LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG f6 NOVEMBER. - TWEEDE BLAD.
Anno li'
PERSOVERZICHT*
Feuilleton,
Een interessant zaakje.
No. 12802
mensteller van het Kabinet Premier te blij
ven noemen; LRtclijk is hij dat, al kan hij
aan dat feit niet het geringste reoht ontlee-
nen. Maar of hij, dan wel een ander lid van
den Raad van Ministers presideert, is een
voor o n 8 geheel onbelangrijke vraag. En
de beginselen, waarnaar geregeerd zal wor
den stelt niet do Premier vast, maar het Ka
binet.
De Haagsche correspondent van de Pro
vinciale Drentsclie cn Asser Courant oppert
het bezwaar, dat voortaan bij do keus van
eon Kabinets-formeerder aL terstond diens
geschiktheid op den voorgrond zal moeten
staan, om, gedurende het geheele bestaan van
het Ministerie, de leiding er van te kunnen
voeren, wat de vrijheid van keuze oer Kroon
beperkt. En als de eigenlijke Kabinete-for-
raeerder geen deel van het Kabinet uitmaakt,
hoe dan En bestaat niet het gevaar, dat de
leider zich zal trachten te omgeven van man
nen, van wie hij zoo goed als zeker is, dat
zij zich lijdelijk zullen onderwerpen aan zijn
leiding?
Van nog meer belang wordt de zaak, naar
deze correspondent meent, naarmate een Ka
binet op krachtige ondersteuning van de Ka^
mers mag rekenen. De wil van een enkele
zou zoodoende niet enkel voordracht in den
Raad, maar tevens wet in het land kunnen
worden.
De Haagsche kroniekschrijver der Nieuwe
Groninger Courant oordeelt als volgt:
Misschien zal het besluit door de Regeó-
ring uitgelokt om het Reglement voor den
Ministerraad te wijzigen, zoodat de formeer
der van 't Kabinet permanent president van
dien Raad wordt, tot eenige algemeene dis-
cussiën (in de Tweede Kamer) aanleiding
geven. Er wordt aan dat besluit in sommige
kringen nogal beteekenis gehecht, hoewel Let
eenvoudig een toestand legaliseert., die in
do laatste jaren steeds als adat gold. Ik
moet ook erkennen, dat de overwegem
invloed van dr. Kuyper op het Ministerie
niet grootcr of kleiner zal zijn naarmate hij
al dan niet permanent voorzitter is van den
Ministerraad met of zonder dezen titel draagt
het Kabinet zijn stempel en is hij p r em i e r.
Het is dan ook voor mij zeer de vraag of
het zwaartepunt der wijzigingen, die op voor
stel der Ministers in het Reglement van Orde
van den Raad zijn gebracht, wel in het con
tinued voorzitterschap is gelegen, dan wel
in een andere wijziging, betrekking hebbende
op de categorieën van benoemingen, waar
over hij de voordracht aan H. M. de Koning
in niet enkel de Minister, lot wiens Depar
tement de tak van dienst, waarbij een vaco-
ture is te vervullen, maar heel de Minister
raad advies heeft uit tc brengen. Waarschijn
lijk zal over dit ontwerp bij het algemeen be
groot fhgsdobat wel eenig meerder licht ge
vraagd en ontstoken worden. In afwachting
daarvan treed ik er nu niet verder over in
beschouwingen.
,,Zijn wij wel ingelicht", zoo meldde De
Standaard, wij berichtten het reeds in ons
nieuws ,,dan is de voorstelling alsof in
het gewijzigd reglement van orde voor den
Raad van Ministers bepaald zou zijn, dat - e
Kabinetsformeerder voor den duur van het
Kabinet aJs voorzitter zal fungecren, geheel
bezijden de waarheid. Bepaald schijnt alleen,
dat do Koningin vrij zal zijn om den voorzit
ter van dien Raad aan te wijzen, en zulks
voor bepaalden of onbepaalden tijd. Do
benoeming kan dus plaats hebben, gelijk dus
ver, voor drie maanden, maar ook voor kor
ter of langer. Met Let scheppen van een ,,pré
sident du conseil", gelijk men dien elders kent
hoeft de wijziging ,die tot stand kwam, alzoo
niets gemeen."
Eet Vaderlaiul noemt dit bericht een „on
voldoende opheldering."
De juistheid der in dit berioht vermelde
feiten niet betwijfelend, hebben wij toch te
gen de daaruit opgemaakte gevolgtrekking
wel eenig bezwaar, schrijft het blad. Maakt
immers de Koningin van haar nieuwe be
voegdheid gebruik om een der Ministers voor
onbepaalden tijd met het voorzitterschap tc
bekleeden, deze zij de Kabinetsformeerder of
een zijner ambtgenooten, en allicht zal het
de Kabinetsformeerder zijn dan wordt wel
degelijk een wettelijk, immers op Koninklijk
besluit steunend, overwicht van een der Mi
nisters mogelijk, wat met de Grondwet, die
alle Ministers, voor de Wet altoce, als gelij
ken wil, niet wel te rijmen ia.
In het Novembernummer van Vragen 'des
Tyds spreekt mr. L. Peerbolte, uit Don Haag
over Armenwetgeving. Hij behandelt
daar de hoofdbeginselen, waarop het weteont
werp door den minister Goeman Borgeeius
3 Juni 1901 bij de Tweede Kamer ingediend,
maar sedert het nieuwe Kabinet ingetrokken
berustte. Vooraf gaat hij na wat bij ons
ten aanzien van enkele hoofdbeginselen van
armen wetgeving gegolden heeft. Daaruit
blijkt, dat het ontwerp voor een deel sterk
afwijkt van vroeger gehuldigde denkbeelden,
maar ten andere een sterke verwantschap met
vroegere opvattingen beeft. De hoofdbegin
selen zijn de twee, die hier te lande vóór al
les op den voorgrond zijn getreden, lo. het
beginsel, 't welk de taak der overheid be
paalt wanneer deze middellijk of onmiddel
lijk optreedt als armenverzorgster, en 2o.
het beginsel, dat aan do verhouding der over
heid tot de kerkelijke en bijzondere lief dar
digheid ten grondslag ligt.
Voorts behandelt de heer F. W. Neuhaus
in dat t.jdschrift het gebrek aan officie
ren van gezondheid voor hot I n d i 8 c ho
leger. Om tot een goede regeling te komen zal
men z. i. noodzakelijk moeten overgaan tot
een volstrekte scheiding tusschen militair en
civiel, zoowel van artsen als van apothekers.
Om het personeel van den militairen genees
kundigen dienst voltallig te kunnen houden,
zal de Regeering dien geheel onafhankelijk
moeten maken van de wisselvallige voordee-
len eener praktijk, die aan, het leger vreemd
is. Ook met het oog op een evonfcueole decen
tralisatie van het bestuur in Indië is dit
een onafwijsbare oisch in de naaste toekomst.
Dr. Schaepman klaagt in het jongste num
mer van zijn Chronica over een tegensfcrij-
d i g h e i d in onze pers- Hij ziet overal pro
testen tegen het onrecht, den Afrikaanschen
Boer door de Engelschen aangedaan; die
protesten worden door de Nederlandsche pers
gesteund cn toegejuicht.
Maar nergens verneemt hij bij de groote
pers een protest tegen het onrecht, dat de
Fransche Regeering pleegt tegen Fransche
burgers.
,,Nu zijn dan kloosterorden, congregatiën
en alle 60ort gelijke vereenigingen buiten het
gemeene recht gesteld.. En wat zegt nu tot
dit alles de groote heraut, de groote kam
pioen van het recht, de Nederlandsche pers?
Zij zwijgt, zij vergoelijkt, zij keurt goed. Ziet
men de tegenstrijdigheid?
Ik wil haar niet verder uitwerken. Zij is
zichtbaar genoeg. Maar waar ligt de oor
zaak? Ons Nederlandsche volk is niemand er
kent het dankbaarder dan ik, een volk
van recht en vrijheid. En dat wel, niettegen
staande zijn soms onverwachte, niet altijd
zich aan de maand bindende Aprilbewegin
gen. Men zo-u meenen, dat de pers hierin, in
deze liefde voor het recht, altijd, gemeenlijk
althans, gclijkeD tred hield met het volk.
Men zou het meenen."
De schrijver zet dan verder uiteen, hoe hij
in die meening is teleurgesteld; hij vraagt
recht, het eene gemeene recht voor allen en
wil geen uitzonderingswetten.
Het Volksblad meent, dat cr een verhinde
ring is voor het introkken van de wet
op den Leerplicht, waarvan men
„rechts", naar het blad meent te zien, niet
afkeerig zou wezen. En die hinderpaal is
deze
„De wijziging, welke dit jaar in de onder
wijswet is tot stand gebracht en waarbij de
bijzondere scholen zoo financieel gebaat zijn,
is een gevolg van een belofte, door den minis
ter Borgcsius afgelegd, dat door dc invoering
van do Leerplichtwet het bijzonder onderwijs
financieel niet van slechter conditie zou wor
den. Die belofte heeft dc Minister niet alleen
nagekomen, maar een feit is het,da t, wat de
clcricale bladen ook hebben beweerd, het bij
zonder onderwijs zelf in betere conditie is
gekomen. Dit wordt ook in do troonrede er
kend, waar dr. Kuyper de Koningin laat
zeggen, dat voor de vrijmaking van het ou
derwijs op den ingeslagen weg zal worden
voortgeschreden. Ware die weg niet veilig
en goed, dan zou men dit niet doon.
Indien men nu eschter de Leerplichtwet
en daartoe schijnt ook in do Kamer groote
lust te bestaan intrekt, dan vervalt tevens
de oorzaak, waarom de onderwijswet ten be
hoeve der bijzondere scholen is gewijzigd.
Alles, wat do minister Borgesius in zijn Me
morie van Toelichting heeft gezegd om zijn
voorstellen te verdedigen, mist dan verder
allen grond, want het ging uit van de eischen
die de Leerplichtwet aan het bijzonder on
derwijs zou stellen. Wordt deze dus ingetrok
ken, dan moet ook weer de onderwijswet wor
den gewijzigd, tenzij de kerkdijken de vijf k
zes ton subsidie alvast zullen beschouwen als
een afbetaling tegen den tijd, wanneer door
de volkomen vrijmaking van het onderwijs
nog meerdere zestallen van tonnen het bij
zonder onderwijs in den schoot zullen vallen.
Dat is echter zeker, wordt de Leerpliohuwet
ingetrokken, dan vervalt ook het recht op de
verhoogingen der subsidies, door do vorige
Kamer alleen toegestaan met het ook op do
eischen der Leerplichtwet.
Zoolang zij echter de hoogere subsidie blij
ven aannemen, he^^en de kerkdijken mora-
liter geen recht om op afschaffing van de
Leerplichtwet aan te dringen.
Kwaad overlegd is het echter niet. Eerst
de subsidie binnenpalmen en dan de Leer
plichtwet afschaffen 1"
Vooral de insinuatie aan het slot is koste
lijk. De „kerkdijken" zouden, bij intrekki g
van de Leerplichtwet, mor al iter geen
recht hebben op de subsidie, maar zij zijn toch
in staat haar „binnen to palmen,"' zegtDe
Standaard.
Hoe men in dien vooruitstrevenden hoek
toch zoo minnetjes insinueeren kanZcu
men dat niet liever aan anderen overlaten?
Overigens vestigen wij er de aandacht op
mot welk een., kennelijk leedwezen hier ge
sproken wordt van de „zestallen van
tonnen', die hét bijzonder onderwijs in den
schoot vallen. Bijzonder vreemd voor men-
schen, die hun onderwijs uitsluitend met
staatsgelden betalen, en daarvoor nooit ge
noeg dc schatkist kunnen plunderen.
„Dr. Bronsveld in den Biechtstoel", zoo
luidt het hoofd van een kruiskopje in De
Maasbodewaarvan de inhoud is als volgt:
De jongste gebeurtenissen hebben d r,
B r o n s v e ld in de wiek geschoten, 't Is niet
te verwonderen Zijn vlucht gaat een weinig
zig-zag in de jongste „Kroniek."
Literair zoowel als psychologisch staan tr
zonderlinge uitingen in.
O. a. dit bloempje van stijl en logica aan
het adres der antirevolutionairen:
Heeft de moord van dat kind te Tilbujg,
in een roomschc kerk gepleegd, niet een ril
ling van afschuw doen gaan door ons volk;
en gaal men nu met zulk een Kerk arm in
arm ten strijde...?
Wie zich wil herinneren, hoe dr. Brons
veld maand op maand de vierschaar spande
over den Paus, dr. Kuyper, mr. Verkouteren
dr. De Visser cn anderen, zal met verbazing
zijn mededeeling lezen:
„Ten gerichte te zitten over anderen is noch
mijn begeerte, noch mijn roeping."
Wèl mocht de schrijver vier regels verder
zeggen, dat zelfkennis op di>- punt zeer moei
lijk is l
Wij kennen, zoo belijdt hij:
„Wij kennen ons eigen hart genoeg, om tc
weten hoe lichtelijk niet een beginsel, niet de
zaak, waaraan wij onze trouw hebben ver
pand, maar iets anders ons spreken of zwij
gen doet."
II?
'b Zal zelden gezien zijn: dr. Bronsveld een
bicht afleggend....
Als nu 't berouw en 't goede voornemen
rnaar niet ontbraken
Doch wel cchrijft de predikant, dat hij met
zijn R.-K. medeburgers „in vrede wensch(t)
tc leven en te verkceren", maar deze gan-
sche „Kroniek" zelve getuigt metterdaad van
het tegendeel.
Daar zjjn, in trouwe, oogenbllkken In 'a men-
schen leven, die zelfs den kalmste zijn rust g
oordeel benemen.
Het Koninklijk besluit waarbij d r. Kuy
per voor onbepaalden tijd voorzitter
van den Ministerraad geworden is,
geeft de Kamper Courant het volgende in
do pen:
De heer Kuyper durft heelwat aan 1 Wat
de beste kenners van ons Staatsrecht hebben
afgekeurd, wat Thorbecke voor ons land on
bruikbaar veirklaardo, wat Bosscha brand
merkte als een inbreuk op het Koninklijk ge
zag, wat in elk geval in onze staatsinrich
ting niet past, dat schuift hij in onze Staats
instellingen in.
In 1848, nadat tot de Staatshervorming
besloten was, heeft Graaf Gerrit Schi-umcl-
penninck beproefd de Nederlandsche Staats
inrichting o-p Engelsche lee6t te schoeien;
daartoe behoorde de instelling van een Minis
ter-President, als hoedanig hij ook optrad.
Hij heeft er maar weinige weken pleizier
van gehad, want zijn denkbeelden strookten
niet met die van de mannen, aan wie hët ont
werpen eener nieuwe Grondwet was opge
dragen, en met name vond de installing van
een Minïster-President algemeen afkeuring.
Keercn wij thans tot het stelsel van Schim-
melpenninck terug?
Van Hall, zich een positie boven zijn ambt-
genooten willende verschaffe-n, kon slechts
verkrijgen, dat hem voor één jaar het voor
zitterschap van den Ministerraad wer l op
gedragen. En dat was Van Ha'l, die als
Staatsman zulk een lange en gewichtige ioop-
baan achter zich had en zoo groote diensten
aan zijn land had bewezen.
Het blad vindt ton slotte, dat deze nieu
wigheid allerminst past bij dit compromis-
Kabinet, en meent, dat de Katholieken op
den duur met dit overwicht- der antirevolu
tionairen goen vrede zullen nemen.
Do N edèrlander mc--nt nieo te kunnen be-
oordeelen of het wenschelijk is geweest in
den bestaanden toestand verandering te bron
gen. Er is veel „voor" en veel tegen" aan
te voeren.
Maar nu do zaak beslist is, doet de vraag
zich voor, of deze wijziging van het Regl.
van Orde een onderwerp behoort uit te mar
ken van de beraadslagingen der Staten-Ge-
neraal.
De Nederlander antwoordt daarop:
Neon. Met het R. v. O. heeft de buitenwe
reld niets te maken. Ons staatsrecht Tier.c
geen Ministerraad; de Ministers zijn indivi-
dueele dienaren der Kroon. Terecht wordt
dan ook door prof. Buys opgemerkt, dat de
Ministerraad geen zelfstandig lichaam is,
geen adviseur van de kroon, maar dat koning
©n Ministerraad als ééfi geheel, als Regeering
moeten worden beschouwd.
Daarmee stemt overeen de Ministerieele
verantwoordelijkheid. Elk minister is indi
vidueel verantwoordelijk voor hetgeen hij
persoonlijk gecontrasigneerd heeft.
Onze Koningin, ovenals Haar Vader/pre
sideert den Raad van Ministers niet,, doch
bespreekt dc quaesties van den dag liever
met haar Ministers individueel. Van daar,
dat de beraadslagingen der Ministers onder
ling dc leiding noodig hebben van één Mi
nister. Het staat der Koningin vrij, dit tc re
gelen naar Haar goedvinden. Maar hoe dit
ook geregeld worde, dit wijzigt niets in de
Staatsrechterlijke verhoudingen zeiven.
De vraag dus, besluit het blad of een
Minister al dan niet blijvend voorzitter is
van den Raad, is .oor ons volkómen onver
schillig. Feitelijk is er natuurlijk een pre
mier, maar rechi>ens staat deze met zijn col
lega's gelijk. Datgene, waartegen, zeer te
recht ,ook mr. Thorbecke opkwam, was do
afzondering des Konings van het Ministerie
de formatie van een Kabinet, onder een eigen
hoofd tusschen den Koning en het Parlement
in geplaatst, de nabootsing van het Engel-
sche „Ministerieele regentschap"; daarom
bestreed hij Graaf Sehimmelpenninck. daar
hij beweerde, dat de Koning de samenstelling
van het toenmalige Kabinet eenvoudig aan
dezen had overgelaten. Dit is echter iets ge
heel anders dan het presideeren van vergade
ringen van Ministers, waarvan elk individu
eel vrij en zelfstandig blijft.
Er is volstrekt geen bezwaar tegen, don sa-
i)
„Mevrouw Collins Cox ia ln de wacht
kamer en wenscht u een oogenblik te spreken,
mijnheer", zeide een der politie agenten, ter
wijl hij de kamer binnenkwam, waar ik met
den commissaris van Scotland-Yard zat te
spreken.
„CollinsCox, CollinsCox?" herhaalde de
commissaris; „is dat niet de beroemde Amori-
kaansche millionnair, die onlangs in Londen
is komen wonen?"
„Jawel, mijnheer."
„Laat mevrouw dadelijk binnen. Biyf er
maar bij, Wilman."
Een oogenblik later kwam mevrouw Collins-
Cox vlug het kantoor binnen en word de
deur achter haar gesloten. Zjj was een mooie
vrouw, van zeven of acht en twintig jaar,
met een prettig gezicht en blijkbaar erg
opgewonden over het een of ander.
„Mijnheer", riep zy, naar den commissaris
toekomend, „ik heb myn man verloren; hy
is spoorloos verdwenen!"
„Sedert wanneer?" vroeg de commissaris,
haar een stoel gevende.
„Sinds gisteravond."
„01" zeide hij glimlachend, „daar zou ik
my' dan maar niet ongerust over maken,
mevrouw. Manheer zal wel frisch en gezond
terugkomen. Heeft mijnheer u niet verteld,
dat hij wegging?"
„0, dat is het niet, mynheer, waarover ik
my bezorgd maak, maar dit, hetgeen ik
sooeven ontvangen hebl"
En uit haar taschje haalde zy een kartonnen
doosje, dat zy op de schryftafel neerlegde.
Myn chef nam het in de hand, maakte het
open en haalde den inhoud er uit, nameiyk:
een brief en een klein pakje. Over zyn
schouder heen glurende, las ik wat er in den
brief stond:
Geachte Mevrouwl
U kunt gerust zyn, dat uw man veilig
i«, zoolang u geen pogingen aanwendt om
hem te vindon. AJs u dat wel doet, zal
het u berouwen. Hy verzocht my u de
hierby ingesloten chèque van 10,000 pd. st.
te zenden, die u moet inwisselen en
waarvan u ons dan het bedrag volgens
onderstaande aanwyzingen moet doen toe
komen.
U moet naar de Bank gaan, de chèque
inwisselen, het geld in een tasch doen
en vanavond om acht uren precies, wan
neer het donker is, daarmee naar Cross
Street, White Chapel, gaan en de tasch
tegon het hek van nommer 17 zetten,
daar, waar u een wit kruis op een van
de steenen zult zien. U moet alleen komen
en er aan niemand een woord van zeggen,
'tls de wensch van uw man, dat het
plan zal slagen, daar dit de eenige redding
van zyn leven zyn kan. Als het geld in
verkeerde handen valt, zal uw man een
nieuwe chèque voor ons teekenen, die u
dan weer zult inwisselen en ons brengen.
Het zal u dus veel moeite sparen, wanneer
u er voor zorgt, dat het goed terecht
komt, en onze bevelen strikt nakomt.
Als wy het geld hebben, komt uw man
terug.
Zet do tasch op het witte kruis en ga
dan oogenblikkeiyk heen. Men zal u volgen
en wanneer u met terstond weggaat, of
als u omkykt of ons laat bespieden, zoo
zult u binnen twee uuf weduwe zyn.
Wees dus voorzichtig. Wanneer u ons
verraadt, verraadt u uzelve on mynheer
C' "x. Intusschen sluiten wy hierby
«Jou - 0-iiuig van uw man in, om u te
bewyzon, dat het ernst is.
Jan Gauwdief Co."
Toen nam de chef het kleine pakje op en
vouwde het papier open. Het was een gladde
gouden ring.
„Weet u zeker, dat deze ring aan uw man
toebehoort?" vroeg ik.
Zeker I"
„Uw man wordt dus waarschyniyk go-
vangen gehouden. Wilt u hebben, dat ik deze
zaak in handen neem?" vroeg ik aan den
chef. Hy knikte en ik wendde my weer tot
mevrouw Cox:
„U moet naar de Bank gaan, de chèque
inwisselen en dan naar huis terugkeeren,
waar u my zult vinden. Ik laat u dit doen,
omdat zy u waarschyniyk bespieden. Maar,
wacht even, mevrouw, hebt u de chèque by u?"
„Ja, hier in myn portemonnaie."
Ik nam ze van haar aan en liep er mee
naar het venster om ze nauwkeuriger te
bekykon. Ze was op een gewoon vel post
papier geschreven en betaalbaar gesteld aan
mevrouw Cox. Men kon duideiyk zien, dat
de handteekening door een andere hand was
geschreven als de rest.
„Weet u zeker, dat de handteekening echt
is?" vroeg ik aan mevrouw Cox.
„Voor zoover ik weet, wel," antwoordde
zü, „maar ik durf hot niet met zekerheid
zeggen. Men kan de afwyking van de gewone
handteekening wel toeschryven aan groote
zenuwachtigheid,"
„Is er dan afwyking?"
„Ja, myn man schryft een vaste hand, en
dit is zoo beverig geschreven."
„Nu, mevrouw, doe u nu, als het u belioft,
wat ik u verzocht heb. Ga eerst naar de
Bank en dan naar buis. Ik zal u deze tasch
leenen; die is er zeer geschikt voor."
Toen greep ik myn hoed en ging weg,
Carlton House Terrace door, naar het huis
van mevrouw Cox, en vroeg aan don portier,
die open deed, mynheer Cox's huisknecht
even te mogen spreken.
Deze waardige heer kwam terstond met
een gemengde vriendschappeiykhoid en neder-
buigendheid in zyn houding naar my toe.
Kort daarop kwam mevrouw Cox terug.
„Ik zal nog krankzinnig worden voordat
de dag om is", zeide zy, toen zy de kamer
binnenkwam, gevolgd door een man, die myn
tasch droeg.
„O neen", zeide ik vrooiyk. „Ik moet u
even alleen spreken."
Zy zond den man weg en viel op oen
stoel neer.
„Ja, ik heb het geld met de grootste moeite
gekregen", zeido zy, toen ik haar vragend
aankeek, „maar hebt u iets ontdekt?"
„Ja, twee dingen", antwoordde ik. „Ik heb
noodig twee dingen: een vel crème post
papier, vraag dat aan uw keukenmeid
een stalen pen, inkt en een staaltje van de
echte handteekening van uw man. Maar haal
dit alles zelf, wat ik u bidden mag, en laat
niemand er iets van merken. Vertel my nu
wie er hier in huis zyn."
„Ikzelf, u meent immers gewooniyk?
Nu, mynheer Cox, ikzelf, de secretaris, drie
manlyke en vyf vrouwelyke bedienden."
#Wonen die allemaal hier in huis?"
„Ja behalve de secretaris."
In Ilct Nieuws van den D<*j betoogt de
heer dr, H. P. Kaptoyn, dat art. 8 sub o van
de Woningwet betreffende de beschik
baarheid van drinkwater in elke gemeente
alleen voldoende is voor die gemeenteraden,
die van goeden wille zyn, doch niet voor ben,
die niet willen zien en nadenken, en voor
hen, die ïydeiyk verbet plegen.
De Woningwet elscht in art. 3 sub e, dat
door den gemeenteraad voorschriften worden
vastgesteld betreffende beschikbaarheid van
drinkwator.
Na al hetgeen omtrent deze zaak gesproken
en geschroven is, schynt het my toe, zegt de
heer K., dat het in de bedoeling van den wet
gever gelegen hoeft, het daarheen te leidon:
lo. Dat in de bebouwde kommen van die
gemeenten, waar een lioogdrukwaterleiding
is, elk bewoond perceel aan "die leiding worde
aangesloten, en
2o. Dat in de bebouwde kommen van die
gemeenten, die alsnog van een hoogdruk
waterleiding verstoken zyn, door het gemeente
bestuur zorg worde gedragen, dat voor alle
inwoners drinkwater zal te verkrijgen zQn
op een niet te grooten afstand van hun
woningen.
De bedoeling van den weigever is zeer
zeker uitnemend. Maar de woorden van deze
bepaling iaten een te groote speling too en
laten ook weder te veel over aan den fjver
voor gezondheidsbelangen van onzo vroede
gemeenteraadsleden.
Wel is het achr. bekend, dat enkele gemeen
teraden op het platteland reeds nu beginnen
in te zien, dat, al ls de Woningwet nog niet
ingevoerd, het hun plicht is naar middelen
om te zien, om in het gebrek aan goed
drinkwator te voorzien. Ik kan dit verklaren,
vervolgt hy, omdat in den laalsten tyd uit
verschillende plattelandsgemeenten, hotzy door
één der raadsleden of door een der genees
kundigen, myn advies is gevraagd omtrent de
beste wyze, waarop in liun gemeente in de
behoefte aan goed drinkwater kon wordou
voorzien.
En aldus is art. 3 sub e van do Woningwet
voldoende.
Haar voor hen, die niot willen zien on
nadenken, en voor hen, die door Jijdelyk
verzet de maatregelen willen vei jam men, die
ook te hunnen behoeve worden genomen, is
bedoeld artikel met voldoende.
Er wordt toch gesproken van drinkwator
en niet van goed drinkwater.
Elk bestuur van oen gemeente, in wier
nabyheid een voldoende hoeveelheid water
aan de oppervlakte aanwezig is, Kan zich
toch verschuilen achter de bewering, dat drink
water beschikbaar is, al is dit ook nog zoo
vuil of besmet.
En hoewel liet zeker in de bedoeling van
den Wetgever beeft gelegen om in plaatsen
met hoogdrukwaterleiding olk bewoond per
ceel aan te sluiten on in plaatsen zonder !ei-
ding, op korten afstand, drinkwater beschik
baar te stellen, is dit toch niet nauwkeurig
omschreven.
Men zou dus volgens de letter van de V/et
in een stad met leiding kunnen volstaan, door
in elke straat een siandpyp te plaatsen en in
do dorpen zonder leiding <Je rivier of het
polderwater als beschikbaar kunnen aan wy zen.
In groote dorpen in zandstreken, waar met
voldoende water aan de oppervlakte aanwezig
is, zou men kunnen volstaan met éóu boring
te doen, en aan de ingezetenen, ook al wonen
zy oemge kilometers verwyderd, keums te
geven, dat op die óóne nlaats -Hinkwater be
schikbaar is.
Wy zyn er van overtuigd, dal het voor
den Wetgever r^oil\jk, ja by na onmogoiyk ib,
om dergelyke xen m oen wot in allo naar
bUzonderhedon on onderdeelen te regelen
Die regeling is dan 'ok by deze Wol wo-ior
overgelaten aan de gemeen toraden.
Het is zeker te hopen, dat -Re Rader, in
deze gewichtige zaak een gepast gebruik van
hun bevoegdheid zullen maken.
En tevens is het te hopen, dat by do Invoe
ring van do Gezondheidswet de plaatselijke
Gezondheidscommissie de f mcenio veror
deningen betreffende beschikbaarstelling van
drinkwator zorgvuldig zuilen onderzoekon on
zo aan don Raad terugzenden mot een advies,
dat by don Raad allen twyfol njdi-:' hun
verordening tot nut of tot k m
ingezetenen zal strekken.
„Van hem zouden wy misschien we. iets
te woten kunnen komenju aar ik. vrtl op
hot oogenblik nog niemand zien. Wilt u my
dat alles nu als het u blieft halen?'
Ik lachte, toen ik het postpapier zag, want
al was het niet precies hotzolfdo, hot had
toch zeer voel van dat, waarop do chèque van
10,000 pd. st. geschreven was.
„Wat gaat u doeu?" vroeg mevrouw Cox.
„Ik kan vóór acht uren niot veel doen,
daarom wil ik eens een proef nemen."
Ik nam het papier met de echte hand
teekening van mynheer Cox van haar aan
en bekeek die goed. Toen haalde Ik uit myn
opschryf boekje een stukje calquoorlmnen, legdo
dit op de handteekening en ging er voor
zichtig wol dertig- of veertigmaal overheen.
Daarna nam ik hot vel postpapier en maakte
kalm de handteekening na, met hetzelfde
vreemde krulletje aan de x, dat ik wol op de
chèque van 10,000 pd. st., maar niot op hot
eigen schrift van den heer Cox gezien had.
Mevrouw Cox keek naar al wat ik deed
met een gezicht, alsof zy er niets van begreep.
Ik legde het papier, waar niets op stond dan
de naam Collins—Cox, op tafel en bedekte'
het aan alle zyden, zoodat Blechts de naam
te zien kwam.
„Ziezoo", zeide ik, „wilt u zoo beloefd zyn,
iedereen, die hier in buis is, ln de andere
kamer te laten komen, totdat ik hen hier
roep
Zy ging heen en kwam toen verteilen, dat
iedereen in de kamer was naast die, waarin
ik zat. J
„Uitmuntend, ik wil ze één voor één hier
binnen hebben; begin maar met don secretaris."
(Slot vo1']'.)