LËIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 13 SEPTEMBER. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
JJ"©ul±X1©xo:o,.
YVONNE,
No. 12751
Anno 1901.
Do Stiehtsche Courant heeft in de vcrsla-
gen der arbeids-inspcctcurs de statistiek der
bedrijfsongevallen eens nagezien, en vindt
jidaarm stof tot de volgende opmerking:
„Ook nu weder was dc M aan dag de dag,
'.waarop do meeste ongevallen voorkwamen.
Terwijl in het gehcele jaar 5305 ongelukken
Voorvielen, kwamen daarvan op Dinsdag 849,
©p Woensdag 836, op Donderdag 818, op
[Vrijdag 844, op Zaterdag 87*2, op Zondag 55
'en op Maandag niet minder dan 1019 onge
lukken voorl
Ook in 1899 viel gelijk verschijnsel waar
'te nemen.
1 Do gedachte ligt voor de hand, dat do
■terke drank hior weder een grooto rol speelt,
j De Zondag wordt in losbandigheid doorgc-
bracht en 's Maandags moet het berooido
!hoofd door do jenevcrflesch dan weer wat
worden opgemonterd.
Maar tevens ligt hiorin een vingerwijzing
welke richting moet worden ingeslagen om
(bedrijfsongevallen zooveel mogelijk te voor-
komen.
De sterke drank moet geweerd.
'Aanbeveling zou het o.i. verdienen, om pa
troons, die drank op de arbeidsterreinen toe
laten, en de werklieden, die ze er brengen, te
[beboeten.
Vooral in verband met de straks in wer-
ilcing tredende Ongevallenwet.
Want wel wordt de schadevergoeding voor
een werkman, aan wiens dronkenschap het
'ongeluk was te wijten, met de helft vermin
derd, maar wanneer geen oügeluk hem
i treft, blijft de aanvoerder van sterken drank
'ongestraft
r En ook de patroon, die geonerlei zorg
[droeg, dat de drank uit de werkplaats bleef
'geweerd, gaat vrij uit".
Misschien zal het wat lastig blijken de pa
troons tc straffon, die geen zorg dragen, dat
sterke drank van de werkplaats wordt ge-
'wcerd. Bij eenigszins uitgebreide onderne
mingen kan de patroon niet meer doen dan
«en verbod uitvaardigen; maar dat dit ver
bod wordt nageleefd, daarvoor kan in zeer
jjrele gevallen de patroon niet verantwoorde
lijk worden gesteld, zegt De Standaard
EvenalsDe Tijd dezer dagen deed, liet ook
©ei Nederlandsche Dagblad zich in afkeu
renden zin uit over wedstrijden, waar
bij zulke treurige tooncolon voorkomen als
lOnlangs bij wielerwedstrijden plaats vonden
Wcdstrijden moesten eigenlijk uitgesloten
jjfef beperkt zijn, schrijft het blad. Bij een
i schietwedstrijd wordt niemand boven zijn
Lkrochtcn beproefd, maar bij do meeste ande-
j\q wedstrijden op be^ gebied van de sport is
de verleiding tot bovenmatige inspanning
jnièt to vermijden.
Niemand meene dus de nuttige lichaams-
jpofeningen aan te moedigen door wcdstrij-
*iden te bovordoren. Zij doen meer kwaad dan
'goed. De voorbereiding daartoe eischt meer
tijd dan een amateur gewoonlijk to missen
i heeft en professionals 6liiiten vanzelf elk
denkbeeld van medodinging in ruimeren
kring uit. Niemand zal zich door de vorrich-
tingen van een athleet of kunstenmaker van
beroep aangetrokken gevoelen tot lichaams-
©efening.
Voor de groote massa blijft de sport ama-
'teurswerk en dat moet ook zoo zijn, maar do
J wedstrijden verlokken do amateurs om de
juiste grens te overschrijden en van een bij-
I «aak hoofdzaak to maken, zonder dat zij ooit
'het hoogste bereiken. De verrichtingen dus
yan beroopsrijders, worstelaars, enz., hoo-
jen in den circus thuis. Zij kunnen zeer be-
langrijk zijn, maar hebben goen nut voor de
1 physieke ontwikkeling van het geheele volk.
Daarvoor zijn oefeningen noodig, die bin-
i ©en het bereik vallen van de groote massa ori
.iemand niet ongeschikt maken voor zijn
jtigenlijk beroep. Oefeningen, die do gezond-
Itieid versterken en niet in gevaar brengen
6n geen afkeer van lichaamsoefening inboe-
'Bemen. Moeton nu wedstrijden dienen om do
liefdo voor sport to vermeerderen, dan mis-
1 son zij geheel hun doel, wanneer profes
sionals er aan deel nemen, terwijl zij voor
amateurs alleen nuttig zijn als geen hooge
eischen worden gestold. De wedstrijden voor
amateurs moeton meer openbare uitvoerin
gen zijn den wedstrijden cn alleen, wanneer
die onderscheiding in. het. oog wordt gehou
den, kunnen die wedstrijden werkelijk nut
stichten.
Onder het opschrift „Eon paar vcigissin-
gon" heeft De Tijd een artikel, waarin de
jongste Chronica van d r. S c ha e pm a n
onder handen worden genomen. ISprekcnd
over het stemmen van sociaal-democraten
door Katholieken had dr. Sch. o. m. gezegd,
dat het woord van Z. H. den Paus: „nulla
conjunctio" (geen samengaan, geen gemeen
schap) ook hier beslissend was.
De Tijd geeft nu het volgende ov«r dat
„nulla conjunctio."
„Het Pauselijk woord is beslissend",
natuurlijk voor ons niet minder dan voor
dr. Schaepman. Wij moeten echter beken
nen, dat het in do vertolking, door den
schrijver der Chronica er aan gegeven ons
eenigszins verrassend in de ooren klonk.
„Nulla conjunctio" geen kleinigheid voor
waar De vraag zou er door aan de orde kun
nen komen, of, nu eenmaal sociaal-domocra-
ten in Staten en Radon werdon gekozen, bra
ve Katholieken wel in geweten naast zulke
collega's op de groene bankon mochten blij
ven zetelen. „Nulla conjunctio" zou inder
daad zooveel beteekenen als een algeheel af
snijden van eiken band, die ons met onze
landgenooten van sociaal-domocratisohe rich
ting hield verbonden....
Met onze herinneringen aan de jongste
encycliek Graves do communi stemdo
een zoodanig Pauselijk voorschrift niet ge-
hocl overeen. Evenmin met hetgeen we ons
te binnen brachten omtrent de door het Duit-
8che Centrum zoo vaak gevolgde stcmbustao-
tiek, die voor zoover ten minste ons ter
ooro kwam nimmor nog door den H. Stoel
was afgekeurd....
Intusschen dr. S. verzekerde hot ons
nulla conjunctio had de Paus gezegd, en dit
woord was hior beslissend....
In de hoop zooal geen volkomen revi
sie dan ten minste eenige matiging van het
gestreken vonnis in den contrext tot do geci
teerde woorden te zullen vinden, sloegen
wij nog eens de Encycliek zelve er op na en
kwamen nu tot do volgende bevinding:
lo. Dat het citaat van dr. Schaepman hecle-
maal geen citaat is. In zoover immers ner
gens in 'a Pausen schrijven van „conjunc-
•tio" tusschen katholicisme en sociaal-demo
oratie, laat etaan tusschen katholieken cn
eociaal-democraten, sprake is.
2o. Dat de woorden, door dr. Schaepman
zeker uit zijn geheugen alleon, maar-fou
tief geciteerd, in hun waro lezing betrek
king hebben op geheel iets anders dan waar
op de schrijver van de Chronica meent zo to
mogen toepassen. „Liquet igitur democra
tic 80cialis et christian® oommunionem esso
nullam" zegt wel de H. Vador, maar voor de-
genen, dio deze woorden lezen in vorband met
hetgeen er aan voorafgaat en mot hetgeen er
op volgt, is het uit deze woorden alléén dui
delijk, dat (gelijk wij indertijd vertaalden)
„sociaal-democratie en christelijke democra
tie met elkander niets uitstaan hebben", dat
zij met elkander niet mogen worden verward.
Wij mogen ons over de wijzo, waarop dr.
Schaepman hier van „het pauselijk woord"
gebruik maakt, te meer verwonderen, naar
mate deschrijver der Chronica zelf te dezen
aanzien aan anderen hooger cischen stelt.
Toen bijv. indertijd een onzer katholieke bla
den zich veroorloofd had eenige zinsneden in
een pauselijk stuk te cursiveoren, kwam dr.
Schaepman daartegen met kracht op, als
tegen een schennis, aan het woord van Chris-
tüs' Stedehouder gepleegd
Wat de schrijver der Chronica nu zelf
deed, was, dunkt ons, nog heelwat erger. En
hij zal do laatste zijn om 't ons euvel te dui
den, dat wc bezwaar maken tegen de nu ja,
wol wat al te.... ruiterlijko manier, waarme
de hij hier een knoop doorhakt."
In No. 3 zijner Chronica heeft dr. Sch.
beslist gezegd, dat hij zich met De Tijd nu
volstrekt niet meer wilde inlaten, zegt De
Maasbode.
Do andere Katholieke bladen hadden roeds
lang afgedaan, maar met het hoofdorgaan
hield dr. Sch. nog het langst er een zeker
soort van vriendschap op na.
Tot ook dit blad op het lest heel niot meer
aan den kroniekschrijver behagen kon, en
alle band van sympathie, als ging het bij
dcurwaarders-exploit, in de Chronica voor
goed verbroken werd.
Dr. Schaepman heeft zich aan zijn woord
niet gehouden.
In do jongste Chronica gaat hij wederom
Dc Tijd te lijf.
Misschien zeggen wij hot min wijselijk,
maar ons dunkt, dat, met het oog op boven
staande afstraffing, het nog ietwat in het
voordeel van dr. Sch. zou geweest zijn, in
dien hij zijn voornemen om De Tijd links te
laten liggen, stipt getrouw ware geblovon.
Ook aan anderen dan De Tijd blijkt dc in
houd van het jongste nummer van dr. Schacp-
man's Chronica, aanleiding gegeven te heb
ben tot bedenkingen.
Het 11 uisgezin schrijft:
In het jongste nummer zijner Chronica
wijdt dr. Schaepman een driestar van formi
dable lengte aan de Katholieke Kamerclub
en de Katholieke Pers.
Er is verschil tusschen beiden zegt hij
cn wijst op dit punt:
„Een volksvertegenwoordiger geeft zich
geheel, want hij geeft zijn vollen naam. Hij
is voor alles een publiek persoon. Voor de
critiek is hij, naar do nieuwere zedenleer
der Pers, vogelvrij. Men kan hem treffen en
treft hem. De Pers daarentegen troont in do
majestueuze veiligheid barer ongenoemdheid
barer naamloosheid. Men zou dc Pers willen
treffen:
„Maar men treft niet, daar was
[niemand",]
„mocht men den leckedichtcr nazeggen."
Indion deze variant op De Génestet's vers
regel jui6t is, dan mag men er eenige verwon
dering over govoelen, dat dr. Schaepman, die
nu niets hoeft van een tegen windmolens
schormenden Don Quichot, zich volle acht
bladzijden lang met een niemand" ophoudt.
Maar in ernst, de groote tegenstelling,
waarmee dr. Schaepman telkens voor den
dag komt, is deze: do volksvertegenwoordi
ger hooft een "naam, de Pers is naamloos,
do franje van dat „tronen" cn dat „majes
tueuze" laten wo voor wat ze is.
Is dc Pers inderdaad naamloos? Hebben
Tijd, Centrum, Maasbode en andoren niet den
naam van katholiek blad te voeren, met cero
en zonder vlek te voeren? Drukt hun de ver-,
antwoordelijkheid minder, omdat zij zich voe
gen naar de Nederlandsche zede van do arti
kelen niot te onderteekenen? Zouden zij an
ders schrijven, wanneer het onschuldige „wij"
vervangen wetd door „ik"., en aan den voet
van het artikel een naam kwam te staan,
die trouwens voor sléchts weinigon een ge
heim is, iu ieder geval niet met angstige be
kommering ca tot persoonlijke beveiliging
wordt geheim gehouden.
Dc Pers moge niet ontkomen aan het „er-
rare humanum est", zij moge zelfs dikwijls
mistasten, falen, dwalen, haar „onge
noemdheid" cn „namelooshcid" bc/.igt zij
niet als een vastenavondmasker, om, daar
achter vorscholcn, grofheden te zeggen; niet
als een beschermend schild, waarop alle pij-
Ion, stooten en houwen afstuiten.
Niet tevreden ook toont zich dc Maas- en
Roerbode. Wij lezen:
Dr. Schaepman'8 Chronica ontaarden
meor en meer in eon strijdschrift tegen
de eigen bondgenooten.
Kreeg in het voorlaatste nummer de gc-
heclo Katholieke Pers cr van langs, thans
moeten „twee hoogst invloedrijke en gezag
hebbende organen dor Katholieke Pers" het
misgelden.
Dal do toon bitter en sarcastisch is, moet
ons niet verwonderen; dit zijn wij gewoon
van den doctor, als hij zijn partijgenooten be
strijdt, die niet in elk opzicht zijne geestver
wanten zijn.
Kleingeestig kouden wij die bestrijding tot
hiertoe evenwel niet noemen. Dat zij het op
den duur worden eou, konden we nauwelijks
betwijfelen, want als het er iemand om te
doen is een ander een vlieg af te vangen of een
hak te zotten, dan is het heel natuurlijk, dat
zulk een polemist te slotte zijn kracht gaat
zoeken in een kleinzielige bestrijding.
Wat te voorzien was, is dan ook gebeurd.
Gotuigo de polemiek, welke de doctor thans
tegen twee onzer voornaamste dagbladen
voert, met name tegen De Tijd.
Het katholieke hoofdorgaan had zich ver
stout onze politieke mannen en meer bijzon
der de nieuwelingen in het vak, op overigens
zeer heusche wijze, aan tc manen tot een ern-
stigen cn rueteloozen arbeid naar het voor
beeld van dc socialistische Kamerleden, die
een benijdenswaardige werkkracht ten toon
spreidon.
Ziehier hoo de doctor deze zeker niet over
bodige aanmaning vertolkt en poogt belache
lijk te maken: „Hot andere (van de twee be-
doeldo bladen: Dc Tijd) schijnt aan de negen
nieuwe Kamorleden te willen zeggen: studee-
ren, broekjes, studeerenOnder die negen
telt men toch een meerderheid, bij wie men
wel ecnig vermoeden cn een goed vermoeden
van 6tudie cn ervaring koesteren mag."
Dat is doodeenvoudig min van een zoo rid
derlijk figuur als de doctor is 1 Nog klein-
geestiger, zoo mogelijk is het motief, waar
aan volgens den heer Schaepman het ge
wraakte advies van De Tijd ontsproten zou
zijn. Het is pure wraakneming, anders niets l
„De Pers is boos geluimd, omdat zij niet in
al het weven, streven en leven eener Kamer
club is ingowijd." Wie zou meer „boos" zijn,
dr. Schaepman of de Katholieke Pers? Óm
't optreden van den doctor to verklaren en
eenigszins to verschooncn, zullen wij maar
aannemen, dat het de heer Schaepman is.
Want de veronderstelling, dat hij in koe
len bloede zonder blikken of blozen zulke cnor
mitcitcn heeft neergeschreven, valt niet te
rijmen met de hoffelijkheid en de schrander
heid, waarvan dc staatsman-journalist in
zijne polemiek pleegt te doen blijken.
Bij het verschijnen der Chronica waagden
wij het bedenking te opperen tegen de wen-
schelijkheid van deze publicatie. Vermoede-
1-kj zoo insinueerden wij, zal het lijforgaan
van den doctor dc verdeeldheid en den strijd
van hetr parlementair terrein overbrengen
op het gebied der journalistiek. De uitkomst
heeft dc juistheid van ons vermoeden maar
al tc zeer bevestigd.
Do gepensionneorde vicc-admiraal Mac
Leod heeft in Het Nieuws van den Dag een
paar artikelen geschreven over onze zee
macht.
Hij betoogt daarin o.a., dat dc opleiding
ónzer adelborsten niet meer beant
woordt aan do eischcn van dezen tijd. Of,
juister gezcgd«misschicn, dat in den loop der
tijden de cischen zoo hoog gesteld zijn, dat
.do meeste adelborsten lste klasse te oud zijn.
Voorheen kón men in zijn löclö levensjaar dc
cerste-luitonants-épaulctton dragen zegt
dc schrijver dc officieren hadden toen nog
lust in den dienst; thans vindt men onder dc
adelborsten jonge mannen van 20 tot 24 jaar,
die in dc „voorlongroom" niet op hun plaats
zijn en voor hun leeftijd te geringe bezoldi
ging genieten. Voeg daarbij het vooruitzicht
van misschien eerst op 45-jarigen leeftijd
hoofdofficier to worden, de weinige afwisse
ling in den dienst en het verdwijnen van do
oudo poézio van het zeeleven, cn men vindt,
naar dc schrijver meent, antwoorden op de
vragen: Waarom tegenwoordig zoo weinig
adspiranten zicli voor het toelatingsexamen
aanmelden, waarom zoo weinigen aan dat
examen voldoen, cn waarom zooveel jongo
officieren den dienst verlaten.
Om deze euvels weg te nemen, wil dc schrij
ver, dat men beginne met den leeftijd van
toelating op liet instituut voor do marine la
ger te stellen on te zorgen, dat aan de exa
minandi minder hoogo eischen gesteld en
minder moeilijke vragon gedaan worden.
De voorbereidende scholen zoo vervolgt
hij moeten zich daar maar in schikken cn
niet evenals de hoogere-burgerscholen, van
eiken jongen, vatbaar of niet voor zooveel
geleerdheid, een omnishomo maken. Men
verlangc verder niet, dat alle officieren in
alle vakken even kundig zijn, cri riekte het
onderwijs op het instituut zóó in, dat na een
cursus van drie, hoogstens vier jaren aan
dio inrichting, de adelborsten tv/ocdc klaestf
genoeg weten, om den dienst der adelborsten
lste klasse op een schip te doen. Men piaats^
hen vervolgens gedurende twee nren op de
groote schepen, waar zij tevens hun algcraeo<
ne studie voortzetten, en bcvordere hen zoo
veel mogelijk vóór het intreden van het 21sld
levensjaar, tot luitenant 3de klasse, zoou'at
dan het adelborstenlevcn en het verblijf in
do „voorlongroom" ophoudt. De officieren
van dezen rang stelle men in de gelegenheid
zich in één of meer dionstvakken verder to
bekwamen cn zich daardoor te vormen tot
dc thans onmisbaar geworden specialiteiten,
cn late hen overigens met de luitenants 2do
klasse gewonen dienst doen. Het aantal lui
tenants 2de cn3de klasse in de ranglijst ro-
gelc zich naar de behoefte aan officieren voor
de vloot; dat der adelborsten naar do
tot aanvulling van do luitenants. Wij mcc-
nen, dat op deze wijze weer evenwicht zal ont
staan tusschen leeftijd, bezoldiging en
cischen van den dienst cn speciale vakkennis
onder het officierskorps verdeeld zal zijn zon
der in het kwaad te vervallen, dat hun algc-
mecne kennis te gering is.
De Standaard schrijft:
„De antirevolutionaire, Roomsch-Kalho-
lieko cn vrij-anlirevolulionairo kiezers in
Zuid-Holland, die de Staten in dezo
Provincie omzetten, hebben wil van hun
werk.
Zien wij wel, dan mag het eerste optreden
van de nieuwe meerderheid in dc Staten van
Zuid-Holland, geleerd als zij ook was dour do
ervaring, in Utrecht cn Gelderland opge
daan, als zeer gelukkig beschouwd worden.
Met wijzen tact werden de zetels in do Gcd.
Staten onder de Christelijke partijen ver
deeld; en goed gezion was hel, om die verdce-
ling niet te doen geschieden naar het getal
vertegenwoordigers in de Staten, maar
naar dc sterkte der Christelijke partijen o n-
dcr do kiezer8. Daardoor kon goedge
maakt worden wat bij de stembus in sommi-
go districten Gouda, Leiden, Rotterdam
cn Den Haag niet ten opzichte van de
Roomsch-Kath. partij tot zijn recht was ge
komen.
Zijn we wél ingelicht, dan zal ook dczclfdo
gedragslijn gevolgd worden bij do benoeming
van leden voor do Eerste Kamer, waardoor
van dc zijde der antirevolutionairen die 30
zetels in dc Staten tellen, tegenover slcchta
9 R.-K., 6 vrij-antirev. en 1 conservatief
schitterend bewezen wordt, dat loyale cn eer
lijke samenwerking bedoeld wordt cn voorge
staan.
Het spreekt vanzelf, dat waar dc antirevo
lutionairen het sterkst vertegenwoordigd
zijn en van hen ook dc meeste actie bij de
stembus uitgaat, één hunner mannen bij do'
ccr3te verkiezing pnder de nieuwe meerder
heid behoorde to worden gekozen.
Alzoo is dan ook geschied.
Aaneengesloten, schouder aan schouder,
stonden de „anti-liberalen". ,Twec van Jica
waren afwezig: do heer Verhoeven door ziek
te, terwijl de heer Swets eerst na afloop der
stemming in do vergaderzaal kwam. Drie en
veertig stemmen vcreenigden zi&h al dade
lijk op den heer Van Velsen, het anti rev. Sta
tenlid voor Alfcn, en twee en dertig op den
heer Blussé, zoodat onmiddellijk do antire
volutionair was gekozen.
Zulk tactvol en eendrachtig optreden wekt
cn versterkt heb vertrouwen bij onze vrienden
in den lande."
't Bovenstaande stuk hooft de algcheele in
stemming van De Maasbode, behoudens de-
zinsnede, dat van do antirevolutionairen do
meeste actie bij de. verkiezingen zou zijn uit
gegaan. Op welken grond plaatst Dc Stan
daard alzoo de stcmbusacti: harcr partij bo
ven die barer R.-K. bondgenooten? Wij hcb-t
ben niets tegen do kcu/e der anti-liberalo
Statenmeerderheid, integendeel, achten
ze billijk. Maar het bewuste molicf van De
Standaard is onjuist, onnoodig cn sloolcnd.
Onder haar vorige hoofdredactie zou een
dergelijke tactischo fout in oen asterisk niet
gemaakt zijn.
13)
't Behoeft niet gezegd to worden, dat Yvonne
geen spyt daarvan had.
„Laten wo het ons nu een beetje prettig
maken," zeide zy tot do boide dames, „dan zal
ik u vertellen, wat ons boven het hoofd
hangt."
,Ja," sprak Marie-Jeanne levendig, „vertel
»ens spoedig wat er nu weer aan de hand is."
i Mevrouw Raingault bleef uit bescheidonhoid
Achter.
„Biyf u gerust, mevrouw, voor u heb ik geen
geheimen," sprak Yvonne, „misschien kuntu
my nog raad geven. Als u er soms tegen
'opziet om in het donker alleen naar huis te
gaan, zal ik straks even laten inspannen."
De oude dame liet zich overhalen en Yvonne
geleidde haar gezellinnen naar het park, waar
op oen bank plaats namen en spoedig in
'druk gesprok waren.
Yvonne was zóó opgewonden, zóó verstrooid
en verward in haar uitdrukkingen, als men
haar nog nooit gezien had.
Zy deed bovendien allerlei zonderlinge
vragen. Zy vroeg movrouw Raingault inlich
tingen aangaande hot leven te Parys en infor
meerde met belangstelling naar doa&uurprys
dor huizen, enz.
„Ziet u, mevrouw, ik ben eenig» Jaren te
Parys geweest, maar ik ben toch van dit alles
Biecht op de hoogte, tot myn spyt, want 't
lïou mg nu goed te paB komen."
Marie-Jeanne werd ongerust en mevrouw
Raingault vroeg met verwondering:
„Maar, freule, u is toch niot van plan naar
Parys te gaan?"
„'t Kan er bost van komen, lieve mevrouw.
Ik bon, of liever mama en ik, zyn genood
zaakt ons te verminderen en ik
„Wat," riep Marie-Jeanne verschrikt uit,
„is het zóó gesteld? O neen, dan zou ik u
niet aan uw lot ovorlaten!"
„Marie," zei freule De Kerhouarn zacht,
„ons ongeluk is misschien nog grooter dan
ik nu inzie. Uogelyk zal het ons geheel
scheiden."
„Ons scheiden?" snikte Marie.
„Stel je nu niet zoo troosteloos aan; die
scheiding zou immers toch plaats hebben.''
„Hoe bedoelt ge dat?"
„Je gaat immers trouwen?"
„Zeker, maar dat zal geen scheiding tus
schen ons teweegbrengen."
„Ge zyt toch niet van plan my in uw koffer
te pakken en my een plaatsje in je nieuw
huishouden in te ruimen?"
Ondanks den ernst van het gesprek, konden
freule De Korhouarn en mevrouw Raingault
een glimlach niet bedwingen.
Lachend verdedigde Jannle zich.
„Als ik met Armand trouw, zal de scheiding
slechts tydeiyk zyn. Elk jaar brengen wy toch
de vacantie te Binic door en de afstand van
daar naar „Liefdeoord" is slechts klein."
„Ach", zuchtte Yvonne met tranen in do
oogen, „de afstand is niet groot; dat la waar
„Liefdeoord" zal er nog wel zyn, maar waar
zuilen de bewoners zyn of liever wie zuilen
de nieuwe bewoners zyn?"
Zy zweeg; tranen verstikten haar stem.
„Is het dan wezeniyk zoo erg?" vroeg
mevrouw Raingault.
„Ik overdryi niet, wy zyn zoo goed als
geruïneerd en ik moet eea middel trachten
te vinden, waarop ik in ons onderhoud zal
kunnen voorzien."
„Maar, kindlief, aan zulk een ramp kan ik
haast niet gelooven. 't Zou te vreeseiyk zyn.
Een vermogen als hot uwe kan toch niet zoo
wegsmelten. Gy stelt het u bepaald to erg
voor. Zóóveel zult go nog wel hebben, dat gg
„Liefdeoord" kunt behouden."
„Als ik u dan zog, dat wy niets bezitten
dan „Liefdeoord", dat zolf3 nog zwaar ver
hypothekeerd is."
„O," riep Mario-Jeanne uit, terwyi zy de
vuist balde, „ik raad, wie do schuldeischer
is; niemand anders dan do kwade genius
uwer familie, de ellondeling, die zicli Bruslé
noemt."
„Is er dan geen middel om van dien ellen
deling ontslagen to wordon?" viol mevrouw
Raingault haar driftig in de rede.
„Er is slechts óén middel en dat isi hem
schadeloos stollen," antwoordde Yvonne be
drukt.
„En...' hy moet zeker veol geld hebben?"
„Dat vrees ik. U ziet dus, mevrouw, dat ik
my op het ergste moet voorbereiden. Een
geringe hoop blyft ons nog, dat wy, na de
schulden betaald te hebben, genoeg over
houden, om er zeer boscheiden van to leven.
Maar men moot op het ergste bedacht zyn,
nietwaar? Ingeval, dat ons niets overblyft,
heb ik nog altUd de rente van het lègaat
myner tante."
„En denkt gy van die vier-en twintig-honderd
francs te Parys te kunnen leven?"
„Waarom niet? My dunkt, dat wy er met
ons beiden, al is het dan ook heel bescheiden,
mee kunnen rondkomen."
„Ach, freule, dat zou armoe wezen en voor
u en uw moeder, die het zoo weelderig ge
woon zyn, zou zulks nog zwaarder vallen
dan voor een ander, 't Zou rngns inziens vool
beter zgn, dat u hier in de streek blgfc."
„Van 200 francs per maand kan men hier
behooriyk leven."
„O, 'tzou me niet mogeiyk zyn hier te
blyvon. 'tls verreweg het boste, dat wy naar
Parys gaan."
„En waarom juist naar Parys?"
„Omdat er moer kans is om daar werk to
vinden."
„U werken? En wat zoudt u dan willen
beginnen?"
„Die vraag, hoe eenvoudig en natuurlyk
ook, joeg Yvonne een blos naar de wangen.
„Ja,... wat..." stotterde zy, uit het veld
geslagen, „byvoorbeeld beeldhouwen, ik heb
grondig onderricht daarin gehad en men heeft
my altyd gezegd, dat ik talent had."
Mevrouw Raingault had, hoo voortreffeiyk
zy overigens was, eenigszins bekrompen
inzichten; voor haar bestond er buiten banden-
arbeid of koophandel geen werk. De rost was
kunst.
Zoo gaf zy nu ook haar verwachting ie
kennen.
„Maar dat is kunst, freule, en kunst levert
zelden veel op. Dat moet men aan do ryken
overlaten."
Marie-Jeanne had eon tydlang zwygend
toegeluisterd; nu mengde zy zich eensklaps
in het gesprek.
„Och, mevrouw, u moet Yvonne nu niet zoo
geheel en al ontmoedigen. Ik voor my geloof,
dat er met de kunst nog wel wat te verdienen
valt. 't Is oen quaestie van geduld en vol
harding. Ziet men niet vaak, dat schildore en
beeldhouwers fortuin maken? Heeft u niet
gehoord, dat de schildery van Millet, „de
Angelus", voer een mlllloen verkocht Is?"
„Ja, dat heb ik wel gelezen, maar Millat
zelf heeft hot er nooit voor ontvangen; hy
was roeds lang te voren van armoedo omge
komen. Ik zeg dit nu niot, om Yvonne te
ontmoedigen. Zy weet trouwens, dat ik hel
good met haar meen on dat ik wil doen wat
ik kan, om haar te helpen."
„Daarvan ben ik overtuigd, movrouw," sprak
Yvonne aangedaan, „on ik ben u dankbaar
Yoor uw vriendschap on toewyding."
Mevrouw Raingault drukte haar do hand en
opstaande, zeide zy: ,'t Wordt tgd, dat ik naar
huis ga, ik zou waariyk vergeten, dat „De,
Meeuw" van avond binnengetoopon is on dat
ik Armand morgen voor dag on dauw kan
verwachton."
Yvonne liet het iy tuig voorkomen en vlug als
eon jong meisje stapte mevrouw Raingault in.
„„Do Moeuw" is binnengolooren I" die woor
den galmden Yvonne nog in do ooren.
Ja, „De Meouw" was terug, dat wist zy. Zy
had zo zien aankomen, gracieus on licht, als
eon vreugdebode. Ja, vreugde kwam ze brengen
in do woning der zeelieden, die hun haard-
stedon voor drie maanden hadden moeten ver
laten; aan Marie Jeanne, die het dak barer
weldoenors had willen ontvluchten en nu zelfs
niet meer aan dio vlucht dacht, evenmin,
ala aan de boleedigingen van mevrouw De
Kerhouarn.
„Welnu," vroog Yvonne haar, „hebt go nu
spyt, verdwaald schaapje, dat go in don slal
zyt teruggekeerd?"
„Integendeel, ik ben er biy om en ik voel
my gelukkig in het vooruitzicht, Armand
spoedig te zien."
Nu begaven do beide meisjos zich naar hun
kamers on lang nog bleven zy aan het goopead
venster do frisscho avondlucht inademen.
[Wordt vervolgt).