c
1277
Maandag 2H October.
A\ 1901.
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
IW.-Zoidafrikaansehe ïerceniging.
3E^©-oJJUL©ta>:o..
OM BE VLM.
LEIDSCH
PPwIJS DEZER COURANT:
i Voor Leidon por 8 maanden» SS! I S 5 3 f 1.10.'
r; Ruiten Leiden, per looper en waar agenten govoatigd zyn 1.30
j Franco per post T T S 1.65-,
PBIJS DER ADVERTEETEËN:
Van 1-6 regels f 1.06. Iedere regel meor f 0.17J. Grootore
letters naar plaatsruimte. - Voor het incasseoren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Afd. Leiden en Omstreken.
Ontvangen by den Penningmeester, Zoeter-
woudsche Singel 41:
Van A., B. en C. (D. K.), overgeschoten
tramgeldf 0.35
Door bemiddeling van het Leidsch Dagblad
Gecollecteerd in den hoed van den opper-
commissaris op het 27ate jaarfeest der
fabrieksarbeiders-vereeniging „Eendracht maakt
Wacht"f 4.295
Gecollecteerd door neef Jan, op den
I avond van den 17den dezer, by oom
W. en tante B1.32s
Opgehaald in de pet van vader ondor
;het zingen van het Vryheidslled, met
:Tadera verjaardag„0.60
Omdat er een jonge Botha geboren
is. Laat hy de voetstappen zyns vaders
volgen l. 0.52
Gecollecteerd in den hoed van Oom
Paul, op de party van Jan, Maartje,
Oor en Anneke 4.06
B. N1.50
Gecollecteerd by Oom 0. en tante M. 1.60s
Omdat Jan vrijgeloot heeft voor do
Nationale Militie1.02
Bydragen kunnen "worden toegezonden aan
den Penningmeester of aan het Bureel van dit
Blad.
Leiden, 21 October.
Den 31eton December van dit jaar ver
valt de verordening van den 22sten October
1896, regelende do heffing van oen belastiug
onder den naam van „bruggeld" in de ge
meente Leiden, aangezien deze heffing by
Kon. Besl. van 31 December 1896 slechts
voor den tyd van vyf jaar werd goedgekeurd.
Ten einde deze belasting te handhaven, zal
dus de verordening, hetzy al dan niet gewij
zigd, opnieuw door den gemeenteraad moeten
worden vastgesteld.
By de herziening, welke dlontengevolge
plaats had, werd door B. en "Wa., overeen
komstig de destyds door hen gedane toezeg
ging, tevens overwogen ln hoeverre door een
wijziging dezer belasting en van die, geregeld
by de verordening van 30 November 1899 op
de heffing van havengeld, zou kunnen worden
tegemoetgekomen aan de by herhaling ge
opperde klachten over den overlast, welken
de ingezetenen van het veelvuldig geopend
zyn der bruggen ln de zoogenaamde „Nieuwe
Vaart" ondervinden.
Het was aanvankeiyk de bedoeling van B.
on Ws. aan dit euvel te gemoet te komen
door een algeheele wijziging van het stelsel
dezer belastingen. Het was namelijk hun voor
nemen voor te stellen zoowel de verordoning
op de heffing van havengeld als die op de
heffing van bruggeld af te schaffen, en deze
te vervangen door óén uniforme belasting op
het verblijf in onze gemeentewateren. Behalve
toch, dat daardoor de confcróle op de heffing
belangryk zou kunnen worden vereenvoudigd,
zou ook alleen op die wyze zonder financieel
i nadeel voor de gemeente aan den zoo vaak
geuiten wensch kunnen worden voldaan.
B. en Ws. zyn echter van dat denkboeld
teruggekomen door de grooto bezwaren, van
de zyde van do Kamer van Koophandel en
i Fabrieken daartegen ingebracht. Uit den aard
'der zaak toch zou het verbiyf in de gemeente
wateren iets, zy het weinig, zwaarder moeten
worden belast,dan thans Ingevolge de ver
ordening op het havengeld voor het binnen
komen der gemeentewateren verschuldigd is,
in de eerste plaats omdat het bruggeld ge
heel zou komen te vervallen, en ln de tweede
plaats omdat de rechtstreeksche doorvaart
door de gemeente dan langs lederen weg vry
van belasting zou zyn. En hoewel nu die be
lasting ook dan nog minder zou bedragen
dan ln de naburige groote gemeenten voor
het gebruik der gemoontewatcren verschuldigd
is, hebben B. en Ws. gemeend zich by de
bezwaren der Kamer van Koophandel en
Fabrieken te moeten neerleggen, die besten
diging van het bestaande stelsel en van het'*
bestaando tarief, waaraan de schippers nu
eenmaal gowend waren, gewenscht achtte.
Het eenige middel, dat dan echter overbleef
om de bekende grief tegen het zoo vaak ge
opend zyn der bruggen in de Nieuwe Vaart
weg te nemen, was om de rechtstreeksche
doorvaart door onze gemeente ook langs een
anderen weg, nameiyk langs Vliet, Steen-
schuur, Nieuwen Hyn, Zyislngel, Ouden Ryn
vry te stellen, daar toch al die vaartuigen,
welke niet onder de Turfmarktsbrug, maar
wel onder de vaste bruggen ln de zooeven
genoemde vaart door kunnen varen, aan den
lnatstbedoelden weg, als zynde korter, de voor
keur zouden geven.
Intusschen, wilde deze wyziging afdoende
doel treffen, dan kon alléén met dit hulp
middel niet worden volstaan. Immers, het lag
voor de hand, dat al die schippers, wier vaar
tuigen niet, zonder dat zy geopend worden,
f&rézs de beweegbare bruggen van don Nieuwen
Ryn kunnen doorvaren, toch weder de Nieuwe
Vaart zouden volgen, omdat daar ook vrydom
van bruggeld is verleend. Een noodwendig
uitvloeisel van de vrystelling der recht
streeksche doorvaart door den Nieuwen Ryn
van havengeld moet dus zyn, dat daar evenals
in de Nieuwe Vaart ook vrystelling van brug
geld wordt verleend.
Een en ander geeft B. en Wa. aanleiding
den gemeenteraad voor te stellen de des
betreffende artikelen dor thans geldende ver
ordeningen dienovereenkomstig te wyzigen.
De mindere opbrengst, welke daarvan het
gevolg zal zyn, wordt door B. en Ws. geraamd
voor de havengolden op f 400 a f 500, voor
het bruggeld op ƒ250. Met eenige zeker
heid la daaromtront ovenwei niets te zeggen.
Voor het overige behoeft do verordening
op de bruggelden geen ïngrypende wyzlgingen
te ondergaan. Alloen zal, evenals in 1899 by
de hernieuwde vaststelling der verordeningen
op de haven- en liggelden is geschied, in ver
band met de gewyzigde voorschriften omtrent
de ryksmoting van vaartuigen «enige veran
dering in de desbetreffende artikelen moeten
worden aangebracht.
Voorts zal de verordening van den 4den
October 1883, regelende de invordeting der
belasting, meer in overoenstemming moeten
worden gebracht met den Inhoud der veror
deningen, regelende de invordering van haven
en liggeld.
Vermoedeiyk naar aanleiding der onlangs
vastgestelde regeling van de jaarwedden der
leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor
jongens, ls door heeren curatoren van het Gym
nasium de wenscheiykhoid uitgesproken, dat
ook eenige wyziging worde gebracht in de
traktementen van de leeraren van laatste in
richting.
In de eerste plaats komt het hun biliyk voor,
dat aan den rector, die reeds 37 jaren aan het
Gymnasium hier ter stede is verbonden, een
personeele toelage worde verleend van ƒ200,
ten einde zyn wedde ln overeenstemming te
brengen met die van den directeur der Hoogere
Burgerschool.
In de tweedo plaats wil hun college het trak
tement van don leeraar ln het Engelsch,
dat thans f 1400 bedraagt, geiyk maken aan
dat van de leeraren In het Fransch en Duitsch,
en dus op f 1800 bepaald zien.
Eindeiyk zouden curatoren het traktement
van den leeraar In de wiskunde met/* 100 wil
len verhoogen, ten einde hem ook het onder-
wya in de natuurkundige aardrykskunde op
to kunnen dragen.
B. en Ws. kunnen wat de eerste en laatste
verhooging betreft, geheel met het college van
curatoren meegaan, en geven den Raad in over
weging in dien geest te besluiten, alleen de
verhooging van den leeraar in het Engelsch
achten ze niet gewettigd.
Naar aanleiding van een desbetreffend
verzoek van don heer W. H. Doorman, lsten
lult. der veld-artlllerio, om terugbetaling van
schoolgeld, lager onderwys, geven B. en Ws.
In overweging aan adressant wegons vertrek
uit de gemeente restitutie te verleenen van
het voor zyn kinderen, leerlingen der Meisjes-
en Jongensscholen lste klasse, betaalde school
geld over de maanden November en December
vandit jaar, tot een gezameniyk bedrag van f 15.
Ter vervulling van de vacature van 3den
onderwyzer aan de openbare Jongensschool
2de klasse, ontstaan door de benoeming van
den heer A. Tuk tot 2den onderwyzer, ia de
volgende voordracht opgemaakt: lo. L. T. van
Zoest, 3de onderwyzer aan de school 3do kl.
no. 4; 2o. A. Meerburg, Idem3o. H. Noorder
haven, adsp.-onderwyzer aan de oponb. lagere
school to Opeinde.
Bij missive werd door Ged. Staten van
Zuid-Holland het gevoelen gevraagd van de
Kamer van Koophandel te Leiden cn van den
Gemeenteraad omtront een eventueele ver
legging van de vaartverbinding tusschen Rijn
en Schie buiten die gemeente.
In do desbetreffende missive van Ged. Sta
ten wordt gezegd, dat de hoofd-ingenieur van
den Provincialen Waterstaat het niet onwaar
schijnlijk acht dat mon in Leiden het graven
van oen nieuw kanaal meer in het belang
der gemeente zal achten dan heb behouden
van de tegenwoordige doorvaart.
Aangezien do belangen van handel en nij
verheid zoo van nabij bij deze aangelegenheid
betrokken zijn, hebben B. en Ws. gemeend
goed te doen allereerst het aelvies van genoem
de Kamer omtrent deze zaak in te winnen,
ben einde den gemeenteraad in de gelogenheid
te stellen, na kennisneming van haar oordcel.
beter voorgelicht en mot meer zekerheid een
eigen oordeel uit te spreken.
De Kamer van Koophandel verklaart in
dit advies, dat zij met groote verbazing het
voorstel van Ged. Staten heeft ontvangen
overtuigd als zij was dat de in 1883 tusschen
de gemeente Leiden en do provincie gesloten
overeenkomst omtrent dc doorvaart door Lei
den bestemd was om die voor altijd te behou
den. De toenmalige gemeenteraad heeft op
grond daarvan dan ook niet geaarzeld finan-
ciecle offers te brengen, ten einde die verbin
tenis te kunnen aangaan, omdat ze deze in het
belang der bevolking achtte. Sinds is feitelijk
niets veranderd waardoor gerechtvaardigd
wordt het voorstel van Ged. Staten. Wanneer
echter Ged. Staten de verbinding tusschen
Rijn en Ylict beoosten Leiden toch tot stand
willen brengen met verbreking van de toen
maals gesloten overeenkomst dan zou de Ka
mer meenen dat de gemeente Leiden schade
loos zou moeten worden gesteld voor de groo
te nadeelcn door haar te ondervinden wan
neer haar de doorvaart door Leiden zou ont
nomen worden.
Waar nu de gemeenteraad geroepen wordt
van zijn gevoelen te doen blijken, doen B. en
Ws. vooraf het standpunt van hun college
ten aanzien van de bij Ged. Staten aanhangi
ge plannen kennen. En zij kunnen daarbij
kort zijn, omdat zij zich, wat de hoofdzaak
betreft, geheel aansluiten aan het door de
Kamer van Koophandel gevoerde betoog. Te
recht zegt dit college, dat er zich sinds 1883
geen enkele omstandigheid heeft voorgedaan,
waarom de gemeente Leiden thans minder be
lang zou hebben bij hare ligging aan de groo
te vaart, dan dit destijds het geval was. Dat
belang is nog altijd hetzelfde. Do doorvaren
de schippers, die thans hun weg door Leiden
moeten nemen, maken zich de twee uren
tijd, welke hun gegund is om, zonder haven
geld verschuldigd te zijn, in de gemeente te
vertoeven, ten nutte door huishoudelijke in-
koopen van allerlei aard in de gemeente te
verrichten. Niet gaarne zouden B. en Ws.
den winkelstand berooven van de voordcelen,
welke daaruit voor hem voortvloeien, en daar
door indirect aan de geheolo gemeente ten goe
de komen. Tegen dit voordeel kan in dc ver
ste verte niet opwegen het nadeel, aan den
overlast voor de ingezetenen bij het voortdu
rend opendraaien der bruggen verbonden, te
minder, waar door een wijziging in de veror
dening op de heffing van haven- en brug
gelden, welke B. en Ws. den gemeenteraad
eveneens voordragen, aan dien overlast voor
een groot deel zal worden tegemoet gekomen.
Het is waar,, do belangen, die het hier geldt
laten zich niet onder cijfers brengen. Het is
een onoverkomelijke moeielijkheid aan vraag
stukken als deze verbonden, dat zij voor een
positief bewijs niet vatbaar zijn. Geen sta
tistiek, geen cijfers, geen betoogen, alleen de
persoonlijke waardeering van uiterlijk waar
neembare teekenen van welvaart moet het
oordeel van B. en Ws. in deze bepalen. En
dan is het do vaste overtuiging van hun colle
ge, dat groote voordeelen voor Leiden zouden
verloren gaan, indien bij uitvooring der plan
non van Ged. Staten de provinciale vaart- op
een aanmerkelijkcn afstand buiten Leiden
zou worden verlegd. Dat de schippers ook dan
nog naar Leiden zouden komen om hier hun
inkoopen te doen, is niet wol aan te nemen.
Daarom verbaast het B. en Ws. dat de Ka
mer van Koophandel ook nog subsidiair aan
do mogelijkheid dier verlegging heeft ge
dacht, en gewezen heeft op voorwaarden, wel
ke zij zou meenen dat in dat geval zouden bc-
hooren te worden gesteld.
„W ij", zeggen B. en Ws., willen die ver
legging in geen geval en meenen dan ock op
dat onderdeel van de missive van do Kamer
van Koophandel niet nader to behoeven in
te gaan, te minder, waar wij op grond der
geschiedenis van de provinciale vaart en de
destijds met de provincie gesloten overeen
komst de mogelijkheid uitgesloten achten, dat
dc provincie zonder de instemming van Lei
den toch tot die verpleging zou overgaan.
Trouwens, wij zullen er dat hier terloops
bijvoegen, het losmaken vando scheepvaart
op Rijn cn Schie van alle bruggen oiacht die
verlegging niet. Immers de vaart door Lei
den is geheel vrij en het beweegbaar maken
van do vaste brug in do lijn LeidenWoerden
is toch zeker een vrij wat eenvoudiger werk,
dan het graven van een geheel nieuw kanaal,
dat op een ander punt in diezelfde lijn een
gehoel nieuwe beweegbare brug zou vereischen
cn nog bovendien oen beweegbare brug bij
den Hoogen Rijndijk zou noodig maken. Dit
is intusschen een punt, dat alleen de provin
cie regardeert, maar toch is het wellicht nice
overbodig daarop even de aandacht te vesti-
gen wanneer men bedenkt, wat het doel is,
door de provincie blijkens het schrijven van
Ged. Staten met de verlegging van de vaart
beoogd."
B. cn Ws. geven den Raad derhalve in'
overweging aan Ged. Staten onder overleg
ging van een afschrift van dc missive der
Kamer van Koophandel, in een gemotiveerd
schrijven te berichten dat do Raad met de
Kamer van Koophandel en met B. enWs. een
verlegging der vaart zeer wezenlijk in strijd
acht met de belangen der gemeente Leiden.
Aan den raad der gemeente Leiden is
het volgende adres ingediend:
Geven met verschuldïgden eerbied te ken
nen de ondergeteckenden dr. H. G. Hagen
en F. A. Schilthuizen, in hun qualiteit van'
voorzitter en secretaris der vereeniging
„Schoolkindervoeding tjs Leiden", goedgo-
keurd bij Koninklijk besluit van 28 November
1894 No. 20;
dat de Vereeniging „Schoolkindervoeding"
sinds haar oprichting elk jaar van begin Dec.
tot half Maart aan plm. 400 leerlingen van
openbare en bijzondere scholen voor onver-
mogenden te Leiden twee maal in de week:
warm voedsel verstrekt, waarvoor plm. 1000
betaald wordt;
dat volgens het oordeel van hoofdon van
scholen en onderwijzers, het onderwijs aan die
behoeftige kinderen gegeven, hierdoor zeer
gebaat wordt, zoodat het bestuur van de ver
eeniging voornoemd hoe langer hoo meer dooit-
drongen is van do wcnschelijkheid om meer
dagen in de week zoodanige voeding te ver
strekken
dat, zooals afdoende gebleken is, van par
ticulieren, wier offervaardigheid allen lof
verdient, geen meerdere geldelijke steun kan'
worden gevraagd noch verwacht;
redenen, waarom adressanten zich wenden'
tot uwen Raad met het dringend verzoek aan1
meergenoemde vereeniging r n jaarlijksch'
subsidie too to kennen, waarvan onderwijs
en opvoeding de goede vruchten zullen dra^
gen.
't Welk doende enz.
Binnenkort, waarschyniyk reeds begin
November, zal de hoor P. H. Lamberts Jr.,
van Amsterdam, een onzer meest gevierds
declamators, te Leiden een kunstavond geven,
daartoe uitgenoodigd door de afdeeling Lelden
van den Nationalen Bond van Handels- en
Kantoorbedienden in Nederland.
De lste luit. H. M. J. Sark, van het 4de
rog. Inf. te Leiden, is belast mot het doen
van krygsgeschiedkundige nasporingen hier
tor plaatse.
Bedankt ls voor het beroop naar de Ned.«
Gem. te Niouw Beerta door ds. H. E.
Knappert, te Nieuw veen.
In het café „Wijkerbrug" te Voorburg is
door do Zuidhollandscho Electrischo Spoor
weg-maatschappij aanbesteed: het maken der
gebouwen voor een electrischo Centrale rij
tuigremise met werkplaats, hoofdmachinis-
ten- on portierswoning aan den Trekvliet bij
Lcidschendam
Minste inschrijver was D. J. van Riems
dijk, te Dordrecht, voor f 161,901.
De Zuidhollandsche IJsvereoniging, afdee
ling 's-Gravenhage, hiold Zaterdagavond haar'
jaarlljk8che algen.eene vergadering, ditmaal?
11)
Spoedig zetten zy hun wog, steeds den
berg omtrekkende, voort en na een marsch
van een half uur, waarin zy een goed eind
jhoogor waren gekomen, bevonden zy zich ten
i tweeden male boven diezelfde gapende opening.
Eensklaps uitte Orthegaray, die zich over
den afgrond had gebogen, een kreet:
„Kapitein, zie eens, kapitein l"
Deberle keerde zich by dien kreet om en
zag naar beneden in de diepte, terwyi zyn
'oogen de richting van Orthegaray'a hand
'volgden. De soldaten keerden zich eveneens
om en gluurden over den rand van den afgrond.
„Daardaar, kapitein", zeide de kleine
Bask. „De vlagl Daar is de vlag!"
En werkeiyk zag Deberle diep in de laagte,
maar toch duidelyk zichtbaar, op een vooruit
stekend rotsblok de vlag, wier heldere kleuren
tegen de reine, witte sneeuw afstaken. De
wind had haar uit den grond gerukt en door
den val van die hoogte in den afgrond was
de dennestam gebroken. Ja, hot was hun vlag,
de vlag, door de compagnie geïmproviseerd
en door Orthegaray op den top van de Valetta
geplaatst.
„Ziet gy nu wel, dat de wind de eenige
schuldige is?" zeide de kapitein.
Een der soldaten mompelde: „Dat is nog
zoo zeker niet t"
„En -nu moeten wy haar zien weer te krygen
en haar weer oprichten", zeide Deberle. „Dat
cal niet gemakkelijk gaan 1"
„Er zyn wel moeliyker dingen uitgevoerd",
antwoordde een soldaat.
„Verlangt u, dat ik er heenga, kapitein?"
vroeg Orthegaray.
„Neen, gy zyt al te bogeerig", zeide Deberle
lachende. „Wy moeten er allen deel aanhebben".
En hy herhaalde: „Wy zullen or allen
heengaan".
Het was nu maar do vraag, hoe in dien
afgrond te komen, die grondeloos scheen te
zyn en een duizelingwekkende aantrekkings
kracht scheen te bezitten. De kapitein bestu
deerde hot terrein. Men zou, om naar benoden
te dalen, treden in de sneeuw moeten maken.
En de soldaten maakten die geïmproviseerde
trap, welke hen beneden in de spelonk bracht.
Daar straks had Doberle een gevoel alsof hy
een eindelooze hoogte besteeg, maar deze
afdeeling in zoo iets dieps, zoo iets geheim
zinnigs, was een veel gevaarlyker avontuur;
de voet zou soms, ondanks de beslagen schoen
zolen, op de door de zon minder hard ge
worden sneeuw kunnen uitgiyden. Maar al
was de afgrond ook angstwekkend, de drie
kleur lag daar, lag daar als vernederd en om
hulp roepend.
De Alpenjagers daalden, nu en dan van het
eene vooruitstekend rotspunt op het andere
springend, steeds dieper. Eonsklaps ontstelde
Deberle: hy hoorde in de indrukwekkende
stilte van het gebergte een stem, die zyn naam
riep en, boven zyn hoofd, van do tegenover
gestelde helliDg scheen te komen.
De kapitein sloeg zyn oogen naar boven en
waariyk, daar zag hy, op den rand van een
Italiaanschen Alp, kapitein Salvoni met een
zyner officieren on een tiental zyner man
schappen, die hem, de hand aan zyn vilten
hoed brengende, salueerde.
„Kapitein", zeide de Italiaan, op een by-
zonder beleefden, ofschoon misschien op een
ietwat geaffecteorden toon, „zoekt gy wellicht
die vlag daar?"
De stemmen klinken, tot op ongelooflyke
afstanden, heldor en duidelyk in deze eenzame
bergen.
„Ja, kapitein", antwoordde Deberle.
„Geef u dan geen moeite, myn waarde
kameraad; een paar van myn manschappen
bevinden zich daar boneden, vlak by het
vooruitstekond stuk rots. Zy zullen haar maar
al te gaarne aan u terugbrengen."
Er lag in deze beleefd klinkende woorden
een bedekte getuigenis van de behendigheid
en vlugheid der Italiaansche soldaten. Deberle
meende die er ten minste uit to hooren. Hy
trachtte In de kloof, welke daar onder hen
gaapte, de soldaten van Salvoni to ontdekken,
doch zag niemand. Hy keek nu zyn man
schappon aan en zyn zwygende blik werd
begrepen. Die blik drukte uit: „Hoort gy,
wat de Italiaan zegt? Vindt gy niet, dat wy
ons zelf moeten helpen?"
„Zy mogen do vlag niet aanraken, zy be
hoort hun niet toezeide Orthegaray op
luiden, vyandlgen toon, als een antwoord op
de vraag van den kapitein.
En Deberle riep, het hoofd achteroverwer-
pend, den Italianen, die daar boven geschaard
stonden, toe:
„Niet noodig, kapitein, daDk ut Ik ga er
zelf heenl"
„De vlag ia kyk maar op uw kaart
Juist op de grensiyn gevallen", antwoordde de
kapitein. „Het is dus evengoed onze plicht
als de uwe om haar op te rapen."
„Ja, maar de vlag behoort aan onsl" riep
Deberle.
}- Deberle daalde met zyn manschappen, al
zoekende naar hoeken en zich aan vooruit
stekende punten vastklemmende, mot den rug
tegen don rotswand gedrukt en met den krom
gebogen bergstok boven den schrlkwekkonden,
gapenden afgrond balanceerendo, naar benedon.
Hy ging den anderen voor. Zy gl6den uit,
grepen zich weer vast, naderden in diep stil
zwijgen steeds meer de plek, waar do vlag
zich bevond, terwyi zy zich dapper hielden
onder de blikken van Salvoni's soldaten, die
hen boven van de Italiaansche helling gade
sloegen.
Het was als 't ware een wodstryd van moed
en van eigenliefde om zoo spoedig mogelyk
naar beneden te komen, vóórdat de Alpenjagers
van de andere natie, die er dichter by, reeds
meer dan halverwege waren, de diepte van de
kloof, waar de vlag lag, bereikten.
Kapitein Salvoni had geiyk: het was do
grensscheiding. De afgrond scheidde de twee
landen en do vlag met de kleuren van Frank-
ryk was zoo gevallen, dat zy haar plooien
zoowel over den Franschon grond als over
dien van Italiö uitbreidde.
"Welnu, men moest haar opnieuw op dien
Franachen top, daar boven in de sneeuw,
plaatsen.
„Harril Harril" herhaalde de kleine Orthe
garay, terwyi hy zich nu eens van de holling
het afgiydon, dan weer, wanneer zyn voeten
een rotspunt konden vinden, staan bleef.
Het was een omgekeerde stormloop, welken
de soldaten daar in die kloof met denzelfden
yver uitvoerden, als zy dien by het beklim
men van den top zouden aangewend hebben.
De Italianen, die nog altyd boven stonden,
bewonderden deze gymnastiek, die even vlug
als behendig was. Deberle, die nu tusschen
de. bochten en kan tan van do tegenoverge
stelde helling do Italiaansche soldaton, wionf
Salvoni ongetwyfold had opgedragen de vlag
te halen, naar benedon zag dalen, spande zich
zoo mogeiyk nog moer in.
Het kwam er nu maar op aan om vóór;
hen de bewuste plek te bereiken. Do Italianen
dreven biykbaar zichzelf eveneons tot spoed
aan. Het waa een soort van duel van behen
digheid, waaronder in dozen wodstryd der
partyen do verborgen nayver van patriotten
schuilde. Eon duel van spierkracht, waar het
hart cok by in 't spel kwam. Wie zou het
eo'-st deze "riag, welke de wind ontworteld
had, aanraken? Wie haar voor allen optillen?
Zouden do Franschen haar weer met trots
onder do oogen der vreemdelingen oprichten,
of zouden zy de Italianen, indien zy haar het
eerst bemachtigden, aan hen, die haar zochten,
teruggeven, terwyi zy aan deze beleefdheid
een schyn van overwinning geven?
„Voorwaarts l Voorwaarts 1" herhaalde De
berle.
Hy bohoofdo zyn soldaten niet aan te sporen.
De dappere jongens schenen op die hellingen
te springen, waar hun voet ternauwernood een
plaats vond. Mot gevaar van hun leven gingen
zy voorwaarts, terwyi zy met het oog de
vorderingen der Italianen, die langs de helling
gleden of sprongen en oogeDschijniyk terrein
wonnen, afmaten. Ja, vlug en verwonderiyk
geoefend, naderden die Piömonteezen, die
bergbewoners met hun gespierde kuiten,
meer en moer do vlag.
(Wordt vervolgd,)