a O. 12803 LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 23 NOVEMBER. - TWEEDE BLAD. Anno 1901.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Wat esn novelle bewerkte.
In liet Sociaal Weekblad wordt door mr. J.
D. van Ketwich Verschuur aangedrongen op
.verandering in hot loon stelsel bij de ha-
in g v i s s ch ors op de Noordzee. Dat is nog
altijd de zoogenaamde opbrengst-deeling" en
'liet is eigenaardig,dat dit systeem niet alleen bij
de visscbcrij in ons land, maar ook iu Duitscn-
'land en Engoland wordt toegepast. Naar men
meent, is het ontstaan daarvan historisch te
verklaren. Oorspronkelijk zou het visschersbe-
drijf zijn uitgeoefend door groepen arbeiders,
meestal bestaande uit een huisgezin of familio,
die gezamenlijk do boot en hot tuig bezaten en
de opbrengst van hun vangst verdeoldon in do
dubbele hoedanigheid van kapitalist en arbeider
Behoorden de boot en het tuig uitsluitend aan
één der deelnemers, dan kreeg hij behalve zijn
dool als arbeider, een extra-aandeel als eigenaar
'van het kapitaal, maar de betaling had in beide
gevallen hot karakter van een aandeel in de
waarde van de gevangen visch, niet dat van
loon.
De schrijver meent, dat hierin verandering
moet komen, voornamelijk wel omdat de grootte
van het loon van don visscher thans afhankelijk
is gemaakt van factoren, waarop hij zelf geen
invloed kan uitoefenen, zoodat de factoren tijd
en inspanning als basis van de loonsberekenii.g
worden verwaarloosd. Bij de uitbetal igen der
loonen wordt niet gevraagdHoeveel tijd en hoe
hard hebt go gewerkt maar uitsluitend de vra: g
gesteld: Wat is de opbrengst van uw arbeid?
Bij do vischvangst, waar de opbrengst voor zulk
een groot gedeelte van het toeval afhankelijk
is, verdient dit stelsel op dien grond alleon al
afkeuring.
Dc Besidenticbode klaagt, dat iedereen vrije
lijk op een ,,tuf-tuf" mag klimmen, on daar
mee als oen dolleman over don openbaren weg
hollen, zonder te denkon aan het gevaar, dat
honderdon v^-eedzame burgers bedreigt, als of
fer van dat krankzinnig genoegen to worden
overreden. Algemeen i, zegt het blad, zijn dan
ook de klachten, welke tegen deze nieuwe soort
sport worden aangeheven, en zij komen uit
allo klassen der samenleving. Uitgezonderd na
tuurlijk uit de chauffeur s-wereldwij
bedoelen zoowel dezulken, die zich van oliën,
kolen of electriciteit bedienen, als die met bank
biljetten stoken.
De Besidcntiebode beaamt dan ook xrjxt on
langs gezegd werd in den Arnliemschen gemeen
teraad door dr. Thijssen,kHet scliyift, dat de
meest verstandige en bezadigde monschen, zoo-
dra zij komen te zitten tusseben de raderen van
©en automobiel, gewoonweg hun bezinning kwijt
raken en aan een, gelukkig later voorbijgaande,
verstandsverbijstering beginnen to lijden."
Men kan dus veilig gewagen van een auto-
mobie 1-dolheid, anders gezegdtuf-tuf-fo-
manie.
Een remedie schijnt het blad vrij eenvoudig.
Een chauffeurs-examen gelijk is voorgesteld
- helpt niet. Wie is er, die waarborg geeft, dat
CilC geëxainiiieordcn genoeg knraktor zoodon lo-
zitten om zelf -et bestuur der auto in han
den te houden, of niet harder to rijdcu dan de
Wet toelaat, waar dc eigenaar der car, do
man die met bankbiljetten stookt, tot grootcr
Bnolheid mocht overhalen neen, dwin
gen ging?
Wat gebeuren moet is het volgende;
Het snelheidsvermogen van allo autocars,
welke zich niet langs rails voortbowegen,
moet zoodanig worden beperkt, dat zij, wan
neer één persoon er op heeft plaats genomen,
zich niet sneller kunnen voortbewegen, dan
met den gang, dien oen goed bespannen heeren
rijtuig in den regel heeft en welke overeenkomt
met hetgeen in velo plaatselijk© verordeningen
als maximum is toegestaan.
Maar, zal men aanvoeren, als dio automobiel
dan zwaar geladen is P
Dan spijt het ons voor het gezelschap, het
welk er op zit, dat zij misschien niet vlugger
©ver den weg kunnen, ofschoon wij gelooven dat
er wol degelijk een middel zal wezen, om do
snelheid van ©en autocar blijvend to beper
ken, zonder dat daarom zijn trekvermogen, bij
zwaarder belasting binnen zekere grenzen, be
hoeft verminderd te worden.
En mocht dit niet het geval wezenwel
nu een volgepakte Jan Plezier gaat ook
langzamer over den weg dan bijv. calèche of
„victoria k quatro ressorts."
De automobiel mogo hot rijtuig voor een
goed deel vervangen, zij heeft niet het recht
zicii vrijbedon te veroorloven welke het bespan
nen voertuig zich slechts zelden aanmatigt cn
"welke moeilijk to betrappen en daarom moeilijk
to bestraffen zijn.
Het eenigo middel om dio vrijheden, welko
in losbandigheid ontaarden, te beperken is, haar
uitspattingen voortaan onmogelijk te maken.
Want wij horhalen het, do behoefte van en
kelen om in een mooien zomernacht bijv. binnen
vijf krrartior langs den openbaren weg van Den
Haag naar Utrecht te hollen is zoozeer een
denkbeeldig gmot, dat daarvoor niet de veilig
heid, ja het leven van velen mag op het spel
gezet worden.
In De Natuur is een phototypische afbeelding
opgenomen van eon microscopisch praeparaat,
voorstellende! „Verschillende papiersoorten bij
sterke vergrooting", wolk praeparaat is ver
vaardigd en nageteekond door mej. H. Schilt-
huis op hot laboratorium van het Koloniaal
Museum te Haarlem.
Dr. M. Grr-^off heeft er aan do hand van
dezo mooi geslaagde opneming een artikel over
verschillende papiersoorten aan toegevoegd.
Do rol, die het papier in de wereld van tegen
woordig speelt, is reusachtig. Onze voorvaderen
gebruikten van" deze stof bij lange na niet zoo
veel als wij. Voor het gebruik, dat zij er van
maakten, haddon de toenmalige papiermolens
genoeg aan de lompen van geweven stoffen(lin-
nen, zeildoek touw, onz.) Sedert regeert een
koningin do wereld, zóó belust op papier, zóó
onverzadelijk, dat »j alle lompetf der aardo go-
makke .,k bij haar ontbijt verorbert. Do vraat
zuchtige juffer heet „pers", cn de menschen,
haar onderdanen, doen alle mogelijke moeite om
haar zoo goed mogelijk den mond to stoppen.
Naast lompen hebben zo dan ook naar ander
voedsel uitgezien cn het gevonden in den vorm
van... hout.
In andere taal wil dit zeggen, dat men is
begonnon hout-papier te maken. Hot pap'er-
hout haalt men voornamelijk uit Amerika's reus
achtige pijnbosschetn. Reusachtig, ten minste
vroeger, want ze beginnen te dunnen, en reeds
beweren pessimiirton, dat spoedig de laatste
boom geveld zal zijn voor het drukken van do
laatste courant. De voorteekenen zijn er in Jcr
geval reeds, het papier uit fijn gemalen hout
vervaardigd is sterk in prijs gestegen en daar
naast komen we^r de andore soorten, uit planten
vezeh, lompen, enz. gemaakt, hun rechten her
nomen.
Voor dc dagbladen is deze duurte een kwade
zaak, voor geschriften van blijvende waarde niet,
want alle waar is naar zijn geld, en het hout-
slijppapier is, of liever was wel zeer goedkoop,
maar oo zeer vergankelijk.
't Is dus wol geschikt voor dagbladen, pro
gramma's romannetjesverkiezingsmanifesten
en lontegedicbten, maar minder voor staatsstuk
ken, kronieken, encyclopedieën, enz. Toch wordt
volgens schr. op bet oogenblik to Parijs een
„grande encyclopaedic", die maar ©ventjes 600
frs. kost, gedrukt op houtslijppapior, zoo sloclit,
dat het als stof uiteenwaait wanneer het een
tijdlang een zonnebad neemt.
Op het oog ziet men daar niets vanin glans,
witheid, zwaarte lijkt het onverbeterlijk, in
waarheid is hot een gepleisterd graf, want dat
fraaie uiterlijk wordt verkregen door bijmen
ging van gips en porseleinaarde, schoone zaken
op zichzolf, maar niet aan te bevelen als bestand
deelen van papier.
Alleen onderzoek kan hier baten en schr- zou
wenschen, dat het van staatswege kon geschie-
don. Een rijksproefstation dus voor papier, waar
he~n ieder particulier monsters kan zenden om
geanalyseerd to worden. Duitschland is zoo'n
inrichting rijk, als appendix van de polytech
nische school te Charlottenburg. In 1884 opge
richt heeft deze „Prüfungsanstalt" reeds lang
de kosten van oprichting en onderhond vergoed
want van heinde en ver komen monsters papier
tot onderzoek in.
In ons land heeft do Ned. Mij. tot bevorde
ring van Nijverheid in 1897 een poging bij do
Regeering gedaan, zulk een proefstation binnen
onzo eigen grenzen to krijgen. Zonder resultaat
echter; do zaak is blijven rusten. Schr. brengt
hulde aan dr. Kuyper, die blijkens de Troonrede
de oprichting van proefstations in zijn program
ma heeft geschreven.
Papier-onderzoek is drieledig.
1. Het mechanisch (tecbnisch)onderzoek. Dit
richt zich op stevigheid en rekbaarheid. De
stevigheid drukt men uit in het aantal meters
dio een strook papier lang moet zijn om onder
invloed van zijn eigen zwaarte te scheuren. Dit
getal varieert van 60 tot 6000 M. De rekbaar
heid wordt in percenten uitgedrukt.
2. Het chemisch onderzoek houdt zich bezig
mot de bepaling van het aschgehalte, de wijze
van lijming, het aantoonen van houtslijp (dat
aich met pholoroglucine-zoutzuur rood kleurt),
onz.
Beide genoemde methoden van onderzoek zijn
vrij kostbaar en moeilijk, de 3de is dit nietoen
microscoop en eenige oefening en het papier
ontsluiert den onderzoeker zijn geheimen. Eeni
ge reagentia zijn natuurlijk ook bonoodigd, het
voornaamste is jood-chloor-zink.
In betrekkelijk korten tijd ban men het ver
brongen in microscopisch papieronderzoek, en
wat een papiorkenner op 't oog niet ziet, nl. de
stof, waaruit iedere papiersoort gemaakt is do
microscopist is in bijna alle gevallen in staat
het hem te vertellen. „Men beklimt de brug der
wetenschap sneller met het instrument van An
tonio van Leeuwenhoek dan met 'n fiets."
Do schr. licht daarna de plaats too, en bo
schrijft achtereenvolgens de bestanddeelen van
hennep-papier, ramehpapier, houtpapier, linnen
en katoenpapier, stroopapior en turfpapier. Wie
hiervan meer wil weten, leze het artikel in
Dc Natuur en beschouw© de plaat goed.
Aan den vorigen minister van financiën
is onlangs door De Standaard verweten, dat
hij had verzuimd tegenover de hoogere uitga
ven, door verschillende wetten veroorzaakt,
de Rijksinkomsten te versterken en daardoor
een vrij desolaten boedel had achtergelaten.
Het Handelsblad schrijft naar aanleiding
daarvan:
Wij hebben do onjuistheid dezer beschuldi
ging aangetoond door er op to wijzen, dat de
minister Piers on niet enked de noodzake
lijkheid oener versterking van inkomsten her
haaldelijk had erkend, maar ook een als aan
vulling had voorgesteld, een fiscalo verhoo-
ging van inoerrechten, die 18 ton in de
schatkist zou brengen. Wegens de hooge op
brengst der bestaande middelen in 1900 was
echter de invoering van belastingverhooging
niet dringend meer geworden en daarom is
dat ontwerp onafgedaan gebleven. Een goe
de financicele politiek brengt mede, dat aan
de natie geen nieuwe lasten worden opge
legd alvorens de onvermijdelijkheid daarvan
is gebleken.
Het doet ons genoegen, dat deze leer ook
door het nieuwe kabinet wordt beaamd. In
haar antwoord op de algemecne beschouwin
gen toch lezen v/ij: „Op zichzelf ligt het in
den aard der zaak, d~.t een verhooging van
invoerrechten, die in dc eerste plaats de noo-
dige vorsterking van 's Rijks middelen be
doelt, eerst dan reden van bestaan erlangt,
als do noodzakelijkheid daartoe, hetzij ten ge-
valge van het nu reeds benoodigde, hetzij ten
gevolge van nieuwe regelingen blijkt."
Het Nieuws van den Dag heeft een paeda-
gogisch opstel gegeven onder dun titel „De
geestelijke gezondheid", waarin o. a. staat:
Overgevoelig he id in de hand te wer
ken is beslist verkeerd. Het gaat hiermede
als met alle uitersten; overgevoeligheid is
even ziekelijk als ongevoeligheid. Wie over
gevoelig io staat machtolooji tegenover do
stormen van het leven. Wie bij een ongeluk
flauw valt, kan niet helpen, en wie zijn kalm
te verliest bij de ziekte van zijn kind, kan
geen goeden raad geven. Als de Transvalers
overgevoelig waren, zouden zij niet in staat
zijn, afwezig van vrouw en kinderen, wier
leven dikwijls zeer in het onzekere ligt, voor
hun vrijheid te vechten. Hun rrstige gemoe
delijkheid stelt hen in staat door te gaan
met wat zij hun plicht achten. Wij stellen
zulk oen volk hoog, wij juichen hun eigen-
schapppen toe, maar wij vergeten, dat die
eigenschappen zijn verkregen door krachtige
ouders en door een opvoeamg, die van de
jeugd af aan er op is toegelegd, zelfbeheer-
oching en zelfstandigheid te kweeken. Ieder
onzer staat in zijn leven aan droevige erva
ringen bloot. Wie zich daarbij overgeeft aan
een stemming, wordt door lamheid geslagen,
maar wie geleerd heeft in zulke omstandig
heden te handelen, vindt rust voor zichzelf
cn is nuttig voor anderen. Dit moet reeds
van jongs af worden geleerd.
Het is niet goed stemmingen to kweeken,
zich daarin te vermeien. Menschen, die da
gelijks met de moeilijkheden (kleine of groo-
tc) der wereld in aanraking komen, moeten
reeds jong leeren hun stemming te overwin
nen en o pzij te zetten.
Voor de bereiking van het voorgestelde
doel is in de cerate plaats noodig een conse
quent toegepaste hygiene tot behoud of ter
verkrijging van een in alle opzichten krach
tig lichaam. In de tweede plaats moi wij
gebruik maken van de neiging tot navolgen,
welke in den jeugdigen mensch zoo sterk is.
Voorbeelden van krachtige menschen, die
veel en flink werkten, die onbevreesd deden
wat zij hun plicht achtten, vooral van men
schen, die onbevreesd zijn voor lichaams- en
levensgevaar. Men moet den moia niet ge
ring schatten van hen, die hun lijf wagen
voor het een of ander doel, dat zij groot ach
ten. Men kan er zeker van zijn, dat velen die
zich moedig wanen van geest, omdat zij han
dig met woord cn pen omgaan, zwak 2ijn,
waar het er op aan zou komen hun lichaam
te wagen. De helden van de schrijftafel en
studeerkamer zijn in den regel niet die van
het leven, en De Gcne&tet doorzag het men-
Bchclijk gemoed met juist.ioid toen hij
schreef:
„Het gecstje vreest do vuist."
Behoeden wij onzo kinderen voor do ken
nismaking met do helden uit dc tegenwoor
dige romans, met de lamlendige creaturen
uit onze moderne literatuur; de schepselen
die rondloopen moe en akelig, altijd donkend
aan zichzelf en aan hun stemmingen, bekrom
pen door de ovcrhcersching van hun gevoel.
Naar aanleiding van het in de afdcelingen
der Kamer uitgesproken verlangen naar
vrij vervoer of een goedkoop abon
nement op de spoorwegen voor de leden
der Tweede Kamer, waarschuwt de Provin
ciale Groninger Courant tegen het uitbre
ken van de „koorts der lotsverbetering" ook
naar die zijde.
Het blad schrijft in dit verband o. a. deze
woorden:
„Geen grooter gevaar voor een goede sa
menstelling der Kamer dan het najagen van
het lidmaatschap om He daaraan verbonden
voordeelen. Wordt het Kamerlidmaatschap
een werkkring, begeerlijk vanwege de wedde
die er aan vast is, dan ontstaat do klasse der
beroeps-Kamerleden, dc gevaarlijkste van al
le; dan wordt het lidmaatschap oen levens
beroep, misschien wel het dertiende ongeluk
na het twaalfde ambacht; dan oemt naast
dc ambtelijke- de parlementaire bureaucra
tie op; dan komt bij de algemeene verkiezin
gen ook de vraag van hetmedclijden een ele
ment in de beslissing over de herkiezing vor
men, een factor, die onder de tegenwoordi
ge omstandigheden bij de laatste aftreding
reeds een oogenblik dreigde mede te spreken
en dc objectiviteit van heb oordeel vergif
tigt."
Men herinnert zich, dat de heer Levy bij
de na-verkiezing in Amsterdam IV openlijk
den lieer Heldt tegenover den heer Cremer
aanbeval, omdat de laatste middelen bezat
en de eerste niet; ja, dat hij zich zelfs hoogst
verbaasd cn verontwaardigd toonde, toen dLt
„politieke" argument werd gcgcesdd door
de voorstanders der candidatuur-Cremer en
door dc soc. -democraten (die de candidatuur
Mendcls hadden.)
Voor de stalling der afgevaardigden
besluit de Provinciale Groninger Courant
tegenover het volk is het van Pet hoogste be
lang, dat bij hen «lke gedachte arm winstbe
jag voor uitgealotan wordt gehouden. En
voor de samenstelling der Kamer ia er alles
aan gelegen, dat niemand in -verzoeking wor
de gebracht het mandaat van afgevaardigde
te betrachten als middel om aan d©u kost te
komon.
Dr. F. J. NuyenB spreekt in 7)e S/aasbod'
zijn mcening uit, dat van een actie van het
Ho f van Arbitrage niets lo verwachten
is.
Zooals het thans is ingericht, ontbreekt
het Hof een zedelijke kracht, welke eerbied
vordert; het bezit geen wetboek, waarin het
absolute recht gehuld^d wordt, het ocnige,
dat zedelijke kracht bezit.
Het mist een rechtbank, welke den mach-
tigsten vorst zoowel als d,*n we-Tspannigen
onderdaan een „non licet" durft voorhou
den, dat hem zijn onrecht onder Let oog
brengt
Bij gemis van vasto beginselen omtrent
het recht, ontaardt het Hof allicht in een
internationale beurs, waar wordt gehandeld
in grondgebied onder allerlei vormen, bijv.
sferen van invloed, geographische grenzen,
kolenstations, politiek evenwicht, enz., in
handelsverdragen, enz., en waarbij groot ge
vaar bestaat, dat ce grootste machten een
trust vormen, welke drukkend en knellend
op de andere inwerkt en dezen beslissingen
oplegt, dit zij niet in staat zijn ta beletten.
Voor dezen blijft dan alleen het genoegen
over om met „une bonne mine a mauvais
jou" de heerlijke resultaten van het Hof toe
te juichen.
WanDecr zegt hl aan het slot de ge
schiedenis er een soort van „burgerlijke
stand" op na hield, zou het deze moderne
schepping kunnen opteekencn onder de dood
geborenen. Moer historische bete mis ge
looven wij niet, dat het Hof van Arbitrage
ooit zal hebben.
Daartegenover roemt dr. Nuyens hot geluk
van de Mildeleeuwen; van don tijd, die in
den Paus een onweersproken zedelijk gezag
bezat.
„Een beroep van een volk, dat behandeld
wordt als dat van Zuid-Afrika, ware niet te
vergeefs geweest, en zeker ware de hoogste
rechtsmacht, wolke een groot zedelijk gezag
ten dienste stond, opgetreden, om een einde
aan een onrechtvaardigen oorlog te maken
en do onruenschelijkhcden te straffen, die
haar tot een misdaad stempelen."
Over modes schrijvende, zegt Caprice in
het Groene Weekblad-.
Zoo ge u niet kunt vereenigen, dames, met
den onverstoorbaar-rustigen tred van moe
der Natuur, die in uw lokken tinten en scha
keer ingen weeft bij het naderon van den mid
delbaren leeftijd, neemt dan in het vervolg
uw toevlucht tot houppe on poederdoos. Laat
alle haarkleurscis onaangeroerd. Poedert
met luchtigen zwier uw haren, ten einde één
geheel te krijgen van donzig-wit, l irder
scliille overgangen. Een Fransch glad meldt
dat zelfs de kappers er stil oüder worden I
Dat zegt iets. Kappers-cloquentie evenaart
die der modisten. Een woordenvloed die niet
te stelpen is.
Droefzwijgend staan de haar-virtuozen
tegenover het feit, dat vrouwen beneden de
dertig jaar zil-er zien glanzen in haar eb
benhouten, vlas-blonde, kastanje-bruine en
aub urn-lokken.
Haarkleursels zullen voorloopig vermeden
worden. Gelukkig 1 Meestal gevaarlijk, zel
den natuurlijk. Zij veroorzaken doorgaans
groczeltinten en vette plak-haren.
Dus, aan haar, die neiging gevocleL de
natuur hulpvaardig to gemoet te treden,
wordt in overweging gegeven zich ro poeie
ren. Nu zullen de „mouches" ook wel terug-
keeren op wang en kin. Het een hoort bij
het ander.
Met de toenemende begeerte naar Empi re
en Reform-kleeding ✓zullen de gepoeierde kop
jes en guitige mouches heel aardig staan.
Allengs wordt het mode, dat oudere da
mes zich kleeden in helle tinten, zacht-lila,
crème cn wit; tinten.die verrukkelijk har
monieeren met golvend grijs en wit har.;, en.
die pijnlijk afsteken tegen kunstmatig ge
kleurde lokken.
Ook heeft het verven der haren een groote
schaduwzijde, waartegen onze vrouwelijke
ijdelheid, of zoo ge wilt, onze schoonheids
zin, protest moet aanteekencn. Het klimmen
der jaren verscherpt de gclaatstre-- n. Buw
tengewoon hard, stug, akclig-gcaccentueerd
komt het gezicht uit, wanneer het overscha
duwd wordt door onnatuurlijk jeugdig haar.
Rimpels van het voorhoofd, kriebel-klauw-(
tjes ter zijde van de oogen, vorens gegroefd
langs do neusvleugels, verraderlijke lijnen
aan de kin worden getemperd, weggedoezeld
door een g stig met zilver doorsprankclden
haartooi.
Een bejaard gezicht kan glanzen in liefe-
i)
Zy was een zeer armoedig gekleed wezentje,
bedeesd on ongelooflijk onervaren. Zoo zy dit
niet geweest was, dan zou zjj het nooit
gewaagd hehben, ongevraagd door to dringen
tot den grooten uitgever. Want men kon
hem hoogstens te spreken krijgen als men
met een aanbeveling van een gewichtige
persoonlijkheid was toegerust.
„Ik breng u hier een kleine novelle", begon
zy, „en zou u die gaarne dadelijk willen
voorlezen."
De heer Wirkler was sprakeloos, hetgeen
juffrouw Elise Springer als eon toestemming
opvatte.
„Ik heb wel geen goede voordracht", voegde
zij er bescheiden bij, „maar mijn schrift is
wat onleesbaar en dat zou den indruk kunnen
bederven. De zaak speelt in Afrika...."
De uitgever liet haar kalm lezen; waarom,
dat wist hij eigenlijk zelf niet te zeggen. In
het eerst luisterde h(1 verbaasd, daarop wreef
hij zich over het voorhoofd. En ten laatste
voeldo hjj hoe een heimelijke vrees hem
bekroop.
Hoe kwam dit vreeselijke, kleine wezen
met de dunne stem aan hetgeen zij neer
geschreven had? Zy schilderde de onver
schilligheid om niet te zeggen gewetenloos
heid, van iemand, die een leelyke daad heeft
begaan. De namen in het verhaal waren hem
tnaftFV^fmi! ®vonal8 de by omstandigheden,
ef, was bü zelf en het was de
afdwah^ ia leven, weik# hier op
een wyze werd getoekend, alsof de schryfster
zelve die bygewoond had Als de wereld dat
te weten kwam, dan was zyn goede naam
weg. En na tien lange, onberispeiyk door
gebrachte jaren, kwam de wrekende Nemesis
In de gedaante van dezo armoedige, kleine
dame by hem en las hom zyn geheel zonden-
register voorl
De heer Winkler veegde zich het vochtige
voorhoofd af. De stom van de juffrouw kwam
hemels bazuingeschal van het jongste oordeel
voor.
Nu hield zy met lezen op. De stilte wekte
hem uit zyn somber gepeins.
„Welk honorarium verlangt u voor uw
werk?" vroeg de heer Winkler bedaard.
„Ik ik weet nietwat het waard
is. Ik heb nog niet voel geschreven
„Hm, laten wy tweehonderd mark zeggen."
„Tweehonderd markl 01" zeide juffrouw
Springer, terwyl haar oogen van onbeschryf-
lyke blydschap straalden.
Zy nam natuurlyk het aanbod aan. De heer
Winkler gaf haar een wissel.
„Er zyn my onder het lezen nog een paar
kleine fouten opgevallen", merkte zy daarna
op, toen hy het manuscript in ontvangst wilde
nemen. „Ik zou die gaarne willen veranderen."
„Dat zal wel in orde komen", antwoordde
de uitgever. „AdieuI"
Zy was ontslagen. Als in een gelukkigen
droom bevangen, ging zy heen.
Juffrouw Springer was een zeer intelligent
meisje en vooral zeer ver in het rekenen.
Met haar wissel in den zak zy had nog
een tweede novelle by zich begaf zy zich
dadeiyk naar een anderen uitgever, die den
naam had, van lang niet zoo ongenaakbaar
te zyn als de eerste. De heer Brandt glim
lachte^ toen bot armoedige juffertje hem haar
voornemen te kennén gaf, om hem haar work
te willen voorlezen. Hy wilde dat liever zelf
doen, merkte hy op, eu was zoo vriendelyk,
dit dadeiyk te doen.
Het was een eenvoudig verhaaltje en in
geenen deele een meesterwerk. Hy wilde het
werk nemen; de bescheiden kleeding van
juffrouw Springer deed hom vermoeden, dat
zy gaarne dadelyk haar honorarium zou ont
vangen. Hy bood haar vyfrig mark aan.
In allo bescheidenheid vertelde juffrouw
Springer hem hetgeen zy reeds had betaald
gekregen. De heer Brandt zette eon ietwat
ongeloovig gezicht. Om de waarheid van haar
woorden to bowy'zen, liet zy hem den wissel
zien. Daarop antwoordde de heer Brandt, dat
zyn courant niet zooveel winst afwierp als
die van den hoor Winkler; om die reden kon
hy ook niet zulk een hoog honorarium geven,
als gene. Of zy het manuscript onder dezo
omsiaudigheden liever wilde terugnomen?
Neen, dat wilde juffrouw Springer volstrekt
niet. Zjj wilde haar novelle gaarne zoo spoedig
mogelyk kwyt worden. Bovendien maakte de
beleefde, vriendelyke wyze van doen van den
heer Brandt een veel aangenamoren indruk op
haar, dan de belooning van tweehonderd mark.
Toen zy vertrokkon was, verwonderde de
heör Brandt er zich in stilte over, waarom
zyn collega deze geheel onbekende schryfster
zulk een som had gegeven. Hy wist, dat
slechts de meest bekende en beroemde
schryvers zulk een hoog honorarium van
hem kregeu. De zaak interesseerde hem, hy
vertelde die verder, men schudde het hoofd:
niemand kende Elise Springer, niemand had
iets van haar gelezen.
Doze zelve had daarvan natuurlyk het
grootste voordeeL Zy werd haar verhalen
spoedig kwyt^ want men hield haar vooreen
nieuw, zeer begaafd talent. Na verloop van
veertien dagen had zy reeds acht novellen
verkocht. Op zekeren dag kreeg zy van don
heer Winkler een brief, waarin doze haar
verzocht eens by hem te komen. Zy begaf
zich dadelyk naar hem toe.
„Juffrouw Springer", begon do uitgever op
tameiyk misnoegden toon. „Gy moet overal
myn wissel gotoond hebben! Is dat zoo?"
„Ja", antwoordde zy. „Ik vond dien een
byzonder goede aanbeveling voor myn werken."
Bescbouwdet gy dat dan niet alsja,
in zekeren zin als een misbruik van ver
trouwen?"
„Neon", antwoordde z(j. „~U badt hot my
toch niet verboden 1"
„Ik dacht, dat het vanzelf sprak, dat gy
niet ovor ons contract zoudt spreken. Ik ben
echter overtuigd, dat gy daarby niets slechts
hebt godacht. Wat beoogdet gy ochier daar
mee, toen gy de zaak zoo uitbazuindet?"
Ik wou den monschen doen gelooven, dat
ik zeer goed schryven kan", antwooidde zy
trouwhartig. „En men geloofde het ook, toen
de menschen vernamen, wat gy voor myn
novelle betaald hadt."
De heer Winkler lachte schamper.
„U is werkelyk zeer verstandig. Reeds om
deze reden moest gy goede verhalen kunnen
schryven. Nu, de zaak is afgedaan."
„Mag ik vragen, wanneer u myn werk denkt
publiek te maken? De andere uitgevers wilden
nameiyk met het drukken van myn verhalen
wachten totdat u een begin hadt gemaakt. Men
neemt algomeen aan, dat gy my niet zulk
een groote som zoudt geboden hebben, als gy
met myn werk geen opzien wildot baren."
Opzien baren I De heer Winkler zou het
liefst in lachen uitgebarsten zyn. Zyn toon
was yskoud, toen hy antwoordde:
„Als een uitgever een werk tegen baar geld
koopt, dan hangt het geheel van zyn goed
dunken af, wanneer hy dat laat verechynen.
U begrypt my toch?"
„Zeker, zeker! Het interesseerde my immers
ook alleen
De boer Winkler stond op. Hy beefde van
ergernis. Daarop antwoordde hy barsch:„Uw
werk is verbrand."
„Verbrand? Myn hemel, hoe gebeurde dat?"
„Toeval!" antwoordde'h1J kortaf, maar be
leefd, want hy beredeneerde by zichzelven,
dat hy tegenover deze kleine Nemesis voor
zichtig moest zyn. Zy ken hem de vreeselykste
onaangenaamheden bereiden.
„Dat vind ik zeer c-aaangenaam. Wat moeten
de andere uitgevers nu van my denken?"
Vragend sloeg zy de oogen tot hem op,'
groote, zielvolle oogen, welke hem onwille
keurig aan een helder bergmeer deden donken.
Wat had zy mooie oogen; en dit wezen was
toch zoo geraffineerd berekenend.
„Schryf een ander verhaal voor myi"
zeide hy.
Haar gezicht klaarde op. „Ja, dat wil ik
gaarne doen. Maar wanneer dat niet zoo goed
uitvalt als het eerste?"
„Als het eerste goed was, waarom zou het
tweede het dan niet worden? Maar óón ding
verzoek ik: „Wat wy samen verhandeld
hebben, blyft onder ons. En wegons de ver
ongelukte novelle moogt gy my niet ter
verantwoording roepen. De tweede betaal ik
u evenzoo."
Juffrouw Springer beloofde het. „Ik bedoelde
het werkelyk niet kwaad, toon ik myn succe»
by u verder vertelde."
{Ski valgl.)