Oe briljanten broche.
LESDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 26 OCTOBER. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
JF'ouJLJLlotoio..
No. 12784
Anno 1901.
Een jurist besprak in de Nieuwe Botter-
tiamsche Courant de intrekking van dc
6tr af re chtB novelle door de nieuw o
regeering en betoogt, dat een splitsing van
'die novelle in vier ontwerpen, in stede van
in drie, practisckcr ware geweest. Al dade
lijk zouden dan twee van dio ontwerpen
heb gedeelte, dat op het repressie-stelsel be
trekking heeft, en een eenvoudig samenstel
van redactioneels verbeteringen, meer kans
van slage.i hebben gehad. Schrijver zou aan
den tegenwoordigen minister van justitie be^
echeiden in overweging willen geven, h op
die manier teprobceren„ en vooreerst terug
te houden dat gedeelte,, waarbij de algemeeno
leerstukken en de omschrijving der straf ba
le feiten betrokken zijn.
De wederindiening van dat eerste gedeelte,
zegt dc sehr. in dc Nieuwe Ito iter dams die
Courant, ia ook het voorwerp van meer dan
een wensch, immers van een groot verlangen.
Daarin komen voor: de invoering van de voor
•waardelijke veroordeeling; do uitbreiding
van de voorwaardelijke invrijheidstelling; de
mogelijkheid van matiging of opheffing der
afzondering bij gevangenisstraf; afschaffing
van do hier zeker heel zonderlinge hech
tenis als hoofdstraf voor bedelaars en land-
loopers; meer doelmatige middelen om de be
taling van opgelegde geldboeten te bevorde
ren. Daarin zou nog meer kunnen voorko
men, zooals de invoering van landb.-kol. of
inrichtingen in de open lucht bij vrijheids
straf f en van langoren duur, en vrijheidsbe
neming voor niet vooraf bepaalden tijd te
genover gevaarlijke personen, wier verbete
ring of niet-verbetering moet worden afge
wacht; in ruiming in het straf stelsel zelf v:._i
een plaats aan de verplichting der daders
van strafbare feiten om aan ae slachtoffers
hunner daad de toegebrachte schade te ver
goeden.
Ernstig hoopt do schr., dat de minister
Doeff in deze richting zijn werkplan ont
werpt, waarbij dan nog wordt aanbevolen
een splitsing der vroegere voordrachten in
onderscheiden wetsontwerpen, voor niet meer
clan één samenhangend onderdeel elk. Dit
.zou de kanBen van slagen in de beide Kamers
Shet meest verhoogen.
Wanneer de overleggingen van den nieu
wen minister dezen kant uitgaan, zou Z.Exc.
oen grooten steun vinden in de uitspraken
der ,,Nederlandscho Juristenverccniging"
van Juni 1.1.
Do Provinciale Groninger Courant stele
tegenover de afkeuring en de blaam, waar-
anede tijdens den verkiezingstijd de libera
len vanwege hun wanbeleid cn ongerechtig
heden door de kerkelijke partijen als over
stelpt werden, do kitteloorigheid dezer laat-
sten. nu zij meerderheid geworden zijn, wan
neer, men hun attent maakt op tekortkomin
gen.
Dat do meerderheid bij het opmaken van
de nominatie voor de-' Hoogcn Raad uitslui
tend en alleen naar richting vroeg en ter wil
le daarvan aan alle andere overwegingen het
zwijgen oplegde, met het gevolg, dat zij niet
slechts haar eigen regeering in een lastig par
iet bracht, maar, wat erger is, aan het ver-
iferouwen van het volk in de strikte onpart
xtigheid van do rechtspraak en in de afwezig-
Ireid bij don rechter van iederen zweem van
subjectiviteit, een stoot toegediend hoeft
•dat is een kleinigheid, dat had de oppositie
(best. over den kant kunnen laten gaan. En
-dan de uitspraak, door den minister van
binnenlandsche zaken uitgelokt over het vcr-
.zock van het roomsch-katholiek kerkbestuur
te Groenloo orn een subsidie voor zijn school,
hetwelk Gedeputeerde Staten van Gelderland
'<sn de afdeoling van den Raad van State
meenden, dat in de staatskas moest blijven,
maar dat, met afwijking van dit gevoelen,
door de Kroon aan het kerkbestuur is toe
gezegd. DeProv. Gron. Ct. bracht deze be
slissing ter sprake en vond in haar aanlei
ding een lans te breken voor de broodnoodig-
lieid van de invoering van de administratie
ve rechtspraak. Daar had men de poppen
aanK het dansen. Eerst een paar speldeprik-
ken in een der katholieke bladen. En daarop,
in De Tijd, in een brief uit Groningen, een
afstraffing, die niet hardhandiger had kun
nen uitvallen, zoo men zich aan majesteits
schennis had bezondigd.
Do Prov. Gron. Gt. vindt hier aanleiding
om te herinnoren, hoe het altijd de liberalen
zijn geweest, die op invoering van a d m i ni-
stratieve rechtspraak hebben aange
drongen. Zij hebben dien cisch steeds lato-
klinken, zoowel onder liberale als onder ker
kelijke regeeringen cn daarop zoolang aan
gedrongen tot eindelijk in 1891 een staats
commissie tot voorbereiding werd benoemd.
Er behoeft dus geen sprake meer te zijn van
voorbereiding, zooals in de Troonrede werd
toegezegd, want de voorbereiding ligt gereed:
men ga nu eindelijk tot do uitvoering, tot
daden over.
Dat do regeeringsmeerderheid door dik en
dun van haar overwinning wil profiteeren,
is haar recht. Maar nog bovendien te verlan
gen, dat do liberale pers het zwijgen doet
tot haar handelingen en van critiek afziet,
waar daarvoor driedubbele aanleiding is, dat
is de dartelheid drijven tot een uiterste, dat
grenst aan naïveteit. Dat dc beweging, door
de nominatie voor den Hoogen Raad gewekt,,
en de critiek in dc Pr. Gr. Ct. over de Groen-
looschc uitspraak haar hindert, is wel ver
klaarbaar. Maar zou dit niet sterk voor de
juistheid er van bewijzen? ,,Ce n'est quo la
vériré qui blessc." Dat blijft toch maar waar,
ook als Gods geopenbaarde wil" doorwerkt
in het staatsbestuur
Het weekblad De Katholieke School ver
leende plaatsing aan oen hoofdartikel, waaT-
aan wij het volgende ontleenen:
De voorstanders der christelijke school be
haalden bij de periodieke verkiezingen van
dit jaar opnieuw de zegepraal en nu ons volk
zich ten tweeden male, zoo heslist mogelijk,
voor volkomen vrijheid van onderwijs uitge
sproken heeft, lijdt het geen twijfel, of de
rechtspositie van de katholieke school
zal weder aanmerkelijk verbeterd worden.
Trouwens, roods vóór den uitslag der ver
kiezingen, was er bij vele liberalen een ken
tering gekomen in hun buitengewone ingeno
menheid met de openbare school. Dc houding
en do rodevoeringen van sommige socialisti
sche onderwijzers openden meer dan vroeger
dc betoogen der tegenstanders van het open
baar onderwijs, velen voorstanders voorgoéd
de oogen.
Zóóver is het thans gekomen, dat iemand,
d^ie nog zweorc bij dc openbare school, als het
plechtanker der volksvrijheid met een spot
ziek glimlachje beschouwd wordt als een man,
die niet meegeleefd heeft met zijn tijd. Zon
der vrees voor tegenspraak, durven wij dan
ook beweren, dat het gevaar, hetwelk vroe
ger dreigde van het met het neutraal open
baar on..erwij3 dwepend liberalisme, tlians
gTootendecls geweken .s. Ook in het Zuiden
heeft het wapcngekloLr.cr van den schoolstrijd
dc sluimerenden gewekt., en hun herinnerd,
dat zij solidair zijn met hun ambtsbroeders
ten noorden van den moerdijk. Als zonen der
zelfde liefdevolle Moeder, hebben zij voor
Haar denzelfden eerbied", bezitten zij dezelfde
toewijding, hebben zij hetzelfde levensdoel.
Dc schoolstrijd heeft hen cn ons herinnerd
aan de groote cn eeuwige belangen, welke
ook bij de nederige dagtaak, die wij ongezien
van de wereld verrichten, behartigd kunnen
worden, herinnerd aan de valschc vrijheid
cn de noodlottige ontwikkeling, aan den
glans, dio voorbij gaat, maar ook aan het on
sterfelijk licht van der zonnen Zon.
Dc strijd is alzoo geëindigd, zou men war
nen.
De voorstanders der vrije school kunnen
hun wapenrusting afleggen en zich onbezorgd
aan de zoete rust overgeven.
Zulk een rust, daargelaten of zij wensche-
lijk, misschien niet noodlottig ware is ons
niet beschoren.
De aanval van het liberalisme met zijn lau
we, doctrinaire, godsdienstlooze onverschil
ligheid is nauwelijks afgeslagen, of er daagt
een nieuwe vijand op, het moet erkend wor
den, gevaarlijker dan de vorige.
De vijand (behoeven wij zijn naam nog te
noemen 1) is het socialisme.
Het liberalisme stond in zekeren zin buiten
de massa, die, wel is waar, do dupe van zijn
misleidende theorieën kon worden, maar zich
niet licht vereenzelvigen zou met een systeem,
dat van te hooge, pedante afkomst was en
wegens zijn doctrinairen aard geen bijzondere
geestdrift kon wekken.
Anders is het gelegen met hc!; socialisme.
Het ontstond in den boezem des "volks; zijn
consequentie gaat dieper, zijn anti-christe
lijke haat is scherper,, zijn taal is hartstochte
lijker dan dio van het liberalisme, zijn stre
ven, doel cn strijd voor do massa belangwek
kender. Het streelt en vleit de ongelukkigcn,
wien liet ten laatste voor do bedrieglijke keu
ze stelt: het geloof te verliezen of het beter op
deze wereld te krijgen.
Dit socialisme, hetwelk in ons vaderland
gedurende de laatste jaren bedenkelijk veld
won, is thans ook voor onze katholieke school
do geduchcste vijand.
Op gevaar af, dat men .ons zal rang
schikken onder dc alarmisten, dieindertijd
door De Génestet zoo scherp gehekeld zijn,
verklaren wij, dat wij het socialisme voor ue
katholieke school achten, wat een wolf voor
de schaapskooi is. Wij weten ■wel,, dat het ge
vaar niet overal in dezelfde mate bestaat, ge
lijk er niet overal, waar de schaapskooien
zijn, wolven zich ophouden. Met dit al is het
aangeduide gevaar, vooral in groote steden en
fabrieksplaatsen, verre van denkbeeldig. Bij
eigen ervaring weten wij, dat kinderen van
een katholieke school werden genomen om
dat de ouders, verward in drogredenen van
het socialisme en vervuld van den anti-chris-
telijken geest, die er bijna altoos mee-gepaard
gaat, met zekere treurige consequentie den
laatsten band wilden verbreken, die hun kin
deren nog aan het voorvaderlijk geloof hecht
te. Wij hopen niets hartelijker dan dat wij
ons vergissen, maar wij vreezen, dat sommi
gen onzer collega's voornamelijk in fabrieks
plaatsen, dezelfde pijnlijke ervaring hebben
opgedaan.
Men zal ons tegenwerpen: Zulke gevallen
zijn toch nog zeldzaam. Maar men verlieze
niet uit het oog, dat het socialisme nog steeds
met- het vuur eener jeugdige staankundige
partij propaganda maakt en dat piet de ver
breiding harer noodlottige beginselen ook
het gevaar voor onze katholieke school groo-
ter wordt.
Maar al blijven uit sleur of traditie de
leerlingen nog aan de katholieke school han
gen", het socialisme ondermijnt in elk geval
de levenskracht der christelijke schoolopvoe-
ding. In dit opzicht is het socialisme niet al
leen een gevaar voor de bijzondere school,
maar voor iedere inrichting van onderwijs,
waar men in do revolutionaire tendenz van
het socialisme, den klassenhaat, een wezenlijk
kwaad en ccn ernstig gevaar voor dc maat
schappij ziet.
In het Algemeen N'ederland'sch Exportblad
redacteur de heer Kamerlingh Onnes, wordt
de aandacht gevestigd op de r e devó ering
onlangs door den Leidschen Hoogleer
aar Van Vollenhoven gehpuden bij de
aanvaarding van 'zijn ambt. De heer K. O.
spreekt den wensch uit, dat van den lande
cn allereerst van Leiden een meer actieve
wetenschap ten opzichte vao,Neder Lands be
zit in Azië en elders uitga.
,,Want waarom moeten onze acadcmics(hct
was reeds onze uitgesproken grief in 1894)
zich zoo weinig actief doen gelden, waar dc
grootste belangen van het vaderland op hec
spel staan.
Waarom die enkele uitzondering van be
slist advies, van actief verweer; de te zeld
zame inmenging van de enkele hoogleeraren,
die dan ook blijkens de ervaring geen doel
trof.
Waarom ons verlies van prestige in Azic,
onze kortzinnige buiten)andsche politiek wn
opzichte van Azië en Afrika beide, die
zich nu voor den meest cenvoudigen leek, i.
tastbaar zelfs voor het profanumvul gus
wreekt! Waarom de verdachte houding van
Nederland in zake de vredesconferentie, als
daar mannen zijn met alle middelen van on
derzoek te hunner beschikking, van iederen
partijinvlocd onafhankelijk, boven iederen
truc van oobrrie-legonwerkingverheven."
Vooral op het slotwoord van den hoogleer-
aar vestigt de heer K. O. de aandacht:
„Ons eerste werk ligt natuurlijk in Neder
land en de Nederlandsche koloniën; wij heb
ben dit volk en gebied te verantwoorden, de
zen akker te beploegen gekregen, cn wij heb
ben, zegt Tkorbeckc,, van onzer geschiedenis
niet geleerd in staatkundige beschaving bij
cenig volk achter te blijven. Maar daar als
overal roept al maar om hulp het wanordelijk
gelaten rechtsgehecl der aarde, hulp van den
staat, dio er bekwaam cn gereed toe is. Welke
Staat dat wezen zal, ligt in de toekomst,
maar één ding schijnt gepraedestineerd.
Onze vaderen hebben hun wereldkundige
wijsheid over 6amenstemming van recht aan
geleerd op den wanschapen rechtstoestcl van
de republiek; is do plicht van hot huidig Ne
derland voor rechtebedeeling over een staat
met vier losse hoofddeelen, waar haast geen
trede van beschaving en landaard cn gods
dienst cn economisch leven gemist wordt, soms
minder leerschool 1 Wij hebben, sol i A s s er
gloria, de leiding genomen voor de codi
ficatie van het internationaal privaatrecht;
wij hebben in vredesconferentie en arbitrage
hof een titel om op te komen voor juridieke
organisatie van de wereldomvattende rechts
gemeenschap Zouden onze< vaderen, zou Jan
de- Witt, zulke titels uit handen hebben ge
geven
De keus voor onze vaderlandsche rechts
wetenschap staat, meen ik, tustfehen twee. Zij
kan zich bevlijtigen op wat men haar af
vraagt voor dagelijksch gebruik, evengoed of
desnoods beter doende wat andere landen heb
ben voorgedaan, en geen vreemde zal haar
ooit om hu lp aanzoekendoch ook ontken
nen, dat haar werk nuttig en achtbaar is.
Maar durft zij zich rcaliseeren, dat misschien
op eenmaal, zeker binnenkort, het terrein
van het universeele recht een nieuwen aan
leg zal moeten lijden, vergadert zij rijkdom
van wijsheid over verband cn wording cn ge
stadige zelfontplooiing van rechtsgemeen
schap en recht, en staat zij aldus met gerec-
de handen, wanneer de wereld morgen vraagt,
wie den arbeid aandurft, mij dunkt, mijn
hecren, ik zie den roem van onze groote re-
publick andermaal op Holland komen en ons
niet weer ontgaan."
Zicdaary zoo zegt het Exportblad ten slotte:
Ziedaar een taal, die, als woorden niet
bedriegen, van uit Leiden voor de naaste toe
komst van Ned.-Indië de fiere actie belooft,
waar zonder in ons kleine vaderland de ko
loniën, in den gezichtskring van het party
belang voortdurend ondermijnd, zouden on
dergaan: een behoud van actie, waarvoor on
ze hoogescholenen door haar traditie Lei
den het allermeesto. i. rnet zooveel driest
heid van openlijk zeggen en streven behooren
te waken, onvermoeid, en in perioden van ken
tering het meest."
Het Centrum bespreekt het artikel omtrent
do practijk van de Leerplichtwet, dat
in de Stichtsche Courant stond en ook in de
ze rubriek van het Leidsch Dagblad werd ge
releveerd.
Het meent, dat de gebreken, die de wet
misschien opleveren en oorzaak kunnen zijn
van aanvankelijk slechte resultaten, niets te
gen bet stelsel bewijzen en dan zegt het in
antwoord op der Stichtsche bewering: ,,wij
willen nu eenmaal niet gedwongen worden":
,,Bij maatregelen ten algemecncn nutte is
dwang nu eenmaal niet tc vermijden. Het
staatsleven, is vol dwingende bepalingen.
Waar men het oog wendt, waar men zich be
weegt, stuit men op maatregelen, die ten doei
hebben rechten en belangen te verzekeren en
de naleving van plichten te garandeeren. De
wetgeving schrijft altijd voor, wat men moet
doen en moet laten. En zoo dwingt ook een
wettelijke regeling van -cn leerplicht de
ouders hun kinderen geregeld ter school tc
zenden, wat trouwens niet anders is dan een
noodzakelijk deel an hun taak als opvoe
ders.
De dwang heeft hier evenzeer een heilzame
bedoeling cn een urgent karaktor, als bij
maatregelen ter afwering van sociale mis
standen en van gebruiken, die in strijd zijn
met de openbare gezondheid."
De bekende katholieke democraat mr. S. J.
Visser betoogt in hetSociaal Weekblad, dat
geloovige procestan ten en k a t h o 1 ieken
do christelijke beginselen niet bij uitsluiting
gemeenschappelijk bezitten. Maar al ware dit
wèl het geval, dan is de interpretatie van
deze beginselen op het gebied der practische
staatkunde toch al zeer verschillend. Als voor
beeld haalt hij aan don orthodox-protcst&Jit-
schen strijd tegen de prostitutie en voor het
onderzoek naax- het vaderschap, en de volko
men onverschilligheid daarvoor bij de katho
lieken. In practische vragen 6taan do katho
lieken veel meer aan de zijde van de conser-
vatief-liheralen en hebben de geloovige pro
testanten meer steun wachten bij de vrij
zinnig-democraten cn de socialisten.
Het verschil komt dan ook vcoral uit, waar
de verbondenen zich ten doel stellen het libe
ralisme en het socialisme te bestrijden. Vol
gens den orthodoxprotestant loopt de lijn van
liberaal tot nihilist. Voor den katholiek be
gint de oorzaak van alle dwaling op gods
dienstig en staatkundig gebied bij de refor
matie. Beide partijen achten wederkcerig elk
anders beginselen noodlottig voor staat en
maatschappij.
De protestant kan ook zijn samengaan niet
verdedigen door tc zeggen: Hier in Neder
land wordt de katholieke partij toch nooit
meerderheid. Want de protestantsche idee is
evenals dc katholieke, zij het onder geheel
anderen vorm niet beperkt tot ons land.
Degene, die in waarheid voor een beginsel
strijdt, let bij dezen strijd wel in de eerste
plaats, maar niet uitsluitend op het eigen
Vaderland. Ja, wat meer zegt, moest het zijn,
hij zou in zijn eigen kleinland liever de vij
andige beginselen een tijdlang zien zegevie
ren, wanneer daarvoor dc opbloei zijner
ideeën kon verkregen worden in een grooter
land bij een talrijker volk.
Degene., wicn het in waarachtigen zin om
ideeën te doen is, ziet ten slotte niet meer
zijn eigen kleinen nationalen kring, maar let
op den vooruitgang zijner ueginselen onder do
mcnschheid. En hij denkt daarbij niet alleen
aan do mcnschheid van liet heden, maar
vorscht tevens naar de mogelijkheid, hoever
in de toekomst zijn beginselen de leidende zul
len zijn. Zoo gezien, is er tusschcn het pro-
tostantscli en katholiek beginsel onverzoen
lijke strijd. Zij blijven elkander vijandig, zoo
lang vrij onderzoek en kerkelijk gezag met
elkander strijdig zijn Zoo is van algemeen
principieel standpunt het samengaan van
protestanten en katholieken tegen de andero
vrijzinnige partijen moeilijk tc verdedigen.
Het is tc hopen, dat de grieven, die thans
nog voor do kerkelijken bestaan, in de \ol-
gende vier jaren zullen weggenomen worden.
Protestanten en katholieken hebben dan elk
anders diensten niet eer noodig.
Een andere politieke groepeering is daarna
wellicht mogelijk.
Dc Nederlander zegt het volgende:
Een nieuw gevaar dreigt de boterfa*
bric a ge. In de Nederlandsche Landbouw
courant leest men het volgende:
,,Pcark's Butter. Deze uitgezochte boter
is vermengd met zuivere volvette Engelscho
melk door middel van nieuwe en uitsteken
de werktuigen; zij verkrijgt daardoor dien
heerlijken geur, wel/e Peark'sboter zoo be
roemd heeft gemaakt.
Het wetenschappelijk onderzoek leert, dat
deze heerlijk geurende boter bevat ruim 30
pCt. water, enz., terwijl in gewone booer daar
van niet meer dan 16 put. mag voorkomen.
Zou er ook verband kunnen staan tusscheiï
de opgekamde Siberische of ,,Schmalz-but
ter", en Peark's gerenommeerde ,,Milk-blen-
ded. butter" en bestaat ook de mogelijkheid^
dat wij hier au ucuoen. met een nieuw
gevaar, dat dc reputatie der Nederlandsche
boter bedreigt
Zou niat aan die moeilijkheden een einde
komen, vraagt De Ne 1erl ander, indien men,
zooals bij de laatste behandeling der boterwet
is geadviseerd, bij de vet de. eigenschappen
van echte boter vaststelde; en ieder, die, on
der het merk van echte boter, iets anders
in den handel brengt wegens ,,vervalsching
van merken" streng g. straft. Ieder kan dan
fabriceeren en verkoopen wat hij goedvindt;
alleenlijk 6taat het bezigen van het merk ,,ech
te boter" slechts vrij aan hem, die zeker
is, dat het verhandelde aan de wettelijke ver-
cischten voldoet. Natuurlijk zou men moeten
trachten ook in het buitenland dit beginsel
te doen aannemen. Het Bchijnt ons eenvoudig
afdoend cn rechtvaardig.
.2)
Toen de deur geopend werd, had do jongo
man even vluchtig opgekeken. Maar dadelijk
had lifl zyn groote, heldere oogon weer op
do voor hem liggende vollen papier gericht,
en hU was blykbaar vast besloten, van de
aanwezigheid der jongedame niot do geringste
notitie te nomen.
Hy bekommerde er zich niet eens om, dat
zy aan don wand was blijven staan, hoewel
August Imberg haar een der stoelen met ver
sleten zittingen had toegeschoven. En een
alles behalve aangename verrassing spiegelde
zicli in zijn trekken af, toen zy na verloop
van een minuut of vijf plotseling het zwijgen
verbrak.
„Excuseer mij, mynheer, als myn tegen
woordigheid u hinderlijk is. Maar ik ben er
niet voor verantwoordeiyk, want uw vader
heeft me gevraagd, hier zoolang te willen
wachten."
Zy had dat geenszins schuchter en bedeesd
gezegd, maar op een prettigon toon, een beetje
scholmsch, met een frissche, heel aangenaam
klinkende stom.
Als zo van plan was geweest, den jongen
man zyn onbeleefdheid onder 't oog te bren
gen, had ze baar doel in elk geval bereikt,
want hjj stond op en zeide ietwat verlegen:
„Van lastig vallen is natuuriyk geen sprake,
juffrouw 1 Ik vraag alleen maar verlof, met
myn wsrk, dat oenigszins dringend is, te
mg&a TWKtga&a. Maar wilt u niet plaats
nemen? U zult my toch, hoop ik, niet willen
dwingen, eveneens te biyven staan."
„Neen, zoo wreed ben ik niet," antwoordde
zy vrooiyk, plaats nemende op den ouden
stoel. „En ik verzoek u dringend, u niot te
laten 8toren. Ik zal me zoo stil houden, als
my maar eenigszins mogelijk is."
HU zou nu op deze geruststellende ver
zekering met z\1n afgebroken arbeid verder
hebben kunnen gaan, en hy maakte ook werke
lijk aanstalten om hot te doen. Maar zyn pen
vloog niot meer zoo snel en zeker als te voren
over het papier, en nadat hy met voel inter
rupties een paar regels geschreven had, staarde
hy in het licht van de lamp met een gezicht,
als dacht by veel minder over zyn arbeid na
dan wel over een geschikte inleiding voor een
verder gesprek met de jonge onbekende, dio
zoo'n slank figuurtje en zoo'n heldere, lieve
stem had.
En hy behoefde niot lang na te denken,
want trots haar plechtige belofte kwam zy
hem voor.
„Die kleine mynheer in hot kantoor is toch
uw vader, nietwaar?"
„Zeker, juffrouw. U zult me wel willen
veroorloven, dat ik me aan u voorstel. Ik ben
Rudolf Imberg, doctorandus in de rechten."
„Zeer aangenaam I Zou u mü misschien
een groot, een zeer groot genoegen willen
doen, mynheer?"
„Als het in myn vermogen is zeker 1"
„Ik heb uw vader een broche gegeven,
waarop wy duizend mark zouden willen leenen,
die wy die ik noodzakMyk noodig heb.
Hy zegt ook, dat hy het doen za), maar...."
„Nu? Twyfelt u er soms aan, dat hy zyn
woord houden zal?"
„Dat niet bepaald. Maar hy «c :(jnt zoo
stren# U zjja; oprecht gesproken, Ut hen een
boetje bang voor hom, nadat ik gezien heb,
hoe kort en bondig hy de menschen afscheept.
En hy sprak er van, dat ik bohooriyk moet
doen biyken, wie ik ben."
„Dat zal stellig noodig zyn. De overheid
verlangt het, en hy zou, als hy or niet op
stond, zich aan oen strafbaar feit schuldig
maken."
„Och, dat zal toch wel zoo erg niet wezen!
Do broche is toch niet gestolen."
Rudolf Imberg glimlachte.
„Een dergelyke verdenking zal zeker by
niemand opkomen. En u stelt u de zaak ook
pynlyker voor dan ze werkeiyk is. De opgaaf
van uw naam, die door myn vader natuuriyk
ton strengste geheim gehouden wordt, on het
toonen van eenig stuk papier, dat deze opgaaf
bevestigt, dat is alles."
„Maar dat is het juist. Zoo'n papier heb ik
niet by me en kan ik van avond ook niet meer
krygen. Ik moet echter noodzakelyk vandaag
nog het geld hebben. O, het zou verschrikke-
lyk zyn, als ik onverrichter zake weer weg
gaan moest 1"
Uit haar laatste woorden klonken droefheid
en zorg, de opgewektheid, die ze tot dusver
had getoond, scheen geheel geweken. Zy boog
haar kopje, zoodat de doctorandus in plaats
van de groote, heldere oogen, die liem eerst
vol kinderlyk vertrouwen hadden aangekeken,
nu nog slechts de rood-zyden sjaal zag.
Weer lei hy de pen neer en stond hy op
van zyn stool. „Ik meng my anders nooit in
de zaken van myn vader, maar als ik er u
een dienst mee kan bewijzen, juffrouw, wanneer
ik een goed woordje by hem doe...."
Zy had geen gelegenheid meer, hem te bo
danken, want juist verscheen August Imberg
weer in de deur.
„Ziezoo, de andere klanten zijn geholpen",
zeide hy, „en als het u liever is, kunnen we
nu dadeiyk hier binnen de zaak wel in orde
brengen. U hebt toch oen legitimatie?"
Nu worden de groote bruine oogon voor
Rudolf Imberg weer zichtbaar. Ze zonden hem
een om hulp smeekenden blik too, en liy
haastte zich, zyn belofte na te komen.
„De juffrouw vortelde my zoooven, dat zy
tot haar groote spijt verzuimd had, zich te
voorzien van een legitimatiepapier. Als plicht
en geweten het u niet beslist verbieden,
vader, zoudt u misschien ditmaal een uitzon-
doring kunnen maken."
De lombardhouder keek zyn zoon verwon
derd aan. Dan schudde hy het hoofd. „Als
jurist moest je toch weten, Rudolf, dat ik dat
ook met den besten wil niet kan en mag doen.
Daar komt nog by, dat het een pand van groote
waarde is."
„Maar hebt u dan heelemaal niets by u,
juffrouw, dat u als bewys zou kunnen die
nen?" vervolgde de lombardhouder. „Eón oog
zou ik in het vertrouwen op uw eeriykheid
on op de voorspraak van myn zoon nog wel
willen toedoen, maar allebei
Zy greep in den zijzak van haar regen
mantel en haalde daaruit een sierlijk, groen
marokijnen visite-boekje te voorschyn.
„Hierl" zeide zy, August Imberg een smal,
langwerpig naamkaartje overhandigende. „Wilt
u zich uit menschlievendheid daarmee tevre
den stellen?"
„Melanie von Nouhoff, Parkstraat 2", las
de lorabardhoudor. „Dat is althans een naam
en een adres. Maar zo staan ten slotte enkel
op een visitekaartje en niet op een officieel
papier. Meen je werkeiyk, Rudolf, dat ik het
daarop wagen kan?"
„In een zaak, waarvoor u alleen de verant
woordelijkheid raadt k&bjaen to dftgeo, kan
ik u natuuriyk niet raden, vader," antwoordde i
aarzelend de doctorandus, die de bruine oogen
nog altijd op zich gericht voelde. „Maar
wanneer u my vraagt, of ik het in uw geval
doen zou, dan antwoord ik zonder me nader
te bedenken ja".
Do oudo aarzelde nog even, maar de moo
ning van zyn zoon don doctorandus, tegen
wien hy opzag, schoen voor hom toch van
zóó groot gewicht, dat ze eindolyk al zyn
bedenkingen overwon.
„Nu, als jy het zoudt wagen, jy, con rechts
geleerde, dan kan ik het ten slotte ook wol.
U zult oen ouden man, wiens naam toe
dusver zonder smet is gebleven, niet in onge
legenheid brengen, nietwaar, juffrouw?"
„Hoo zou hot by me opkomen! Ik zal
veeleer voor uw vriendelijkheid steeds oen
dankbare herinnering aan u bewaren."
„Nu, wat dat betreft, dio dankbare her
innering moet u ïiever schenken aan hem,
wien zo toekomt. Zonder de tusscli en komst
van myn zoon zou ik hot waarschyniyk wel'
niet gedaan hebben".
Hy ging near het kantoor, om het pand
briefje in te vullen en hot geld te halen. De
doctorandus en de jongedame stonden eerst
ietwat verlegen tegenover elkaar, maar dan
ging zy moedig op Rudolf Imberg toe en
reikte hem de hand.
„Ik dank u, mynheer! U hebt my oon
grooten dionst bewezen. Ik mag or echter
wel op rekenen, nietwaar, dat u ertogonover
niemand over spreken zult?"
„Is het noodig, dat ik u dit uitdrukkelijk:
verzeker, juffrouw? Ik zou immers een eer
loosheid begaan, als ik me uw vertrouwen
onwaardig toonde?"
(Werdi v&wlgd).