LÊtDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 18 DECEMBER. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. Feuilleton. De Tweelingbroeders. Tf o. 12829 Anno 1901. Onder het hoofd Ongezonde toestanden" 'bevat Het Nieuw* van den Dag het volgende Artikel 1 Op het gebied van Hoogere Burger school en Gymnasium heerschen on gezonde toestanden. Wie hot niet gelooft, ■werpe eens een blik op de kleurlooze en ver moeide gelaatstrekken»onzer hoogere burgers cn gymnasiasten; neme eens kennis van het toenemen der zenuwziekten onder de jeugd van 1220 jaren; vrage eens: hoeveel van i elke honderd, die op grond van een afgelegd examen tot hoogere burgerschool of gymna sium werden toegelaten, in den normalen tijd, dat is na vijf en zes jaren, het eind-exa- imen aflegden met goed gevolg; welk percent daarvoor langer voorbereiding behoefde en welk percent onderweg bezweek. 1 Die percenten zijn niet normaal, i Het is waar: sommige docenten verzachten j'door het inzicht van hun hart, wat dwaze 'wetten hun opleggen. Sommige docenteD hebben van nature het inzicht, dat een 'mensch toch wel geleerde worden kan, al heeft hij niet voor alle vakken een voldoen 1 cijfer. Maar er rijn docenten, die dat inzicht niet hebben. Er rijn docenten, bekwaam en ijverig en Consciëntieus, i_aar zielkundig onbeholpen als de onderwijswetten, tot welker letterlijke betrachting zij zich vernedcre-, die fijn ge organiseerde, met phantasie dat hemelge schenk begaafden, d en verdrinken, en aan gewoon aangelegden, die gemakkelijk loopen in het i, cel, en die dus het minst vergen van des onderwijzers inspanning en «ienersblik, de eerste plaatsen schonken. De toestand is abnormaal. Er is overlading en overdrijving cn gebrek aan paedagogische opleiding van aanstaan de docenten. Wat is een examen t Luister naar hetgeen een hoogst geacht deskundige, de Utrechtsche hoogleeraar Yau Vliet, van examens heeft gezegd: ,,M-*n heeft er te weinig rekening mee gehouden, dat het kind, evenals de mensch en ten slotte al het bestaande, niet is, maar wordt; dat het kind van morgen niet meer dat ijran heden is; dat de indrukken, populair tespr<>keni elkaar verdringen, en ,,dat men niet mag :yergen, dat h'e tgedurende een langer tijds verloop opgenomene, op een gegeven oogen- blik feilloos worde weergegeven." Men heeft er niet genoeg over nagedacht, hoe feilbaar als krachtmeter een exa-mer^ is, hoe veel het vergt niet slechts van den exa minandus, maar ook van den examinator Het treft mij steeds hoe mijn eigen leerlin gen, onder de meest gunstige omstandighe- jden, op de meest humane wijze in tegenwoor digheid van vier of vijf hun sinds jaren be kende hoogleoraren ondervraagd, do heer- Bchappij over zichzelf verliezen, ja, hoe die zelfde personen, vaak reeds belangrijke be trokkingen beklecdend, waarin zij met goeden uitslag aan veel hooger eischem voldoen, op een zoogenaamd tentamen, een voorloopïg examen voor den examinator alleen afgelegd, 'diezelfde physische en psychische verschijnse len vertoonen. Deze waarneming is voor mij het beste bewijs, dat men de examina, al zul len ze niet licht kunnen worden gemist, toch -tot het onvermijdelijke moet beperken." Beperken. Maar onze jongelingschap heeft zoolang zij Hooge-re Burgerschool of Gymnasium bezoekt, elke zes weken een examen af te leggen. Vol vertrouwen doen .wij aan eiken medicus de vraag, of het ze- 'ïiuwgestel van een j^ngmensch op zulk een ^Voortdurend scherp-gczet-worden berekend 'Is. Wij gelooven niet, dat er een deskundige iin Nederland gevonden wordt, die deze '„vraag toestemmend zal beantwoorden. Men beweert, dat er ;:een overlading is. *Men houdt vol, dat zelfs de middelmatig aangelegde, zoo hij van den aanvang af knaar geregeld twee drie uren daags tbuis arbeidt, zonder bezwaar de lessen regelmatig yolgen kan. Wij aanvaarden die bewering, miar voe gen er onmiddellijk aan toe: wie bij den jon geling van twaalf tot achttien jaren de wils kracht vooronderstelt, voor die regelmaat noodig, vooronderstelt meer dan hij mag. Minder uren, minder uren achtereen, min der leerstof, dat is voor de twee soorten van onderwijs, die wij bespreken, eerste eisch. Meer vakken in handen van denzelfden on derwijzer is tweede eisch, maar die even drin gend is. Derde eisch, maar onuitstelbaar als eisch twee en een, is: onderwijs in de opvoed kunde, in de methodiek, in uc practische zielkunde aan allen, die beroepbaar woi-.en als docent. Er zijn geboren artisten. Er zijn dan ook geboren onderwijzen onder het korps der docenten. Maar hun uitstekend heid hebben zij niet aan een Nederlandsche wet, niet aan door den Staat gegeven on derwijs te danken. Dat vier Latijnsche ver voegingen met de Hollandsche vertaling er bij, wegens rechts loopen in plaats van links, aan een leerling of leerlinge van acht tien jaar als strafwerk gegeven kunnen wor den dat weet iedereen. Maar dat op deze wijze een ziel niet classiek wordt gevormd, elk gezond beginsel van straf onbeschaamd met voeten wordt getreden, dat dusdanige opvatting van de opvoeding niet behoort tot de schoonheid eener gestelijke weTeld, d&t wordt in Nederland niet opzettelijk onder wezen. En wijl zulke dingen gebeuren, is het toch noodig, dat het smakelooze er van wor de geopenbaard aan jongelieden, die later als leeraar of rector de macht bezitten tot het bedrijven van zulk onwaardig spel. Er is een verecniging opgericht om den toestand te verbeteren. Wij komen op die vereeniging en op het onderwerp zrif terug. Uit Eet Huisgezin is het volgende overge nomen betreffende invoerrechten op kaas: In de tarief herziening, thans bij den Duitschen Rijkedag aanhangig, wordt voor gesteld het invoerrecht op kaas, nu 20 Mark per 100 K.G., te brengen op 30 Mark. Daartegen rijn hier te lande stemmen op gegaan en een groot aantal belanghebbenden bij den kaasuitvoer naar Duitschland heb ben zich tot onzen Minister van Buiten- landsche Zaken gewend, cm diens tusschen- komst te verzoeken. Nu weten wij vooruit, dat die tusschen - kom6t, zoo ze al verleend wordt, niets zal geven. Duitschland, en de andere rijken evenzoo, kijken naar hun schatkist en naar do belangen van hun handel en nijverheid. Welnu, laat Nederland dat voorbeeld vol gen en het ook doen I Wij hoeven toch niet altijd voor Joris Goedbloed te spelen en de belangen van de eigen ingezetenen bij die van den vreemdeling achter te stellen. Ons eigen land met vreemde producten overstroomd en den togang tot het buiten land voor onzen uitvoer steeds meer belem merd en bemoeilijkt, dat zijn de results ten onzer handelspolitiek. Zelfs zij, die van protectie gruwen, moe ten toch eindelijk de noodzakelijkheid van het ,,leer om leer" gaan inzien en althans tot het nemen van représaillemaatregel^n bereid zijn. Wat zeggen de heeren van het Vrije Ruil verkeer wel van den door Duitschland voor gestelden maatregel? Ze zullen er wel het eerbiedwaardig hoofd over schudden, en Prof. d'Aulnis zal wel van oordeel zijn, dat het past in het kader zijner doctrine; maar blijven zij desalniettemin van mecning, dat Nederland maar berusten moet, weer berus ten en straks opnieuw berusten? De Nederlander zegt: Wij danken De Standaarddat zij, hetgeen wij over ,,den Minister van Justitie cn de doodstraf" schreven, overnam. Ziehier haar antwoord: Misschien ligt net aan ons, maar deze toelichting maakt onze dwaling niet dui delijk. In de eerste plaats wisten wij wel, dat De Nederlander om opportunitcitsredenen niet is voor de weder-invoering van de doodstraf; maar het was ons tot heden onbekend, dat de redactie nu ook den Minister van Justi tie zal nazeggen, dat de uitdrukking van mr. Lucasse: ,,de doodstraf is de kroon op ons strafstelsel" getuigt tegen den goeden smaak. In de tweede plaats hebben wij ons niet af te vragen, van welke bedoelingen de heeren uitgingen, die belust waren met de eind redactie van ons Program, maar hebben v» alleen rekening te houden met onze eigen beginselen, die ten opzichte van de doodstraf steeds door eD Standaard zijn voorgestaan. En in de derde plaats vatten wij de ver plichting tot wederinvoering niet zóó op, dat met de omstandigheden, waaronder onz»? mannen in een Kabinet optreden, geen reke ning zou worden gehouden. Uitdrukkelijk zeiden we, dat de doodstraf voor dit c o a- 1 i t i e-Kabinet een open quaestie is. Als zoodanig knnnen wij dan ook geheel on derschrijven art. 13 van ons Program, dat in straf ziet herstel van de geschonden ge rechtigheid. Desnoods door de doodstraf, waartoe het recht in beginsel aan de Over heid toekomt". Ten slotte: dat de vrij-antirevolutionaire partij zich over dit punt nog niet heeft uit gesproken, vernemen we met belangstelling. Maar dat de antirevolutionaire partij tot 1897 ten opzichte van do doodstraf op hetzelfde standpunt heeft gestaan als de Mi nister van Justitie, moeten wij zoo stellig mogelijk betwisten. Dat is een dwaling van De Nederlander Een paar opmerkingen nog, zegt De Ne derlander. Wij hebben den Minister van Justitie niet nagezegd, dat de uitdrukking van mr. Lu casse betreffende doodstraf en kroon getuigt tegen den goeden smaak. Daarover lieten wij ons niet uit. Maar het is ook onbillijk den Minister zijn opmerking te verwijten, nadat deze bewindsman openlijk en duidelijk ver klaard heeft de bedoeling van den heer L. te hebben misverstaan, en dat hij bij hetgeen hij gezegd heeft betreffende de door mr. L. gebezigde vergelijking „verder is gegaan dan hij nu voor zijn verantwoording zou willen blijven nemen". Vermoedelijk is dat De Standaard ontgaan. In de tweede plaats veroorloven wij ons op te merken, dat De Standaard gewezen had op het verschil van gevoelen tüsscheoi de anti revolutionaire partij en den Mi nister; niet tusschen De Standaard en hem. Wij hebben dus rekening te houden met het program van beginselen der a.-r. partij; niet met de artikelen van Dc Standaard. Wat het slotwoord aangaat, gaarne zul len wij onze dwaling erkennen, zoodra Dc Standaard ons aantoont wanneer dan, vóór 1897, de in 1879 ingeslagen koers is gewijzigd. In de rubriek „Leidsch kleingoed", in De Residentiebode, samengesteld en onderteekend door den zeereerw. heer P. M. Bots, R. K. pr. te Leiden, komt o. m. het volgende voor Van tijd tot tyd genieten vele lieden te Leiden het genoegen, een pennevrucht thuis te kragen van den lieer Heemskerk, oüd- landbouwer te Hazerswoude. Dit geschrift heet Ons Streven en verschijnt tegenwoordig, op onbepaalde tydon, als brochure. Het laatst verschenen nomraer trekt geducht van leer tegen verschillende zaken der practyk, zooals een korte opgave van den inhoud reeds zal doen gissen. De drie punten dan van dien inhoud luiden als volgt: lo. Over het maken en keuren van Mar garine-boter. 2o. Over de vleeschkouring, in 't bijzonder die der groote steden. 3o. Over de veeartsen, die, enz., onz. Het gaat in heel die brochure als van dik hout zaagt men planken, en vooral de be handeling van het derde punt zoude onder- geteekende niet gaarne, zooals het in die brochure uitgewerkt wordt, voor zijn r^oning nemen. Het tweede zoude iets beter gaan, omdat het citaat van een Duitsch professor, betreffende de on besmettelijkheid der parel- ziekte in de koe, waarlijk spijkers met koppen slaat. Maar vooral op het eerste punt willen wij onzen vriend Heemskerk wel de hand geven. Neen, ik zie niet in, dat er principieel geen margarine zoude mogen zijn, maar Heemskerk heeft geiyk, dat er tegen het knoeien met de vetten in deze kuustboter, streng dient gewaakt. Niet alle boterzaken toch zoeken zóó loyaal het daglicht en het onderzoek als do botertrein, welken men vaak des zomers in De Residentiebode ziet afge beeld, maar men heeft fabrikanten van slechte margarine, welke den goeden en eerleken margarino handel te na komen. En, of nu zulk goedje niet te Lelden eens verkocht wordt? Ja, vrienden, hoort eene naar het vol gende geval: Op Lelden8 Haarlemmerstraat stalden onlangs twee winkeliers, de o** koopman in etenswaren, de ander in oliën en vet, naast elkander, hun artikelen uit. En zie, nu stond in den comestibles winkel te koopeen pond boter van.... twaalf centen, en 7lak daar naast stond, in buurmans winkel, een doos met een pond wagensmeer voorvijftien centen! En het ergste was, dat toen zeker huisschilder den winkel van den man der oliën was binnengegaan en aldaar, schertsend, zeide: „Vraagt gij drie stuivers voor wagon- smeer, terwijl uw buurman maar twaalf centen voor boter vraagt?" de aangesprokene in alle oprechtheid zeide: „Heusch, ik kan hot niet minder doen, want buurman verdient op zijn boter nog veel meer dan ik verdien op mijn wagensmeer f' Boeren, burgers en buitenlui, spiegelt u aan deze les der vettigheón en aan de wenken van vader Heemskerk. Koopt, desverkiezend9, margarine, want waarom zoude er uit goede vetstoffen geen edel voedsel te maken zijn? Doch riet toch wel uit, bij wien gij u ver voegt. En dan, men kan immers wel dansen, zegt het spreekwoord, al danst men~niet met de bruid. Reuzel of olijfolie zijn waarlik ook geon slechte zaken by bet brood of by de visch l De Stichlsche Courant is niet al te best tevreden over het begrootingsd ebat, dat, van de zyde dor Kamerleden, beneden haar verwachting is gebleven: Zeker, er waren voortreffelyke redevoeringen, keurig van vorm en degeiyk van inhoud. Maar de indruk, dien het geheel der debatten achterliet, was voor ons een be vredigende. Waaraan dit lag valt raoeiiyk te beslissen. Het groot aantal sprekers, een vyf-en-twintig- tal, die achter elkander het woord voerden, meerendeels natuurlijk met vooraf gereedge maakte redevoeringen, zoojat de een met don ander hoegenaamd geen verband had, heeft zeer zeker daartoe bygedragen. Op die wyze is eigeniyk van ordeiyk be raadslagen geen sprake en wordt het ten slotte een chaos, waarin echter geen orde meer valt to erkennen. Naar onze opvatting behoorde bij'de algo- meeno debatten over do staatsbegrooting van iedere party slechts éón spreker op te treden om het standpunt zyner party tegenover de Regeering uiteen te zetten en haar wenschen en verlangens te vertolken. Op die wijze zou liet aantal sprekers tot een 10 tal kunnen zyn beperkt en zou,het debat aan boteekenis zeer zeker veel gewonnen hebben. Nu was het soms een doelloos gescher- mutsol. Doch al lieten de debatten ons ook onbe vredigd, de houding der Regeering heeft dit dubbel vergoed. Het Kabinet heeft zeer beslist positie geko zen als een Ministerio, dat op do Rechter zijde wil steunen. Natuurlyk zal ook steun van de overzijde gaarne worden aanvaard, golyk die dan ook, voor zoover „de "neutrale zóne" reikt, reeds is toegezegd wat ongotwyfeld moet worden gewaardeerd. Maar overigens heeft de Regeering beslist en krachtig verklaard, dat zy wil optrekken onder de Christeiyke banier. Zy denkt er geon oogenblik aan, om hetzy ter wille van do oud-liberalen van het type van de heeren Mees en Tydomari, lietzy ten behoeve van de vryzinnig democraten, als wier woord voerder de heer Dfucker optrad, die banier op te rollen. Steun wil zy gaarne aanvaarden, met do gevoelens ook der linkerzijde zooveel mogeiyk rekening houden, maar als ten slotte gekozen moet worden tusschen het Christeiyk beginsel en dat der linkerzyde, zal -de keuze geen oogenblik Iwyfelachtig zyn. De Stichtsclie brengt dan verder lof aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, een lof, die trouwens ook in de pers van de tegen partij wordt gevonden. Om óón voorbeeld te noemen nemen wij uit De Nieuwe Courant deze regels over het debat met de sociaal-democraten: Niettemin ontkende do heer Schaper beslist, dat voor Christenen, of liever „geloovigen", in de sociaal-democratische party geen plaats zou zyn. Dit is een brandende quaestie, welk® by de verkiezingen vele gemoederen in bewe ging gebracht heeft. Er is een uitspraak, wy meenen van den heer Troelstra, maar althans van een der leiders dat de socia listische propagandisten maar eerst de werk-, lieden voor hun stoffelyke belangen warm moeten maken en niet aan hun geloof komen; als de party hen zoo eenmaal gewonnen heeft, dan volgt de rest vanzelf. Met een aanhaling uit het voorwoord tot de tweede uitgave van Marx' Das Kapilal toonde nu dr. Kuyper aan, dat, aangezien het ongeloof met wezen en natuur zelf der sociaal democratische leer samenhangt, een „geloovige" sociaal democraat e'en onbestaanbaar iets moet worden geacht. De heer Schaper was in zyn poging, om zich van het bovengemelde citaat los te maken, niet gelukkig, daar Marx wion dr. Kuyper al de hem toekomende eer gaf van het socia lisme van utopie tot weldoordacht systeem te hebbon gevormd zelf heeft verklaard in dat citaat een treffend juiste schildering Van zyn methode te erkennen. De afgevaardigde uit Appingedain trachtte zich uit den iorschen greep van zyn tegenstander los te wringen, door voor Marx' dwingende leer do stelling in de plaats te zetten, dat de ideeën onder den invloed staan van de stoffelyke (econo mische) verhoudingen der verschillende tyden on dat dit niets te maken heeft met do vraag omtrent het bestaan van God. trfaar dr. Kuyper liet de volmondige erkenning volgen, dat wer kelijk aan dien (uitleiaard beperkten) invloed der stoffelyke verhoudingen tot voor kort niet genoeg aandacht was geschonken, maar dat wat hem en anderen van do sociaal demo craten principieel scheidt, is, dat zy het ideöolo leven als uitvloeisel van die vorhou- dingon beschouwen en dus ontkennen do „spontane energie van het geestelyk leven." Met die ontkenning nu was Chnsteiyk goloof volstrekt onvereenigbaar. Dit was een schitterend debat, waarin beide partyen een buitengewone slagvaardigheid vertoonden, maar waaruit dr. Kuyj.or geheel als overwinnaar te voorschyn trad. Hot Looide de Kamer zoodanig, dat zy eon motie tot sluiting der beraadslagingen, hoewel do tyd drong, met groote meerderhoid (4721) verwierp; byna de gansche linkerzijde en het meer democratische gedeelte van rechts sleuid.Q tegen. Trausvaal cn Oriinje-VrlJstJiat. Zaterdagavond gaf de scholierenclub „Het Goede Doel" te Nytpegen een welgeslaagde uitvoering, ten bate van de vrouwenkampen in Zuid-Afrika. De opbrongst beliep ongovoer f 325. De heer B. ter Haar Bzn. had voor die gelegenheid de volgende dichtregels go- schreven Aan de Boerenvrouwen I Hoe scbc.-p eeu doornenkroon van onverdiende t.mart Omringt uw buigend hoofd, o cedle lSjcrcuvroirve! Waar zag de wereld ooit do weerga vau uw trouwe Aan gade, kroost eu volk, die 't vreeslijkst lijden tart? Stortte ooit een vrouwenoog zoo bittre bark-tranen Aid gij, die 't levenslicht io 'toog uws kiodd ziet tauen En 'l eindelijk, half bewust, als lijk ia de arrnen houdt. Terwijl uw dappre ga, die willig bloed eu leven Der vrijheid van uw land teu offer heeft gegeven, Ver vau u neerligt atijf en koud? liet is ons niet gegund, helaas 1 voor u te strijden; Al wat we kunueu doen, is met u bidden, lijden. Of nceu,... een heerlijk werk viudt onze haud tc doen! Verjaag' ze uw vijand niet, ze mag door liefdedaden Uw diepgewonde ziel vau zoeteu troost verzaden, Opdat gij pal blijft staan, hoe 'a levens stormen wofia. Dr. H. P. N. Muller ontving van den heer X te Amsterdam, een gift van f 1000 voor de vrouwen en kinderen in de concentratie kampen. Vyf Utrechtsche studenten - de heeren P. Wolterson, H. A. Gerretsen, M. A. van Andel, J. J. de Vries en G. F. Merz willen een volkspetitionnement aan den gang maken om instemming te beluigen met do motie-Van Kol: „De Kamer verzoekt de Regeeriug, maatregelen te beramen om met goedkeuring der Engelsche regeering vrouwen en kinderen uit de concentratiekampen naar elders over te brengen." Zy stellen zich voor, daartoe allerwegen adressen ter teekening neer te leggen. In de „New-York Times" van 1 dezer schryft ds. Herman van Broekhuizen een uit- voerigen brief om aan te toonen, dat hy wel degeiyk gerechtigd was sommige Engelsche 14) „Je hebt geiyk," zei de arme vrouw, en ze jborg het gelaat in de handen. „Ik mag er jniet aan denken. Maar als ik hem eens kon {zien, hem een enkel woord zenden, om te (verzekeren, dat myn hart hem nog trouw is. 'Aiyn Stephen I Wat kan ik doen? Wat?" j Niet by machte, haar aandoening te be dwingen, verliet zy het vertrek en ging naar jhaar eigen kamer. Daar wierp zy zich op de jknieGn, hief de handen ten hemel en stortte 'haar hart uit in een gebed. Zy smeekte, dat jGod haar een weg zou wyzen om haar echt genoot, dien zy liefhad met geheel haar hart, Icog eens te zien, eer zy stierf. IX. Stephen Alison had zich aangemeld by den Chef van het politiebureau in King's Cross, en na onderzoek had men genoegen genomen inet zyn verontschuldiging. Hy werd ongemoeid gelaten, met de vermaning, later boter op izyn tyd te passen. Hy had niet gerept over jzyn voornemen, naar Amerika te gaan; hy 'achtte het raadzaam, eerst het plan goed vast te stellen, alvorens er vaa te reppen tegen over de autoriteiten. Toen hy het politiebureau verliet, was hy 'bleek en beefde. Een nieuw gevoel van ver- 'uodering had zich van hem meester gemaakt; (deze formaliteit herinnerde hem, dat hfl nog 'biet geheel vry was, als anderen; dat hy nog gebukt ging onder de gevolgen van zyn vonnis. Hy zag om zich hoen, of ook iemand hem opmerkte en raadde, wat hy in het bureau had gedaan. Eerst eon paar straten verder kreeg hy zyn zelfvertrouwen weer, doch hy was nog weinig op zyn gemak; de gedachte, dat hy elke maand, zoolang hy in Engeland bleef, naar een politiebureau zou moeten gaan, als een misdadiger, kwelde hem. Er was in zyn hoofd geen gedachte aan eenig kwaad; hy had geboet-voor zyn schuld, en hy vond het een monsterachtige onrechtvaardigheid, dat zyn ontslag slechts voorwaardeiyk was. In sombere stemming wandelde hy voort tot Kelly's boekhandel, en eerst, toen hy een brief ontving, goadresseerd„Stephen Alison Esq.", leefde hy een beetje op. Die beleefd- heidstitel was een erkenning van zyn vroegere positie als fatsoeniyk man. Zoodra hy uit den winkel was, opende hy den brief, vol ongeduld. Hy verwachtte een chèque te vinden en was teleurgesteld, toen hy zag, dat er siechts een kort briefje in de enveloppe stak. Het luidde: „Waarde Alison! Ik heb myn particulier adres boven dit briefje gezet. Kom daarheen; ik zou je graag oen paar minuten willen spreken. Je moest bever je ouden naam niet noemen, daar enkele lui in myn huis, die op de hoogte zyn met de renbaan-zaken, dien zouden herkennen. Ook voor de zaak, welke ik je heb voor te stellen, is het beter, den ouden naam te laten schieten. Meld je maar aan als Stephens. Je toegenegen J. D." Stephen Alison stak znchtend het briefje in zyn zak. Het denkbeeld, dat hy by een bezoek aan den man, die even schuldig was als hijzelf en dien hy feitoiyk gespaard had, zyn naam moest verbergen, bracht hem weer sterk onder den indruk van zyn ongelukkig noodlot. Maar misschien had Darvell geiyk, dacht hy. Er waren hondorden menschen, die by den naam Stephen Alison terstond zouden denkon aan het beruchte renbaan-schandaal. Ja, Darvell had geiyk. Hy zou zyn ouden makker bezoeken onder een naam, die geen enkeie herinnering kon doon ontwaken.. Darvell begon heel omzichtig zijn plannen te ontwikkelen. Het voorstel, dat hy had te doen, was niet van dien aard, dat men er maar plompweg mee voor den dag kon komen, zelfs niet onder schurken, die tot alles in staat waren. Alison was een fatsoeniyk man en was eeriyk gebleven, tot het verlies van zyn fortuin en een verkeerde opvatting van zyn plichten jegens vrouw en kind hem in de verzoeking hadden gebracht, den stryd tegen zyn lot te aanvaarden met ongeoorloofde wapenen. Darvell begon met hem te vertellen, dat hy heel graag aan zyn ouden kameraad de honderd pond zou betalen, welke hy hem schuldig was, maar dat hy ongelukkig op dit oogenblik zelf wat in verlegenheid zat. Stephens gelaat betrok, toen hy deze ver ontschuldiging hoorde. Hy kende Darvell ge noeg om te weten, dat deze al het mogelyke zou doen, om aan zyn verplichtingen te ontkomen. „Maar je moet my iets geven 1" riep hy uit. „Ik ben er wanhopig aan toe. Ik kan niet bedelen, en ala Ik om een betrekking vraag, dien ik te vertellen, wie ik ben. Ieder, die my kent, weet. dat ik in de gevangenis geweest bon. Ik bon dringend om het geld verlegen, en het komt mij toch toel" „'tSpyt my, beste kerel; 't spyt my kolossaal", zei Darvell. „Kan je, terwyl ik mijn best doe, de honderd pond bijeen te krjjgen, al vast niet iets van je familie vragen? Je vrouw woont immers by haar broer aan huisi Hy heeft toch geld, is 't niet?" „Ik zou liever sterven dan hun een stuiver vragen," sprak Alison trotsch. „Je houdt my toch niet voor zoo laf, dat ik nii myn familie lastig zou vallen? Ik zou bon besmetten met de schande, die ik alleen moet dragen." Darvell zag terstond, dat een deel van zyn vrees ongegrond was geweest. Hy had ge meend, dat Alison, irt zyn" wanhoop, door zyn vrouw een beroep zou doen op zyn zwager. Als de ex-gevangene die bron voor zich geopend zag, zou Darvell's voorstel ver worpen worden; dat gevoelde hy wel. Nu het niet zoo was, waagde hy het, er mee voor den dag te komen. „Wat zou jo met het geld doen, als ik 't voor jo kon krygon?" vroog Darvell. „Engeland verlaten; hier bon ik een ge brandmerkte." „Stel eens, dat ik je naar Amerika kan helpen; dat ik je het middel aan do hand doe, overtocht en onkosten te betalen en ginds een goed leven te hebbenale reis genoot van een man, wiens positie jo zal veroorloven, in de beste gezelschappen te komen Stephen stond op; de sombere trek ver dween van zyn gelaat. „01" riep hy uit, „laat my dat doen; 't zal myn behoud zyn." „'tHangt geheel van jezelf af. Maar.... je dient in de eerste plaats te weten, dat er eenig gevaar aan verbonden is." „Gevaar?" „Ja. Ik zal volmaakt openhartig zyn. De man, met wien ik je wou laten gaan, is oen jonge snuiter, die oen mooien naam, maar geen hersens heeft. Hy is aan het doorhoiion op een manier, dat er maar óón oind denk baar isHoe eerder dat eind komt, dos te beter is het voor ons." »Ou3?" „Jaals je mee wilt doen, heb je l® deelen met my en Gaygoid." Stephen's gelaat betrok weor. „Ik begryp je nog niet goed," zei hy. „Wat moot ik met dien jongen man doen, oui te „deelen" met jou eu Gaygoid?" „Dat zal ik je zeggon. Dat jongmeirscli is lord Charlton, de eenigo zoon van don graaf van Powiek. Gaygoid heeft hom van tyd tot tyd geld geleend, onder borgtocht van oen levensverzekering, groot 20,000 pond. Zyn lordschap is or dol op, naar hot Kotsgeborgte te gaan of naar eon andore bergstreek bui tenslands, om te jagon; hy kan echter geen reiscompagnon vindon. Ik heb hem gozogd, dat ik iemand voor hom wist, en ik beb hem uitgenoodigd om kennis te maken mot myn vriend Stephens, overmorgen, by een hooron- diuer hier in huis." „Dus jo wou, dat ik naar Amerika ging met dien jongen lord? Maar welke verande ring brengt dat in jelui kans, do 20,000 pond te deelen?" {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5