LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 19 OCTOBER. - TWEEDE BLAD. Anno ISfil. FERBOVERZIOHT. Feuilleton. X®. 12778 gever, cxn bij de vraag welke betrekkingen vereenigbaar zijn met de waarneming van het lidmaatschap der Tweede Kamer het publiek belang den doorslag te laten geven. Ten «lotte ia men zoo ver geko men, dat de wetgever, een staatsambt rege lende, de gelijktijdige waarneming van dot ambt met hot Kamerlidmaatschap niet kan verbieden. Wel regelt hij zooveel noodig de gevolgen van de vereeniging van het lidmaat- ëchap der beide Kamers met andere dan in het lsto lid van art 96 uitgesloten u i t lands kas bezoldigde ambten. Bij deze materie is dus van niets anders sprake dan van staat s-ambtcnof van ambten „van wege den Koning opgedragen". Hoe zou het ook anders kunnen vraagt De Nederlander. De wetgever kan, waar hot 'de beschikking over de staatskas betroft, 'de regelingen maken, die hij goedvindt. Maar zou hij particulieren, polder- of waterstaats- of gemeentebesturen kunnen voorschrijven, uit eigen zak datgene te betalen, wat enkel in het algemeen belang kan worden veror dend Misschien zon de wetgever den gemeen te-ambtenaar, af dengenc, die iö particulier» dienst is, gedurende de waarneming van het Kamerlidmaatschap extra-vergoeding, on zelfs na afloop daarvan zeker wachtgeld uit 's Rijks kas kunnen toekennen, hoewel dan de vraag zon kunnen rijzen of dit niet een pri vilege zou zijn, en of hot niet instrijd zou zijn met do grondwettelijke bepaling, die vast stelt welke vergoeding aan Kamerleden moet worden uitgekeerd. En de eonolusio van De Nederlander is, dat de wetgever niets te bepalen heeft omtreot de vereenigbaarkoid van het Kamerlidmaat schap met die betrekkingen, welke Met *it 's lands kas worden bezoldigd. Voorts, dat, indien hij zich daarmee inliet, dit slechts in dien vorm zou kunnen geschie den, dat hij dengene, die zich gedwongen ziet, om het Kamerlidmaatschap een andere be trekking los te laten, uit 's landB kas extra vergoeding schonk. Óf de Grondwet dit zou toelaten, en waarheen zulk een regeling zou leiden, kan ieder gemakkelijk zelf beoordee- len. De Telegraaf bevatte een stuk van den heer M. P. 0. Valter, vroeger hoofdredacteur van De Rand Post te Johannesburg. De strekking van het stuk is om bij de Regeering aan te dringen op uitvaardiging van een verbod van uitvoer naar E n g c 1 a nd van som mige artikelen, welke ,,in redelijkheid door een of andere der oorlogvoerende partijen als contrabande zijn verklaard." De heer V. schrijft o. m.: Van tijd tot tijd verschenen in dc pers be richten, dat in ons land paarden ten behoeve van het Engelsche departement van oorlog worden aangekocht, en onlangs is gemeld, dat Holland ook een aantal locomotieven gele verd heeft voor den spoorwegdienst op het tooneel van den strijd in Zuid-Afrika. Ter wijl soortgelijke leveringen door Oostenrijk, Duitschland, Amerika e. a. landen in de Hol- landsche pera worden afgekeurd, als neutra- liteite-schending, heeft men over den uitvoer door den eigen handel een diep Btilzwijgcn bewaard. Naar schr.'s meening eischen de eer en het belang van Nederland, dat de Kegeering zich krachtig bejjvere zooveel mogelijk den uitvoer te beletten van alle artikelen, ten dieDste van het Britsche leger bestemd. Schr. erkent de moeielijkheid om in elk geval het karakter der goederen en hun bestemming goed te onder- Scheiden, maar in zake van levering van paar den en locomotieven zal dat toch niet moei lijk zijn.. Ook erkent hij, dat het internatio naal recht niet tot een verbod van uitvoer ver plicht, zelfs bestaat in het statenverkeer een tendenz om den handel van neutralen met oorlogvoerenden geheel vrij te laten, slechts beperkt door bevoegdheid van aanhouding en confiscatie door partijen, en de praktijk Jran dezen oorlog in welke levering van 'kanonnen en ammunitie zelfs is toegestaan steunt zeker het beginsel van vrijen uitvoer. Dat neemt echter niet weg, dat. al laat men de De nieuwe Stübel fontein te Dresden, onlioorpen door den architect ALFRED RAÜS3CEJLD en den beeldhouwer EAR TMANN-MA CLE A Deze fontein, door de burgery van Dresden opgericht op een der moolete pleinen der stad, werd daar geplaatst ter eere vsd den ln 1895 overleden eersten burgemeester StübeL Dr. Stübel verwierf zich groote erkentelijkheid van de burgert) der 8akstwh« residentie en hoofdstad, omdat hy zoo ontzaglik veel deed ter verfraaiing en voor den bloei der stad. Deze fontein staat ln een park en is versierd met allegorleche figuren. Het middengedeelte Is 15 Meter hoog en ln renaissance stijl opgetrokken. De Hollander zegt in eon artikel over Een Zondagswet het volgende: In de Troonrede ia oen nieuwe Zondags wet aangekondigd. Nu, dat is noodig; want de bestaande Zon dagswet ie onduidoljjk, voor allerlei uitleg ging vatbaar en dus onbruikbaar geworden voor dezen tijd. We weten natuurlijk niec, wat er in de nieu we Zondagswet zal voorkomen; maar dit dur ven wij toch wel gissen, dat zij niet alles zal geven, wat reien wellicht onder ons zouden wenschcn en wat onder de liberalen gevreesd wordt. Het Handelsblad geeft aan die vrees uiting. Wie zal Zondagsrust krijgen? vraagt de re dactie; en haar antwoord luidt: „Wie? Alle Nederlanders? Den heelen Zon dag'? Het is niet mogelijk. Er is werk, dat ge daan moet worden, Zondag of niet. Koeien moeten gemolken worden, melk moet ver schaft worden, in enkele bedrijven,, zullen des zomers waren, die aan bederf onderhevig zijn, moeten worden behandeld, sommige fabrie ken kunnen geen dag geheel stilstaan, eonige huiselijke arbeid moet verricht worden, zelfs voor den dienst in de kerken moet gewerkt worden door kerkeknechts, stovenzerstera, enz., er zullon wel altijd doopelingen naar de kerk gereden moeten worden door stalhou ders, en zal het in een groote stad als Amster dam voor ieder mogelijk zijn zonder een ver voermiddel als tram of omnibus de kerken te bereiken Moet wie daartoe to zwak of te oud üs, des Zondags geen godsdienstoefening bij wonen'7 De politie eindelijk zal dienst moeten doenook de arbeidsinspectie, die zal heb ben te controleeren of de toekomstige wet op den Zondagsarbeid niet wordt overtreden. Er zal dus op Zondag in Nederland gearbeid moeten worden, onafhankelijk van, maar ook zelfs ten behoeve van Zondagsheiliging door gemeenschappelijke godsdienstoefening. De Zondagsarbeid zal dus moeten worden beperkt." Dat 's een troost voor het Handelsblad. De Regeering kan toch niet allen arbeid verbie den. Maar wat zou een nieuwe Zondagswet dan wel kunnen doen? Voorzeker een zeer moeilijke vraag. Indien het Nederlandsche volk in zijn geheel eerbied had voor do tien geboden ach, dan zou het voor een Overheid» die zich bewust is te regeeren bij de gratie Gods, al heel gemak kelijk zijn. Dan zouden alle lokalen voor z. g. publieke vermakelijkheden kortweg gesloten worden; alle vervoermiddelen, waartoe de Overheid concessie geeft, zouden op Zondag geheel rusten; strenger toepassing dan anders van wat verordend is ter in stand houding van de. openbare orde en zedelijkheid op Zon dag, waarmede het thans in dc groote steden allertreurigst gesteld is; de arbeid in alle fa brieken zou streng verboden worden. Het ppreekt vanzelf, dat de Overheid zelve daarbij jvoor moet gaan. Kan dit alles nu in de nieuwe Zondagswet worden verwacht? Het Handelsblad waarschuwt reeds bij voor baat, dat de beperking van den arbeid op Zondag niet in de eerste plaats zal moeten voorgeschreven worden in het belang van hen, die den Zondag wen«chen te heiligen. Een rustdag, ja dat wel, en voor zoover dat mogelijk is; maar een dag, gewijd aan den Heere onzen God, neen, dat. niet. En boven dien, zegt het blad: „Sluit men op Zondagmiddag musea, ten toonstellingen en dergelijke, men jaagt hen, die niet in dc middagkerk wenschen te gaan, en die klein en armoedig behuisd zijn, de straat op. Met mooi weer gaat dat nog, of schoon men niet maar altijd door kan wan delen, maar met slecht weder? En wie wan delen wil en daarvoor in zijn woonplaats de gelegenheid niet vindt, zou hij niet een trein kunnen nemen, om elders het natuurschoon te zoeken, dat hij bij huis niet vindt? Zal hij in kleine, bedompte kamers moeten blijven hokken Dergelijke maatregelen, daarop lette men wel, zullen bovendien het meest den kleinen burgerman en den werkman en hun gezinnen treffen. Wie zijn eigen baas is, kan ook op OM Dl VLAS. 8) Zal hy aan het harde leven, dat hy in zyn land moet verduren, ontkomen, indien hy een andere kleeding aangetrokken heeft, een andere lucht zal inademen? Hy gelooft het. En hy werpt zyn wapens weg en biedt zfjn leven aan. De Italiaansche soldaat deed aldus. Hy had genoeg van den dienst in Italië. Ergens anders dienen met dezelfde verplichtingen, dezelfde harde plichten, welnu! het was altyd iéts nieuws. Een avontuur. HIJ wilde het beproeven. Men bracht hem by Deberle. De Fransche soldaten beschouwden den deserteur, bekeken zyn kostuum, zyn hood met het koperen plaatje, waarop de koninklijke wapens gestempeld waren, de arendsveer in de driekleurige kokarde, de gryze broek met het smalle, roode galon, het geweer, genre Mannlicher, en zelde zeer zacht (wyi het schoeisel, de oorsprong van de blaren aan de voeten, het meest de belangstelling van deze steeds marcheerende manschappen opwekt): „Welke prachtige laarzen!" „Ze zyn goed geschoeidP Deberle beschouwde den Italiaan, die in een rechte houding voor hem stond eo op militaire wyze salueorde. „Kent gy Franech?" vroeg de kapitein. „Jawel, vry goed, kapitein", zeide de soldaat. „Waar komt gy vandaan?" „Van de bergengte Cériéga, kapitein." „En zyt ge gedeserteerd?" „Ja." „Waarom T* een werkdag wel eens een museum bezoeken. Wie een inkomen heeft, groot genoog om des zo me ra naar buiten te gaan, kan op Zonda gen naar buiten wandelen en doen wat hij wil, ook al staan hem geen treinen tor be schikking. En wie zijn familie wil bezoeken, kan als deze maar ruim genoeg behuisd is om hem te logeeren, ook wel op Zaterdags avond gaan. Maar wie dienstbaar is en voor dit alles geen middelen heeft, kan op Zondag thuis blijven en dit alles niet genieten." Dat is nu de liberale opvatting van den Zondag. De museums en de tentoonstellin gen en „dergelijke" moeten op Zondag be zocht kunnen worden. Welzeker maar men lette op dat „en dergelijke." Wat daaronder te verstaan is, weet een ieder: paardenspel len, comedies, caió-chantaut, enz. En aan beperking in don dienst 'der ver voermiddelen, van trams en spoorwegen, daarvan wil het liberalisme niets weten. Wat hierbij het jammerlijkst is, het is dit* dac helaas de meerderheid van het Neder landsche volk, in theorie christelijk, in de practijk r.iefc let op Gods geboden en den Zon dag houdt niet voor een dag om God te die nen, maar om uit te gaan, plezier te maken. De Regeering zal daarmede wol, hoe otf gaarne ook, rekening moeten houden. Want de ervaring heeft genoegzaam geleerd, dat- het ondoenlijk is voor een Overheid aan een natie wetten op te leggen, waarvan zij in haar leven al te zeer afwijkt. Dientengevolge zal het voorzichtig zijn niet al te hooge verwachtingen van de nieuws Zonagswet t« hebben, maar te bedenken, dat ook op dezen weg schrede voor schrede moet worden' gezet, op dat de natie zelve allengs overtuigd worde van haar roeping om Gods dag naar Zijn wet te eeren. Doch hoezeer wij in de toegezegde wet zul len missen, wat de belijders van Gods Woord en Wet er zoo gaarne in zonden zien dat mogen wij toch wel verwachten, dat de nieu-- we Zondagswet duidelijke bepalingen zal bo- vatten ten aanzien van de verplichting van" allo ondernemingen, om het dienstdoend per soneel de volle gelegenheid te geven de gods dienstoefeningen bij te wonen. En in de eer ste plaats, dat bij alle instellingen van het Rijk aan de beambten dezelfde gelegenheid zal worden gegeven. De Overheid late den zevenden dag vrij voor den ongestoorden arbeid der Kerk, in' bedehuis, lokaal of huisgezin zoo luidt het in „Ons Program"; en naar we vertrou wen mogen, zal op dit pnnt de toegezegde wet ons niet beschaamd stellen. De Nederlander gaat co' geschiedenis na van art. 96 der Grondwet, ten betooge, dat het altijd het streven is geweest van den wet „Omdat ik my verveel 1" „Ah!.... Hebt gy geen andore reden?" „Geen andere l" Moest gy geen straf ondergaan?" „Neen." „Geen veroordeelingV „Neen." „Dient gy reeds lang?" „Sinds twee jaar, kapitein I" „En zyt gy gedeserteerd?" herhaalde Deberle. „Ja, Ik ben gedeserteerd." „Houdt gy dan niet van uw vaderland?" „Of ik er van houdl" „En gy ontvlucht het?" „Ja, Ik deserteer", zeide de soldaat lang zaam. „Hoe, zonder reden?" „Ik heb u myn reden gezegd, kapitein, ik verveel mei" Deberle keek den Italiaan ln zyn zwarte, vurige, een weinig vreemde oogen. „Ja, en ik wil vechten. Men vecht by u. Er worden slagen gegeven en ontvangen in het vreemdenlegioen, in Dahomey, in Soedan, ik weet niet waar al. Vechten, dat is leven. In de kazerne zyn, in de legerplaats, dat ib vegeteeren. Ik heb myn wapens overgegeven. Geef my andere!" „Men zal u naar Sospel zönden, daarna naar Nice en van daar waarschynlyk naar Tonkin." De oogen van den Italiaan begonnen te schitteren. „Tonkin, daar heb ik juist aan gedacht. Aziël Azië en Afrika zien. Allerlei landen zien! Dat is altyd myn wensch geweest!" Deberle dacht aan die avonturiers, aan die halve wilden, die, wild geboren, wild blyven; aan die mannen, die, dapper in de gelederen, in het dageiyksch leven te duchten zyn. Hy vro€£ zich een oogen blik af, of die ontsnapte militair ook een spion kon zyn. Maar neen, de deserteur dacht slechts aan de vryheld, aan avonturieren. „Kent gy het land?" vroeg Deberle. „Den kant van Italië wel. Dezen kant niet" „Wie heeft u naar dezen kant geleid?" „Die jongen daar," zeide de Italiaan, terwyi hy naar een kleine, mismaakte gedaante wees, die zich op eenigen afstand aan het oog trachtte te onttrokken. En nu bemerkte Deberle, achter de soldaten, Lantosque, den onnoozele, dien hy op den Alp gezien had, den vagebond, die 's zomers daar boven leefde en 's winters in een stal een onderkomen zocht. Deze Idioot had den "deserteur den weg ge wezen. Deze ongelukkige, dit vergroeid, mis maakt schepsel, dat niet wist wat Italië of Frankryk was, had den Italiaan, dio uit Italië vluchtte, naar de Franschen gebracht. Dit verbasterde wezen, dat niets van vaderland afwist, had den soldaat, die vermoeid het juk van dit vaderland afwierp, tot gids gediend. Deberle bewaarde een oogenblik, in ge dachten verzonken, het zwygen. Die idioot was eon Franschman I Die vluchte ling een Italiaan I En het opgewonden brein van den weerspannige had evenmin als de stompe hersenen van den idioot eenig begrip van het vaderland, wat het is en wat zyn zonen er aan schuldig zyn. „Uw naam?" vroeg de kapitein kortaf, als om zyn ergenis van zich af te zetten. „Vincenzo Capuana." „Waar zyt gy geboren?" „Te Genua." „Deberle schreef met potlood de antwoorden in een aanteekenboekje. „Hebt gy uw papleren?" „Die zyn m orde, kapitein. Men zou my by het vreemden-legioen kunnen iniyven, Indien men dat wilde." „Zool Maar, wat duivels!" riep Deberle, „gy schynt een dienstplichtig soldaat te zyn en waarom dan te deserteeren, waarom van het eene land naar het andere over te gaan? Het regiment in Italië of het regiment in Frankryk, het biyft toch altyd het regi ment 1" „Ja," antwoordde Capuana, „maar het is het nieuwe I" „Hy had het nieuws" gezegd, zooals Iemand, die op het onbekende verzot is, over zyn lievelingsgedachte, een verliefde over hot voor werp zyner droomen zou gesproken hebben. „Dus, onder welke vlag ook, als ge maar vooruitkomt, zyt ge tevreden?" „Ja. Al verandert de vlag oak, ik verander toch niet, is 't wel? Ik biyf altyd myzelf. Myn persoon blyft altyd Vincenzo Capuana. Italië voldoet niet aan myn verlangen naar het nieuwe, naar het vreemde. Ik ga elders heen." „Houdt gy van Frankryk?" „Ja, en ik heb ook niets tegen Italië. Maar, zooals ik u reeds zeide, ik verveel my. Ik was misschien to gelukkig. Ik moet slagen hebben 1" En de soldaat lachte. „Gij zult zeker wel honger hebben?" „Ja, wel een weinig." „En die arme jongen ook," zeide Doborlo, terwyi by naar Lantosque woes. „Men zal u wat te eten geven." „En wanneer kan Ik naar Sospel ver trokken Morgen vroeg, met den wagenmeoster. Men zal u naar don eersten post der gendarmerie brengen. En veel geluk in Tonkin of in Senegal I" „Dank u, kapitein l" handelsbelangen van neutralen zwaarder we gen dan de verplichting tot onzijdigheid, de ze laatste toch geschonden wordt, door leve ring bijv. van paarden en locomotieven aan Engeland. Door zuiko levering versterken wij de weerkracht van het Engelsche leger, dat aan die artikelen dringend behoefte heeft en ze moeilijk elders kan krijgen. Het feit blijft dus beslaan, dat Holland door levering van die artikelen Engelend feitelijk steunt* terwijl onze Regeering toch ontwijfelbaar bet recht heeft om wezenlijke onzijdigheid te hand haven. Doet zij dit niet, dan vreest schr dat Ne derland daarvan de wrange vruchten zal plukken en bij eventueel herstel der onafhan kelijkheid van de beide Republieken, geen tracta^trechtelijk bevoorrechte positie door. ons land met Zuid-Afrika verkregen zal wor den. Bij gelegenheid va~\ de neutraliteitsscbcn ding door Duitschland is er reeds ernstig over gesproken, dat. do Z.-A. R. het mot dat rijk bestaande handelsverdrag zou opzeggen. Doch ook indien de Republieken in den strijd moeten ondergaan, eischt Hollands han delsbelang, cfat wij tot op bet einde vriend schappelijk, wezenlijk neutraal blijven tegen over de in eenstortende staten. Als dc oorlog ten einde is, zegt schrijver staan hon derden, ja enkele duizenden Nederlan ders gereed om in Zuid-Afrika een bestaan te zoeken. Zij zullen dan sterk den terugslag gevoelen van w at 's lands regeering thans de creteert of nalaat tc decreteercn. Schending van de werkelijke onzijdigheid zal dan een wa pen zijn in handen van die fracties, die den Hollandsehen invloed in Zuid-Afrika zullen bestrijden. Dat een vei L i d van steun aan Engeland, behalve een recht, ook een eisch van natio nale eer is, behoeft geen betoog. De uitoefe ning van dat recht zal bij toekomstige Brit sche regeeringen veeleer waardeering dan vijandschap verwekken. De Nieuwe Courant vestigt op twee zaken de aandacht. In de eerste plaats, dat het ons niet bekend is, dat de Regeeringen der Republieken bij den aanvang van den oorlog een verklaring hebben uitgevaardigd van wat zij als contra bande beschouwden. Men zou zich dus aan algemeene gebruiken moeten houden en ieder weet hoezeer de opvatting zelfs van de meest bevoegde beoordeelaars daaromtrent verschilt In de tweede plaats, dat Nederland, dunkt ons, het oogenblik van de uitvaardiging van zulk een uitvoervorbod reeds lang geleden heoft laten voorbijgaan. Bij het begin van den oorlog had onze Regecring den uitvoer van contrabande naar de beide oorlogvoeren den kunnen verbieden.Geen mogendheid heeft dat toen godaan; maar als onze Regeering het gedaan had, zou zij althans niet het ge vaar hebben geloopen, dat zij nu zou loopen, n.l. van zich, door tweo jaren te laat met zulk een verbod achteraan tc komen, in hoogc ma te belachelijk te maken. Als dit het gevolg zou zijn van een stap, waarmede zij toch irï elk geval onzen handel schade zou toebrengen en die aan Engeland maar heel weinig kwaad zou doenwegen dan daartegenover do voor deeion, die do heer Valter opsomt, wel hceJ zwaar? Onder het hoofd ,,Een gemakkelijke over winning" zegt De Hollander: De liberalen in het Staten-district A 1 f e n hebben het bijltje ar bij neergelegd, naar bet schijnt. Ze zijn niet eens met een candidaat voor de vacature in de Staten gekomen, maar heb ben het aan do antirevolutionairen overge laten. Voor de verkiezing toch voor do Frov. Sta ten in het district Alfen (vacaturo de lieer S. v. Velzen, benoemd tot lid der Eerste Ka mer) zijn enkel ingeleverd tweo candidvten- lijsten voor mr. C. S. van Dobbcn de Bruyar (anti-lib.burgemeester van Hazèrswoudef zoodat deze gekozen is verklaard. Dat ia al een heel gemakkelijke overwin ning. Die we echter liever na strijd zouden heb ben verkregen, omdat zulke overwinningen allicht de energie en de veerkracht onder de onzen zouden kunnen doen verflauwen. Maar wat te zeggen van de liberalen? Deberle was ontstemd en goörgord, toon hy dezen deserteur zich by zyn soldaten zag voegen, die vrooiyk met hom praatten en hom mede naar hun maaltyd namen. Deze man zonder vaderlandsliefde maakte een onaange- namon indruk op hem, zooals oen geval van. melaal8chheid in oen anatomisch musour» zou maken. Men had ook in Frankryk van dio oproerige geeston of bekrompenen van geest, die in de onmeteiykhoid van do wereld en in de verschillende verplichtingen niets zagen dan hun oigon begeerten, dan de goheole vrij making van hun oigon persoon, en alleen hun oigen instinct volgden. Maar waartoe dient dan de toewijding aan oen geheel, aan oen massa of aan eon denkbeeld? Is dan delioldon- mood van eon soldaat, die voor eon grens scheiding, voor een stuk dook sterft, een- domheid?.... Een dwaasheid?" En de ofilcier moest weer aan don spot van het toeval denken, dat don idioot mot den weerspannige in aanraking bracht. „'t Is op myn woord symbolisme!" dacht Deberle, terwyi hy beproefde to glimlachen. Hy doelde, torwyi hy langzaam zyn tent naderde, zyn indrukken aan den luitenant mede. „Verwonderen u doze deserties niet Bergior?" „Volstrekt niot, kapitein, 't Is gemakkelijk te verklaren. Er bevindt zich in Italië oon man, die, afgaande op de gelaatsuitdrukking van iemand, allo verkeerde aandriften, welke in zyn persoon schuilen, kan ontdokkon ea dir do „criminaloulcs" lieeffc uitgevonden." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5