LËIDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 13 SEPTEMBER. - TWEEDE BLAD. PERSOVERZICHT. JJ"©ul±X1©xo:o,. YVONNE, No. 12751 Anno 1901. Do Stiehtsche Courant heeft in de vcrsla- gen der arbeids-inspcctcurs de statistiek der bedrijfsongevallen eens nagezien, en vindt jidaarm stof tot de volgende opmerking: „Ook nu weder was dc M aan dag de dag, '.waarop do meeste ongevallen voorkwamen. Terwijl in het gehcele jaar 5305 ongelukken Voorvielen, kwamen daarvan op Dinsdag 849, ©p Woensdag 836, op Donderdag 818, op [Vrijdag 844, op Zaterdag 87*2, op Zondag 55 'en op Maandag niet minder dan 1019 onge lukken voorl Ook in 1899 viel gelijk verschijnsel waar 'te nemen. 1 Do gedachte ligt voor de hand, dat do ■terke drank hior weder een grooto rol speelt, j De Zondag wordt in losbandigheid doorgc- bracht en 's Maandags moet het berooido !hoofd door do jenevcrflesch dan weer wat worden opgemonterd. Maar tevens ligt hiorin een vingerwijzing welke richting moet worden ingeslagen om (bedrijfsongevallen zooveel mogelijk te voor- komen. De sterke drank moet geweerd. 'Aanbeveling zou het o.i. verdienen, om pa troons, die drank op de arbeidsterreinen toe laten, en de werklieden, die ze er brengen, te [beboeten. Vooral in verband met de straks in wer- ilcing tredende Ongevallenwet. Want wel wordt de schadevergoeding voor een werkman, aan wiens dronkenschap het 'ongeluk was te wijten, met de helft vermin derd, maar wanneer geen oügeluk hem i treft, blijft de aanvoerder van sterken drank 'ongestraft r En ook de patroon, die geonerlei zorg [droeg, dat de drank uit de werkplaats bleef 'geweerd, gaat vrij uit". Misschien zal het wat lastig blijken de pa troons tc straffon, die geen zorg dragen, dat sterke drank van de werkplaats wordt ge- 'wcerd. Bij eenigszins uitgebreide onderne mingen kan de patroon niet meer doen dan «en verbod uitvaardigen; maar dat dit ver bod wordt nageleefd, daarvoor kan in zeer jjrele gevallen de patroon niet verantwoorde lijk worden gesteld, zegt De Standaard EvenalsDe Tijd dezer dagen deed, liet ook ©ei Nederlandsche Dagblad zich in afkeu renden zin uit over wedstrijden, waar bij zulke treurige tooncolon voorkomen als lOnlangs bij wielerwedstrijden plaats vonden Wcdstrijden moesten eigenlijk uitgesloten jjfef beperkt zijn, schrijft het blad. Bij een i schietwedstrijd wordt niemand boven zijn Lkrochtcn beproefd, maar bij do meeste ande- j\q wedstrijden op be^ gebied van de sport is de verleiding tot bovenmatige inspanning jnièt to vermijden. Niemand meene dus de nuttige lichaams- jpofeningen aan te moedigen door wcdstrij- *iden te bovordoren. Zij doen meer kwaad dan 'goed. De voorbereiding daartoe eischt meer tijd dan een amateur gewoonlijk to missen i heeft en professionals 6liiiten vanzelf elk denkbeeld van medodinging in ruimeren kring uit. Niemand zal zich door de vorrich- tingen van een athleet of kunstenmaker van beroep aangetrokken gevoelen tot lichaams- ©efening. Voor de groote massa blijft de sport ama- 'teurswerk en dat moet ook zoo zijn, maar do J wedstrijden verlokken do amateurs om de juiste grens te overschrijden en van een bij- I «aak hoofdzaak to maken, zonder dat zij ooit 'het hoogste bereiken. De verrichtingen dus yan beroopsrijders, worstelaars, enz., hoo- jen in den circus thuis. Zij kunnen zeer be- langrijk zijn, maar hebben goen nut voor de 1 physieke ontwikkeling van het geheele volk. Daarvoor zijn oefeningen noodig, die bin- i ©en het bereik vallen van de groote massa ori .iemand niet ongeschikt maken voor zijn jtigenlijk beroep. Oefeningen, die do gezond- Itieid versterken en niet in gevaar brengen 6n geen afkeer van lichaamsoefening inboe- 'Bemen. Moeton nu wedstrijden dienen om do liefdo voor sport to vermeerderen, dan mis- 1 son zij geheel hun doel, wanneer profes sionals er aan deel nemen, terwijl zij voor amateurs alleen nuttig zijn als geen hooge eischen worden gestold. De wedstrijden voor amateurs moeton meer openbare uitvoerin gen zijn den wedstrijden cn alleen, wanneer die onderscheiding in. het. oog wordt gehou den, kunnen die wedstrijden werkelijk nut stichten. Onder het opschrift „Eon paar vcigissin- gon" heeft De Tijd een artikel, waarin de jongste Chronica van d r. S c ha e pm a n onder handen worden genomen. ISprekcnd over het stemmen van sociaal-democraten door Katholieken had dr. Sch. o. m. gezegd, dat het woord van Z. H. den Paus: „nulla conjunctio" (geen samengaan, geen gemeen schap) ook hier beslissend was. De Tijd geeft nu het volgende ov«r dat „nulla conjunctio." „Het Pauselijk woord is beslissend", natuurlijk voor ons niet minder dan voor dr. Schaepman. Wij moeten echter beken nen, dat het in do vertolking, door den schrijver der Chronica er aan gegeven ons eenigszins verrassend in de ooren klonk. „Nulla conjunctio" geen kleinigheid voor waar De vraag zou er door aan de orde kun nen komen, of, nu eenmaal sociaal-domocra- ten in Staten en Radon werdon gekozen, bra ve Katholieken wel in geweten naast zulke collega's op de groene bankon mochten blij ven zetelen. „Nulla conjunctio" zou inder daad zooveel beteekenen als een algeheel af snijden van eiken band, die ons met onze landgenooten van sociaal-domocratisohe rich ting hield verbonden.... Met onze herinneringen aan de jongste encycliek Graves do communi stemdo een zoodanig Pauselijk voorschrift niet ge- hocl overeen. Evenmin met hetgeen we ons te binnen brachten omtrent de door het Duit- 8che Centrum zoo vaak gevolgde stcmbustao- tiek, die voor zoover ten minste ons ter ooro kwam nimmor nog door den H. Stoel was afgekeurd.... Intusschen dr. S. verzekerde hot ons nulla conjunctio had de Paus gezegd, en dit woord was hior beslissend.... In de hoop zooal geen volkomen revi sie dan ten minste eenige matiging van het gestreken vonnis in den contrext tot do geci teerde woorden te zullen vinden, sloegen wij nog eens de Encycliek zelve er op na en kwamen nu tot do volgende bevinding: lo. Dat het citaat van dr. Schaepman hecle- maal geen citaat is. In zoover immers ner gens in 'a Pausen schrijven van „conjunc- •tio" tusschen katholicisme en sociaal-demo oratie, laat etaan tusschen katholieken cn eociaal-democraten, sprake is. 2o. Dat de woorden, door dr. Schaepman zeker uit zijn geheugen alleon, maar-fou tief geciteerd, in hun waro lezing betrek king hebben op geheel iets anders dan waar op de schrijver van de Chronica meent zo to mogen toepassen. „Liquet igitur democra tic 80cialis et christian® oommunionem esso nullam" zegt wel de H. Vador, maar voor de- genen, dio deze woorden lezen in vorband met hetgeen er aan voorafgaat en mot hetgeen er op volgt, is het uit deze woorden alléén dui delijk, dat (gelijk wij indertijd vertaalden) „sociaal-democratie en christelijke democra tie met elkander niets uitstaan hebben", dat zij met elkander niet mogen worden verward. Wij mogen ons over de wijzo, waarop dr. Schaepman hier van „het pauselijk woord" gebruik maakt, te meer verwonderen, naar mate deschrijver der Chronica zelf te dezen aanzien aan anderen hooger cischen stelt. Toen bijv. indertijd een onzer katholieke bla den zich veroorloofd had eenige zinsneden in een pauselijk stuk te cursiveoren, kwam dr. Schaepman daartegen met kracht op, als tegen een schennis, aan het woord van Chris- tüs' Stedehouder gepleegd Wat de schrijver der Chronica nu zelf deed, was, dunkt ons, nog heelwat erger. En hij zal do laatste zijn om 't ons euvel te dui den, dat wc bezwaar maken tegen de nu ja, wol wat al te.... ruiterlijko manier, waarme de hij hier een knoop doorhakt." In No. 3 zijner Chronica heeft dr. Sch. beslist gezegd, dat hij zich met De Tijd nu volstrekt niet meer wilde inlaten, zegt De Maasbode. Do andere Katholieke bladen hadden roeds lang afgedaan, maar met het hoofdorgaan hield dr. Sch. nog het langst er een zeker soort van vriendschap op na. Tot ook dit blad op het lest heel niot meer aan den kroniekschrijver behagen kon, en alle band van sympathie, als ging het bij dcurwaarders-exploit, in de Chronica voor goed verbroken werd. Dr. Schaepman heeft zich aan zijn woord niet gehouden. In do jongste Chronica gaat hij wederom Dc Tijd te lijf. Misschien zeggen wij hot min wijselijk, maar ons dunkt, dat, met het oog op boven staande afstraffing, het nog ietwat in het voordeel van dr. Sch. zou geweest zijn, in dien hij zijn voornemen om De Tijd links te laten liggen, stipt getrouw ware geblovon. Ook aan anderen dan De Tijd blijkt dc in houd van het jongste nummer van dr. Schacp- man's Chronica, aanleiding gegeven te heb ben tot bedenkingen. Het 11 uisgezin schrijft: In het jongste nummer zijner Chronica wijdt dr. Schaepman een driestar van formi dable lengte aan de Katholieke Kamerclub en de Katholieke Pers. Er is verschil tusschen beiden zegt hij cn wijst op dit punt: „Een volksvertegenwoordiger geeft zich geheel, want hij geeft zijn vollen naam. Hij is voor alles een publiek persoon. Voor de critiek is hij, naar do nieuwere zedenleer der Pers, vogelvrij. Men kan hem treffen en treft hem. De Pers daarentegen troont in do majestueuze veiligheid barer ongenoemdheid barer naamloosheid. Men zou dc Pers willen treffen: „Maar men treft niet, daar was [niemand",] „mocht men den leckedichtcr nazeggen." Indion deze variant op De Génestet's vers regel jui6t is, dan mag men er eenige verwon dering over govoelen, dat dr. Schaepman, die nu niets hoeft van een tegen windmolens schormenden Don Quichot, zich volle acht bladzijden lang met een niemand" ophoudt. Maar in ernst, de groote tegenstelling, waarmee dr. Schaepman telkens voor den dag komt, is deze: do volksvertegenwoordi ger hooft een "naam, de Pers is naamloos, do franje van dat „tronen" cn dat „majes tueuze" laten wo voor wat ze is. Is dc Pers inderdaad naamloos? Hebben Tijd, Centrum, Maasbode en andoren niet den naam van katholiek blad te voeren, met cero en zonder vlek te voeren? Drukt hun de ver-, antwoordelijkheid minder, omdat zij zich voe gen naar de Nederlandsche zede van do arti kelen niot te onderteekenen? Zouden zij an ders schrijven, wanneer het onschuldige „wij" vervangen wetd door „ik"., en aan den voet van het artikel een naam kwam te staan, die trouwens voor sléchts weinigon een ge heim is, iu ieder geval niet met angstige be kommering ca tot persoonlijke beveiliging wordt geheim gehouden. Dc Pers moge niet ontkomen aan het „er- rare humanum est", zij moge zelfs dikwijls mistasten, falen, dwalen, haar „onge noemdheid" cn „namelooshcid" bc/.igt zij niet als een vastenavondmasker, om, daar achter vorscholcn, grofheden te zeggen; niet als een beschermend schild, waarop alle pij- Ion, stooten en houwen afstuiten. Niet tevreden ook toont zich dc Maas- en Roerbode. Wij lezen: Dr. Schaepman'8 Chronica ontaarden meor en meer in eon strijdschrift tegen de eigen bondgenooten. Kreeg in het voorlaatste nummer de gc- heclo Katholieke Pers cr van langs, thans moeten „twee hoogst invloedrijke en gezag hebbende organen dor Katholieke Pers" het misgelden. Dal do toon bitter en sarcastisch is, moet ons niet verwonderen; dit zijn wij gewoon van den doctor, als hij zijn partijgenooten be strijdt, die niet in elk opzicht zijne geestver wanten zijn. Kleingeestig kouden wij die bestrijding tot hiertoe evenwel niet noemen. Dat zij het op den duur worden eou, konden we nauwelijks betwijfelen, want als het er iemand om te doen is een ander een vlieg af te vangen of een hak te zotten, dan is het heel natuurlijk, dat zulk een polemist te slotte zijn kracht gaat zoeken in een kleinzielige bestrijding. Wat te voorzien was, is dan ook gebeurd. Gotuigo de polemiek, welke de doctor thans tegen twee onzer voornaamste dagbladen voert, met name tegen De Tijd. Het katholieke hoofdorgaan had zich ver stout onze politieke mannen en meer bijzon der de nieuwelingen in het vak, op overigens zeer heusche wijze, aan tc manen tot een ern- stigen cn rueteloozen arbeid naar het voor beeld van dc socialistische Kamerleden, die een benijdenswaardige werkkracht ten toon spreidon. Ziehier hoo de doctor deze zeker niet over bodige aanmaning vertolkt en poogt belache lijk te maken: „Hot andere (van de twee be- doeldo bladen: Dc Tijd) schijnt aan de negen nieuwe Kamorleden te willen zeggen: studee- ren, broekjes, studeerenOnder die negen telt men toch een meerderheid, bij wie men wel ecnig vermoeden cn een goed vermoeden van 6tudie cn ervaring koesteren mag." Dat is doodeenvoudig min van een zoo rid derlijk figuur als de doctor is 1 Nog klein- geestiger, zoo mogelijk is het motief, waar aan volgens den heer Schaepman het ge wraakte advies van De Tijd ontsproten zou zijn. Het is pure wraakneming, anders niets l „De Pers is boos geluimd, omdat zij niet in al het weven, streven en leven eener Kamer club is ingowijd." Wie zou meer „boos" zijn, dr. Schaepman of de Katholieke Pers? Óm 't optreden van den doctor to verklaren en eenigszins to verschooncn, zullen wij maar aannemen, dat het de heer Schaepman is. Want de veronderstelling, dat hij in koe len bloede zonder blikken of blozen zulke cnor mitcitcn heeft neergeschreven, valt niet te rijmen met de hoffelijkheid en de schrander heid, waarvan dc staatsman-journalist in zijne polemiek pleegt te doen blijken. Bij het verschijnen der Chronica waagden wij het bedenking te opperen tegen de wen- schelijkheid van deze publicatie. Vermoede- 1-kj zoo insinueerden wij, zal het lijforgaan van den doctor dc verdeeldheid en den strijd van hetr parlementair terrein overbrengen op het gebied der journalistiek. De uitkomst heeft dc juistheid van ons vermoeden maar al tc zeer bevestigd. Do gepensionneorde vicc-admiraal Mac Leod heeft in Het Nieuws van den Dag een paar artikelen geschreven over onze zee macht. Hij betoogt daarin o.a., dat dc opleiding ónzer adelborsten niet meer beant woordt aan do eischcn van dezen tijd. Of, juister gezcgd«misschicn, dat in den loop der tijden de cischen zoo hoog gesteld zijn, dat .do meeste adelborsten lste klasse te oud zijn. Voorheen kón men in zijn löclö levensjaar dc cerste-luitonants-épaulctton dragen zegt dc schrijver dc officieren hadden toen nog lust in den dienst; thans vindt men onder dc adelborsten jonge mannen van 20 tot 24 jaar, die in dc „voorlongroom" niet op hun plaats zijn en voor hun leeftijd te geringe bezoldi ging genieten. Voeg daarbij het vooruitzicht van misschien eerst op 45-jarigen leeftijd hoofdofficier to worden, de weinige afwisse ling in den dienst en het verdwijnen van do oudo poézio van het zeeleven, cn men vindt, naar dc schrijver meent, antwoorden op de vragen: Waarom tegenwoordig zoo weinig adspiranten zicli voor het toelatingsexamen aanmelden, waarom zoo weinigen aan dat examen voldoen, cn waarom zooveel jongo officieren den dienst verlaten. Om deze euvels weg te nemen, wil dc schrij ver, dat men beginne met den leeftijd van toelating op liet instituut voor do marine la ger te stellen on te zorgen, dat aan de exa minandi minder hoogo eischen gesteld en minder moeilijke vragon gedaan worden. De voorbereidende scholen zoo vervolgt hij moeten zich daar maar in schikken cn niet evenals de hoogere-burgerscholen, van eiken jongen, vatbaar of niet voor zooveel geleerdheid, een omnishomo maken. Men verlangc verder niet, dat alle officieren in alle vakken even kundig zijn, cri riekte het onderwijs op het instituut zóó in, dat na een cursus van drie, hoogstens vier jaren aan dio inrichting, de adelborsten tv/ocdc klaestf genoeg weten, om den dienst der adelborsten lste klasse op een schip te doen. Men piaats^ hen vervolgens gedurende twee nren op de groote schepen, waar zij tevens hun algcraeo< ne studie voortzetten, en bcvordere hen zoo veel mogelijk vóór het intreden van het 21sld levensjaar, tot luitenant 3de klasse, zoou'at dan het adelborstenlevcn en het verblijf in do „voorlongroom" ophoudt. De officieren van dezen rang stelle men in de gelegenheid zich in één of meer dionstvakken verder to bekwamen cn zich daardoor te vormen tot dc thans onmisbaar geworden specialiteiten, cn late hen overigens met de luitenants 2do klasse gewonen dienst doen. Het aantal lui tenants 2de cn3de klasse in de ranglijst ro- gelc zich naar de behoefte aan officieren voor de vloot; dat der adelborsten naar do tot aanvulling van do luitenants. Wij mcc- nen, dat op deze wijze weer evenwicht zal ont staan tusschen leeftijd, bezoldiging en cischen van den dienst cn speciale vakkennis onder het officierskorps verdeeld zal zijn zon der in het kwaad te vervallen, dat hun algc- mecne kennis te gering is. De Standaard schrijft: „De antirevolutionaire, Roomsch-Kalho- lieko cn vrij-anlirevolulionairo kiezers in Zuid-Holland, die de Staten in dezo Provincie omzetten, hebben wil van hun werk. Zien wij wel, dan mag het eerste optreden van de nieuwe meerderheid in dc Staten van Zuid-Holland, geleerd als zij ook was dour do ervaring, in Utrecht cn Gelderland opge daan, als zeer gelukkig beschouwd worden. Met wijzen tact werden de zetels in do Gcd. Staten onder de Christelijke partijen ver deeld; en goed gezion was hel, om die verdce- ling niet te doen geschieden naar het getal vertegenwoordigers in de Staten, maar naar dc sterkte der Christelijke partijen o n- dcr do kiezer8. Daardoor kon goedge maakt worden wat bij de stembus in sommi- go districten Gouda, Leiden, Rotterdam cn Den Haag niet ten opzichte van de Roomsch-Kath. partij tot zijn recht was ge komen. Zijn we wél ingelicht, dan zal ook dczclfdo gedragslijn gevolgd worden bij do benoeming van leden voor do Eerste Kamer, waardoor van dc zijde der antirevolutionairen die 30 zetels in dc Staten tellen, tegenover slcchta 9 R.-K., 6 vrij-antirev. en 1 conservatief schitterend bewezen wordt, dat loyale cn eer lijke samenwerking bedoeld wordt cn voorge staan. Het spreekt vanzelf, dat waar dc antirevo lutionairen het sterkst vertegenwoordigd zijn en van hen ook dc meeste actie bij de stembus uitgaat, één hunner mannen bij do' ccr3te verkiezing pnder de nieuwe meerder heid behoorde to worden gekozen. Alzoo is dan ook geschied. Aaneengesloten, schouder aan schouder, stonden de „anti-liberalen". ,Twec van Jica waren afwezig: do heer Verhoeven door ziek te, terwijl de heer Swets eerst na afloop der stemming in do vergaderzaal kwam. Drie en veertig stemmen vcreenigden zi&h al dade lijk op den heer Van Velsen, het anti rev. Sta tenlid voor Alfcn, en twee en dertig op den heer Blussé, zoodat onmiddellijk do antire volutionair was gekozen. Zulk tactvol en eendrachtig optreden wekt cn versterkt heb vertrouwen bij onze vrienden in den lande." 't Bovenstaande stuk hooft de algcheele in stemming van De Maasbode, behoudens de- zinsnede, dat van do antirevolutionairen do meeste actie bij de. verkiezingen zou zijn uit gegaan. Op welken grond plaatst Dc Stan daard alzoo de stcmbusacti: harcr partij bo ven die barer R.-K. bondgenooten? Wij hcb-t ben niets tegen do kcu/e der anti-liberalo Statenmeerderheid, integendeel, achten ze billijk. Maar het bewuste molicf van De Standaard is onjuist, onnoodig cn sloolcnd. Onder haar vorige hoofdredactie zou een dergelijke tactischo fout in oen asterisk niet gemaakt zijn. 13) 't Behoeft niet gezegd to worden, dat Yvonne geen spyt daarvan had. „Laten wo het ons nu een beetje prettig maken," zeide zy tot do boide dames, „dan zal ik u vertellen, wat ons boven het hoofd hangt." ,Ja," sprak Marie-Jeanne levendig, „vertel »ens spoedig wat er nu weer aan de hand is." i Mevrouw Raingault bleef uit bescheidonhoid Achter. „Biyf u gerust, mevrouw, voor u heb ik geen geheimen," sprak Yvonne, „misschien kuntu my nog raad geven. Als u er soms tegen 'opziet om in het donker alleen naar huis te gaan, zal ik straks even laten inspannen." De oude dame liet zich overhalen en Yvonne geleidde haar gezellinnen naar het park, waar op oen bank plaats namen en spoedig in 'druk gesprok waren. Yvonne was zóó opgewonden, zóó verstrooid en verward in haar uitdrukkingen, als men haar nog nooit gezien had. Zy deed bovendien allerlei zonderlinge vragen. Zy vroeg movrouw Raingault inlich tingen aangaande hot leven te Parys en infor meerde met belangstelling naar doa&uurprys dor huizen, enz. „Ziet u, mevrouw, ik ben eenig» Jaren te Parys geweest, maar ik ben toch van dit alles Biecht op de hoogte, tot myn spyt, want 't lïou mg nu goed te paB komen." Marie-Jeanne werd ongerust en mevrouw Raingault vroeg met verwondering: „Maar, freule, u is toch niot van plan naar Parys te gaan?" „'t Kan er bost van komen, lieve mevrouw. Ik bon, of liever mama en ik, zyn genood zaakt ons te verminderen en ik „Wat," riep Marie-Jeanne verschrikt uit, „is het zóó gesteld? O neen, dan zou ik u niet aan uw lot ovorlaten!" „Marie," zei freule De Kerhouarn zacht, „ons ongeluk is misschien nog grooter dan ik nu inzie. Uogelyk zal het ons geheel scheiden." „Ons scheiden?" snikte Marie. „Stel je nu niet zoo troosteloos aan; die scheiding zou immers toch plaats hebben.'' „Hoe bedoelt ge dat?" „Je gaat immers trouwen?" „Zeker, maar dat zal geen scheiding tus schen ons teweegbrengen." „Ge zyt toch niet van plan my in uw koffer te pakken en my een plaatsje in je nieuw huishouden in te ruimen?" Ondanks den ernst van het gesprek, konden freule De Korhouarn en mevrouw Raingault een glimlach niet bedwingen. Lachend verdedigde Jannle zich. „Als ik met Armand trouw, zal de scheiding slechts tydeiyk zyn. Elk jaar brengen wy toch de vacantie te Binic door en de afstand van daar naar „Liefdeoord" is slechts klein." „Ach", zuchtte Yvonne met tranen in do oogen, „de afstand is niet groot; dat la waar „Liefdeoord" zal er nog wel zyn, maar waar zuilen de bewoners zyn of liever wie zuilen de nieuwe bewoners zyn?" Zy zweeg; tranen verstikten haar stem. „Is het dan wezeniyk zoo erg?" vroeg mevrouw Raingault. „Ik overdryi niet, wy zyn zoo goed als geruïneerd en ik moet eea middel trachten te vinden, waarop ik in ons onderhoud zal kunnen voorzien." „Maar, kindlief, aan zulk een ramp kan ik haast niet gelooven. 't Zou te vreeseiyk zyn. Een vermogen als hot uwe kan toch niet zoo wegsmelten. Gy stelt het u bepaald to erg voor. Zóóveel zult go nog wel hebben, dat gg „Liefdeoord" kunt behouden." „Als ik u dan zog, dat wy niets bezitten dan „Liefdeoord", dat zolf3 nog zwaar ver hypothekeerd is." „O," riep Mario-Jeanne uit, terwyi zy de vuist balde, „ik raad, wie do schuldeischer is; niemand anders dan do kwade genius uwer familie, de ellondeling, die zicli Bruslé noemt." „Is er dan geen middel om van dien ellen deling ontslagen to wordon?" viol mevrouw Raingault haar driftig in de rede. „Er is slechts óén middel en dat isi hem schadeloos stollen," antwoordde Yvonne be drukt. „En...' hy moet zeker veol geld hebben?" „Dat vrees ik. U ziet dus, mevrouw, dat ik my op het ergste moet voorbereiden. Een geringe hoop blyft ons nog, dat wy, na de schulden betaald te hebben, genoeg over houden, om er zeer boscheiden van to leven. Maar men moot op het ergste bedacht zyn, nietwaar? Ingeval, dat ons niets overblyft, heb ik nog altUd de rente van het lègaat myner tante." „En denkt gy van die vier-en twintig-honderd francs te Parys te kunnen leven?" „Waarom niet? My dunkt, dat wy er met ons beiden, al is het dan ook heel bescheiden, mee kunnen rondkomen." „Ach, freule, dat zou armoe wezen en voor u en uw moeder, die het zoo weelderig ge woon zyn, zou zulks nog zwaarder vallen dan voor een ander, 't Zou rngns inziens vool beter zgn, dat u hier in de streek blgfc." „Van 200 francs per maand kan men hier behooriyk leven." „O, 'tzou me niet mogeiyk zyn hier te blyvon. 'tls verreweg het boste, dat wy naar Parys gaan." „En waarom juist naar Parys?" „Omdat er moer kans is om daar werk to vinden." „U werken? En wat zoudt u dan willen beginnen?" „Die vraag, hoe eenvoudig en natuurlyk ook, joeg Yvonne een blos naar de wangen. „Ja,... wat..." stotterde zy, uit het veld geslagen, „byvoorbeeld beeldhouwen, ik heb grondig onderricht daarin gehad en men heeft my altyd gezegd, dat ik talent had." Mevrouw Raingault had, hoo voortreffeiyk zy overigens was, eenigszins bekrompen inzichten; voor haar bestond er buiten banden- arbeid of koophandel geen werk. De rost was kunst. Zoo gaf zy nu ook haar verwachting ie kennen. „Maar dat is kunst, freule, en kunst levert zelden veel op. Dat moet men aan do ryken overlaten." Marie-Jeanne had eon tydlang zwygend toegeluisterd; nu mengde zy zich eensklaps in het gesprek. „Och, mevrouw, u moet Yvonne nu niet zoo geheel en al ontmoedigen. Ik voor my geloof, dat er met de kunst nog wel wat te verdienen valt. 't Is oen quaestie van geduld en vol harding. Ziet men niet vaak, dat schildore en beeldhouwers fortuin maken? Heeft u niet gehoord, dat de schildery van Millet, „de Angelus", voer een mlllloen verkocht Is?" „Ja, dat heb ik wel gelezen, maar Millat zelf heeft hot er nooit voor ontvangen; hy was roeds lang te voren van armoedo omge komen. Ik zeg dit nu niot, om Yvonne te ontmoedigen. Zy weet trouwens, dat ik hel good met haar meen on dat ik wil doen wat ik kan, om haar te helpen." „Daarvan ben ik overtuigd, movrouw," sprak Yvonne aangedaan, „on ik ben u dankbaar Yoor uw vriendschap on toewyding." Mevrouw Raingault drukte haar do hand en opstaande, zeide zy: ,'t Wordt tgd, dat ik naar huis ga, ik zou waariyk vergeten, dat „De, Meeuw" van avond binnengetoopon is on dat ik Armand morgen voor dag on dauw kan verwachton." Yvonne liet het iy tuig voorkomen en vlug als eon jong meisje stapte mevrouw Raingault in. „„Do Moeuw" is binnengolooren I" die woor den galmden Yvonne nog in do ooren. Ja, „De Meouw" was terug, dat wist zy. Zy had zo zien aankomen, gracieus on licht, als eon vreugdebode. Ja, vreugde kwam ze brengen in do woning der zeelieden, die hun haard- stedon voor drie maanden hadden moeten ver laten; aan Marie Jeanne, die het dak barer weldoenors had willen ontvluchten en nu zelfs niet meer aan dio vlucht dacht, evenmin, ala aan de boleedigingen van mevrouw De Kerhouarn. „Welnu," vroog Yvonne haar, „hebt go nu spyt, verdwaald schaapje, dat go in don slal zyt teruggekeerd?" „Integendeel, ik ben er biy om en ik voel my gelukkig in het vooruitzicht, Armand spoedig te zien." Nu begaven do beide meisjos zich naar hun kamers on lang nog bleven zy aan het goopead venster do frisscho avondlucht inademen. [Wordt vervolgt).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5