Oe briljanten broche. LESDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 26 OCTOBER. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. JF'ouJLJLlotoio.. No. 12784 Anno 1901. Een jurist besprak in de Nieuwe Botter- tiamsche Courant de intrekking van dc 6tr af re chtB novelle door de nieuw o regeering en betoogt, dat een splitsing van 'die novelle in vier ontwerpen, in stede van in drie, practisckcr ware geweest. Al dade lijk zouden dan twee van dio ontwerpen heb gedeelte, dat op het repressie-stelsel be trekking heeft, en een eenvoudig samenstel van redactioneels verbeteringen, meer kans van slage.i hebben gehad. Schrijver zou aan den tegenwoordigen minister van justitie be^ echeiden in overweging willen geven, h op die manier teprobceren„ en vooreerst terug te houden dat gedeelte,, waarbij de algemeeno leerstukken en de omschrijving der straf ba le feiten betrokken zijn. De wederindiening van dat eerste gedeelte, zegt dc sehr. in dc Nieuwe Ito iter dams die Courant, ia ook het voorwerp van meer dan een wensch, immers van een groot verlangen. Daarin komen voor: de invoering van de voor •waardelijke veroordeeling; do uitbreiding van de voorwaardelijke invrijheidstelling; de mogelijkheid van matiging of opheffing der afzondering bij gevangenisstraf; afschaffing van do hier zeker heel zonderlinge hech tenis als hoofdstraf voor bedelaars en land- loopers; meer doelmatige middelen om de be taling van opgelegde geldboeten te bevorde ren. Daarin zou nog meer kunnen voorko men, zooals de invoering van landb.-kol. of inrichtingen in de open lucht bij vrijheids straf f en van langoren duur, en vrijheidsbe neming voor niet vooraf bepaalden tijd te genover gevaarlijke personen, wier verbete ring of niet-verbetering moet worden afge wacht; in ruiming in het straf stelsel zelf v:._i een plaats aan de verplichting der daders van strafbare feiten om aan ae slachtoffers hunner daad de toegebrachte schade te ver goeden. Ernstig hoopt do schr., dat de minister Doeff in deze richting zijn werkplan ont werpt, waarbij dan nog wordt aanbevolen een splitsing der vroegere voordrachten in onderscheiden wetsontwerpen, voor niet meer clan één samenhangend onderdeel elk. Dit .zou de kanBen van slagen in de beide Kamers Shet meest verhoogen. Wanneer de overleggingen van den nieu wen minister dezen kant uitgaan, zou Z.Exc. oen grooten steun vinden in de uitspraken der ,,Nederlandscho Juristenverccniging" van Juni 1.1. Do Provinciale Groninger Courant stele tegenover de afkeuring en de blaam, waar- anede tijdens den verkiezingstijd de libera len vanwege hun wanbeleid cn ongerechtig heden door de kerkelijke partijen als over stelpt werden, do kitteloorigheid dezer laat- sten. nu zij meerderheid geworden zijn, wan neer, men hun attent maakt op tekortkomin gen. Dat do meerderheid bij het opmaken van de nominatie voor de-' Hoogcn Raad uitslui tend en alleen naar richting vroeg en ter wil le daarvan aan alle andere overwegingen het zwijgen oplegde, met het gevolg, dat zij niet slechts haar eigen regeering in een lastig par iet bracht, maar, wat erger is, aan het ver- iferouwen van het volk in de strikte onpart xtigheid van do rechtspraak en in de afwezig- Ireid bij don rechter van iederen zweem van subjectiviteit, een stoot toegediend hoeft •dat is een kleinigheid, dat had de oppositie (best. over den kant kunnen laten gaan. En -dan de uitspraak, door den minister van binnenlandsche zaken uitgelokt over het vcr- .zock van het roomsch-katholiek kerkbestuur te Groenloo orn een subsidie voor zijn school, hetwelk Gedeputeerde Staten van Gelderland '<sn de afdeoling van den Raad van State meenden, dat in de staatskas moest blijven, maar dat, met afwijking van dit gevoelen, door de Kroon aan het kerkbestuur is toe gezegd. DeProv. Gron. Ct. bracht deze be slissing ter sprake en vond in haar aanlei ding een lans te breken voor de broodnoodig- lieid van de invoering van de administratie ve rechtspraak. Daar had men de poppen aanK het dansen. Eerst een paar speldeprik- ken in een der katholieke bladen. En daarop, in De Tijd, in een brief uit Groningen, een afstraffing, die niet hardhandiger had kun nen uitvallen, zoo men zich aan majesteits schennis had bezondigd. Do Prov. Gron. Gt. vindt hier aanleiding om te herinnoren, hoe het altijd de liberalen zijn geweest, die op invoering van a d m i ni- stratieve rechtspraak hebben aange drongen. Zij hebben dien cisch steeds lato- klinken, zoowel onder liberale als onder ker kelijke regeeringen cn daarop zoolang aan gedrongen tot eindelijk in 1891 een staats commissie tot voorbereiding werd benoemd. Er behoeft dus geen sprake meer te zijn van voorbereiding, zooals in de Troonrede werd toegezegd, want de voorbereiding ligt gereed: men ga nu eindelijk tot do uitvoering, tot daden over. Dat do regeeringsmeerderheid door dik en dun van haar overwinning wil profiteeren, is haar recht. Maar nog bovendien te verlan gen, dat do liberale pers het zwijgen doet tot haar handelingen en van critiek afziet, waar daarvoor driedubbele aanleiding is, dat is de dartelheid drijven tot een uiterste, dat grenst aan naïveteit. Dat dc beweging, door de nominatie voor den Hoogen Raad gewekt,, en de critiek in dc Pr. Gr. Ct. over de Groen- looschc uitspraak haar hindert, is wel ver klaarbaar. Maar zou dit niet sterk voor de juistheid er van bewijzen? ,,Ce n'est quo la vériré qui blessc." Dat blijft toch maar waar, ook als Gods geopenbaarde wil" doorwerkt in het staatsbestuur Het weekblad De Katholieke School ver leende plaatsing aan oen hoofdartikel, waaT- aan wij het volgende ontleenen: De voorstanders der christelijke school be haalden bij de periodieke verkiezingen van dit jaar opnieuw de zegepraal en nu ons volk zich ten tweeden male, zoo heslist mogelijk, voor volkomen vrijheid van onderwijs uitge sproken heeft, lijdt het geen twijfel, of de rechtspositie van de katholieke school zal weder aanmerkelijk verbeterd worden. Trouwens, roods vóór den uitslag der ver kiezingen, was er bij vele liberalen een ken tering gekomen in hun buitengewone ingeno menheid met de openbare school. Dc houding en do rodevoeringen van sommige socialisti sche onderwijzers openden meer dan vroeger dc betoogen der tegenstanders van het open baar onderwijs, velen voorstanders voorgoéd de oogen. Zóóver is het thans gekomen, dat iemand, d^ie nog zweorc bij dc openbare school, als het plechtanker der volksvrijheid met een spot ziek glimlachje beschouwd wordt als een man, die niet meegeleefd heeft met zijn tijd. Zon der vrees voor tegenspraak, durven wij dan ook beweren, dat het gevaar, hetwelk vroe ger dreigde van het met het neutraal open baar on..erwij3 dwepend liberalisme, tlians gTootendecls geweken .s. Ook in het Zuiden heeft het wapcngekloLr.cr van den schoolstrijd dc sluimerenden gewekt., en hun herinnerd, dat zij solidair zijn met hun ambtsbroeders ten noorden van den moerdijk. Als zonen der zelfde liefdevolle Moeder, hebben zij voor Haar denzelfden eerbied", bezitten zij dezelfde toewijding, hebben zij hetzelfde levensdoel. Dc schoolstrijd heeft hen cn ons herinnerd aan de groote cn eeuwige belangen, welke ook bij de nederige dagtaak, die wij ongezien van de wereld verrichten, behartigd kunnen worden, herinnerd aan de valschc vrijheid cn de noodlottige ontwikkeling, aan den glans, dio voorbij gaat, maar ook aan het on sterfelijk licht van der zonnen Zon. Dc strijd is alzoo geëindigd, zou men war nen. De voorstanders der vrije school kunnen hun wapenrusting afleggen en zich onbezorgd aan de zoete rust overgeven. Zulk een rust, daargelaten of zij wensche- lijk, misschien niet noodlottig ware is ons niet beschoren. De aanval van het liberalisme met zijn lau we, doctrinaire, godsdienstlooze onverschil ligheid is nauwelijks afgeslagen, of er daagt een nieuwe vijand op, het moet erkend wor den, gevaarlijker dan de vorige. De vijand (behoeven wij zijn naam nog te noemen 1) is het socialisme. Het liberalisme stond in zekeren zin buiten de massa, die, wel is waar, do dupe van zijn misleidende theorieën kon worden, maar zich niet licht vereenzelvigen zou met een systeem, dat van te hooge, pedante afkomst was en wegens zijn doctrinairen aard geen bijzondere geestdrift kon wekken. Anders is het gelegen met hc!; socialisme. Het ontstond in den boezem des "volks; zijn consequentie gaat dieper, zijn anti-christe lijke haat is scherper,, zijn taal is hartstochte lijker dan dio van het liberalisme, zijn stre ven, doel cn strijd voor do massa belangwek kender. Het streelt en vleit de ongelukkigcn, wien liet ten laatste voor do bedrieglijke keu ze stelt: het geloof te verliezen of het beter op deze wereld te krijgen. Dit socialisme, hetwelk in ons vaderland gedurende de laatste jaren bedenkelijk veld won, is thans ook voor onze katholieke school do geduchcste vijand. Op gevaar af, dat men .ons zal rang schikken onder dc alarmisten, dieindertijd door De Génestet zoo scherp gehekeld zijn, verklaren wij, dat wij het socialisme voor ue katholieke school achten, wat een wolf voor de schaapskooi is. Wij weten ■wel,, dat het ge vaar niet overal in dezelfde mate bestaat, ge lijk er niet overal, waar de schaapskooien zijn, wolven zich ophouden. Met dit al is het aangeduide gevaar, vooral in groote steden en fabrieksplaatsen, verre van denkbeeldig. Bij eigen ervaring weten wij, dat kinderen van een katholieke school werden genomen om dat de ouders, verward in drogredenen van het socialisme en vervuld van den anti-chris- telijken geest, die er bijna altoos mee-gepaard gaat, met zekere treurige consequentie den laatsten band wilden verbreken, die hun kin deren nog aan het voorvaderlijk geloof hecht te. Wij hopen niets hartelijker dan dat wij ons vergissen, maar wij vreezen, dat sommi gen onzer collega's voornamelijk in fabrieks plaatsen, dezelfde pijnlijke ervaring hebben opgedaan. Men zal ons tegenwerpen: Zulke gevallen zijn toch nog zeldzaam. Maar men verlieze niet uit het oog, dat het socialisme nog steeds met- het vuur eener jeugdige staankundige partij propaganda maakt en dat piet de ver breiding harer noodlottige beginselen ook het gevaar voor onze katholieke school groo- ter wordt. Maar al blijven uit sleur of traditie de leerlingen nog aan de katholieke school han gen", het socialisme ondermijnt in elk geval de levenskracht der christelijke schoolopvoe- ding. In dit opzicht is het socialisme niet al leen een gevaar voor de bijzondere school, maar voor iedere inrichting van onderwijs, waar men in do revolutionaire tendenz van het socialisme, den klassenhaat, een wezenlijk kwaad en ccn ernstig gevaar voor dc maat schappij ziet. In het Algemeen N'ederland'sch Exportblad redacteur de heer Kamerlingh Onnes, wordt de aandacht gevestigd op de r e devó ering onlangs door den Leidschen Hoogleer aar Van Vollenhoven gehpuden bij de aanvaarding van 'zijn ambt. De heer K. O. spreekt den wensch uit, dat van den lande cn allereerst van Leiden een meer actieve wetenschap ten opzichte vao,Neder Lands be zit in Azië en elders uitga. ,,Want waarom moeten onze acadcmics(hct was reeds onze uitgesproken grief in 1894) zich zoo weinig actief doen gelden, waar dc grootste belangen van het vaderland op hec spel staan. Waarom die enkele uitzondering van be slist advies, van actief verweer; de te zeld zame inmenging van de enkele hoogleeraren, die dan ook blijkens de ervaring geen doel trof. Waarom ons verlies van prestige in Azic, onze kortzinnige buiten)andsche politiek wn opzichte van Azië en Afrika beide, die zich nu voor den meest cenvoudigen leek, i. tastbaar zelfs voor het profanumvul gus wreekt! Waarom de verdachte houding van Nederland in zake de vredesconferentie, als daar mannen zijn met alle middelen van on derzoek te hunner beschikking, van iederen partijinvlocd onafhankelijk, boven iederen truc van oobrrie-legonwerkingverheven." Vooral op het slotwoord van den hoogleer- aar vestigt de heer K. O. de aandacht: „Ons eerste werk ligt natuurlijk in Neder land en de Nederlandsche koloniën; wij heb ben dit volk en gebied te verantwoorden, de zen akker te beploegen gekregen, cn wij heb ben, zegt Tkorbeckc,, van onzer geschiedenis niet geleerd in staatkundige beschaving bij cenig volk achter te blijven. Maar daar als overal roept al maar om hulp het wanordelijk gelaten rechtsgehecl der aarde, hulp van den staat, dio er bekwaam cn gereed toe is. Welke Staat dat wezen zal, ligt in de toekomst, maar één ding schijnt gepraedestineerd. Onze vaderen hebben hun wereldkundige wijsheid over 6amenstemming van recht aan geleerd op den wanschapen rechtstoestcl van de republiek; is do plicht van hot huidig Ne derland voor rechtebedeeling over een staat met vier losse hoofddeelen, waar haast geen trede van beschaving en landaard cn gods dienst cn economisch leven gemist wordt, soms minder leerschool 1 Wij hebben, sol i A s s er gloria, de leiding genomen voor de codi ficatie van het internationaal privaatrecht; wij hebben in vredesconferentie en arbitrage hof een titel om op te komen voor juridieke organisatie van de wereldomvattende rechts gemeenschap Zouden onze< vaderen, zou Jan de- Witt, zulke titels uit handen hebben ge geven De keus voor onze vaderlandsche rechts wetenschap staat, meen ik, tustfehen twee. Zij kan zich bevlijtigen op wat men haar af vraagt voor dagelijksch gebruik, evengoed of desnoods beter doende wat andere landen heb ben voorgedaan, en geen vreemde zal haar ooit om hu lp aanzoekendoch ook ontken nen, dat haar werk nuttig en achtbaar is. Maar durft zij zich rcaliseeren, dat misschien op eenmaal, zeker binnenkort, het terrein van het universeele recht een nieuwen aan leg zal moeten lijden, vergadert zij rijkdom van wijsheid over verband cn wording cn ge stadige zelfontplooiing van rechtsgemeen schap en recht, en staat zij aldus met gerec- de handen, wanneer de wereld morgen vraagt, wie den arbeid aandurft, mij dunkt, mijn hecren, ik zie den roem van onze groote re- publick andermaal op Holland komen en ons niet weer ontgaan." Zicdaary zoo zegt het Exportblad ten slotte: Ziedaar een taal, die, als woorden niet bedriegen, van uit Leiden voor de naaste toe komst van Ned.-Indië de fiere actie belooft, waar zonder in ons kleine vaderland de ko loniën, in den gezichtskring van het party belang voortdurend ondermijnd, zouden on dergaan: een behoud van actie, waarvoor on ze hoogescholenen door haar traditie Lei den het allermeesto. i. rnet zooveel driest heid van openlijk zeggen en streven behooren te waken, onvermoeid, en in perioden van ken tering het meest." Het Centrum bespreekt het artikel omtrent do practijk van de Leerplichtwet, dat in de Stichtsche Courant stond en ook in de ze rubriek van het Leidsch Dagblad werd ge releveerd. Het meent, dat de gebreken, die de wet misschien opleveren en oorzaak kunnen zijn van aanvankelijk slechte resultaten, niets te gen bet stelsel bewijzen en dan zegt het in antwoord op der Stichtsche bewering: ,,wij willen nu eenmaal niet gedwongen worden": ,,Bij maatregelen ten algemecncn nutte is dwang nu eenmaal niet tc vermijden. Het staatsleven, is vol dwingende bepalingen. Waar men het oog wendt, waar men zich be weegt, stuit men op maatregelen, die ten doei hebben rechten en belangen te verzekeren en de naleving van plichten te garandeeren. De wetgeving schrijft altijd voor, wat men moet doen en moet laten. En zoo dwingt ook een wettelijke regeling van -cn leerplicht de ouders hun kinderen geregeld ter school tc zenden, wat trouwens niet anders is dan een noodzakelijk deel an hun taak als opvoe ders. De dwang heeft hier evenzeer een heilzame bedoeling cn een urgent karaktor, als bij maatregelen ter afwering van sociale mis standen en van gebruiken, die in strijd zijn met de openbare gezondheid." De bekende katholieke democraat mr. S. J. Visser betoogt in hetSociaal Weekblad, dat geloovige procestan ten en k a t h o 1 ieken do christelijke beginselen niet bij uitsluiting gemeenschappelijk bezitten. Maar al ware dit wèl het geval, dan is de interpretatie van deze beginselen op het gebied der practische staatkunde toch al zeer verschillend. Als voor beeld haalt hij aan don orthodox-protcst&Jit- schen strijd tegen de prostitutie en voor het onderzoek naax- het vaderschap, en de volko men onverschilligheid daarvoor bij de katho lieken. In practische vragen 6taan do katho lieken veel meer aan de zijde van de conser- vatief-liheralen en hebben de geloovige pro testanten meer steun wachten bij de vrij zinnig-democraten cn de socialisten. Het verschil komt dan ook vcoral uit, waar de verbondenen zich ten doel stellen het libe ralisme en het socialisme te bestrijden. Vol gens den orthodoxprotestant loopt de lijn van liberaal tot nihilist. Voor den katholiek be gint de oorzaak van alle dwaling op gods dienstig en staatkundig gebied bij de refor matie. Beide partijen achten wederkcerig elk anders beginselen noodlottig voor staat en maatschappij. De protestant kan ook zijn samengaan niet verdedigen door tc zeggen: Hier in Neder land wordt de katholieke partij toch nooit meerderheid. Want de protestantsche idee is evenals dc katholieke, zij het onder geheel anderen vorm niet beperkt tot ons land. Degene, die in waarheid voor een beginsel strijdt, let bij dezen strijd wel in de eerste plaats, maar niet uitsluitend op het eigen Vaderland. Ja, wat meer zegt, moest het zijn, hij zou in zijn eigen kleinland liever de vij andige beginselen een tijdlang zien zegevie ren, wanneer daarvoor dc opbloei zijner ideeën kon verkregen worden in een grooter land bij een talrijker volk. Degene., wicn het in waarachtigen zin om ideeën te doen is, ziet ten slotte niet meer zijn eigen kleinen nationalen kring, maar let op den vooruitgang zijner ueginselen onder do mcnschheid. En hij denkt daarbij niet alleen aan do mcnschheid van liet heden, maar vorscht tevens naar de mogelijkheid, hoever in de toekomst zijn beginselen de leidende zul len zijn. Zoo gezien, is er tusschcn het pro- tostantscli en katholiek beginsel onverzoen lijke strijd. Zij blijven elkander vijandig, zoo lang vrij onderzoek en kerkelijk gezag met elkander strijdig zijn Zoo is van algemeen principieel standpunt het samengaan van protestanten en katholieken tegen de andero vrijzinnige partijen moeilijk tc verdedigen. Het is tc hopen, dat de grieven, die thans nog voor do kerkelijken bestaan, in de \ol- gende vier jaren zullen weggenomen worden. Protestanten en katholieken hebben dan elk anders diensten niet eer noodig. Een andere politieke groepeering is daarna wellicht mogelijk. Dc Nederlander zegt het volgende: Een nieuw gevaar dreigt de boterfa* bric a ge. In de Nederlandsche Landbouw courant leest men het volgende: ,,Pcark's Butter. Deze uitgezochte boter is vermengd met zuivere volvette Engelscho melk door middel van nieuwe en uitsteken de werktuigen; zij verkrijgt daardoor dien heerlijken geur, wel/e Peark'sboter zoo be roemd heeft gemaakt. Het wetenschappelijk onderzoek leert, dat deze heerlijk geurende boter bevat ruim 30 pCt. water, enz., terwijl in gewone booer daar van niet meer dan 16 put. mag voorkomen. Zou er ook verband kunnen staan tusscheiï de opgekamde Siberische of ,,Schmalz-but ter", en Peark's gerenommeerde ,,Milk-blen- ded. butter" en bestaat ook de mogelijkheid^ dat wij hier au ucuoen. met een nieuw gevaar, dat dc reputatie der Nederlandsche boter bedreigt Zou niat aan die moeilijkheden een einde komen, vraagt De Ne 1erl ander, indien men, zooals bij de laatste behandeling der boterwet is geadviseerd, bij de vet de. eigenschappen van echte boter vaststelde; en ieder, die, on der het merk van echte boter, iets anders in den handel brengt wegens ,,vervalsching van merken" streng g. straft. Ieder kan dan fabriceeren en verkoopen wat hij goedvindt; alleenlijk 6taat het bezigen van het merk ,,ech te boter" slechts vrij aan hem, die zeker is, dat het verhandelde aan de wettelijke ver- cischten voldoet. Natuurlijk zou men moeten trachten ook in het buitenland dit beginsel te doen aannemen. Het Bchijnt ons eenvoudig afdoend cn rechtvaardig. .2) Toen de deur geopend werd, had do jongo man even vluchtig opgekeken. Maar dadelijk had lifl zyn groote, heldere oogon weer op do voor hem liggende vollen papier gericht, en hU was blykbaar vast besloten, van de aanwezigheid der jongedame niot do geringste notitie te nomen. Hy bekommerde er zich niet eens om, dat zy aan don wand was blijven staan, hoewel August Imberg haar een der stoelen met ver sleten zittingen had toegeschoven. En een alles behalve aangename verrassing spiegelde zicli in zijn trekken af, toen zy na verloop van een minuut of vijf plotseling het zwijgen verbrak. „Excuseer mij, mynheer, als myn tegen woordigheid u hinderlijk is. Maar ik ben er niet voor verantwoordeiyk, want uw vader heeft me gevraagd, hier zoolang te willen wachten." Zy had dat geenszins schuchter en bedeesd gezegd, maar op een prettigon toon, een beetje scholmsch, met een frissche, heel aangenaam klinkende stom. Als zo van plan was geweest, den jongen man zyn onbeleefdheid onder 't oog te bren gen, had ze baar doel in elk geval bereikt, want hjj stond op en zeide ietwat verlegen: „Van lastig vallen is natuuriyk geen sprake, juffrouw 1 Ik vraag alleen maar verlof, met myn wsrk, dat oenigszins dringend is, te mg&a TWKtga&a. Maar wilt u niet plaats nemen? U zult my toch, hoop ik, niet willen dwingen, eveneens te biyven staan." „Neen, zoo wreed ben ik niet," antwoordde zy vrooiyk, plaats nemende op den ouden stoel. „En ik verzoek u dringend, u niot te laten 8toren. Ik zal me zoo stil houden, als my maar eenigszins mogelijk is." HU zou nu op deze geruststellende ver zekering met z\1n afgebroken arbeid verder hebben kunnen gaan, en hy maakte ook werke lijk aanstalten om hot te doen. Maar zyn pen vloog niot meer zoo snel en zeker als te voren over het papier, en nadat hy met voel inter rupties een paar regels geschreven had, staarde hy in het licht van de lamp met een gezicht, als dacht by veel minder over zyn arbeid na dan wel over een geschikte inleiding voor een verder gesprek met de jonge onbekende, dio zoo'n slank figuurtje en zoo'n heldere, lieve stem had. En hy behoefde niot lang na te denken, want trots haar plechtige belofte kwam zy hem voor. „Die kleine mynheer in hot kantoor is toch uw vader, nietwaar?" „Zeker, juffrouw. U zult me wel willen veroorloven, dat ik me aan u voorstel. Ik ben Rudolf Imberg, doctorandus in de rechten." „Zeer aangenaam I Zou u mü misschien een groot, een zeer groot genoegen willen doen, mynheer?" „Als het in myn vermogen is zeker 1" „Ik heb uw vader een broche gegeven, waarop wy duizend mark zouden willen leenen, die wy die ik noodzakMyk noodig heb. Hy zegt ook, dat hy het doen za), maar...." „Nu? Twyfelt u er soms aan, dat hy zyn woord houden zal?" „Dat niet bepaald. Maar hy «c :(jnt zoo stren# U zjja; oprecht gesproken, Ut hen een boetje bang voor hom, nadat ik gezien heb, hoe kort en bondig hy de menschen afscheept. En hy sprak er van, dat ik bohooriyk moet doen biyken, wie ik ben." „Dat zal stellig noodig zyn. De overheid verlangt het, en hy zou, als hy or niet op stond, zich aan oen strafbaar feit schuldig maken." „Och, dat zal toch wel zoo erg niet wezen! Do broche is toch niet gestolen." Rudolf Imberg glimlachte. „Een dergelyke verdenking zal zeker by niemand opkomen. En u stelt u de zaak ook pynlyker voor dan ze werkeiyk is. De opgaaf van uw naam, die door myn vader natuuriyk ton strengste geheim gehouden wordt, on het toonen van eenig stuk papier, dat deze opgaaf bevestigt, dat is alles." „Maar dat is het juist. Zoo'n papier heb ik niet by me en kan ik van avond ook niet meer krygen. Ik moet echter noodzakelyk vandaag nog het geld hebben. O, het zou verschrikke- lyk zyn, als ik onverrichter zake weer weg gaan moest 1" Uit haar laatste woorden klonken droefheid en zorg, de opgewektheid, die ze tot dusver had getoond, scheen geheel geweken. Zy boog haar kopje, zoodat de doctorandus in plaats van de groote, heldere oogen, die liem eerst vol kinderlyk vertrouwen hadden aangekeken, nu nog slechts de rood-zyden sjaal zag. Weer lei hy de pen neer en stond hy op van zyn stool. „Ik meng my anders nooit in de zaken van myn vader, maar als ik er u een dienst mee kan bewijzen, juffrouw, wanneer ik een goed woordje by hem doe...." Zy had geen gelegenheid meer, hem te bo danken, want juist verscheen August Imberg weer in de deur. „Ziezoo, de andere klanten zijn geholpen", zeide hy, „en als het u liever is, kunnen we nu dadeiyk hier binnen de zaak wel in orde brengen. U hebt toch oen legitimatie?" Nu worden de groote bruine oogon voor Rudolf Imberg weer zichtbaar. Ze zonden hem een om hulp smeekenden blik too, en liy haastte zich, zyn belofte na te komen. „De juffrouw vortelde my zoooven, dat zy tot haar groote spijt verzuimd had, zich te voorzien van een legitimatiepapier. Als plicht en geweten het u niet beslist verbieden, vader, zoudt u misschien ditmaal een uitzon- doring kunnen maken." De lombardhouder keek zyn zoon verwon derd aan. Dan schudde hy het hoofd. „Als jurist moest je toch weten, Rudolf, dat ik dat ook met den besten wil niet kan en mag doen. Daar komt nog by, dat het een pand van groote waarde is." „Maar hebt u dan heelemaal niets by u, juffrouw, dat u als bewys zou kunnen die nen?" vervolgde de lombardhouder. „Eón oog zou ik in het vertrouwen op uw eeriykheid on op de voorspraak van myn zoon nog wel willen toedoen, maar allebei Zy greep in den zijzak van haar regen mantel en haalde daaruit een sierlijk, groen marokijnen visite-boekje te voorschyn. „Hierl" zeide zy, August Imberg een smal, langwerpig naamkaartje overhandigende. „Wilt u zich uit menschlievendheid daarmee tevre den stellen?" „Melanie von Nouhoff, Parkstraat 2", las de lorabardhoudor. „Dat is althans een naam en een adres. Maar zo staan ten slotte enkel op een visitekaartje en niet op een officieel papier. Meen je werkeiyk, Rudolf, dat ik het daarop wagen kan?" „In een zaak, waarvoor u alleen de verant woordelijkheid raadt k&bjaen to dftgeo, kan ik u natuuriyk niet raden, vader," antwoordde i aarzelend de doctorandus, die de bruine oogen nog altijd op zich gericht voelde. „Maar wanneer u my vraagt, of ik het in uw geval doen zou, dan antwoord ik zonder me nader te bedenken ja". Do oudo aarzelde nog even, maar de moo ning van zyn zoon don doctorandus, tegen wien hy opzag, schoen voor hom toch van zóó groot gewicht, dat ze eindolyk al zyn bedenkingen overwon. „Nu, als jy het zoudt wagen, jy, con rechts geleerde, dan kan ik het ten slotte ook wol. U zult oen ouden man, wiens naam toe dusver zonder smet is gebleven, niet in onge legenheid brengen, nietwaar, juffrouw?" „Hoo zou hot by me opkomen! Ik zal veeleer voor uw vriendelijkheid steeds oen dankbare herinnering aan u bewaren." „Nu, wat dat betreft, dio dankbare her innering moet u ïiever schenken aan hem, wien zo toekomt. Zonder de tusscli en komst van myn zoon zou ik hot waarschyniyk wel' niet gedaan hebben". Hy ging near het kantoor, om het pand briefje in te vullen en hot geld te halen. De doctorandus en de jongedame stonden eerst ietwat verlegen tegenover elkaar, maar dan ging zy moedig op Rudolf Imberg toe en reikte hem de hand. „Ik dank u, mynheer! U hebt my oon grooten dionst bewezen. Ik mag or echter wel op rekenen, nietwaar, dat u ertogonover niemand over spreken zult?" „Is het noodig, dat ik u dit uitdrukkelijk: verzeker, juffrouw? Ik zou immers een eer loosheid begaan, als ik me uw vertrouwen onwaardig toonde?" (Werdi v&wlgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5