t ¥o; 12814
LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 30 NOVEMBER. - TWEÊW BLAD.
Anno
PERSOVERZICHT.
ik* "e uilleton.
De valsche Triend.
Onder het hoofd Volksvermaken
schrijft A. W. P. in de Dclftsche Couran-t
bet volgende:
De boog kan niet altijd gespannen zijnl
1Z00 luidt een oud spreekwoord, en do onder-
Vinding bevestigt het, dat de mensch behoef-
,'to heeft aan afwisseling. Op een tijd van
jvermoeienden arbeid inoet een tijd volgen
van rust, ja, nog meer, er moet nu en dan
een tijd aanbreken van genot, waarin a_n-
goname gewaarwordingen het levensgeluk
verhoogen. Wie over ruime geldmiddelen kan
beschikken, is doorgaans in staat om zich
die gewenschte afwisseling te verschaffen.
'Hij begeeft zich in het gunstige jaargetijdo
naar bekoorlijke plekjes in het vaderland of
in den vreemde, om er in de schoone natuur
of in een gezelligen kring de zorgen van
zijn maatschappelijk bedrijf te vergeten. Ver-
frischt naar geest en lichaam keert hij terug
naar zijn haardstede, om met moed zijn taak
fweer op te vatten.
Het aantal van hen, die zich in dit voor
recht kunnen verheugen, is echter betrekke
lijk klein. Naast hen bevindt zich do veel
grootere groep der daglooners, der misdeel-
den, die op het land, in fabrieken on veler
lei nijverheidsinstellingen werkzaam zijn en
ternauwernood genoeg verdienen, om in het
onderhoud van henzelven cn van hun huis
gezin te voorzien. De leden van deze groep
'moeten er zich mede tevreden stellen, zoo zij
'vast werk hebben en zich 6tcrk genoeg gevoe-
,len, om den geheelcn dag, en zoo den ecnen
'dag na den anderen, zich te wijden aan hun
eentonig bedrijf. Voor hen bestaat nagenoeg
geen andere afwisseling cLa de rust, waarop
zij na voleindrgdo dagtaak aanspraak heb
ben. Toch is het verlangen naar iets meer,
naar een verkwikking des gcestes bij hen le
vendig. Vandaar, dat velen die zoeken op een
wijze, die weinig geschikt is, om hun wen-
Bchen te bevredigen en hun geluk te verhoo
gen. Zij begeven zich naar dc heibergen, om
naar dc onzinnige vertoogen der stamgasten
te luisteren of lichaamsverwoestencle prik
kels te vragen van alcoholische dranken.
IWelk oen zegen zou het zij*, voor de werk
lieden en voor de gehoelo maatschappij, in
dien deze noodlottige afwisseling, die dui
zenden gezinnen te gronde richt, vervangen
werd door een veredelende, die het zedelijk
peil der misdeelden allengs hooger deed
klimmen l
Er bestaat bij Een minder bevoorrechten
stand behoefte aan afwisseling. Dit blijkt
vooral ook door het taaie loven der kermis
sen. Deze zijn afkomstig uit een tijdperk van
ruwheid en onkunde en geven hiervan nog
altijd getuigenis. Steeds zijn er onder dc be
trekkelijk armen, die zich opofferingen cn
besparingen getroosten, om op de door hen
gewenschte wijze kermis te kunnen houden,
dat is, zich aan uitspattingen te hunnen over
geven, die hemelsbreed afwijken van hun ge
wone levenswijze. -Met Jiet oog op dezo uit
spattingen, die een smet werpen op een tijd
perk van beschaving, is hier en daar het
voorstel gedaan, om de kermis af te schaf
fen, maar men heeft veelal geaarzeld hiertoe
over to gaan, eensdeels om aan neringdoen
den kermiswinst to verschaffen, anderdeels
om aan het volk het aloude kermisvermaak
te gunnen.
Toch is het wenschclijk, dat de kermissen,
met haar dronkemanstoone«len, uit het volks
leven worden verwijdord. Waren zij noodig
in vroeger dagen, toen in de kramen velerlei
waren werden uitgestald en te koop geboden
die op gewone tijden in de plaateen, waar de
kermis werd gehouden, niet voorhanden ble
ken, wij weten, dat thans in den regel dc
kramen niets anders aanbieden als betgeen
er evenzeer bij do inwonende winkeliers te
verkrijgen is.
Vindt met het hard, aan het volk een ver
maak te ontnemen, dat zich slechts eenmaal
in het jaar aanbiedt ter afwisseling in zijn
eentonig leven, toch zien wij :n do afschaf
fing van die ontspanning geen bezwaar, mits
men haar vervange door een andere, die niet
minder aantrekkelijkheid bezit voor de ge
nietenden en zich tevens onderscheidt door
een veredelenden invloed.
Er wordt voor het lijdende en strijdende
volk in ons vaderland veel gedaan. Allj-rloi
vereenigingon zijn gevormd om de gesteld
heid van den werkenden stand te verbeteren.
Er is echter nog weinig gedacht aan volks
vermaken, die de kermissen zouden doen weg
zinken in vergetelheid en het herbergenbe-
zoek met zijn jeneverpest zouden beperken en
eindelijk geheel afschaffen. Er is reeds in
dien geest vooral door de Toynbeevereeni-
gingon iets gedaan, maar deze zijn neg op
verre na niet aantrekkelijk genoeg voor de
groote menigte. De werkman moet kunnen
genieten met zijn gezin, hij moet kunnen zien
en hooren, wat hem streelt en wat aangena
me gewaarwordingen bij hem opwekt Dit
doel zou bereikt worden door het stichten
van volksschouwburgen, waar de toegang
voorgeringen prijs geopend werd en waar
tconeelstukken werden vertoond, die door
den werkman werden begrepen en de kiemen
van deugdzamo beginselen bij hem deden ont
luiken.
Reeds in onzen tijd heeft men ten behoe
ve van het volk tooneelstukken opgevoerd
Men had ze bij de oude Grieken en Romei
nen. Men heeft ze roods eeuwen lang in het
dorp Oberammergau, waar telkens na ver
loop van tien jaren de zoogenaamde passie
spelen duizenden en tien duizenden der
waarts lokken. Een volksschouwburg geeft
gelegenheid tot echte, volksvermaken en is te
gelijkertijd een Btichting voor een zeer ge
wenschte volksopvoeding, bijaldien dc opge
voerde stukken met zorg worden gekozen.
Men leert er den zegen kennen van maat
schappelijke deugden en de treurige gevolgen
van haar verwaarloozing. Men ziet er het
dagelijksch leven niet in boeken, maar door
levende personen voorgesteld. De ontvangen
lessen worden daardoor diep in het geheu
gen geprent en tot levensregelen vastgebon
den.
Er wordt veel voor heb volk gedaan, maar
op verre na niet genoeg zoolang men de volks
behoeften aan ontspanning onbevredigd laat
zoolang een volssscnouwburg ontbreekt,
die het afschaffen van de kermis rechtvaar
digt.
In het Maandblad voor Handelsonderwijs
en Handelswetenschappenhet orgaan der
Nationale Voreeniging voor Handelsonder
wijs, werd dezer dagen do aandacht geves
tigd op de eischen der kleine burger ij
ten opzichte van het handelsonderwijs
Bij de belangstelling, betoond voor ue nooden
der loonarbeiders, loopt men gevaar andere
maatschappelijke vraagpunten uit het oog
tc verliezen, die zeer zeker niet minder be
langrijk zijn. Er doen zich echter teekenen
voor, die er op wijzen, dat mot de belangen
der genoemde klassen meer rekening wordt
gehouden. En 't is vooral te waardeeren, dat
diegenen, die onder dc tegenwoordige om
standigheden gebukt gaan, zelf beginnen met
dc oorzaken <j aarvan op tc sporen.
Klachten zijn er altijd, dat zit den mcnsch
in 't bloed. Zelfs in de gunstigste tijden
hoort men klagen over zware mededinging,
over bedrog, 'over onrustbarende belasting.
Maar thans zijn er zeer zeker redenen tot
klagen en het voorbeeld in België, hetwelk
van regeeringswege ee® onderzoek instelt
naar den toestand der kleine burgerij, zou
ook hier navolging verdienen. Zoo kan men
leeren, waar men den hefboom moet aan
brengen om verbetering te verkrijgen.
De eerste vijand, die do neringdoende mid
denstand voor oogen heeft gehad, is de coö
peratie van degenen, dio tot dusverre zijn
afnemers waren. Men roept om verbod van
verbruikscoöperatie door de wet althans be
moeilijking, maar men vergeet, dat men zoo
doende inbreuk maakt op de vrijhïid van be
drijf, tot dusver een der belangrijkste vor
men van onzo tegenwoordige maatschappe
lijke voortbrenging en een der meer; betee
kenende voorwaarden voor verdere ontwik
keling.
In den laatsten tijd bedaart dc felle tegen
stand tegen de verbruikscoöperati» een wei
nig en wel omdat do neringdoende ztlf de
voordeelen van samenwerking gaat inzien.
Wanneer een koopman, détaill»v., voldoen
de warenkennis bezit om zijn keuze goed ie
doen, voldoende handelskennis neeft om zoo
scherp mogelijk in te koopen, dan is be4-,
slechts dAn voor een coöperatieve w.nkelz.iak
mogelijk om betere diensten aan het publies
te bewijzen, wanneer zij zich van zóó ^looten
afzet van te voren kon verzekeren, dat ze
aanmerkelijk goedkooper haar inko 'pen kan
doen.
In dit laatste opzicht nu is er weinig ver
schil tusschen twee personen die contant kua
nen koopen. De mededinging is overal wel
zóó groot, dat ook de kleinere koopman met
gereed geld zeer gunstige voorwaarden be
dingt
Vereenigt hij zich bovendien nog met zijn
vakgonooten en laten dezen hun nog zoo
dikwijls bestaanden naijver in zooverre va
ren, dat zij gemeenschappelijk en gezamen
lijk inkoopen, dan ligt het voor de hand, dat
zij, het denkbeeld van samenwerking toepas
sende, zooala reeds hier en daar geschiedt, de
mededinging van coöperatieve verbruiksver-
eenigingen zeer goed kunnen doorstaan.
De kwaal schuilt dat blijkt reeds duide
lijk in do eerste plaate bij den neringdoen
de zelf.
Wio conigszins bekend is in de kringen
van de kleinere détaillisten in kleine steden
en dorpen, weet, dat tal van personen, die
een winkel opzetten, voor den handel in 't
geheel niet zijn opgeleid en op goed geluk
van dezen of genen mooipratenden reiziger
hun voorraad inslaan.
Gewoonlijk zijn zij het dan ook niet, dio
met kennis van zaken hun clienteelo voorlich
ten over de qualiteit der goederen veeleer zijn
ze niet anders dan overbrengers van de or
ders hunner klanten, die bepaalde artike
len van bekende merken vragen. Bij de be
taling van hun goederen gebruiken zij het
onvoordeelig8te credict, dat er bestaat, ml.
dat van den leverancier, in plaats van ge
bruik te maken van het veel goedkooper cro-
diet bij een Bankinstelling of wederom door
samenwerking een credictinstelling voor dat
doel op tc richten. Dezelfde personen, die
moord en brand roepen wanneer een bankier
zes procent zou berekenen voor voorschot
ten, aarzelen geen oogenblik om goederen te
koopen oxj één maand mot één procent kor
ting contant, ja soms zelfs meer.
Er zijn onderscheidene artikelen, waarvan
do korting in den kleinhandel 12 tot 20 pro
cent '8jaars zou bedragen, nog afgezien van
demgenc, die in veel goedkooper prijs a con
tant is gedisconteerd, terwijl toch van dit
dure crediet van den leverancier wordt ge
bruik gemaakt.
Waarom
Omdat bij dc meeste kleinere détaillisten
absolute onkunde bestaat omtrent alles, wat
administratie- en credietwezen betreft, en
daardoor slaagt ook zoo moeilijk een groote
re onderneming, die door samenwerking van
vakgenootcn kan ontstaan cn bloeien.
Zoo is ook .uer het geneesmiddel, dat lang
zaam, maar goed werkt, aangegeven: betere
opleiding van den handelsstand voor zijn
taak.
Dit geldt niet alleen den groothandel,
maar de brcedo schare van de handeldrij
vende burgerij, waaruit onder gunstige voor
waarden vanzelf de krachtig zich uitbreiden
de groothandel moet voortkomen. Slechts
1 tere opleiding kan voor den neringdoen
den middenstand het schild en wapen zijn
tegen het kwaad, dat hem niet alleen van
beneden, maer ook van boven bedreigt.
Het samenvoegen van vele artikelen in ba
zars, die in groote gebouwen zijn gehuisvest,
de reusachtige inkoop, die mogelijk wordt
wanneer een zeer groot kapitaal voor dezen
détail-handel in het groot beschikbaar is,
leidt mede dikwijls tot den ondergang van
vele kleinere zaken. Ma r ook weer alleen
dan, wanneer bij de leiders van (-cze noch
genoegzame kennis, noch veerkracht en ener
gie gevonden wordt.
De groot-kapitalistische ondorneming kan
nog zoo goed geleid worden door mannen
met ruimen handelsblik, haar groot nadeel
brengt ze mede hierin, dat het werk geschiedt
door afhankelijke ambtenaren en bedienden,
die niet hu_ eigen zaak, maar dio van een
ander hebben te behartigen. En ook hier weer
kan een goed opgeleide handelsstand, die
ten gevolge daarvan zich ook zoo noodig tot
groote ondernemingen weet te verbinden en
aaneen te sluiten, do mededinging gerust
aanvaarden.
In hoeverro het wcnschelijk zal blijken te
zijn, maatregelen te nemen tegen het bedrieg
lijke voorspiegelen van voordeeltjes,
verhalen omtrent goedkoopen prijs ingevol
ge brandschade, schipbreuk, enz., zal spoe
dig blijken als do Regcering zich, gelijk zij
heeft beloofd, met de oneerlijke concurren
tie gaat b dg houden. Ook nier kan trou
wens good onderwijs van nut rijn, ook om
de domheid bij het koopende publiek, dat
niets liever doet dan in loterijen spelen en
dat de juiste waarde der goederen niet goed
beoordeelt, te doen ophouden. In deze moet
het gewone onderwijs in meer practischo rich
ting worden geleid, de menscben tot betere
keuze geschikt en minder vatbaar voor ver
leiding en misleiding gemaakt vrorden. Maar
ook hier kan de handeldrijvende stand zelf
veel doen, wanneer hij eenmaal door goede
opleiding een hoog standpunt heeft ingeno
men en, zich zelf respecteerendc door onder
linge afspraak cn overeenkomst de ontaar
ding dtxr concurrentie tegen gaat.
Wie zou ontkennen, dat een breed opgevat
handelsonderwijs ook in die richting niet
krachtig ten goede kan werken?
In oen deel der pers wordt een plan be
sproken, indertijd door het Volksblad geop
perd en met eenige wijziging thans door
Hat Centrum te berde gebracht. Beide bla
den wenschen inkrimping van staats
uitgaven voor het hooger onde rwij s
waarbij het Volksdagblad de elassiek-litera-
rische faculteiten aan alle hoogescholen naar
één enkele wil overbrengen, Het Centrum
dc bezuiniging zou wensehen uit te strekken
ook tot de nieuwe letteren.
Tegenover critici, op het plan uitgeoefend
in het Handelsblad blijkbaar uit academi
sche kringen van Utrecht afkomstig", schrijft
Hel Centrum:
,,Wij blijven dus, met vollo overtuiging,
volhouden bij onzen welmeenenden wemsch,
dat eindelijk toch eens gebroken worde met
het noodlottig systeem van grootdoenerij,
om er van staatswege drie volledige
universiteiten op na te willen houden. Niet
alleen de studenten in de oude letteren, zoo
als het Volksblad bepleitte, maar evengoed
die in de nieuwe letteren, dus al de drio
literarische faculteiten aan onzo drie staats-
hoogescholen, moesten naar één enkele wor
den overgebracht, /^ulk een concentratie van
leerkrachten cn hulpmiddelen zou niet an
ders dan hoogst bevorderlijk kunnen zijn
voor do beoefening der wetenschap zelve."
Reeds heeft het blad de stad uitgezocht,
waar do faculteiten geconcentreerd moeten
worden. Leiden.
Het besluit.
„Naar onze overtuiging zou aldus een
zeer belangrijke stap zijn gezet in de goede
richting, om in zake hooger onderwijs het
noodige èn te verbeteren, èn to bezuinigen.
Van het thans geldende systeem kan men ge
rust verklaren: „Weniger ware inehr Zulk
een stap zou daD ook, indien deze proef
blijkt te slagen, voor de andere faculteiten
mogelijk tot navolging wekken.
Door een juiste concentratie der lcerkrach
ten te geraken tot verbetering en bezuini
ging op bet stuk van hooger onderwijs, zal
mettertijd wel voornamelijk het streven moe
ten zijn van den wetgever."
Met den uitroep: ,,Is 't geen schande?"
vestigt de Nieuwe Arnhemsche Courantvol
genderwijs de aandacht op een o n b i 11 ij k-
h e i d in ons be 1 as t i ng-stelsei:
Iemand te... had een kind van twee jaren
als zijn eigen aangenomen, in zijn stand op
gevoed, en laten leeren wat noodig was om
als dochter des huizes te kunnen optreden.
Dat meisje was 18 jaren geworden cn nu...
sloeg de Fiscus-arabtonaar den weldoener aan
wegens dat meisje, voor een dienstbode.
De aangeslagene verzette zich bij request
tegen dien aanslag; 't werd afgewezen cn nu
heeft do raad van beroep te (zie Fiscus
No. 672) hem ook in 't ongelijk gosteld, en
zijn aangenomen dochter belastbaar ver
klaard ais dienstbode.
Dus als gij of ik, kinderloos of niet, een
kind opne«mtL dat liefkrijgt als een eigen,
het opvoedt in uwen stand dan zegt de Fis
cus, zoodra zij 18 jaren oudi s, dat is c..\
dienstbode meer, die gij houdt; 't doet er niet
toe, of zij u, verder dan volle nicht, in den
bloede bestaat, of gij voor dienstboden reed»
aangeslagen zijt en daaraan voldoende hulp
hebt. Neen I uw soms dikwijls weldadige hou
ding wordt gestraft met een greep in uw
beurs ten behoeve van de schatkist.
In het Volksblad zegt de heer mr. A. Kcr-
dijk een en ander over Zondagsrust.
Een zijner vrienden had namelijk tot den
heer K gezegd: ,,Aan Zondagsrust hecht ik
weinig waarde, meer aan een dag rust [ter
week, onverschillig welke". Die opvatting,
zegt mr. K., heb ik vaak geboord, en reeds
herhaaldelijk ben ik er tegen opgekomuo,
omdat zij mij zoowel uit een sociaal oogpunt
als van het standpunt van oen vrijzinnig
man bepaald verkeerd dukt.
Uit een sociaal oogpunt, dewijl het verkeer
van de- man en vader met zijn vrouw en
kinderen, zooals het op zijn rustdag behoort
te wezen in aller belang, alléén mogelijk is,
wanneer noch d^ huishouding haar geregel
de eischen stelt, noch dc kinderen naar school
moeten. Voor een werkman en zijn gezin be
antwoordt zijn vrijdom van den arbeid op
een gewonen dag van do week niet voor ecu
vierde aan den cisch.
Maar eveneens van het standpunt van een
vrijzinnig man Juist zijn vrijzinnigheid
moet er hem toe brengen, niet enkel tc let
ten op eigen behoeften, maar ook op die zij
ner medeburgers. Al heeft hijzelf do behoef
te aan godsdienstige Zondagviering in 't al
gemeen, en aan het ter-kerke-gaan in het
bijzonder, niet, toch heeft hij tc bedenken,
dat anderen haar wèl hebben. Hij heeft haar
te eerbiedigen als een der eerbiedwaardig
ste van alle, en te wenschen, dat die andoren
zoomin doenlijk door opgclegdon arbeid ver
hinderd worden haar tc bevredigen. Ook uit
dien hoofde is bij verplicht, voorstander te
zijn van zoo algemeen mogelijke Zondags
rust, gewaarborgd bij de wet.
Andera zou het worden, indien dc wetge
ver ook ccn wijze van Zondagviering wilde
voorschrijven. Doch dit is natuurlijk een twee
de quaestic, waarover ter gelegener tijd, in
dien hot tegenwoordige ministerie dat in zijn
schild mocht voeren, nog wel ccn woordje
zal tc zeggen zijn.
Onder het opschrift „Bevoorrech
ting?" bespreekt het Handelsblad do bui
tengewone, om niet te zeggen raadselachtige
vlugheid, waarmede De Standaard in den
laatsten tijd werkt.
Do vorige weck verscheen tccxIs Zaterdag
avond bij dat blad een bijvoegsel dat nagc-
noeg de geheels memorie van antwoord op do
algomccne beschouwingen bevatte. Geen der
andere Amsterdamscho bladen was in de mo
gelijkheid geweest van dit stuk, dat pas Za
terdagvoormiddag aan do Landsdrukkerij-
voor de pers verkrijgbaar was, meer te geven
dau een uitvoerig uittreksel, telegraphisch
overgebracht. En Loch was D' Standaard in
staat hel stuk van ruim 10 kolommen druks,
reeds in zijn geheel aan zijn lezers voor te
leggen 1
Acht dagen later is door Dc Standaard een
tiog merkwaardiger vlugheid vertoond. Zo-
terdagavond jl. kon men in een bijvoegsel
ongeveer 2 1/2 bladzijde (12 kolommen) ge
vuld vinden met het grootste gedeelte der
memorie van antwoord, door den minister,
van binnenlandscho zaken, dr. Kuyper, tot
dc Kamer gericht op het verslag betreffen
de de begrooting voor zijn departement De
Standaard moet dc kopij dus ten minste al
Zaterdagochtend vermoedelijk al Vrijdag, in
handen gehad hebben. De andere bladen kre
gen er eerst in den laten avond van Zaterdag
kennis vaD. Onzo Haagscl.e correspondent,
die met de toezending en hot overseinen be
last is, en op dit gebied zijn sporen verdiend
heeft, bericht ons, dat het antwoord eerst
Zaterdagavond tegen half tien aan de Kamer
leden was verzonden en toen aan do Lands
drukkerij machtiging werd verleend tot uit
gifte voor de pers.
De Standaard heeft dus nu al tweemalen
in den tijd van 8 dagen de beschikking ge
had over belangrijke staatsstukken, gerui-
men tijd alvorens die voor do pers in het
algemeen verkrijgbaar waren.
Booze tongen zullen allicht nu het bei
de keeren stukken betreft, in hoofdzaak ge
steld door dr. Kuyper bij uczcn do broil
6)
Alle k'ykers werden in die richting gewend.
„Stellig do verwachten l" riep men.
„To veel zeilen voor een koopvaarder",
tromde kapitein Bonvaillant, die mot schitte
rende oogon het schip gadesloeg.
„Uo Engelschen, jongens l" nep hy eens
klaps en klapte in de handen. „De Engelschen 1"
H(J had gelyk, het was oen Engelsche vloot.
ZU naderde met vollo zeilen, gelyk een
donkere wolk, die een verdelgend onweder
in zich verbergt.
De Franscho admiraal hield een korte be
raadslaging met zUn officieren; na weinige
minuten klonk het bevel„Gereed ten strijde"
van het eene schip naar het andere.
Ook op de „Vengeur" weerklonk het bevel
van den bevelvoerder: „Hangmatten naar
beneden! Alle man aan dekl"
De uitwerking dezer weinige woorden op
de bemanning van een oorlogsschip is moeiiyk
te beschryven. Niot zoo snel weerkaatst de
echo het gesprokene, of de bevelen z\jn reeds
opgevolgd. Met gepaste haast, zonder over
ijling, begeeft ieder zich naar zyn post en
Wacht de zaken af, die komen zullen.
Jacques Boumac had zich by zyn makkers
gevoegd, Renó eveneens zyn plaats ingenomen.
Op een gegeven signaal veranderdo het eskader
'Van richting en voer dsn vyand te gemoet.
Een dof kanonschot weerklinkt en te geiyk
▼liegt een kogel over het admiraalschip, de
▼lag der republiek naar beneden sleurend.
Van rondom werd dit «chot beantwoord;
aan de masten der vyandeiyke schepen ver
schenen de Engelsche vlaggen. Slechts enkele
oogenblikken een doodeche stilte; slechts het
geklots der golven tegen de schepen. Plotse
ling weerklinkt het commando„Op zes kabel
lengten 1. Vuurl"
Een verschrikkelyk gekraak, een vreeseiyk
gedonder weerklinkt door de lucht; een dikke
kruitdamp verspert het uitzicht. De stryd is
begonnen met alle hevigheid. De dood waart
rond, loerende op zyn offers. Wat de kogels
sparen, zal de afgrond verzwelgen.
Het bulderen der kanonnen, het geknars
der kettingen, het gekerm en zuchten der
gewonden en stervenden, het bruisen van
het water, tusschen de schepen geperst on
schuimend opvliegend, het gekraak van binten
en balken, dit alles vormt een ontzettend
tumult.
De kogels doorboren do wanden der schepen,
slaan balk en bint tot splinters, vegen soldaten
by dubbeltallen van het dek en verpletteren
de matrozen. De dood vindt zyn offers boven
en beneden, overal; do stryd duurt voort.
Ieder wil overwinning, geen zich overgeven.
Drie Engelsche schepen zyn reeds gezonken,
verscheidene Fransche schepen buiten gevecht
gesteld en nog steods duurt de stryd op leven
en dood voort.
De „Vengeur" hield zich sterk; z\j ver
dedigde zich met ware doodsverachting. Ver
scheidene Engelsche schepen omringden haar,
maar waagden het niet haar te enteren; zy
vochten den laatsten stryd van een stervenden
leeuw. Reeds was de onderste battery onklaar
geworden door het vele water, dat in het
ruim stroomde; reeds zag men op het boven
dek niets dan versplinterde masten en ver
scheurde zeilen. Toch ging men voort met
vuren, geijkt ia het begin van den stryd, met
regolniatigo salvo's. Het scheen, alsof de
woedende en opgezweepte golven machteloos
waren, het schip te verzwelgen.
„Geeft jo overl" klonk het van het vyande
ïyko eskader.
Hot water steeg al hooger in het ruim,
klagend, en somber klonk het al binnenstroo-
mend, gelyk het laat3to rochelen oens ster
venden; het schudde het schip, alsof het het
wilde aanmanen, zich over te geven.
„Geeft je overl" weerklonk het nogmaals.
Als antwoord oen volle lading uit zyn twoede
battery, daarna zwoeg ook deze voor immer
Zy had haar plicht gedaanals een hagelstorm
in het korenveld, zoo hadden do kogels hun
vernielingswerk volbracht.
Een oogenblik stonden zy werkeloos, de
Engelschen. „In den grond er meel" klonk het
bovel van den Engelschen admiraal en een
verdelgende lading volgde dit bevel. Als de
rook was weggetrokken, zag men de zee met
versplinterde masten on balken, met verminkte
lUkeu bodokt.
De „Vengeur" zonk met doorboorde borst al
dieper en dieper. Nog eenmaal beantwoordde
haar laatste battery het vyandelyk vuur; dan
ook zweeg zy. Toon Réoaudin, de bevelvoer
der van de „Vengeur", zag, dat de vyandeiyko
admiraal booten in zee deed brengen om do
weerlooze bemanning van het dappere schip
krUgsgevangen to maken, wierp hy, dooreen
plotselingen moed bezield, zyn degen in zee
en sprong hem na.
Tegen zyn wil echter werd hy door -de
Engelschen gered. Met diepbedroefd hart en vol
vertwyfeling zag Rênaudin zyn geliefd schip
den ondergang nabyhoe gaarne was hy het
gevolgd l
In zyn plaats stond nog voor een oogenblik
kapitein Bonvaillant. Dof klonk &yn bevel
Minuut na minuut zonk het schip dieper en
dieper, het overschot der strUdbaro mannen
drong zich te zamen, omgeven door verminkte
en stervende makkers. De brandende zon be
scheen slechts bleeke, door rook en bloed be
smeurde gezichten
Met gefronst voorhoofd, maar fier opgeheven,
do armen over de borst, stond de sombere
kapitein by het gebroken stuur. Renó en
Jacques waren in dit bloedbad gespaard; zy
zagen elkaar woor in dit hachelyke oogenblik
en omarmion olkander als broeders; met den
dood voor oogon verviel hun ondorscheid van
stand. „Ach, myn arme moestor," fluisterde
Jacques d n luitenant in het oor.
„Heb dank, myn vriend. Zy kan nu trotsch
zyn op baar gemaal, niet?"
„Ja, maaren de markies?"
„Myn vader? God zal hem troosten; hy zal
myn vrouw en kind beschermen. Wy zyn ver
loren, Jacques
Hy verzonk in nadenken Voor zyn geest
zag hy de beelden van vervlugen dagen voorby-
trekken: zyn jeugd; het kerkjo in het dorp,
waarin hy werd aangonomen; de indrukwek
kende bergen in zyn vaderlandhet sombere
slot; zyn ernstigen vader; zyn lieve vrouw;
het zachte kind, zyn George. Hy trok van
onder zyn kleed een medaillon, bezag het
zwygend en drukte het aan zyn lippen.
Daar zag hem eensklaps kapitein Bonvail
lant over de schouders. „Luitenant", riep hy
opgewonden, „dit portrot? Van waar hebt gy
dit portret? Spreekt"
„Wat gaat u dat aan?"
„Het is het portret myner zuster."
„Uw zuster?"
„Ja, myn verdwenon, lieve Bertha.1*
„Gy waart kapitein Chapelot?"
„Wie sou in zulk een oogenblik liegen?
Maar, by onze onvergankeiyke Republiek, hoe
komt go aan dit medaillon? Antwoord my
vóór we vergaanHy stampte toornig met
don voet. „Wat zal er van my worden, als
ik met vertwyfeling m 't hart do eeuwigheid
inga?" f
„Renó was verstomd „Vergeving, vorgoving",
stamelde hy, „uw dierbare en geliefde Bertha
is myn vrouw, gravin Cros de Moutroy!"
„Alle duivelsl Jo bent een schurkt" En hy
hield Renó do gebalde vuisten voor het gezicht.
„Wy waren weezen. Den dag, waarop jo ze
my ontnomen hobt
„Kapitein, waardeer den echtgenoot uwer
zuster, vergeet en vergeot het 1"
„Vergoten? Je hebt me een dolk in 't hart
gestoolen, nu wordt die wond weer opon ge
reten Vergeven? Jo houdt dus veel
van baar?"
„Ik aanbid haar en zy is gelukk'g in myn
liefde."
„Gelukkig, workelyk? Kan ze gelukkig zyn?
Zeg, o zeg het nogmaals, het is zoo troostend
voor my. Is zy nog niet schooner geworden
Hoe lang is het? Vyf jaarl Ja, ja, o .1"
„Zy is golukkig; zy had my geleerd, u to
hoogachten, als een brooder hof to hebb.n,
en ons kind voor u te bidden."
„Uw zoon? Hoe licet hy?"
George."
„Gelykt hy zyn vader of meer zUn mosder?"
Bertha verzekerde my altyd, dat by op
zyn moeder geleek".
„Wat moet hy dan schoon zynl 0, ra\jn
liefste zuster, myn Berthal Laat my haar
dierbare trekken nog eenmaal zien, dio ik
zoolang gemist heb en nu wodervind, nu wo
voor eeuwig gaan scheiden van het loven."
{Wordt vervolgd).