Het treft mij steeds hoe mijn eigen leerlin
gen, onder de meest gunstige omstandighe-
jden, op de meest humane wijze in tegenwoor
digheid van vier of vijf hun sinds jaren be
kende hoogleoraren ondervraagd, do heer-
Bchappij over zichzelf verliezen, ja, hoe die
zelfde personen, vaak reeds belangrijke be
trokkingen beklecdend, waarin zij met goeden
uitslag aan veel hooger eischem voldoen, op
een zoogenaamd tentamen, een voorloopïg
examen voor den examinator alleen afgelegd,
'diezelfde physische en psychische verschijnse
len vertoonen. Deze waarneming is voor mij
het beste bewijs, dat men de examina, al zul
len ze niet licht kunnen worden gemist, toch
-tot het onvermijdelijke moet beperken."
Beperken. Maar onze jongelingschap
heeft zoolang zij Hooge-re Burgerschool of
Gymnasium bezoekt, elke zes weken een
examen af te leggen. Vol vertrouwen doen
.wij aan eiken medicus de vraag, of het ze-
'ïiuwgestel van een j^ngmensch op zulk een
^Voortdurend scherp-gczet-worden berekend
'Is. Wij gelooven niet, dat er een deskundige
iin Nederland gevonden wordt, die deze
'„vraag toestemmend zal beantwoorden.
Men beweert, dat er ;:een overlading is.
*Men houdt vol, dat zelfs de middelmatig
aangelegde, zoo hij van den aanvang af
knaar geregeld twee drie uren daags tbuis
arbeidt, zonder bezwaar de lessen regelmatig
yolgen kan.
Wij aanvaarden die bewering, miar voe
gen er onmiddellijk aan toe: wie bij den jon
geling van twaalf tot achttien jaren de wils
kracht vooronderstelt, voor die regelmaat
noodig, vooronderstelt meer dan hij mag.
Minder uren, minder uren achtereen, min
der leerstof, dat is voor de twee soorten van
onderwijs, die wij bespreken, eerste eisch.
Meer vakken in handen van denzelfden on
derwijzer is tweede eisch, maar die even drin
gend is.
Derde eisch, maar onuitstelbaar als eisch
twee en een, is: onderwijs in de opvoed
kunde, in de methodiek, in uc practische
zielkunde aan allen, die beroepbaar woi-.en
als docent. Er zijn geboren artisten. Er zijn
dan ook geboren onderwijzen onder het
korps der docenten. Maar hun uitstekend
heid hebben zij niet aan een Nederlandsche
wet, niet aan door den Staat gegeven on
derwijs te danken. Dat vier Latijnsche ver
voegingen met de Hollandsche vertaling er
bij, wegens rechts loopen in plaats van
links, aan een leerling of leerlinge van acht
tien jaar als strafwerk gegeven kunnen wor
den dat weet iedereen. Maar dat op deze
wijze een ziel niet classiek wordt gevormd,
elk gezond beginsel van straf onbeschaamd
met voeten wordt getreden, dat dusdanige
opvatting van de opvoeding niet behoort
tot de schoonheid eener gestelijke weTeld, d&t
wordt in Nederland niet opzettelijk onder
wezen. En wijl zulke dingen gebeuren, is het
toch noodig, dat het smakelooze er van wor
de geopenbaard aan jongelieden, die later
als leeraar of rector de macht bezitten tot
het bedrijven van zulk onwaardig spel.
Er is een verecniging opgericht om den
toestand te verbeteren. Wij komen op die
vereeniging en op het onderwerp zrif terug.
Uit Eet Huisgezin is het volgende overge
nomen betreffende invoerrechten op
kaas:
In de tarief herziening, thans bij den
Duitschen Rijkedag aanhangig, wordt voor
gesteld het invoerrecht op kaas, nu 20 Mark
per 100 K.G., te brengen op 30 Mark.
Daartegen rijn hier te lande stemmen op
gegaan en een groot aantal belanghebbenden
bij den kaasuitvoer naar Duitschland heb
ben zich tot onzen Minister van Buiten-
landsche Zaken gewend, cm diens tusschen-
komst te verzoeken.
Nu weten wij vooruit, dat die tusschen -
kom6t, zoo ze al verleend wordt, niets zal
geven. Duitschland, en de andere rijken
evenzoo, kijken naar hun schatkist en naar
do belangen van hun handel en nijverheid.
Welnu, laat Nederland dat voorbeeld vol
gen en het ook doen I Wij hoeven toch niet
altijd voor Joris Goedbloed te spelen en de
belangen van de eigen ingezetenen bij die
van den vreemdeling achter te stellen.
Ons eigen land met vreemde producten
overstroomd en den togang tot het buiten
land voor onzen uitvoer steeds meer belem
merd en bemoeilijkt, dat zijn de results
ten onzer handelspolitiek.
Zelfs zij, die van protectie gruwen, moe
ten toch eindelijk de noodzakelijkheid van
het ,,leer om leer" gaan inzien en althans
tot het nemen van représaillemaatregel^n
bereid zijn.
Wat zeggen de heeren van het Vrije Ruil
verkeer wel van den door Duitschland voor
gestelden maatregel? Ze zullen er wel het
eerbiedwaardig hoofd over schudden, en
Prof. d'Aulnis zal wel van oordeel zijn, dat
het past in het kader zijner doctrine; maar
blijven zij desalniettemin van mecning, dat
Nederland maar berusten moet, weer berus
ten en straks opnieuw berusten?
De Nederlander zegt:
Wij danken De Standaarddat zij, hetgeen
wij over ,,den Minister van Justitie cn de
doodstraf" schreven, overnam.
Ziehier haar antwoord:
Misschien ligt net aan ons, maar deze
toelichting maakt onze dwaling niet dui
delijk.
In de eerste plaats wisten wij wel, dat De
Nederlander om opportunitcitsredenen niet
is voor de weder-invoering van de doodstraf;
maar het was ons tot heden onbekend, dat
de redactie nu ook den Minister van Justi
tie zal nazeggen, dat de uitdrukking van mr.
Lucasse: ,,de doodstraf is de kroon op ons
strafstelsel" getuigt tegen den goeden smaak.
In de tweede plaats hebben wij ons niet af
te vragen, van welke bedoelingen de heeren
uitgingen, die belust waren met de eind
redactie van ons Program, maar hebben v»
alleen rekening te houden met onze eigen
beginselen, die ten opzichte van de doodstraf
steeds door eD Standaard zijn voorgestaan.
En in de derde plaats vatten wij de ver
plichting tot wederinvoering niet zóó op,
dat met de omstandigheden, waaronder onz»?
mannen in een Kabinet optreden, geen reke
ning zou worden gehouden. Uitdrukkelijk
zeiden we, dat de doodstraf voor dit c o a-
1 i t i e-Kabinet een open quaestie is.
Als zoodanig knnnen wij dan ook geheel on
derschrijven art. 13 van ons Program, dat
in straf ziet herstel van de geschonden ge
rechtigheid. Desnoods door de doodstraf,
waartoe het recht in beginsel aan de Over
heid toekomt".
Ten slotte: dat de vrij-antirevolutionaire
partij zich over dit punt nog niet heeft uit
gesproken, vernemen we met belangstelling.
Maar dat de antirevolutionaire partij
tot 1897 ten opzichte van do doodstraf op
hetzelfde standpunt heeft gestaan als de Mi
nister van Justitie, moeten wij zoo stellig
mogelijk betwisten.
Dat is een dwaling van De Nederlander
Een paar opmerkingen nog, zegt De Ne
derlander.
Wij hebben den Minister van Justitie niet
nagezegd, dat de uitdrukking van mr. Lu
casse betreffende doodstraf en kroon getuigt
tegen den goeden smaak. Daarover lieten wij
ons niet uit. Maar het is ook onbillijk den
Minister zijn opmerking te verwijten, nadat
deze bewindsman openlijk en duidelijk ver
klaard heeft de bedoeling van den heer L.
te hebben misverstaan, en dat hij bij hetgeen
hij gezegd heeft betreffende de door mr. L.
gebezigde vergelijking „verder is gegaan dan
hij nu voor zijn verantwoording zou willen
blijven nemen". Vermoedelijk is dat De
Standaard ontgaan.
In de tweede plaats veroorloven wij ons op
te merken, dat De Standaard gewezen had op
het verschil van gevoelen tüsscheoi de anti
revolutionaire partij en den Mi
nister; niet tusschen De Standaard en hem.
Wij hebben dus rekening te houden met het
program van beginselen der a.-r. partij; niet
met de artikelen van Dc Standaard.
Wat het slotwoord aangaat, gaarne zul
len wij onze dwaling erkennen, zoodra Dc
Standaard ons aantoont wanneer dan, vóór
1897, de in 1879 ingeslagen koers is gewijzigd.
In de rubriek „Leidsch kleingoed", in De
Residentiebode, samengesteld en onderteekend
door den zeereerw. heer P. M. Bots, R. K.
pr. te Leiden, komt o. m. het volgende voor
Van tijd tot tyd genieten vele lieden te
Leiden het genoegen, een pennevrucht thuis
te kragen van den lieer Heemskerk, oüd-
landbouwer te Hazerswoude. Dit geschrift
heet Ons Streven en verschijnt tegenwoordig,
op onbepaalde tydon, als brochure. Het laatst
verschenen nomraer trekt geducht van leer
tegen verschillende zaken der practyk, zooals
een korte opgave van den inhoud reeds zal
doen gissen. De drie punten dan van dien
inhoud luiden als volgt:
lo. Over het maken en keuren van Mar
garine-boter.
2o. Over de vleeschkouring, in 't bijzonder
die der groote steden.
3o. Over de veeartsen, die, enz., onz.
Het gaat in heel die brochure als van dik
hout zaagt men planken, en vooral de be
handeling van het derde punt zoude onder-
geteekende niet gaarne, zooals het in die
brochure uitgewerkt wordt, voor zijn r^oning
nemen. Het tweede zoude iets beter gaan,
omdat het citaat van een Duitsch professor,
betreffende de on besmettelijkheid der parel-
ziekte in de koe, waarlijk spijkers met koppen
slaat. Maar vooral op het eerste punt willen
wij onzen vriend Heemskerk wel de hand
geven. Neen, ik zie niet in, dat er principieel
geen margarine zoude mogen zijn, maar
Heemskerk heeft geiyk, dat er tegen het
knoeien met de vetten in deze kuustboter,
streng dient gewaakt. Niet alle boterzaken
toch zoeken zóó loyaal het daglicht en het
onderzoek als do botertrein, welken men vaak
des zomers in De Residentiebode ziet afge
beeld, maar men heeft fabrikanten van slechte
margarine, welke den goeden en eerleken
margarino handel te na komen. En, of nu
zulk goedje niet te Lelden eens verkocht
wordt? Ja, vrienden, hoort eene naar het vol
gende geval:
Op Lelden8 Haarlemmerstraat stalden
onlangs twee winkeliers, de o** koopman in
etenswaren, de ander in oliën en vet, naast
elkander, hun artikelen uit. En zie, nu stond
in den comestibles winkel te koopeen pond
boter van.... twaalf centen, en 7lak daar
naast stond, in buurmans winkel, een doos
met een pond wagensmeer voorvijftien
centen! En het ergste was, dat toen zeker
huisschilder den winkel van den man der
oliën was binnengegaan en aldaar, schertsend,
zeide: „Vraagt gij drie stuivers voor wagon-
smeer, terwijl uw buurman maar twaalf
centen voor boter vraagt?" de aangesprokene
in alle oprechtheid zeide: „Heusch, ik kan hot
niet minder doen, want buurman verdient op
zijn boter nog veel meer dan ik verdien op
mijn wagensmeer f'
Boeren, burgers en buitenlui, spiegelt u aan
deze les der vettigheón en aan de wenken
van vader Heemskerk. Koopt, desverkiezend9,
margarine, want waarom zoude er uit goede
vetstoffen geen edel voedsel te maken zijn?
Doch riet toch wel uit, bij wien gij u ver
voegt.
En dan, men kan immers wel dansen, zegt
het spreekwoord, al danst men~niet met de
bruid. Reuzel of olijfolie zijn waarlik ook
geon slechte zaken by bet brood of by de visch l
De Stichlsche Courant is niet al te best
tevreden over het begrootingsd ebat,
dat, van de zyde dor Kamerleden, beneden
haar verwachting is gebleven:
Zeker, er waren voortreffelyke redevoeringen,
keurig van vorm en degeiyk van inhoud.
Maar de indruk, dien het geheel der
debatten achterliet, was voor ons een be
vredigende.
Waaraan dit lag valt raoeiiyk te beslissen.
Het groot aantal sprekers, een vyf-en-twintig-
tal, die achter elkander het woord voerden,
meerendeels natuurlijk met vooraf gereedge
maakte redevoeringen, zoojat de een met don
ander hoegenaamd geen verband had, heeft
zeer zeker daartoe bygedragen.
Op die wyze is eigeniyk van ordeiyk be
raadslagen geen sprake en wordt het ten slotte
een chaos, waarin echter geen orde meer valt
to erkennen.
Naar onze opvatting behoorde bij'de algo-
meeno debatten over do staatsbegrooting van
iedere party slechts éón spreker op te treden
om het standpunt zyner party tegenover de
Regeering uiteen te zetten en haar wenschen
en verlangens te vertolken.
Op die wijze zou liet aantal sprekers tot
een 10 tal kunnen zyn beperkt en zou,het
debat aan boteekenis zeer zeker veel gewonnen
hebben.
Nu was het soms een doelloos gescher-
mutsol.
Doch al lieten de debatten ons ook onbe
vredigd, de houding der Regeering heeft dit
dubbel vergoed.
Het Kabinet heeft zeer beslist positie geko
zen als een Ministerio, dat op do Rechter
zijde wil steunen.
Natuurlyk zal ook steun van de overzijde
gaarne worden aanvaard, golyk die dan ook,
voor zoover „de "neutrale zóne" reikt, reeds
is toegezegd wat ongotwyfeld moet worden
gewaardeerd.
Maar overigens heeft de Regeering beslist
en krachtig verklaard, dat zy wil optrekken
onder de Christeiyke banier. Zy denkt
er geon oogenblik aan, om hetzy ter wille
van do oud-liberalen van het type van de
heeren Mees en Tydomari, lietzy ten behoeve
van de vryzinnig democraten, als wier woord
voerder de heer Dfucker optrad, die banier
op te rollen.
Steun wil zy gaarne aanvaarden, met do
gevoelens ook der linkerzijde zooveel mogeiyk
rekening houden, maar als ten slotte gekozen
moet worden tusschen het Christeiyk beginsel
en dat der linkerzyde, zal -de keuze geen
oogenblik Iwyfelachtig zyn.
De Stichtsclie brengt dan verder lof aan den
Minister van Binnenlandsche Zaken, een lof,
die trouwens ook in de pers van de tegen
partij wordt gevonden.
Om óón voorbeeld te noemen nemen wij
uit De Nieuwe Courant deze regels over het
debat met de sociaal-democraten:
Niettemin ontkende do heer Schaper beslist,
dat voor Christenen, of liever „geloovigen",
in de sociaal-democratische party geen plaats
zou zyn. Dit is een brandende quaestie, welk®
by de verkiezingen vele gemoederen in bewe
ging gebracht heeft. Er is een uitspraak,
wy meenen van den heer Troelstra, maar
althans van een der leiders dat de socia
listische propagandisten maar eerst de werk-,
lieden voor hun stoffelyke belangen warm
moeten maken en niet aan hun geloof komen;
als de party hen zoo eenmaal gewonnen heeft,
dan volgt de rest vanzelf. Met een aanhaling
uit het voorwoord tot de tweede uitgave van
Marx' Das Kapilal toonde nu dr. Kuyper
aan, dat, aangezien het ongeloof met wezen en
natuur zelf der sociaal democratische leer
samenhangt, een „geloovige" sociaal democraat
e'en onbestaanbaar iets moet worden geacht.
De heer Schaper was in zyn poging, om zich
van het bovengemelde citaat los te maken,
niet gelukkig, daar Marx wion dr. Kuyper
al de hem toekomende eer gaf van het socia
lisme van utopie tot weldoordacht systeem te
hebbon gevormd zelf heeft verklaard in dat
citaat een treffend juiste schildering Van zyn
methode te erkennen. De afgevaardigde uit
Appingedain trachtte zich uit den iorschen
greep van zyn tegenstander los te wringen,
door voor Marx' dwingende leer do stelling in
de plaats te zetten, dat de ideeën onder
den invloed staan van de stoffelyke (econo
mische) verhoudingen der verschillende tyden
on dat dit niets te maken heeft met do vraag
omtrent het bestaan van God. trfaar dr. Kuyper
liet de volmondige erkenning volgen, dat wer
kelijk aan dien (uitleiaard beperkten) invloed
der stoffelyke verhoudingen tot voor kort niet
genoeg aandacht was geschonken, maar dat
wat hem en anderen van do sociaal demo
craten principieel scheidt, is, dat zy het ideöolo
leven als uitvloeisel van die vorhou-
dingon beschouwen en dus ontkennen do
„spontane energie van het geestelyk leven."
Met die ontkenning nu was Chnsteiyk goloof
volstrekt onvereenigbaar.
Dit was een schitterend debat, waarin beide
partyen een buitengewone slagvaardigheid
vertoonden, maar waaruit dr. Kuyj.or geheel
als overwinnaar te voorschyn trad. Hot Looide
de Kamer zoodanig, dat zy eon motie tot
sluiting der beraadslagingen, hoewel do tyd
drong, met groote meerderhoid (4721)
verwierp; byna de gansche linkerzijde en het
meer democratische gedeelte van rechts sleuid.Q
tegen.
Trausvaal cn Oriinje-VrlJstJiat.
Zaterdagavond gaf de scholierenclub „Het
Goede Doel" te Nytpegen een welgeslaagde
uitvoering, ten bate van de vrouwenkampen
in Zuid-Afrika. De opbrongst beliep ongovoer
f 325. De heer B. ter Haar Bzn. had voor
die gelegenheid de volgende dichtregels go-
schreven
Aan de Boerenvrouwen I
Hoe scbc.-p eeu doornenkroon van onverdiende t.mart
Omringt uw buigend hoofd, o cedle lSjcrcuvroirve!
Waar zag de wereld ooit do weerga vau uw trouwe
Aan gade, kroost eu volk, die 't vreeslijkst lijden tart?
Stortte ooit een vrouwenoog zoo bittre bark-tranen
Aid gij, die 't levenslicht io 'toog uws kiodd ziet tauen
En 'l eindelijk, half bewust, als lijk ia de arrnen houdt.
Terwijl uw dappre ga, die willig bloed eu leven
Der vrijheid van uw land teu offer heeft gegeven,
Ver vau u neerligt atijf en koud?
liet is ons niet gegund, helaas 1 voor u te strijden;
Al wat we kunueu doen, is met u bidden, lijden.
Of nceu,... een heerlijk werk viudt onze haud tc doen!
Verjaag' ze uw vijand niet, ze mag door liefdedaden
Uw diepgewonde ziel vau zoeteu troost verzaden,
Opdat gij pal blijft staan, hoe 'a levens stormen wofia.
Dr. H. P. N. Muller ontving van den heer
X te Amsterdam, een gift van f 1000 voor
de vrouwen en kinderen in de concentratie
kampen.
Vyf Utrechtsche studenten - de heeren P.
Wolterson, H. A. Gerretsen, M. A. van Andel,
J. J. de Vries en G. F. Merz willen een
volkspetitionnement aan den gang maken om
instemming te beluigen met do motie-Van
Kol: „De Kamer verzoekt de Regeeriug,
maatregelen te beramen om met goedkeuring
der Engelsche regeering vrouwen en kinderen
uit de concentratiekampen naar elders over
te brengen." Zy stellen zich voor, daartoe
allerwegen adressen ter teekening neer te
leggen.
In de „New-York Times" van 1 dezer
schryft ds. Herman van Broekhuizen een uit-
voerigen brief om aan te toonen, dat hy wel
degeiyk gerechtigd was sommige Engelsche
14)
„Je hebt geiyk," zei de arme vrouw, en ze
jborg het gelaat in de handen. „Ik mag er
jniet aan denken. Maar als ik hem eens kon
{zien, hem een enkel woord zenden, om te
(verzekeren, dat myn hart hem nog trouw is.
'Aiyn Stephen I Wat kan ik doen? Wat?"
j Niet by machte, haar aandoening te be
dwingen, verliet zy het vertrek en ging naar
jhaar eigen kamer. Daar wierp zy zich op de
jknieGn, hief de handen ten hemel en stortte
'haar hart uit in een gebed. Zy smeekte, dat
jGod haar een weg zou wyzen om haar echt
genoot, dien zy liefhad met geheel haar hart,
Icog eens te zien, eer zy stierf.
IX.
Stephen Alison had zich aangemeld by den
Chef van het politiebureau in King's Cross,
en na onderzoek had men genoegen genomen
inet zyn verontschuldiging. Hy werd ongemoeid
gelaten, met de vermaning, later boter op
izyn tyd te passen. Hy had niet gerept over
jzyn voornemen, naar Amerika te gaan; hy
'achtte het raadzaam, eerst het plan goed vast
te stellen, alvorens er vaa te reppen tegen
over de autoriteiten.
Toen hy het politiebureau verliet, was hy
'bleek en beefde. Een nieuw gevoel van ver-
'uodering had zich van hem meester gemaakt;
(deze formaliteit herinnerde hem, dat hfl nog
'biet geheel vry was, als anderen; dat hy
nog gebukt ging onder de gevolgen van zyn
vonnis.
Hy zag om zich hoen, of ook iemand hem
opmerkte en raadde, wat hy in het bureau
had gedaan. Eerst eon paar straten verder
kreeg hy zyn zelfvertrouwen weer, doch hy
was nog weinig op zyn gemak; de gedachte,
dat hy elke maand, zoolang hy in Engeland
bleef, naar een politiebureau zou moeten gaan,
als een misdadiger, kwelde hem. Er was in
zyn hoofd geen gedachte aan eenig kwaad;
hy had geboet-voor zyn schuld, en hy vond
het een monsterachtige onrechtvaardigheid,
dat zyn ontslag slechts voorwaardeiyk was.
In sombere stemming wandelde hy voort
tot Kelly's boekhandel, en eerst, toen hy een
brief ontving, goadresseerd„Stephen Alison
Esq.", leefde hy een beetje op. Die beleefd-
heidstitel was een erkenning van zyn vroegere
positie als fatsoeniyk man.
Zoodra hy uit den winkel was, opende hy
den brief, vol ongeduld. Hy verwachtte een
chèque te vinden en was teleurgesteld, toen
hy zag, dat er siechts een kort briefje in de
enveloppe stak.
Het luidde:
„Waarde Alison!
Ik heb myn particulier adres boven dit
briefje gezet. Kom daarheen; ik zou je
graag oen paar minuten willen spreken.
Je moest bever je ouden naam niet noemen,
daar enkele lui in myn huis, die op de
hoogte zyn met de renbaan-zaken, dien
zouden herkennen. Ook voor de zaak,
welke ik je heb voor te stellen, is het
beter, den ouden naam te laten schieten.
Meld je maar aan als Stephens.
Je toegenegen
J. D."
Stephen Alison stak znchtend het briefje
in zyn zak. Het denkbeeld, dat hy by een
bezoek aan den man, die even schuldig was
als hijzelf en dien hy feitoiyk gespaard had,
zyn naam moest verbergen, bracht hem weer
sterk onder den indruk van zyn ongelukkig
noodlot.
Maar misschien had Darvell geiyk, dacht
hy. Er waren hondorden menschen, die by
den naam Stephen Alison terstond zouden
denkon aan het beruchte renbaan-schandaal.
Ja, Darvell had geiyk. Hy zou zyn ouden
makker bezoeken onder een naam, die geen
enkeie herinnering kon doon ontwaken..
Darvell begon heel omzichtig zijn plannen
te ontwikkelen. Het voorstel, dat hy had te
doen, was niet van dien aard, dat men er
maar plompweg mee voor den dag kon komen,
zelfs niet onder schurken, die tot alles in
staat waren.
Alison was een fatsoeniyk man en was
eeriyk gebleven, tot het verlies van zyn
fortuin en een verkeerde opvatting van zyn
plichten jegens vrouw en kind hem in de
verzoeking hadden gebracht, den stryd tegen
zyn lot te aanvaarden met ongeoorloofde
wapenen.
Darvell begon met hem te vertellen, dat
hy heel graag aan zyn ouden kameraad de
honderd pond zou betalen, welke hy hem
schuldig was, maar dat hy ongelukkig op
dit oogenblik zelf wat in verlegenheid zat.
Stephens gelaat betrok, toen hy deze ver
ontschuldiging hoorde. Hy kende Darvell ge
noeg om te weten, dat deze al het mogelyke zou
doen, om aan zyn verplichtingen te ontkomen.
„Maar je moet my iets geven 1" riep hy
uit. „Ik ben er wanhopig aan toe. Ik kan
niet bedelen, en ala Ik om een betrekking
vraag, dien ik te vertellen, wie ik ben. Ieder,
die my kent, weet. dat ik in de gevangenis
geweest bon. Ik bon dringend om het geld
verlegen, en het komt mij toch toel"
„'tSpyt my, beste kerel; 't spyt my
kolossaal", zei Darvell. „Kan je, terwyl ik
mijn best doe, de honderd pond bijeen te
krjjgen, al vast niet iets van je familie vragen?
Je vrouw woont immers by haar broer aan
huisi Hy heeft toch geld, is 't niet?"
„Ik zou liever sterven dan hun een stuiver
vragen," sprak Alison trotsch. „Je houdt my
toch niet voor zoo laf, dat ik nii myn familie
lastig zou vallen? Ik zou bon besmetten met
de schande, die ik alleen moet dragen."
Darvell zag terstond, dat een deel van zyn
vrees ongegrond was geweest. Hy had ge
meend, dat Alison, irt zyn" wanhoop, door
zyn vrouw een beroep zou doen op zyn
zwager. Als de ex-gevangene die bron voor
zich geopend zag, zou Darvell's voorstel ver
worpen worden; dat gevoelde hy wel. Nu
het niet zoo was, waagde hy het, er mee
voor den dag te komen.
„Wat zou jo met het geld doen, als ik 't
voor jo kon krygon?" vroog Darvell.
„Engeland verlaten; hier bon ik een ge
brandmerkte."
„Stel eens, dat ik je naar Amerika kan
helpen; dat ik je het middel aan do hand
doe, overtocht en onkosten te betalen en
ginds een goed leven te hebbenale reis
genoot van een man, wiens positie jo zal
veroorloven, in de beste gezelschappen te
komen
Stephen stond op; de sombere trek ver
dween van zyn gelaat.
„01" riep hy uit, „laat my dat doen; 't
zal myn behoud zyn."
„'tHangt geheel van jezelf af. Maar....
je dient in de eerste plaats te weten, dat er
eenig gevaar aan verbonden is."
„Gevaar?"
„Ja. Ik zal volmaakt openhartig zyn. De
man, met wien ik je wou laten gaan, is oen
jonge snuiter, die oen mooien naam, maar
geen hersens heeft. Hy is aan het doorhoiion
op een manier, dat er maar óón oind denk
baar isHoe eerder dat eind komt, dos
te beter is het voor ons."
»Ou3?"
„Jaals je mee wilt doen, heb je l®
deelen met my en Gaygoid."
Stephen's gelaat betrok weor.
„Ik begryp je nog niet goed," zei hy. „Wat
moot ik met dien jongen man doen, oui te
„deelen" met jou eu Gaygoid?"
„Dat zal ik je zeggon. Dat jongmeirscli is
lord Charlton, de eenigo zoon van don graaf
van Powiek. Gaygoid heeft hom van tyd tot
tyd geld geleend, onder borgtocht van oen
levensverzekering, groot 20,000 pond. Zyn
lordschap is or dol op, naar hot Kotsgeborgte
te gaan of naar eon andore bergstreek bui
tenslands, om te jagon; hy kan echter geen
reiscompagnon vindon. Ik heb hem gozogd,
dat ik iemand voor hom wist, en ik beb hem
uitgenoodigd om kennis te maken mot myn
vriend Stephens, overmorgen, by een hooron-
diuer hier in huis."
„Dus jo wou, dat ik naar Amerika ging
met dien jongen lord? Maar welke verande
ring brengt dat in jelui kans, do 20,000 pond
te deelen?"
{Wordt vervolgd.)