LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 19 OCTOBER. - TWEEDE BLAD.
Anno ISfil.
FERBOVERZIOHT.
Feuilleton.
X®. 12778
gever, cxn bij de vraag welke betrekkingen
vereenigbaar zijn met de waarneming
van het lidmaatschap der Tweede
Kamer het publiek belang den doorslag te
laten geven. Ten «lotte ia men zoo ver geko
men, dat de wetgever, een staatsambt rege
lende, de gelijktijdige waarneming van dot
ambt met hot Kamerlidmaatschap niet kan
verbieden. Wel regelt hij zooveel noodig de
gevolgen van de vereeniging van het lidmaat-
ëchap der beide Kamers met andere dan in
het lsto lid van art 96 uitgesloten u i t
lands kas bezoldigde ambten. Bij deze
materie is dus van niets anders sprake dan
van staat s-ambtcnof van ambten „van
wege den Koning opgedragen".
Hoe zou het ook anders kunnen vraagt
De Nederlander. De wetgever kan, waar hot
'de beschikking over de staatskas betroft, 'de
regelingen maken, die hij goedvindt. Maar
zou hij particulieren, polder- of waterstaats-
of gemeentebesturen kunnen voorschrijven,
uit eigen zak datgene te betalen, wat enkel
in het algemeen belang kan worden veror
dend Misschien zon de wetgever den gemeen
te-ambtenaar, af dengenc, die iö particulier»
dienst is, gedurende de waarneming van het
Kamerlidmaatschap extra-vergoeding, on
zelfs na afloop daarvan zeker wachtgeld uit
's Rijks kas kunnen toekennen, hoewel dan de
vraag zon kunnen rijzen of dit niet een pri
vilege zou zijn, en of hot niet instrijd zou
zijn met do grondwettelijke bepaling, die vast
stelt welke vergoeding aan Kamerleden moet
worden uitgekeerd.
En de eonolusio van De Nederlander is, dat
de wetgever niets te bepalen heeft omtreot de
vereenigbaarkoid van het Kamerlidmaat
schap met die betrekkingen, welke Met *it
's lands kas worden bezoldigd.
Voorts, dat, indien hij zich daarmee inliet,
dit slechts in dien vorm zou kunnen geschie
den, dat hij dengene, die zich gedwongen ziet,
om het Kamerlidmaatschap een andere be
trekking los te laten, uit 's landB kas extra
vergoeding schonk. Óf de Grondwet dit zou
toelaten, en waarheen zulk een regeling zou
leiden, kan ieder gemakkelijk zelf beoordee-
len.
De Telegraaf bevatte een stuk van den heer
M. P. 0. Valter, vroeger hoofdredacteur van
De Rand Post te Johannesburg. De strekking
van het stuk is om bij de Regeering aan te
dringen op uitvaardiging van een verbod
van uitvoer naar E n g c 1 a nd van som
mige artikelen, welke ,,in redelijkheid door
een of andere der oorlogvoerende partijen
als contrabande zijn verklaard."
De heer V. schrijft o. m.:
Van tijd tot tijd verschenen in dc pers be
richten, dat in ons land paarden ten behoeve
van het Engelsche departement van oorlog
worden aangekocht, en onlangs is gemeld, dat
Holland ook een aantal locomotieven gele
verd heeft voor den spoorwegdienst op het
tooneel van den strijd in Zuid-Afrika. Ter
wijl soortgelijke leveringen door Oostenrijk,
Duitschland, Amerika e. a. landen in de Hol-
landsche pera worden afgekeurd, als neutra-
liteite-schending, heeft men over den uitvoer
door den eigen handel een diep Btilzwijgcn
bewaard.
Naar schr.'s meening eischen de eer en het
belang van Nederland, dat de Kegeering zich
krachtig bejjvere zooveel mogelijk den uitvoer
te beletten van alle artikelen, ten dieDste van
het Britsche leger bestemd. Schr. erkent de
moeielijkheid om in elk geval het karakter der
goederen en hun bestemming goed te onder-
Scheiden, maar in zake van levering van paar
den en locomotieven zal dat toch niet moei
lijk zijn.. Ook erkent hij, dat het internatio
naal recht niet tot een verbod van uitvoer ver
plicht, zelfs bestaat in het statenverkeer een
tendenz om den handel van neutralen met
oorlogvoerenden geheel vrij te laten, slechts
beperkt door bevoegdheid van aanhouding
en confiscatie door partijen, en de praktijk
Jran dezen oorlog in welke levering van
'kanonnen en ammunitie zelfs is toegestaan
steunt zeker het beginsel van vrijen uitvoer.
Dat neemt echter niet weg, dat. al laat men de
De nieuwe Stübel fontein te Dresden,
onlioorpen door den architect ALFRED RAÜS3CEJLD en den beeldhouwer EAR TMANN-MA CLE A
Deze fontein, door de burgery van Dresden opgericht op een der moolete pleinen der stad, werd daar geplaatst ter eere vsd den ln
1895 overleden eersten burgemeester StübeL
Dr. Stübel verwierf zich groote erkentelijkheid van de burgert) der 8akstwh« residentie en hoofdstad, omdat hy zoo ontzaglik veel
deed ter verfraaiing en voor den bloei der stad.
Deze fontein staat ln een park en is versierd met allegorleche figuren. Het middengedeelte Is 15 Meter hoog en ln renaissance
stijl opgetrokken.
De Hollander zegt in eon artikel over Een
Zondagswet het volgende:
In de Troonrede ia oen nieuwe Zondags
wet aangekondigd.
Nu, dat is noodig; want de bestaande Zon
dagswet ie onduidoljjk, voor allerlei uitleg
ging vatbaar en dus onbruikbaar geworden
voor dezen tijd.
We weten natuurlijk niec, wat er in de nieu
we Zondagswet zal voorkomen; maar dit dur
ven wij toch wel gissen, dat zij niet alles zal
geven, wat reien wellicht onder ons zouden
wenschcn en wat onder de liberalen gevreesd
wordt.
Het Handelsblad geeft aan die vrees uiting.
Wie zal Zondagsrust krijgen? vraagt de re
dactie; en haar antwoord luidt:
„Wie? Alle Nederlanders? Den heelen Zon
dag'? Het is niet mogelijk. Er is werk, dat ge
daan moet worden, Zondag of niet. Koeien
moeten gemolken worden, melk moet ver
schaft worden, in enkele bedrijven,, zullen des
zomers waren, die aan bederf onderhevig zijn,
moeten worden behandeld, sommige fabrie
ken kunnen geen dag geheel stilstaan, eonige
huiselijke arbeid moet verricht worden, zelfs
voor den dienst in de kerken moet gewerkt
worden door kerkeknechts, stovenzerstera,
enz., er zullon wel altijd doopelingen naar de
kerk gereden moeten worden door stalhou
ders, en zal het in een groote stad als Amster
dam voor ieder mogelijk zijn zonder een ver
voermiddel als tram of omnibus de kerken te
bereiken Moet wie daartoe to zwak of te oud
üs, des Zondags geen godsdienstoefening bij
wonen'7 De politie eindelijk zal dienst moeten
doenook de arbeidsinspectie, die zal heb
ben te controleeren of de toekomstige wet op
den Zondagsarbeid niet wordt overtreden. Er
zal dus op Zondag in Nederland gearbeid
moeten worden, onafhankelijk van, maar
ook zelfs ten behoeve van Zondagsheiliging
door gemeenschappelijke godsdienstoefening.
De Zondagsarbeid zal dus moeten worden
beperkt."
Dat 's een troost voor het Handelsblad. De
Regeering kan toch niet allen arbeid verbie
den.
Maar wat zou een nieuwe Zondagswet dan
wel kunnen doen?
Voorzeker een zeer moeilijke vraag. Indien
het Nederlandsche volk in zijn geheel eerbied
had voor do tien geboden ach, dan zou
het voor een Overheid» die zich bewust is te
regeeren bij de gratie Gods, al heel gemak
kelijk zijn. Dan zouden alle lokalen voor z. g.
publieke vermakelijkheden kortweg gesloten
worden; alle vervoermiddelen, waartoe de
Overheid concessie geeft, zouden op Zondag
geheel rusten; strenger toepassing dan anders
van wat verordend is ter in stand houding
van de. openbare orde en zedelijkheid op Zon
dag, waarmede het thans in dc groote steden
allertreurigst gesteld is; de arbeid in alle fa
brieken zou streng verboden worden. Het
ppreekt vanzelf, dat de Overheid zelve daarbij
jvoor moet gaan.
Kan dit alles nu in de nieuwe Zondagswet
worden verwacht?
Het Handelsblad waarschuwt reeds bij voor
baat, dat de beperking van den arbeid op
Zondag niet in de eerste plaats zal moeten
voorgeschreven worden in het belang van hen,
die den Zondag wen«chen te heiligen.
Een rustdag, ja dat wel, en voor zoover
dat mogelijk is; maar een dag, gewijd aan den
Heere onzen God, neen, dat. niet. En boven
dien, zegt het blad:
„Sluit men op Zondagmiddag musea, ten
toonstellingen en dergelijke, men jaagt hen,
die niet in dc middagkerk wenschen te gaan,
en die klein en armoedig behuisd zijn, de
straat op. Met mooi weer gaat dat nog, of
schoon men niet maar altijd door kan wan
delen, maar met slecht weder? En wie wan
delen wil en daarvoor in zijn woonplaats de
gelegenheid niet vindt, zou hij niet een trein
kunnen nemen, om elders het natuurschoon
te zoeken, dat hij bij huis niet vindt? Zal hij
in kleine, bedompte kamers moeten blijven
hokken
Dergelijke maatregelen, daarop lette men
wel, zullen bovendien het meest den kleinen
burgerman en den werkman en hun gezinnen
treffen. Wie zijn eigen baas is, kan ook op
OM Dl VLAS.
8)
Zal hy aan het harde leven, dat hy in zyn land
moet verduren, ontkomen, indien hy een andere
kleeding aangetrokken heeft, een andere lucht
zal inademen? Hy gelooft het. En hy werpt
zyn wapens weg en biedt zfjn leven aan. De
Italiaansche soldaat deed aldus. Hy had genoeg
van den dienst in Italië. Ergens anders dienen
met dezelfde verplichtingen, dezelfde harde
plichten, welnu! het was altyd iéts nieuws.
Een avontuur. HIJ wilde het beproeven.
Men bracht hem by Deberle. De Fransche
soldaten beschouwden den deserteur, bekeken
zyn kostuum, zyn hood met het koperen plaatje,
waarop de koninklijke wapens gestempeld
waren, de arendsveer in de driekleurige
kokarde, de gryze broek met het smalle, roode
galon, het geweer, genre Mannlicher, en zelde
zeer zacht (wyi het schoeisel, de oorsprong
van de blaren aan de voeten, het meest de
belangstelling van deze steeds marcheerende
manschappen opwekt): „Welke prachtige
laarzen!"
„Ze zyn goed geschoeidP
Deberle beschouwde den Italiaan, die in een
rechte houding voor hem stond eo op militaire
wyze salueorde.
„Kent gy Franech?" vroeg de kapitein.
„Jawel, vry goed, kapitein", zeide de soldaat.
„Waar komt gy vandaan?"
„Van de bergengte Cériéga, kapitein."
„En zyt ge gedeserteerd?"
„Ja."
„Waarom T*
een werkdag wel eens een museum bezoeken.
Wie een inkomen heeft, groot genoog om des
zo me ra naar buiten te gaan, kan op Zonda
gen naar buiten wandelen en doen wat hij
wil, ook al staan hem geen treinen tor be
schikking. En wie zijn familie wil bezoeken,
kan als deze maar ruim genoeg behuisd is
om hem te logeeren, ook wel op Zaterdags
avond gaan. Maar wie dienstbaar is en voor
dit alles geen middelen heeft, kan op Zondag
thuis blijven en dit alles niet genieten."
Dat is nu de liberale opvatting van den
Zondag. De museums en de tentoonstellin
gen en „dergelijke" moeten op Zondag be
zocht kunnen worden. Welzeker maar men
lette op dat „en dergelijke." Wat daaronder
te verstaan is, weet een ieder: paardenspel
len, comedies, caió-chantaut, enz.
En aan beperking in don dienst 'der ver
voermiddelen, van trams en spoorwegen,
daarvan wil het liberalisme niets weten.
Wat hierbij het jammerlijkst is, het is dit*
dac helaas de meerderheid van het Neder
landsche volk, in theorie christelijk, in de
practijk r.iefc let op Gods geboden en den Zon
dag houdt niet voor een dag om God te die
nen, maar om uit te gaan, plezier te maken.
De Regeering zal daarmede wol, hoe otf
gaarne ook, rekening moeten houden. Want
de ervaring heeft genoegzaam geleerd, dat-
het ondoenlijk is voor een Overheid aan een
natie wetten op te leggen, waarvan zij in haar
leven al te zeer afwijkt.
Dientengevolge zal het voorzichtig zijn niet
al te hooge verwachtingen van de nieuws
Zonagswet t« hebben, maar te bedenken, dat
ook op dezen weg schrede voor schrede moet
worden' gezet, op dat de natie zelve allengs
overtuigd worde van haar roeping om Gods
dag naar Zijn wet te eeren.
Doch hoezeer wij in de toegezegde wet zul
len missen, wat de belijders van Gods Woord
en Wet er zoo gaarne in zonden zien dat
mogen wij toch wel verwachten, dat de nieu--
we Zondagswet duidelijke bepalingen zal bo-
vatten ten aanzien van de verplichting van"
allo ondernemingen, om het dienstdoend per
soneel de volle gelegenheid te geven de gods
dienstoefeningen bij te wonen. En in de eer
ste plaats, dat bij alle instellingen van het
Rijk aan de beambten dezelfde gelegenheid
zal worden gegeven.
De Overheid late den zevenden dag vrij
voor den ongestoorden arbeid der Kerk, in'
bedehuis, lokaal of huisgezin zoo luidt
het in „Ons Program"; en naar we vertrou
wen mogen, zal op dit pnnt de toegezegde wet
ons niet beschaamd stellen.
De Nederlander gaat co' geschiedenis na
van art. 96 der Grondwet, ten betooge, dat
het altijd het streven is geweest van den wet
„Omdat ik my verveel 1"
„Ah!.... Hebt gy geen andore reden?"
„Geen andere l"
Moest gy geen straf ondergaan?"
„Neen."
„Geen veroordeelingV
„Neen."
„Dient gy reeds lang?"
„Sinds twee jaar, kapitein I"
„En zyt gy gedeserteerd?" herhaalde Deberle.
„Ja, Ik ben gedeserteerd."
„Houdt gy dan niet van uw vaderland?"
„Of ik er van houdl"
„En gy ontvlucht het?"
„Ja, Ik deserteer", zeide de soldaat lang
zaam.
„Hoe, zonder reden?"
„Ik heb u myn reden gezegd, kapitein, ik
verveel mei"
Deberle keek den Italiaan ln zyn zwarte,
vurige, een weinig vreemde oogen.
„Ja, en ik wil vechten. Men vecht by u.
Er worden slagen gegeven en ontvangen in
het vreemdenlegioen, in Dahomey, in Soedan,
ik weet niet waar al. Vechten, dat is leven.
In de kazerne zyn, in de legerplaats, dat ib
vegeteeren. Ik heb myn wapens overgegeven.
Geef my andere!"
„Men zal u naar Sospel zönden, daarna naar
Nice en van daar waarschynlyk naar Tonkin."
De oogen van den Italiaan begonnen te
schitteren.
„Tonkin, daar heb ik juist aan gedacht.
Aziël Azië en Afrika zien. Allerlei landen
zien! Dat is altyd myn wensch geweest!"
Deberle dacht aan die avonturiers, aan die
halve wilden, die, wild geboren, wild blyven;
aan die mannen, die, dapper in de gelederen,
in het dageiyksch leven te duchten zyn. Hy
vro€£ zich een oogen blik af, of die ontsnapte
militair ook een spion kon zyn. Maar neen,
de deserteur dacht slechts aan de vryheld,
aan avonturieren.
„Kent gy het land?" vroeg Deberle.
„Den kant van Italië wel. Dezen kant niet"
„Wie heeft u naar dezen kant geleid?"
„Die jongen daar," zeide de Italiaan, terwyi
hy naar een kleine, mismaakte gedaante wees,
die zich op eenigen afstand aan het oog
trachtte te onttrokken.
En nu bemerkte Deberle, achter de soldaten,
Lantosque, den onnoozele, dien hy op den Alp
gezien had, den vagebond, die 's zomers daar
boven leefde en 's winters in een stal een
onderkomen zocht.
Deze Idioot had den "deserteur den weg ge
wezen. Deze ongelukkige, dit vergroeid, mis
maakt schepsel, dat niet wist wat Italië of
Frankryk was, had den Italiaan, dio uit Italië
vluchtte, naar de Franschen gebracht. Dit
verbasterde wezen, dat niets van vaderland
afwist, had den soldaat, die vermoeid het juk
van dit vaderland afwierp, tot gids gediend.
Deberle bewaarde een oogenblik, in ge
dachten verzonken, het zwygen.
Die idioot was eon Franschman I Die vluchte
ling een Italiaan I En het opgewonden brein
van den weerspannige had evenmin als de
stompe hersenen van den idioot eenig begrip
van het vaderland, wat het is en wat zyn
zonen er aan schuldig zyn.
„Uw naam?" vroeg de kapitein kortaf, als
om zyn ergenis van zich af te zetten.
„Vincenzo Capuana."
„Waar zyt gy geboren?"
„Te Genua."
„Deberle schreef met potlood de antwoorden
in een aanteekenboekje.
„Hebt gy uw papleren?"
„Die zyn m orde, kapitein. Men zou my
by het vreemden-legioen kunnen iniyven,
Indien men dat wilde."
„Zool Maar, wat duivels!" riep Deberle,
„gy schynt een dienstplichtig soldaat te zyn
en waarom dan te deserteeren, waarom van
het eene land naar het andere over te gaan?
Het regiment in Italië of het regiment in
Frankryk, het biyft toch altyd het regi
ment 1"
„Ja," antwoordde Capuana, „maar het is
het nieuwe I"
„Hy had het nieuws" gezegd, zooals Iemand,
die op het onbekende verzot is, over zyn
lievelingsgedachte, een verliefde over hot voor
werp zyner droomen zou gesproken hebben.
„Dus, onder welke vlag ook, als ge maar
vooruitkomt, zyt ge tevreden?"
„Ja. Al verandert de vlag oak, ik verander
toch niet, is 't wel? Ik biyf altyd myzelf.
Myn persoon blyft altyd Vincenzo Capuana.
Italië voldoet niet aan myn verlangen naar
het nieuwe, naar het vreemde. Ik ga elders
heen."
„Houdt gy van Frankryk?"
„Ja, en ik heb ook niets tegen Italië. Maar,
zooals ik u reeds zeide, ik verveel my. Ik
was misschien to gelukkig. Ik moet slagen
hebben 1" En de soldaat lachte.
„Gij zult zeker wel honger hebben?"
„Ja, wel een weinig."
„En die arme jongen ook," zeide Doborlo,
terwyi by naar Lantosque woes. „Men zal u
wat te eten geven."
„En wanneer kan Ik naar Sospel ver
trokken
Morgen vroeg, met den wagenmeoster. Men
zal u naar don eersten post der gendarmerie
brengen. En veel geluk in Tonkin of in
Senegal I"
„Dank u, kapitein l"
handelsbelangen van neutralen zwaarder we
gen dan de verplichting tot onzijdigheid, de
ze laatste toch geschonden wordt, door leve
ring bijv. van paarden en locomotieven aan
Engeland. Door zuiko levering versterken
wij de weerkracht van het Engelsche leger,
dat aan die artikelen dringend behoefte heeft
en ze moeilijk elders kan krijgen. Het feit
blijft dus beslaan, dat Holland door levering
van die artikelen Engelend feitelijk steunt*
terwijl onze Regeering toch ontwijfelbaar bet
recht heeft om wezenlijke onzijdigheid te hand
haven.
Doet zij dit niet, dan vreest schr dat Ne
derland daarvan de wrange vruchten zal
plukken en bij eventueel herstel der onafhan
kelijkheid van de beide Republieken, geen
tracta^trechtelijk bevoorrechte positie door.
ons land met Zuid-Afrika verkregen zal wor
den. Bij gelegenheid va~\ de neutraliteitsscbcn
ding door Duitschland is er reeds ernstig
over gesproken, dat. do Z.-A. R. het mot dat
rijk bestaande handelsverdrag zou opzeggen.
Doch ook indien de Republieken in den
strijd moeten ondergaan, eischt Hollands han
delsbelang, cfat wij tot op bet einde vriend
schappelijk, wezenlijk neutraal blijven tegen
over de in eenstortende staten. Als dc oorlog
ten einde is, zegt schrijver staan hon
derden, ja enkele duizenden Nederlan
ders gereed om in Zuid-Afrika een bestaan
te zoeken. Zij zullen dan sterk den terugslag
gevoelen van w at 's lands regeering thans de
creteert of nalaat tc decreteercn. Schending
van de werkelijke onzijdigheid zal dan een wa
pen zijn in handen van die fracties, die den
Hollandsehen invloed in Zuid-Afrika zullen
bestrijden.
Dat een vei L i d van steun aan Engeland,
behalve een recht, ook een eisch van natio
nale eer is, behoeft geen betoog. De uitoefe
ning van dat recht zal bij toekomstige Brit
sche regeeringen veeleer waardeering dan
vijandschap verwekken.
De Nieuwe Courant vestigt op twee zaken
de aandacht.
In de eerste plaats, dat het ons niet bekend
is, dat de Regeeringen der Republieken bij
den aanvang van den oorlog een verklaring
hebben uitgevaardigd van wat zij als contra
bande beschouwden. Men zou zich dus aan
algemeene gebruiken moeten houden en ieder
weet hoezeer de opvatting zelfs van de meest
bevoegde beoordeelaars daaromtrent verschilt
In de tweede plaats, dat Nederland, dunkt
ons, het oogenblik van de uitvaardiging van
zulk een uitvoervorbod reeds lang geleden
heoft laten voorbijgaan. Bij het begin van
den oorlog had onze Regecring den uitvoer
van contrabande naar de beide oorlogvoeren
den kunnen verbieden.Geen mogendheid heeft
dat toen godaan; maar als onze Regeering
het gedaan had, zou zij althans niet het ge
vaar hebben geloopen, dat zij nu zou loopen,
n.l. van zich, door tweo jaren te laat met zulk
een verbod achteraan tc komen, in hoogc ma
te belachelijk te maken. Als dit het gevolg
zou zijn van een stap, waarmede zij toch irï
elk geval onzen handel schade zou toebrengen
en die aan Engeland maar heel weinig kwaad
zou doenwegen dan daartegenover do voor
deeion, die do heer Valter opsomt, wel hceJ
zwaar?
Onder het hoofd ,,Een gemakkelijke over
winning" zegt De Hollander:
De liberalen in het Staten-district A 1 f e n
hebben het bijltje ar bij neergelegd, naar bet
schijnt.
Ze zijn niet eens met een candidaat voor
de vacature in de Staten gekomen, maar heb
ben het aan do antirevolutionairen overge
laten.
Voor de verkiezing toch voor do Frov. Sta
ten in het district Alfen (vacaturo de lieer
S. v. Velzen, benoemd tot lid der Eerste Ka
mer) zijn enkel ingeleverd tweo candidvten-
lijsten voor mr. C. S. van Dobbcn de Bruyar
(anti-lib.burgemeester van Hazèrswoudef
zoodat deze gekozen is verklaard.
Dat ia al een heel gemakkelijke overwin
ning.
Die we echter liever na strijd zouden heb
ben verkregen, omdat zulke overwinningen
allicht de energie en de veerkracht onder de
onzen zouden kunnen doen verflauwen.
Maar wat te zeggen van de liberalen?
Deberle was ontstemd en goörgord, toon
hy dezen deserteur zich by zyn soldaten zag
voegen, die vrooiyk met hom praatten en hom
mede naar hun maaltyd namen. Deze man
zonder vaderlandsliefde maakte een onaange-
namon indruk op hem, zooals oen geval van.
melaal8chheid in oen anatomisch musour» zou
maken. Men had ook in Frankryk van dio
oproerige geeston of bekrompenen van geest,
die in de onmeteiykhoid van do wereld en in
de verschillende verplichtingen niets zagen
dan hun oigon begeerten, dan de goheole vrij
making van hun oigon persoon, en alleen hun
oigen instinct volgden. Maar waartoe dient
dan de toewijding aan oen geheel, aan oen
massa of aan eon denkbeeld? Is dan delioldon-
mood van eon soldaat, die voor eon grens
scheiding, voor een stuk dook sterft, een-
domheid?.... Een dwaasheid?"
En de ofilcier moest weer aan don spot van
het toeval denken, dat don idioot mot den
weerspannige in aanraking bracht.
„'t Is op myn woord symbolisme!" dacht
Deberle, terwyi hy beproefde to glimlachen.
Hy doelde, torwyi hy langzaam zyn tent
naderde, zyn indrukken aan den luitenant mede.
„Verwonderen u doze deserties niet Bergior?"
„Volstrekt niot, kapitein, 't Is gemakkelijk
te verklaren. Er bevindt zich in Italië oon
man, die, afgaande op de gelaatsuitdrukking
van iemand, allo verkeerde aandriften, welke
in zyn persoon schuilen, kan ontdokkon ea
dir do „criminaloulcs" lieeffc uitgevonden."
(Wordt vervolgd).