t ¥o; 12814 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 30 NOVEMBER. - TWEÊW BLAD. Anno PERSOVERZICHT. ik* "e uilleton. De valsche Triend. Onder het hoofd Volksvermaken schrijft A. W. P. in de Dclftsche Couran-t bet volgende: De boog kan niet altijd gespannen zijnl 1Z00 luidt een oud spreekwoord, en do onder- Vinding bevestigt het, dat de mensch behoef- ,'to heeft aan afwisseling. Op een tijd van jvermoeienden arbeid inoet een tijd volgen van rust, ja, nog meer, er moet nu en dan een tijd aanbreken van genot, waarin a_n- goname gewaarwordingen het levensgeluk verhoogen. Wie over ruime geldmiddelen kan beschikken, is doorgaans in staat om zich die gewenschte afwisseling te verschaffen. 'Hij begeeft zich in het gunstige jaargetijdo naar bekoorlijke plekjes in het vaderland of in den vreemde, om er in de schoone natuur of in een gezelligen kring de zorgen van zijn maatschappelijk bedrijf te vergeten. Ver- frischt naar geest en lichaam keert hij terug naar zijn haardstede, om met moed zijn taak fweer op te vatten. Het aantal van hen, die zich in dit voor recht kunnen verheugen, is echter betrekke lijk klein. Naast hen bevindt zich do veel grootere groep der daglooners, der misdeel- den, die op het land, in fabrieken on veler lei nijverheidsinstellingen werkzaam zijn en ternauwernood genoeg verdienen, om in het onderhoud van henzelven cn van hun huis gezin te voorzien. De leden van deze groep 'moeten er zich mede tevreden stellen, zoo zij 'vast werk hebben en zich 6tcrk genoeg gevoe- ,len, om den geheelcn dag, en zoo den ecnen 'dag na den anderen, zich te wijden aan hun eentonig bedrijf. Voor hen bestaat nagenoeg geen andere afwisseling cLa de rust, waarop zij na voleindrgdo dagtaak aanspraak heb ben. Toch is het verlangen naar iets meer, naar een verkwikking des gcestes bij hen le vendig. Vandaar, dat velen die zoeken op een wijze, die weinig geschikt is, om hun wen- Bchen te bevredigen en hun geluk te verhoo gen. Zij begeven zich naar dc heibergen, om naar dc onzinnige vertoogen der stamgasten te luisteren of lichaamsverwoestencle prik kels te vragen van alcoholische dranken. IWelk oen zegen zou het zij*, voor de werk lieden en voor de gehoelo maatschappij, in dien deze noodlottige afwisseling, die dui zenden gezinnen te gronde richt, vervangen werd door een veredelende, die het zedelijk peil der misdeelden allengs hooger deed klimmen l Er bestaat bij Een minder bevoorrechten stand behoefte aan afwisseling. Dit blijkt vooral ook door het taaie loven der kermis sen. Deze zijn afkomstig uit een tijdperk van ruwheid en onkunde en geven hiervan nog altijd getuigenis. Steeds zijn er onder dc be trekkelijk armen, die zich opofferingen cn besparingen getroosten, om op de door hen gewenschte wijze kermis te kunnen houden, dat is, zich aan uitspattingen te hunnen over geven, die hemelsbreed afwijken van hun ge wone levenswijze. -Met Jiet oog op dezo uit spattingen, die een smet werpen op een tijd perk van beschaving, is hier en daar het voorstel gedaan, om de kermis af te schaf fen, maar men heeft veelal geaarzeld hiertoe over to gaan, eensdeels om aan neringdoen den kermiswinst to verschaffen, anderdeels om aan het volk het aloude kermisvermaak te gunnen. Toch is het wenschclijk, dat de kermissen, met haar dronkemanstoone«len, uit het volks leven worden verwijdord. Waren zij noodig in vroeger dagen, toen in de kramen velerlei waren werden uitgestald en te koop geboden die op gewone tijden in de plaateen, waar de kermis werd gehouden, niet voorhanden ble ken, wij weten, dat thans in den regel dc kramen niets anders aanbieden als betgeen er evenzeer bij do inwonende winkeliers te verkrijgen is. Vindt met het hard, aan het volk een ver maak te ontnemen, dat zich slechts eenmaal in het jaar aanbiedt ter afwisseling in zijn eentonig leven, toch zien wij :n do afschaf fing van die ontspanning geen bezwaar, mits men haar vervange door een andere, die niet minder aantrekkelijkheid bezit voor de ge nietenden en zich tevens onderscheidt door een veredelenden invloed. Er wordt voor het lijdende en strijdende volk in ons vaderland veel gedaan. Allj-rloi vereenigingon zijn gevormd om de gesteld heid van den werkenden stand te verbeteren. Er is echter nog weinig gedacht aan volks vermaken, die de kermissen zouden doen weg zinken in vergetelheid en het herbergenbe- zoek met zijn jeneverpest zouden beperken en eindelijk geheel afschaffen. Er is reeds in dien geest vooral door de Toynbeevereeni- gingon iets gedaan, maar deze zijn neg op verre na niet aantrekkelijk genoeg voor de groote menigte. De werkman moet kunnen genieten met zijn gezin, hij moet kunnen zien en hooren, wat hem streelt en wat aangena me gewaarwordingen bij hem opwekt Dit doel zou bereikt worden door het stichten van volksschouwburgen, waar de toegang voorgeringen prijs geopend werd en waar tconeelstukken werden vertoond, die door den werkman werden begrepen en de kiemen van deugdzamo beginselen bij hem deden ont luiken. Reeds in onzen tijd heeft men ten behoe ve van het volk tooneelstukken opgevoerd Men had ze bij de oude Grieken en Romei nen. Men heeft ze roods eeuwen lang in het dorp Oberammergau, waar telkens na ver loop van tien jaren de zoogenaamde passie spelen duizenden en tien duizenden der waarts lokken. Een volksschouwburg geeft gelegenheid tot echte, volksvermaken en is te gelijkertijd een Btichting voor een zeer ge wenschte volksopvoeding, bijaldien dc opge voerde stukken met zorg worden gekozen. Men leert er den zegen kennen van maat schappelijke deugden en de treurige gevolgen van haar verwaarloozing. Men ziet er het dagelijksch leven niet in boeken, maar door levende personen voorgesteld. De ontvangen lessen worden daardoor diep in het geheu gen geprent en tot levensregelen vastgebon den. Er wordt veel voor heb volk gedaan, maar op verre na niet genoeg zoolang men de volks behoeften aan ontspanning onbevredigd laat zoolang een volssscnouwburg ontbreekt, die het afschaffen van de kermis rechtvaar digt. In het Maandblad voor Handelsonderwijs en Handelswetenschappenhet orgaan der Nationale Voreeniging voor Handelsonder wijs, werd dezer dagen do aandacht geves tigd op de eischen der kleine burger ij ten opzichte van het handelsonderwijs Bij de belangstelling, betoond voor ue nooden der loonarbeiders, loopt men gevaar andere maatschappelijke vraagpunten uit het oog tc verliezen, die zeer zeker niet minder be langrijk zijn. Er doen zich echter teekenen voor, die er op wijzen, dat mot de belangen der genoemde klassen meer rekening wordt gehouden. En 't is vooral te waardeeren, dat diegenen, die onder dc tegenwoordige om standigheden gebukt gaan, zelf beginnen met dc oorzaken <j aarvan op tc sporen. Klachten zijn er altijd, dat zit den mcnsch in 't bloed. Zelfs in de gunstigste tijden hoort men klagen over zware mededinging, over bedrog, 'over onrustbarende belasting. Maar thans zijn er zeer zeker redenen tot klagen en het voorbeeld in België, hetwelk van regeeringswege ee® onderzoek instelt naar den toestand der kleine burgerij, zou ook hier navolging verdienen. Zoo kan men leeren, waar men den hefboom moet aan brengen om verbetering te verkrijgen. De eerste vijand, die do neringdoende mid denstand voor oogen heeft gehad, is de coö peratie van degenen, dio tot dusverre zijn afnemers waren. Men roept om verbod van verbruikscoöperatie door de wet althans be moeilijking, maar men vergeet, dat men zoo doende inbreuk maakt op de vrijhïid van be drijf, tot dusver een der belangrijkste vor men van onzo tegenwoordige maatschappe lijke voortbrenging en een der meer; betee kenende voorwaarden voor verdere ontwik keling. In den laatsten tijd bedaart dc felle tegen stand tegen de verbruikscoöperati» een wei nig en wel omdat do neringdoende ztlf de voordeelen van samenwerking gaat inzien. Wanneer een koopman, détaill»v., voldoen de warenkennis bezit om zijn keuze goed ie doen, voldoende handelskennis neeft om zoo scherp mogelijk in te koopen, dan is be4-, slechts dAn voor een coöperatieve w.nkelz.iak mogelijk om betere diensten aan het publies te bewijzen, wanneer zij zich van zóó ^looten afzet van te voren kon verzekeren, dat ze aanmerkelijk goedkooper haar inko 'pen kan doen. In dit laatste opzicht nu is er weinig ver schil tusschen twee personen die contant kua nen koopen. De mededinging is overal wel zóó groot, dat ook de kleinere koopman met gereed geld zeer gunstige voorwaarden be dingt Vereenigt hij zich bovendien nog met zijn vakgonooten en laten dezen hun nog zoo dikwijls bestaanden naijver in zooverre va ren, dat zij gemeenschappelijk en gezamen lijk inkoopen, dan ligt het voor de hand, dat zij, het denkbeeld van samenwerking toepas sende, zooala reeds hier en daar geschiedt, de mededinging van coöperatieve verbruiksver- eenigingen zeer goed kunnen doorstaan. De kwaal schuilt dat blijkt reeds duide lijk in do eerste plaate bij den neringdoen de zelf. Wio conigszins bekend is in de kringen van de kleinere détaillisten in kleine steden en dorpen, weet, dat tal van personen, die een winkel opzetten, voor den handel in 't geheel niet zijn opgeleid en op goed geluk van dezen of genen mooipratenden reiziger hun voorraad inslaan. Gewoonlijk zijn zij het dan ook niet, dio met kennis van zaken hun clienteelo voorlich ten over de qualiteit der goederen veeleer zijn ze niet anders dan overbrengers van de or ders hunner klanten, die bepaalde artike len van bekende merken vragen. Bij de be taling van hun goederen gebruiken zij het onvoordeelig8te credict, dat er bestaat, ml. dat van den leverancier, in plaats van ge bruik te maken van het veel goedkooper cro- diet bij een Bankinstelling of wederom door samenwerking een credictinstelling voor dat doel op tc richten. Dezelfde personen, die moord en brand roepen wanneer een bankier zes procent zou berekenen voor voorschot ten, aarzelen geen oogenblik om goederen te koopen oxj één maand mot één procent kor ting contant, ja soms zelfs meer. Er zijn onderscheidene artikelen, waarvan do korting in den kleinhandel 12 tot 20 pro cent '8jaars zou bedragen, nog afgezien van demgenc, die in veel goedkooper prijs a con tant is gedisconteerd, terwijl toch van dit dure crediet van den leverancier wordt ge bruik gemaakt. Waarom Omdat bij dc meeste kleinere détaillisten absolute onkunde bestaat omtrent alles, wat administratie- en credietwezen betreft, en daardoor slaagt ook zoo moeilijk een groote re onderneming, die door samenwerking van vakgenootcn kan ontstaan cn bloeien. Zoo is ook .uer het geneesmiddel, dat lang zaam, maar goed werkt, aangegeven: betere opleiding van den handelsstand voor zijn taak. Dit geldt niet alleen den groothandel, maar de brcedo schare van de handeldrij vende burgerij, waaruit onder gunstige voor waarden vanzelf de krachtig zich uitbreiden de groothandel moet voortkomen. Slechts 1 tere opleiding kan voor den neringdoen den middenstand het schild en wapen zijn tegen het kwaad, dat hem niet alleen van beneden, maer ook van boven bedreigt. Het samenvoegen van vele artikelen in ba zars, die in groote gebouwen zijn gehuisvest, de reusachtige inkoop, die mogelijk wordt wanneer een zeer groot kapitaal voor dezen détail-handel in het groot beschikbaar is, leidt mede dikwijls tot den ondergang van vele kleinere zaken. Ma r ook weer alleen dan, wanneer bij de leiders van (-cze noch genoegzame kennis, noch veerkracht en ener gie gevonden wordt. De groot-kapitalistische ondorneming kan nog zoo goed geleid worden door mannen met ruimen handelsblik, haar groot nadeel brengt ze mede hierin, dat het werk geschiedt door afhankelijke ambtenaren en bedienden, die niet hu_ eigen zaak, maar dio van een ander hebben te behartigen. En ook hier weer kan een goed opgeleide handelsstand, die ten gevolge daarvan zich ook zoo noodig tot groote ondernemingen weet te verbinden en aaneen te sluiten, do mededinging gerust aanvaarden. In hoeverro het wcnschelijk zal blijken te zijn, maatregelen te nemen tegen het bedrieg lijke voorspiegelen van voordeeltjes, verhalen omtrent goedkoopen prijs ingevol ge brandschade, schipbreuk, enz., zal spoe dig blijken als do Regcering zich, gelijk zij heeft beloofd, met de oneerlijke concurren tie gaat b dg houden. Ook nier kan trou wens good onderwijs van nut rijn, ook om de domheid bij het koopende publiek, dat niets liever doet dan in loterijen spelen en dat de juiste waarde der goederen niet goed beoordeelt, te doen ophouden. In deze moet het gewone onderwijs in meer practischo rich ting worden geleid, de menscben tot betere keuze geschikt en minder vatbaar voor ver leiding en misleiding gemaakt vrorden. Maar ook hier kan de handeldrijvende stand zelf veel doen, wanneer hij eenmaal door goede opleiding een hoog standpunt heeft ingeno men en, zich zelf respecteerendc door onder linge afspraak cn overeenkomst de ontaar ding dtxr concurrentie tegen gaat. Wie zou ontkennen, dat een breed opgevat handelsonderwijs ook in die richting niet krachtig ten goede kan werken? In oen deel der pers wordt een plan be sproken, indertijd door het Volksblad geop perd en met eenige wijziging thans door Hat Centrum te berde gebracht. Beide bla den wenschen inkrimping van staats uitgaven voor het hooger onde rwij s waarbij het Volksdagblad de elassiek-litera- rische faculteiten aan alle hoogescholen naar één enkele wil overbrengen, Het Centrum dc bezuiniging zou wensehen uit te strekken ook tot de nieuwe letteren. Tegenover critici, op het plan uitgeoefend in het Handelsblad blijkbaar uit academi sche kringen van Utrecht afkomstig", schrijft Hel Centrum: ,,Wij blijven dus, met vollo overtuiging, volhouden bij onzen welmeenenden wemsch, dat eindelijk toch eens gebroken worde met het noodlottig systeem van grootdoenerij, om er van staatswege drie volledige universiteiten op na te willen houden. Niet alleen de studenten in de oude letteren, zoo als het Volksblad bepleitte, maar evengoed die in de nieuwe letteren, dus al de drio literarische faculteiten aan onzo drie staats- hoogescholen, moesten naar één enkele wor den overgebracht, /^ulk een concentratie van leerkrachten cn hulpmiddelen zou niet an ders dan hoogst bevorderlijk kunnen zijn voor do beoefening der wetenschap zelve." Reeds heeft het blad de stad uitgezocht, waar do faculteiten geconcentreerd moeten worden. Leiden. Het besluit. „Naar onze overtuiging zou aldus een zeer belangrijke stap zijn gezet in de goede richting, om in zake hooger onderwijs het noodige èn te verbeteren, èn to bezuinigen. Van het thans geldende systeem kan men ge rust verklaren: „Weniger ware inehr Zulk een stap zou daD ook, indien deze proef blijkt te slagen, voor de andere faculteiten mogelijk tot navolging wekken. Door een juiste concentratie der lcerkrach ten te geraken tot verbetering en bezuini ging op bet stuk van hooger onderwijs, zal mettertijd wel voornamelijk het streven moe ten zijn van den wetgever." Met den uitroep: ,,Is 't geen schande?" vestigt de Nieuwe Arnhemsche Courantvol genderwijs de aandacht op een o n b i 11 ij k- h e i d in ons be 1 as t i ng-stelsei: Iemand te... had een kind van twee jaren als zijn eigen aangenomen, in zijn stand op gevoed, en laten leeren wat noodig was om als dochter des huizes te kunnen optreden. Dat meisje was 18 jaren geworden cn nu... sloeg de Fiscus-arabtonaar den weldoener aan wegens dat meisje, voor een dienstbode. De aangeslagene verzette zich bij request tegen dien aanslag; 't werd afgewezen cn nu heeft do raad van beroep te (zie Fiscus No. 672) hem ook in 't ongelijk gosteld, en zijn aangenomen dochter belastbaar ver klaard ais dienstbode. Dus als gij of ik, kinderloos of niet, een kind opne«mtL dat liefkrijgt als een eigen, het opvoedt in uwen stand dan zegt de Fis cus, zoodra zij 18 jaren oudi s, dat is c..\ dienstbode meer, die gij houdt; 't doet er niet toe, of zij u, verder dan volle nicht, in den bloede bestaat, of gij voor dienstboden reed» aangeslagen zijt en daaraan voldoende hulp hebt. Neen I uw soms dikwijls weldadige hou ding wordt gestraft met een greep in uw beurs ten behoeve van de schatkist. In het Volksblad zegt de heer mr. A. Kcr- dijk een en ander over Zondagsrust. Een zijner vrienden had namelijk tot den heer K gezegd: ,,Aan Zondagsrust hecht ik weinig waarde, meer aan een dag rust [ter week, onverschillig welke". Die opvatting, zegt mr. K., heb ik vaak geboord, en reeds herhaaldelijk ben ik er tegen opgekomuo, omdat zij mij zoowel uit een sociaal oogpunt als van het standpunt van oen vrijzinnig man bepaald verkeerd dukt. Uit een sociaal oogpunt, dewijl het verkeer van de- man en vader met zijn vrouw en kinderen, zooals het op zijn rustdag behoort te wezen in aller belang, alléén mogelijk is, wanneer noch d^ huishouding haar geregel de eischen stelt, noch dc kinderen naar school moeten. Voor een werkman en zijn gezin be antwoordt zijn vrijdom van den arbeid op een gewonen dag van do week niet voor ecu vierde aan den cisch. Maar eveneens van het standpunt van een vrijzinnig man Juist zijn vrijzinnigheid moet er hem toe brengen, niet enkel tc let ten op eigen behoeften, maar ook op die zij ner medeburgers. Al heeft hijzelf do behoef te aan godsdienstige Zondagviering in 't al gemeen, en aan het ter-kerke-gaan in het bijzonder, niet, toch heeft hij tc bedenken, dat anderen haar wèl hebben. Hij heeft haar te eerbiedigen als een der eerbiedwaardig ste van alle, en te wenschen, dat die andoren zoomin doenlijk door opgclegdon arbeid ver hinderd worden haar tc bevredigen. Ook uit dien hoofde is bij verplicht, voorstander te zijn van zoo algemeen mogelijke Zondags rust, gewaarborgd bij de wet. Andera zou het worden, indien dc wetge ver ook ccn wijze van Zondagviering wilde voorschrijven. Doch dit is natuurlijk een twee de quaestic, waarover ter gelegener tijd, in dien hot tegenwoordige ministerie dat in zijn schild mocht voeren, nog wel ccn woordje zal tc zeggen zijn. Onder het opschrift „Bevoorrech ting?" bespreekt het Handelsblad do bui tengewone, om niet te zeggen raadselachtige vlugheid, waarmede De Standaard in den laatsten tijd werkt. Do vorige weck verscheen tccxIs Zaterdag avond bij dat blad een bijvoegsel dat nagc- noeg de geheels memorie van antwoord op do algomccne beschouwingen bevatte. Geen der andere Amsterdamscho bladen was in de mo gelijkheid geweest van dit stuk, dat pas Za terdagvoormiddag aan do Landsdrukkerij- voor de pers verkrijgbaar was, meer te geven dau een uitvoerig uittreksel, telegraphisch overgebracht. En Loch was D' Standaard in staat hel stuk van ruim 10 kolommen druks, reeds in zijn geheel aan zijn lezers voor te leggen 1 Acht dagen later is door Dc Standaard een tiog merkwaardiger vlugheid vertoond. Zo- terdagavond jl. kon men in een bijvoegsel ongeveer 2 1/2 bladzijde (12 kolommen) ge vuld vinden met het grootste gedeelte der memorie van antwoord, door den minister, van binnenlandscho zaken, dr. Kuyper, tot dc Kamer gericht op het verslag betreffen de de begrooting voor zijn departement De Standaard moet dc kopij dus ten minste al Zaterdagochtend vermoedelijk al Vrijdag, in handen gehad hebben. De andere bladen kre gen er eerst in den laten avond van Zaterdag kennis vaD. Onzo Haagscl.e correspondent, die met de toezending en hot overseinen be last is, en op dit gebied zijn sporen verdiend heeft, bericht ons, dat het antwoord eerst Zaterdagavond tegen half tien aan de Kamer leden was verzonden en toen aan do Lands drukkerij machtiging werd verleend tot uit gifte voor de pers. De Standaard heeft dus nu al tweemalen in den tijd van 8 dagen de beschikking ge had over belangrijke staatsstukken, gerui- men tijd alvorens die voor do pers in het algemeen verkrijgbaar waren. Booze tongen zullen allicht nu het bei de keeren stukken betreft, in hoofdzaak ge steld door dr. Kuyper bij uczcn do broil 6) Alle k'ykers werden in die richting gewend. „Stellig do verwachten l" riep men. „To veel zeilen voor een koopvaarder", tromde kapitein Bonvaillant, die mot schitte rende oogon het schip gadesloeg. „Uo Engelschen, jongens l" nep hy eens klaps en klapte in de handen. „De Engelschen 1" H(J had gelyk, het was oen Engelsche vloot. ZU naderde met vollo zeilen, gelyk een donkere wolk, die een verdelgend onweder in zich verbergt. De Franscho admiraal hield een korte be raadslaging met zUn officieren; na weinige minuten klonk het bevel„Gereed ten strijde" van het eene schip naar het andere. Ook op de „Vengeur" weerklonk het bevel van den bevelvoerder: „Hangmatten naar beneden! Alle man aan dekl" De uitwerking dezer weinige woorden op de bemanning van een oorlogsschip is moeiiyk te beschryven. Niot zoo snel weerkaatst de echo het gesprokene, of de bevelen z\jn reeds opgevolgd. Met gepaste haast, zonder over ijling, begeeft ieder zich naar zyn post en Wacht de zaken af, die komen zullen. Jacques Boumac had zich by zyn makkers gevoegd, Renó eveneens zyn plaats ingenomen. Op een gegeven signaal veranderdo het eskader 'Van richting en voer dsn vyand te gemoet. Een dof kanonschot weerklinkt en te geiyk ▼liegt een kogel over het admiraalschip, de ▼lag der republiek naar beneden sleurend. Van rondom werd dit «chot beantwoord; aan de masten der vyandeiyke schepen ver schenen de Engelsche vlaggen. Slechts enkele oogenblikken een doodeche stilte; slechts het geklots der golven tegen de schepen. Plotse ling weerklinkt het commando„Op zes kabel lengten 1. Vuurl" Een verschrikkelyk gekraak, een vreeseiyk gedonder weerklinkt door de lucht; een dikke kruitdamp verspert het uitzicht. De stryd is begonnen met alle hevigheid. De dood waart rond, loerende op zyn offers. Wat de kogels sparen, zal de afgrond verzwelgen. Het bulderen der kanonnen, het geknars der kettingen, het gekerm en zuchten der gewonden en stervenden, het bruisen van het water, tusschen de schepen geperst on schuimend opvliegend, het gekraak van binten en balken, dit alles vormt een ontzettend tumult. De kogels doorboren do wanden der schepen, slaan balk en bint tot splinters, vegen soldaten by dubbeltallen van het dek en verpletteren de matrozen. De dood vindt zyn offers boven en beneden, overal; do stryd duurt voort. Ieder wil overwinning, geen zich overgeven. Drie Engelsche schepen zyn reeds gezonken, verscheidene Fransche schepen buiten gevecht gesteld en nog steods duurt de stryd op leven en dood voort. De „Vengeur" hield zich sterk; z\j ver dedigde zich met ware doodsverachting. Ver scheidene Engelsche schepen omringden haar, maar waagden het niet haar te enteren; zy vochten den laatsten stryd van een stervenden leeuw. Reeds was de onderste battery onklaar geworden door het vele water, dat in het ruim stroomde; reeds zag men op het boven dek niets dan versplinterde masten en ver scheurde zeilen. Toch ging men voort met vuren, geijkt ia het begin van den stryd, met regolniatigo salvo's. Het scheen, alsof de woedende en opgezweepte golven machteloos waren, het schip te verzwelgen. „Geeft jo overl" klonk het van het vyande ïyko eskader. Hot water steeg al hooger in het ruim, klagend, en somber klonk het al binnenstroo- mend, gelyk het laat3to rochelen oens ster venden; het schudde het schip, alsof het het wilde aanmanen, zich over te geven. „Geeft je overl" weerklonk het nogmaals. Als antwoord oen volle lading uit zyn twoede battery, daarna zwoeg ook deze voor immer Zy had haar plicht gedaanals een hagelstorm in het korenveld, zoo hadden do kogels hun vernielingswerk volbracht. Een oogenblik stonden zy werkeloos, de Engelschen. „In den grond er meel" klonk het bovel van den Engelschen admiraal en een verdelgende lading volgde dit bevel. Als de rook was weggetrokken, zag men de zee met versplinterde masten on balken, met verminkte lUkeu bodokt. De „Vengeur" zonk met doorboorde borst al dieper en dieper. Nog eenmaal beantwoordde haar laatste battery het vyandelyk vuur; dan ook zweeg zy. Toon Réoaudin, de bevelvoer der van de „Vengeur", zag, dat de vyandeiyko admiraal booten in zee deed brengen om do weerlooze bemanning van het dappere schip krUgsgevangen to maken, wierp hy, dooreen plotselingen moed bezield, zyn degen in zee en sprong hem na. Tegen zyn wil echter werd hy door -de Engelschen gered. Met diepbedroefd hart en vol vertwyfeling zag Rênaudin zyn geliefd schip den ondergang nabyhoe gaarne was hy het gevolgd l In zyn plaats stond nog voor een oogenblik kapitein Bonvaillant. Dof klonk &yn bevel Minuut na minuut zonk het schip dieper en dieper, het overschot der strUdbaro mannen drong zich te zamen, omgeven door verminkte en stervende makkers. De brandende zon be scheen slechts bleeke, door rook en bloed be smeurde gezichten Met gefronst voorhoofd, maar fier opgeheven, do armen over de borst, stond de sombere kapitein by het gebroken stuur. Renó en Jacques waren in dit bloedbad gespaard; zy zagen elkaar woor in dit hachelyke oogenblik en omarmion olkander als broeders; met den dood voor oogon verviel hun ondorscheid van stand. „Ach, myn arme moestor," fluisterde Jacques d n luitenant in het oor. „Heb dank, myn vriend. Zy kan nu trotsch zyn op baar gemaal, niet?" „Ja, maaren de markies?" „Myn vader? God zal hem troosten; hy zal myn vrouw en kind beschermen. Wy zyn ver loren, Jacques Hy verzonk in nadenken Voor zyn geest zag hy de beelden van vervlugen dagen voorby- trekken: zyn jeugd; het kerkjo in het dorp, waarin hy werd aangonomen; de indrukwek kende bergen in zyn vaderlandhet sombere slot; zyn ernstigen vader; zyn lieve vrouw; het zachte kind, zyn George. Hy trok van onder zyn kleed een medaillon, bezag het zwygend en drukte het aan zyn lippen. Daar zag hem eensklaps kapitein Bonvail lant over de schouders. „Luitenant", riep hy opgewonden, „dit portrot? Van waar hebt gy dit portret? Spreekt" „Wat gaat u dat aan?" „Het is het portret myner zuster." „Uw zuster?" „Ja, myn verdwenon, lieve Bertha.1* „Gy waart kapitein Chapelot?" „Wie sou in zulk een oogenblik liegen? Maar, by onze onvergankeiyke Republiek, hoe komt go aan dit medaillon? Antwoord my vóór we vergaanHy stampte toornig met don voet. „Wat zal er van my worden, als ik met vertwyfeling m 't hart do eeuwigheid inga?" f „Renó was verstomd „Vergeving, vorgoving", stamelde hy, „uw dierbare en geliefde Bertha is myn vrouw, gravin Cros de Moutroy!" „Alle duivelsl Jo bent een schurkt" En hy hield Renó do gebalde vuisten voor het gezicht. „Wy waren weezen. Den dag, waarop jo ze my ontnomen hobt „Kapitein, waardeer den echtgenoot uwer zuster, vergeet en vergeot het 1" „Vergoten? Je hebt me een dolk in 't hart gestoolen, nu wordt die wond weer opon ge reten Vergeven? Jo houdt dus veel van baar?" „Ik aanbid haar en zy is gelukk'g in myn liefde." „Gelukkig, workelyk? Kan ze gelukkig zyn? Zeg, o zeg het nogmaals, het is zoo troostend voor my. Is zy nog niet schooner geworden Hoe lang is het? Vyf jaarl Ja, ja, o .1" „Zy is golukkig; zy had my geleerd, u to hoogachten, als een brooder hof to hebb.n, en ons kind voor u te bidden." „Uw zoon? Hoe licet hy?" George." „Gelykt hy zyn vader of meer zUn mosder?" Bertha verzekerde my altyd, dat by op zyn moeder geleek". „Wat moet hy dan schoon zynl 0, ra\jn liefste zuster, myn Berthal Laat my haar dierbare trekken nog eenmaal zien, dio ik zoolang gemist heb en nu wodervind, nu wo voor eeuwig gaan scheiden van het loven." {Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5