c 1277 Maandag 2H October. A\ 1901. feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. IW.-Zoidafrikaansehe ïerceniging. 3E^©-oJJUL©ta>:o.. OM BE VLM. LEIDSCH PPwIJS DEZER COURANT: i Voor Leidon por 8 maanden» SS! I S 5 3 f 1.10.' r; Ruiten Leiden, per looper en waar agenten govoatigd zyn 1.30 j Franco per post T T S 1.65-, PBIJS DER ADVERTEETEËN: Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meor f 0.17J. Grootore letters naar plaatsruimte. - Voor het incasseoren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Afd. Leiden en Omstreken. Ontvangen by den Penningmeester, Zoeter- woudsche Singel 41: Van A., B. en C. (D. K.), overgeschoten tramgeldf 0.35 Door bemiddeling van het Leidsch Dagblad Gecollecteerd in den hoed van den opper- commissaris op het 27ate jaarfeest der fabrieksarbeiders-vereeniging „Eendracht maakt Wacht"f 4.295 Gecollecteerd door neef Jan, op den I avond van den 17den dezer, by oom W. en tante B1.32s Opgehaald in de pet van vader ondor ;het zingen van het Vryheidslled, met :Tadera verjaardag„0.60 Omdat er een jonge Botha geboren is. Laat hy de voetstappen zyns vaders volgen l. 0.52 Gecollecteerd in den hoed van Oom Paul, op de party van Jan, Maartje, Oor en Anneke 4.06 B. N1.50 Gecollecteerd by Oom 0. en tante M. 1.60s Omdat Jan vrijgeloot heeft voor do Nationale Militie1.02 Bydragen kunnen "worden toegezonden aan den Penningmeester of aan het Bureel van dit Blad. Leiden, 21 October. Den 31eton December van dit jaar ver valt de verordening van den 22sten October 1896, regelende do heffing van oen belastiug onder den naam van „bruggeld" in de ge meente Leiden, aangezien deze heffing by Kon. Besl. van 31 December 1896 slechts voor den tyd van vyf jaar werd goedgekeurd. Ten einde deze belasting te handhaven, zal dus de verordening, hetzy al dan niet gewij zigd, opnieuw door den gemeenteraad moeten worden vastgesteld. By de herziening, welke dlontengevolge plaats had, werd door B. en "Wa., overeen komstig de destyds door hen gedane toezeg ging, tevens overwogen ln hoeverre door een wijziging dezer belasting en van die, geregeld by de verordening van 30 November 1899 op de heffing van havengeld, zou kunnen worden tegemoetgekomen aan de by herhaling ge opperde klachten over den overlast, welken de ingezetenen van het veelvuldig geopend zyn der bruggen ln de zoogenaamde „Nieuwe Vaart" ondervinden. Het was aanvankeiyk de bedoeling van B. on Ws. aan dit euvel te gemoet te komen door een algeheele wijziging van het stelsel dezer belastingen. Het was namelijk hun voor nemen voor te stellen zoowel de verordoning op de heffing van havengeld als die op de heffing van bruggeld af te schaffen, en deze te vervangen door óén uniforme belasting op het verblijf in onze gemeentewateren. Behalve toch, dat daardoor de confcróle op de heffing belangryk zou kunnen worden vereenvoudigd, zou ook alleen op die wyze zonder financieel i nadeel voor de gemeente aan den zoo vaak geuiten wensch kunnen worden voldaan. B. en Ws. zyn echter van dat denkboeld teruggekomen door de grooto bezwaren, van de zyde van do Kamer van Koophandel en i Fabrieken daartegen ingebracht. Uit den aard 'der zaak toch zou het verbiyf in de gemeente wateren iets, zy het weinig, zwaarder moeten worden belast,dan thans Ingevolge de ver ordening op het havengeld voor het binnen komen der gemeentewateren verschuldigd is, in de eerste plaats omdat het bruggeld ge heel zou komen te vervallen, en ln de tweede plaats omdat de rechtstreeksche doorvaart door de gemeente dan langs lederen weg vry van belasting zou zyn. En hoewel nu die be lasting ook dan nog minder zou bedragen dan ln de naburige groote gemeenten voor het gebruik der gemoontewatcren verschuldigd is, hebben B. en Ws. gemeend zich by de bezwaren der Kamer van Koophandel en Fabrieken te moeten neerleggen, die besten diging van het bestaande stelsel en van het'* bestaando tarief, waaraan de schippers nu eenmaal gowend waren, gewenscht achtte. Het eenige middel, dat dan echter overbleef om de bekende grief tegen het zoo vaak ge opend zyn der bruggen in de Nieuwe Vaart weg te nemen, was om de rechtstreeksche doorvaart door onze gemeente ook langs een anderen weg, nameiyk langs Vliet, Steen- schuur, Nieuwen Hyn, Zyislngel, Ouden Ryn vry te stellen, daar toch al die vaartuigen, welke niet onder de Turfmarktsbrug, maar wel onder de vaste bruggen ln de zooeven genoemde vaart door kunnen varen, aan den lnatstbedoelden weg, als zynde korter, de voor keur zouden geven. Intusschen, wilde deze wyziging afdoende doel treffen, dan kon alléén met dit hulp middel niet worden volstaan. Immers, het lag voor de hand, dat al die schippers, wier vaar tuigen niet, zonder dat zy geopend worden, f&rézs de beweegbare bruggen van don Nieuwen Ryn kunnen doorvaren, toch weder de Nieuwe Vaart zouden volgen, omdat daar ook vrydom van bruggeld is verleend. Een noodwendig uitvloeisel van de vrystelling der recht streeksche doorvaart door den Nieuwen Ryn van havengeld moet dus zyn, dat daar evenals in de Nieuwe Vaart ook vrystelling van brug geld wordt verleend. Een en ander geeft B. en Wa. aanleiding den gemeenteraad voor te stellen de des betreffende artikelen dor thans geldende ver ordeningen dienovereenkomstig te wyzigen. De mindere opbrengst, welke daarvan het gevolg zal zyn, wordt door B. en Ws. geraamd voor de havengolden op f 400 a f 500, voor het bruggeld op ƒ250. Met eenige zeker heid la daaromtront ovenwei niets te zeggen. Voor het overige behoeft do verordening op de bruggelden geen ïngrypende wyzlgingen te ondergaan. Alloen zal, evenals in 1899 by de hernieuwde vaststelling der verordeningen op de haven- en liggelden is geschied, in ver band met de gewyzigde voorschriften omtrent de ryksmoting van vaartuigen «enige veran dering in de desbetreffende artikelen moeten worden aangebracht. Voorts zal de verordening van den 4den October 1883, regelende de invordeting der belasting, meer in overoenstemming moeten worden gebracht met den Inhoud der veror deningen, regelende de invordering van haven en liggeld. Vermoedeiyk naar aanleiding der onlangs vastgestelde regeling van de jaarwedden der leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor jongens, ls door heeren curatoren van het Gym nasium de wenscheiykhoid uitgesproken, dat ook eenige wyziging worde gebracht in de traktementen van de leeraren van laatste in richting. In de eerste plaats komt het hun biliyk voor, dat aan den rector, die reeds 37 jaren aan het Gymnasium hier ter stede is verbonden, een personeele toelage worde verleend van ƒ200, ten einde zyn wedde ln overeenstemming te brengen met die van den directeur der Hoogere Burgerschool. In de tweedo plaats wil hun college het trak tement van don leeraar ln het Engelsch, dat thans f 1400 bedraagt, geiyk maken aan dat van de leeraren In het Fransch en Duitsch, en dus op f 1800 bepaald zien. Eindeiyk zouden curatoren het traktement van den leeraar In de wiskunde met/* 100 wil len verhoogen, ten einde hem ook het onder- wya in de natuurkundige aardrykskunde op to kunnen dragen. B. en Ws. kunnen wat de eerste en laatste verhooging betreft, geheel met het college van curatoren meegaan, en geven den Raad in over weging in dien geest te besluiten, alleen de verhooging van den leeraar in het Engelsch achten ze niet gewettigd. Naar aanleiding van een desbetreffend verzoek van don heer W. H. Doorman, lsten lult. der veld-artlllerio, om terugbetaling van schoolgeld, lager onderwys, geven B. en Ws. In overweging aan adressant wegons vertrek uit de gemeente restitutie te verleenen van het voor zyn kinderen, leerlingen der Meisjes- en Jongensscholen lste klasse, betaalde school geld over de maanden November en December vandit jaar, tot een gezameniyk bedrag van f 15. Ter vervulling van de vacature van 3den onderwyzer aan de openbare Jongensschool 2de klasse, ontstaan door de benoeming van den heer A. Tuk tot 2den onderwyzer, ia de volgende voordracht opgemaakt: lo. L. T. van Zoest, 3de onderwyzer aan de school 3do kl. no. 4; 2o. A. Meerburg, Idem3o. H. Noorder haven, adsp.-onderwyzer aan de oponb. lagere school to Opeinde. Bij missive werd door Ged. Staten van Zuid-Holland het gevoelen gevraagd van de Kamer van Koophandel te Leiden cn van den Gemeenteraad omtront een eventueele ver legging van de vaartverbinding tusschen Rijn en Schie buiten die gemeente. In do desbetreffende missive van Ged. Sta ten wordt gezegd, dat de hoofd-ingenieur van den Provincialen Waterstaat het niet onwaar schijnlijk acht dat mon in Leiden het graven van oen nieuw kanaal meer in het belang der gemeente zal achten dan heb behouden van de tegenwoordige doorvaart. Aangezien do belangen van handel en nij verheid zoo van nabij bij deze aangelegenheid betrokken zijn, hebben B. en Ws. gemeend goed te doen allereerst het aelvies van genoem de Kamer omtrent deze zaak in te winnen, ben einde den gemeenteraad in de gelogenheid te stellen, na kennisneming van haar oordcel. beter voorgelicht en mot meer zekerheid een eigen oordeel uit te spreken. De Kamer van Koophandel verklaart in dit advies, dat zij met groote verbazing het voorstel van Ged. Staten heeft ontvangen overtuigd als zij was dat de in 1883 tusschen de gemeente Leiden en do provincie gesloten overeenkomst omtrent dc doorvaart door Lei den bestemd was om die voor altijd te behou den. De toenmalige gemeenteraad heeft op grond daarvan dan ook niet geaarzeld finan- ciecle offers te brengen, ten einde die verbin tenis te kunnen aangaan, omdat ze deze in het belang der bevolking achtte. Sinds is feitelijk niets veranderd waardoor gerechtvaardigd wordt het voorstel van Ged. Staten. Wanneer echter Ged. Staten de verbinding tusschen Rijn en Ylict beoosten Leiden toch tot stand willen brengen met verbreking van de toen maals gesloten overeenkomst dan zou de Ka mer meenen dat de gemeente Leiden schade loos zou moeten worden gesteld voor de groo te nadeelcn door haar te ondervinden wan neer haar de doorvaart door Leiden zou ont nomen worden. Waar nu de gemeenteraad geroepen wordt van zijn gevoelen te doen blijken, doen B. en Ws. vooraf het standpunt van hun college ten aanzien van de bij Ged. Staten aanhangi ge plannen kennen. En zij kunnen daarbij kort zijn, omdat zij zich, wat de hoofdzaak betreft, geheel aansluiten aan het door de Kamer van Koophandel gevoerde betoog. Te recht zegt dit college, dat er zich sinds 1883 geen enkele omstandigheid heeft voorgedaan, waarom de gemeente Leiden thans minder be lang zou hebben bij hare ligging aan de groo te vaart, dan dit destijds het geval was. Dat belang is nog altijd hetzelfde. Do doorvaren de schippers, die thans hun weg door Leiden moeten nemen, maken zich de twee uren tijd, welke hun gegund is om, zonder haven geld verschuldigd te zijn, in de gemeente te vertoeven, ten nutte door huishoudelijke in- koopen van allerlei aard in de gemeente te verrichten. Niet gaarne zouden B. en Ws. den winkelstand berooven van de voordcelen, welke daaruit voor hem voortvloeien, en daar door indirect aan de geheolo gemeente ten goe de komen. Tegen dit voordeel kan in dc ver ste verte niet opwegen het nadeel, aan den overlast voor de ingezetenen bij het voortdu rend opendraaien der bruggen verbonden, te minder, waar door een wijziging in de veror dening op de heffing van haven- en brug gelden, welke B. en Ws. den gemeenteraad eveneens voordragen, aan dien overlast voor een groot deel zal worden tegemoet gekomen. Het is waar,, do belangen, die het hier geldt laten zich niet onder cijfers brengen. Het is een onoverkomelijke moeielijkheid aan vraag stukken als deze verbonden, dat zij voor een positief bewijs niet vatbaar zijn. Geen sta tistiek, geen cijfers, geen betoogen, alleen de persoonlijke waardeering van uiterlijk waar neembare teekenen van welvaart moet het oordeel van B. en Ws. in deze bepalen. En dan is het do vaste overtuiging van hun colle ge, dat groote voordeelen voor Leiden zouden verloren gaan, indien bij uitvooring der plan non van Ged. Staten de provinciale vaart- op een aanmerkelijkcn afstand buiten Leiden zou worden verlegd. Dat de schippers ook dan nog naar Leiden zouden komen om hier hun inkoopen te doen, is niet wol aan te nemen. Daarom verbaast het B. en Ws. dat de Ka mer van Koophandel ook nog subsidiair aan do mogelijkheid dier verlegging heeft ge dacht, en gewezen heeft op voorwaarden, wel ke zij zou meenen dat in dat geval zouden bc- hooren te worden gesteld. „W ij", zeggen B. en Ws., willen die ver legging in geen geval en meenen dan ock op dat onderdeel van de missive van do Kamer van Koophandel niet nader to behoeven in te gaan, te minder, waar wij op grond der geschiedenis van de provinciale vaart en de destijds met de provincie gesloten overeen komst de mogelijkheid uitgesloten achten, dat dc provincie zonder de instemming van Lei den toch tot die verpleging zou overgaan. Trouwens, wij zullen er dat hier terloops bijvoegen, het losmaken vando scheepvaart op Rijn cn Schie van alle bruggen oiacht die verlegging niet. Immers de vaart door Lei den is geheel vrij en het beweegbaar maken van do vaste brug in do lijn LeidenWoerden is toch zeker een vrij wat eenvoudiger werk, dan het graven van een geheel nieuw kanaal, dat op een ander punt in diezelfde lijn een gehoel nieuwe beweegbare brug zou vereischen cn nog bovendien oen beweegbare brug bij den Hoogen Rijndijk zou noodig maken. Dit is intusschen een punt, dat alleen de provin cie regardeert, maar toch is het wellicht nice overbodig daarop even de aandacht te vesti- gen wanneer men bedenkt, wat het doel is, door de provincie blijkens het schrijven van Ged. Staten met de verlegging van de vaart beoogd." B. cn Ws. geven den Raad derhalve in' overweging aan Ged. Staten onder overleg ging van een afschrift van dc missive der Kamer van Koophandel, in een gemotiveerd schrijven te berichten dat do Raad met de Kamer van Koophandel en met B. enWs. een verlegging der vaart zeer wezenlijk in strijd acht met de belangen der gemeente Leiden. Aan den raad der gemeente Leiden is het volgende adres ingediend: Geven met verschuldïgden eerbied te ken nen de ondergeteckenden dr. H. G. Hagen en F. A. Schilthuizen, in hun qualiteit van' voorzitter en secretaris der vereeniging „Schoolkindervoeding tjs Leiden", goedgo- keurd bij Koninklijk besluit van 28 November 1894 No. 20; dat de Vereeniging „Schoolkindervoeding" sinds haar oprichting elk jaar van begin Dec. tot half Maart aan plm. 400 leerlingen van openbare en bijzondere scholen voor onver- mogenden te Leiden twee maal in de week: warm voedsel verstrekt, waarvoor plm. 1000 betaald wordt; dat volgens het oordeel van hoofdon van scholen en onderwijzers, het onderwijs aan die behoeftige kinderen gegeven, hierdoor zeer gebaat wordt, zoodat het bestuur van de ver eeniging voornoemd hoe langer hoo meer dooit- drongen is van do wcnschelijkheid om meer dagen in de week zoodanige voeding te ver strekken dat, zooals afdoende gebleken is, van par ticulieren, wier offervaardigheid allen lof verdient, geen meerdere geldelijke steun kan' worden gevraagd noch verwacht; redenen, waarom adressanten zich wenden' tot uwen Raad met het dringend verzoek aan1 meergenoemde vereeniging r n jaarlijksch' subsidie too to kennen, waarvan onderwijs en opvoeding de goede vruchten zullen dra^ gen. 't Welk doende enz. Binnenkort, waarschyniyk reeds begin November, zal de hoor P. H. Lamberts Jr., van Amsterdam, een onzer meest gevierds declamators, te Leiden een kunstavond geven, daartoe uitgenoodigd door de afdeeling Lelden van den Nationalen Bond van Handels- en Kantoorbedienden in Nederland. De lste luit. H. M. J. Sark, van het 4de rog. Inf. te Leiden, is belast mot het doen van krygsgeschiedkundige nasporingen hier tor plaatse. Bedankt ls voor het beroop naar de Ned.« Gem. te Niouw Beerta door ds. H. E. Knappert, te Nieuw veen. In het café „Wijkerbrug" te Voorburg is door do Zuidhollandscho Electrischo Spoor weg-maatschappij aanbesteed: het maken der gebouwen voor een electrischo Centrale rij tuigremise met werkplaats, hoofdmachinis- ten- on portierswoning aan den Trekvliet bij Lcidschendam Minste inschrijver was D. J. van Riems dijk, te Dordrecht, voor f 161,901. De Zuidhollandsche IJsvereoniging, afdee ling 's-Gravenhage, hiold Zaterdagavond haar' jaarlljk8che algen.eene vergadering, ditmaal? 11) Spoedig zetten zy hun wog, steeds den berg omtrekkende, voort en na een marsch van een half uur, waarin zy een goed eind jhoogor waren gekomen, bevonden zy zich ten i tweeden male boven diezelfde gapende opening. Eensklaps uitte Orthegaray, die zich over den afgrond had gebogen, een kreet: „Kapitein, zie eens, kapitein l" Deberle keerde zich by dien kreet om en zag naar beneden in de diepte, terwyi zyn 'oogen de richting van Orthegaray'a hand 'volgden. De soldaten keerden zich eveneens om en gluurden over den rand van den afgrond. „Daardaar, kapitein", zeide de kleine Bask. „De vlagl Daar is de vlag!" En werkeiyk zag Deberle diep in de laagte, maar toch duidelyk zichtbaar, op een vooruit stekend rotsblok de vlag, wier heldere kleuren tegen de reine, witte sneeuw afstaken. De wind had haar uit den grond gerukt en door den val van die hoogte in den afgrond was de dennestam gebroken. Ja, hot was hun vlag, de vlag, door de compagnie geïmproviseerd en door Orthegaray op den top van de Valetta geplaatst. „Ziet gy nu wel, dat de wind de eenige schuldige is?" zeide de kapitein. Een der soldaten mompelde: „Dat is nog zoo zeker niet t" „En -nu moeten wy haar zien weer te krygen en haar weer oprichten", zeide Deberle. „Dat cal niet gemakkelijk gaan 1" „Er zyn wel moeliyker dingen uitgevoerd", antwoordde een soldaat. „Verlangt u, dat ik er heenga, kapitein?" vroeg Orthegaray. „Neen, gy zyt al te bogeerig", zeide Deberle lachende. „Wy moeten er allen deel aanhebben". En hy herhaalde: „Wy zullen or allen heengaan". Het was nu maar do vraag, hoe in dien afgrond te komen, die grondeloos scheen te zyn en een duizelingwekkende aantrekkings kracht scheen te bezitten. De kapitein bestu deerde hot terrein. Men zou, om naar benoden te dalen, treden in de sneeuw moeten maken. En de soldaten maakten die geïmproviseerde trap, welke hen beneden in de spelonk bracht. Daar straks had Doberle een gevoel alsof hy een eindelooze hoogte besteeg, maar deze afdeeling in zoo iets dieps, zoo iets geheim zinnigs, was een veel gevaarlyker avontuur; de voet zou soms, ondanks de beslagen schoen zolen, op de door de zon minder hard ge worden sneeuw kunnen uitgiyden. Maar al was de afgrond ook angstwekkend, de drie kleur lag daar, lag daar als vernederd en om hulp roepend. De Alpenjagers daalden, nu en dan van het eene vooruitstekend rotspunt op het andere springend, steeds dieper. Eonsklaps ontstelde Deberle: hy hoorde in de indrukwekkende stilte van het gebergte een stem, die zyn naam riep en, boven zyn hoofd, van do tegenover gestelde helliDg scheen te komen. De kapitein sloeg zyn oogen naar boven en waariyk, daar zag hy, op den rand van een Italiaanschen Alp, kapitein Salvoni met een zyner officieren on een tiental zyner man schappen, die hem, de hand aan zyn vilten hoed brengende, salueerde. „Kapitein", zeide de Italiaan, op een by- zonder beleefden, ofschoon misschien op een ietwat geaffecteorden toon, „zoekt gy wellicht die vlag daar?" De stemmen klinken, tot op ongelooflyke afstanden, heldor en duidelyk in deze eenzame bergen. „Ja, kapitein", antwoordde Deberle. „Geef u dan geen moeite, myn waarde kameraad; een paar van myn manschappen bevinden zich daar boneden, vlak by het vooruitstekond stuk rots. Zy zullen haar maar al te gaarne aan u terugbrengen." Er lag in deze beleefd klinkende woorden een bedekte getuigenis van de behendigheid en vlugheid der Italiaansche soldaten. Deberle meende die er ten minste uit to hooren. Hy trachtte In de kloof, welke daar onder hen gaapte, de soldaten van Salvoni to ontdekken, doch zag niemand. Hy keek nu zyn man schappon aan en zyn zwygende blik werd begrepen. Die blik drukte uit: „Hoort gy, wat de Italiaan zegt? Vindt gy niet, dat wy ons zelf moeten helpen?" „Zy mogen do vlag niet aanraken, zy be hoort hun niet toezeide Orthegaray op luiden, vyandlgen toon, als een antwoord op de vraag van den kapitein. En Deberle riep, het hoofd achteroverwer- pend, den Italianen, die daar boven geschaard stonden, toe: „Niet noodig, kapitein, daDk ut Ik ga er zelf heenl" „De vlag ia kyk maar op uw kaart Juist op de grensiyn gevallen", antwoordde de kapitein. „Het is dus evengoed onze plicht als de uwe om haar op te rapen." „Ja, maar de vlag behoort aan onsl" riep Deberle. }- Deberle daalde met zyn manschappen, al zoekende naar hoeken en zich aan vooruit stekende punten vastklemmende, mot den rug tegen don rotswand gedrukt en met den krom gebogen bergstok boven den schrlkwekkonden, gapenden afgrond balanceerendo, naar benedon. Hy ging den anderen voor. Zy gl6den uit, grepen zich weer vast, naderden in diep stil zwijgen steeds meer de plek, waar do vlag zich bevond, terwyi zy zich dapper hielden onder de blikken van Salvoni's soldaten, die hen boven van de Italiaansche helling gade sloegen. Het was als 't ware een wodstryd van moed en van eigenliefde om zoo spoedig mogelyk naar beneden te komen, vóórdat de Alpenjagers van de andere natie, die er dichter by, reeds meer dan halverwege waren, de diepte van de kloof, waar de vlag lag, bereikten. Kapitein Salvoni had geiyk: het was do grensscheiding. De afgrond scheidde de twee landen en do vlag met de kleuren van Frank- ryk was zoo gevallen, dat zy haar plooien zoowel over den Franschon grond als over dien van Italiö uitbreidde. "Welnu, men moest haar opnieuw op dien Franachen top, daar boven in de sneeuw, plaatsen. „Harril Harril" herhaalde de kleine Orthe garay, terwyi hy zich nu eens van de holling het afgiydon, dan weer, wanneer zyn voeten een rotspunt konden vinden, staan bleef. Het was een omgekeerde stormloop, welken de soldaten daar in die kloof met denzelfden yver uitvoerden, als zy dien by het beklim men van den top zouden aangewend hebben. De Italianen, die nog altyd boven stonden, bewonderden deze gymnastiek, die even vlug als behendig was. Deberle, die nu tusschen de. bochten en kan tan van do tegenoverge stelde helling do Italiaansche soldaton, wionf Salvoni ongetwyfold had opgedragen de vlag te halen, naar benedon zag dalen, spande zich zoo mogeiyk nog moer in. Het kwam er nu maar op aan om vóór; hen de bewuste plek te bereiken. Do Italianen dreven biykbaar zichzelf eveneons tot spoed aan. Het waa een soort van duel van behen digheid, waaronder in dozen wodstryd der partyen do verborgen nayver van patriotten schuilde. Eon duel van spierkracht, waar het hart cok by in 't spel kwam. Wie zou het eo'-st deze "riag, welke de wind ontworteld had, aanraken? Wie haar voor allen optillen? Zouden do Franschen haar weer met trots onder do oogen der vreemdelingen oprichten, of zouden zy de Italianen, indien zy haar het eerst bemachtigden, aan hen, die haar zochten, teruggeven, terwyi zy aan deze beleefdheid een schyn van overwinning geven? „Voorwaarts l Voorwaarts 1" herhaalde De berle. Hy bohoofdo zyn soldaten niet aan te sporen. De dappere jongens schenen op die hellingen te springen, waar hun voet ternauwernood een plaats vond. Mot gevaar van hun leven gingen zy voorwaarts, terwyi zy met het oog de vorderingen der Italianen, die langs de helling gleden of sprongen en oogeDschijniyk terrein wonnen, afmaten. Ja, vlug en verwonderiyk geoefend, naderden die Piömonteezen, die bergbewoners met hun gespierde kuiten, meer en moer do vlag. (Wordt vervolgd,)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 1