No. l«2l LElDSCH DAGBLAD, WOENSDAG 14 AUGUSTUS. - TWEEDE BLAD.
PERSOVERZICHT.
BorgerUike Stand.
Fouilleton.
Een opvoedster.
qeg—w.aem»g—MPMgaaw■wiwm'injr.Kiii im. ui*JMWI i»err^- -~-- etcr -
Eet Vaderland vindt de uitbarsting van
Verontwaardiging van Het Volk over deniet-
verkiezing van mr. Troelstra niet
'verstandig. zyn tegenstanders kon hy toch niet
kwaiyk nemen, dat ze hem niet kozen, en zyn
eigen partygenooten hadden hem dan maar in
een vast district moe', .n onderbrengen. Eet
Volk mag nu zeggen, dat er buiten de Kamer
veel voor don .leider te doen is, de spijtige
toon verraadt gerechtvaardigde teleurstelling,
dat de fractie in de Kamer haar leider kwijt is.
Eet Vaderland had hem gaarne in die
qualiteit teruggezien. Want wie kan hem ver
vangen? De hoer Yan der Zwaag als eenling
is voor de leiding niets waard. De heer Van
Kol bezit als parlementair debattter vele voor-
treffelijke en vele slechte qualiteiten, maar voor
leider bezit hy geen enkele qualiteit. De heer
-Schaper is een handig, een ijverig en een eerljjk
man, voor wiens kennis en doorzicht wjj, zijn
gemis aan opleiding in aanmerking genomen,
ongeveinsde bewondering koesteren, maar het
iis hem niet te kort doen, als wi) zeggen, dat
Juist zijn gemis aan opleiding hem voorpoli
tiek leider ongeschikt maakt. Van de nieuwe
'leden valt voorshands niets te zeggen, maar
men mag twyfelen, of hun vroegere beroepen
;hen tot politieke koppen hebben ontwikkeld.
|Wat de beide dominees betreft, aan praatlust
'over allerlei politieke en oeconomischo vraag
stukken zal het hun wel niet mangelen, aan
grondig inzicht in die vraagstukken waarschijn
lijk wel.
Hebben de bladen van alle partijen zich
"bijna zonder uitzondering gunstig over het
tiiouwo ministerie uitgelaten, Extra
Tijding, het blad van het Kamerlid Staalman,
koestert niet zulke goede verwachtingen van
het nieuwe Kabinet.
„Teleurgesteld en bedroefd zijn we," schrijft
Extra Tijding, „omdat in gansch do pers der
rechterzijde, in géón orgaan dor anti-revolu
tionairen tot hiertoe met een enkel woord is
1 geprotesteerd tegen zulk een samenstelling
van dit coalitie-kabinet der Christelijke par
tijen.
Ia het dan niet waar, dat aan het Chri6ten-
volk in den engeren zin, aan de taaie vol
harding der kleine luiden onder hen, aan hun
'moed, aan hun trouw aan het Christelijk
beginsel, onder zoo moeilijke en benarde
omstandigheden vaak, dat naast God aan hen
de overwinning te danken is?
En wie, zoo vragen wy, zijn dan nu in dit
Christelijk Kabinet do pleitbezorgers der kleine
luiden, aan wier hoofd zich dr. Kuyper plaatste,
met zooveel ernst en toewijding en helde en
beslistheid, zooveel jaren lang?
Wie zijn ze in dit ministorie, die aan dat
kleine volk hope geven voor de vervulling
van al het schoone, waarvan hun leider sprak
en getuigde, waarmee hy hen in verrukking
bracht en telkens weer bezielde voorden stryd
met nieuwer geestkracht
Wie zyn zo?
Kunnen zy mot vol vertrouwen wachten
op de daden van mr. Looff en Harte en
Bergansiu8?
Wy vragen slechts, maar met vreeze en
beven, want wy leerden de hoeren kennen.
Wat Is te wachten van een minister als
De Marez Oyens?
Is hy de man, die, klook en moedig als
een Lely het deed van revolutionair stand
punt, zal ingrypen, waar noodig, naar de veel
strenger ei8chen van het anti-revolutionair
beginsel?
Immers neenl
En Molvil van Lynden dan, de conservatief-
in-merg-on-been, of Kruys, de vrome liberaal?
Ai myi
Hoa zal van die zyde den verwachtingen
'der „kleine luyden" de bodem worden inge-
Blagen, want wy verhelen het niet, zelfs van
Jonzen partygonoot Van Asch van Wyck, die
■eenmaal voor Amersfoort vervangen werd
door den conservatief Schimmelpenninck, om
later weer op diens plaats terug te keeren,
wy zien ook in hem niet onzon pleitbezorger,
dat is, de verdediger van dr. Kuyper's kleine
hhden.
Rost alzoo de premier, de eenige, de man,
'.dien wy hoogeiyk waardeeren: dr. Kuyper.
Op hem, en op hem alléén onder de
menschen, is het oog gericht, vol van het
1 sterkst vertrouwen der Christenmannen in
Nederland, die zwoegon en Waven en arbeiden.
Op hem, den eminenten leider, die eenmaal op
het congres der Chrlstenarbelders van „Patrimo
nium" tot God hulp smeekte om voor hen
als zy oud worden en versleten en die,
pleitende op de goddeiyke ontferming, het
uitriep, vol heilige geestdrift: „Heere myn
God, zy kunnon niet wachten, geen dag en
geen nacht!"
Intusschen is Extra Tijding er lang niet
mede ingenomen, dat dr. Kuyper blykenshet
hoofdartikel in De Standaard tevreden was
met het welkom, dat de pers van alle kleur
hem toeriep.
Het moest den heer Kuyper een gruwel
zyn, dat „kapitalistische" bladen van hem ver
wachten, dat hy „met gematigdheid on be
zadigdheid de belangen van het geheele volk
zal behartigen."
Dr. Kuyper, volgens Extra Tijding de ziel
van het ministerie, ia ingenomen met liberaal-
kapitalistische vriendelykheden en conservatief-
christeiyke sympathiebetuigingen
Dies is Extra Tijding ongerust.
In een asterisk „Menschenheugenls'1 zegt
De Residentiebode:
Een deel der pers maakte zich dezer dagen
vrooiyk met het feit, dat in het Kabinet-Kuyper
niet minder dan vier Ministers met
twee namen zitting hebben.
„Vier van de acht: Melvil v. Lynden, Van
Asch van Wyck, De Marez Oyens, Harte Yan
Tecklenburg.
In het afgetreden ministerio zaten alleen
Goeman Borgesius en Cort v. d. Linden.
In het Kabinet-Röell alleen Sprenger van Eyk.
In het Kabinet-Van Tienhoven alleen Tak
van Poortvliet.
In het Kabinet-Mackay, by het optreden,
alleen Godin do Beaufort en Ruys van Boeren-
broek. Hot laatste jaar ook De Savornin
Loh'man."
Aldus parlementariëert men en voegt er
dan aan toe: „Dat het halve ministerie uit
mannen met twee namen bestond, is sedert
menschenheugenis niet voorgekomen."
„Sedert Monschenheugeni s." Wy
veroorloven ons de opmerking, dat uit deze
uitdrukking dan valt op te maken, dat
de menschen tegenwoordig erg kort van
memorie zyn.
Immers, in bet g r r r o o t e liberale Minis
terie, dat de Schoolwet van '78 tot stand
bracht, hadden van moet af zitting de hoeren
Van Heeckeren van Keil (Buitenl. Zakon);
Kappoyne van de Coppello (Binnonl. Zakon);
De Roo van Alderwerelt (Oorlog) en Tak van
Poortvliet (eer6te Minister van W., H. en N.).
Dus ook „vier van de acht."
En dat de premier er prys op scheen te
stellen, „hot halve Ministerio" te houden op
menschen met twee namen, mogtf biyken uit
het feit, dat, na het overlydon van den hoer
De Roo van Alderwerelt, deze werd vervangen
door den heer Den Beer Poortugael.
Dus hebben in liet g r o o t e liberale Minis
terie eigenlyk niet minder dan vyf menschen
met twee namen zitting gehad.
Ook de beide laatste Ministeries-Heemskerk
hadden vier Ministers mot dubbele namen,
sommigen zelfs met een driedubbelendon
heer Van Erp Taalman Kip. En het Ministerie-
De Vries-Geert,sema om na Thorbecke's
verscheiden te beginnen was al in geen
andere conditie.
Onder het hoofd „Teekenen, die gebieden",
zegt De Residentiebode:
Wy zyn midden in den zomor. De tyd,dat
er zelden gebrek is aan werk. Toch wist de
Arnhemsche Courant dezer dagen mede te
deelen, dat in de plaats van haar verschynen
op dit oogenblik niet minder dan900werk-
looze ambachtslieden zyn.
Niot aan een byzondere oorzaak van stag
natie in een der bedryven ia dit feit too te
schryven. Bedoelde stilstand in het werk toch
valt, naar gedane opgavo, te verdeelen over
niet minder dan veertien vakvereenigingen.
Wat moet er uit dien toestand worden
tegen dat het wintert?
Wat van de gezinnen, wier kostwinner
thans reeds zonder werk ia en die dus niets
voor gure dagen konden ter zyde leggen?
Wat van de 9000, waartoe de 900 van
thans dan wellicht zyn aangewassen?
„Beter duur brood, dan geen brood" is
do leus, die de voorstanders van graanrechten
plegen aan te heffen.
Haar juistheid op zichzelf niet betwistend,
laten wy haar evenwel niet ongewijzigd
klinken, want naar Invoerrecht op grond
stoffen willen wy niot heonsturen.
Met volle instemming nemen wy die leuze
echter over, indien zy aldus luiden mag:
Beter sommige bewerkte artikelen wat
duurder, dan geen brood.
Om uit vele een paar voorbeelden te noemen:
beworkt hout en gemaakte kleeren moeten
hooger belast, niet slechts uit fiscaal oogpunt,
maar ook om onze timmerlieden en kleer
makers er voor te bewaren, by het klinken
van fraaie leuzen van honger om te komen.
De teekonon der tyden vorderen zulks ge
biedend.
Aan den Limburger Koerier is ontleend het
volgende, dat de ondertoekening droeg van Th.
Ja, ja, lezer, dje arme Grondwet heeft
menigen harden dobber te doorstaan.
Als er een wetsvoorstel komt, dat aan de
een of andere party mishaagt, dan gaan
oogonblikkeiyk de kreten op: „Maar dat ia
onmogelijk, het is togen de Grondwet."
Zoo ook nu weer, naar aanleiding van het
verlangen, in vele Chrisfeiyke couranten kond
gedaan, dat ons nieuw t ministerie de echool-
quaestie eons voorgoed, volgens billykheid en
rechtvaardigheid, ga uit de voeten maken.
Natuuriyk sluiten wy ons by onze con
fraters aan.
Want het was tot dusver toch oen wraak
roepende onrechtvaardigheid, dat geloovige
Christenen betalen moesten voor de scholen
van vrymetselaars en liberalen.
Daar moet oen einde aan komen.
Jawel, maarde Grondwet?
Onnoozele lui, waar staat in de Grondwet
een woordje, een letterke, dat verbiedt het
byzonder onderwys uit de publieke kassen te
bezoldigen?
Zegt oens, heeren, waar staat dat?
Nergens.
De lettor dor Grondwet moogt gy niet
inroepen.
Maar de geost der Grondwet?
Eilieve, de geest, de inneriyke kern der
Grondwet ia voor ieder onbevangen lezer
duideiyk.
De Grondwet wil, dat onzo Nederlandsche
jeugd degeiyk in lezon, schryven, rekenen,
enz., onderwezen worde.
Bravo voor de Grond wet l-
Maar als dat zóó on niot anders is, hoe
kunt gy dan van meening zyn, dat het tegen
de Grondwet zou 6tryden, indien do Staat het
byzonder onderwys de geldelyke middelen zou
toekennon, om de jeugd degeiyk ondorwgs in
lezon, schryven, rekenen, enz., te verstrekken?
Te gek om er aan te denken.
Of zou de Grondwet alleen het neutraal,
goddeloos onderwys hebben willen bevorderen?
Zou het doel van de Grondwetgevers ge-
weost zyn, de ouders op den tweesprong to
stollen: „Of drie-, vierdubbel betalen, óf uw
kinderen aan do goddelooze school over te
leveren?"
Neen, maar dat kan de zin en de geest der
Grondwetfabrikanton niet geweest zyn. Daar
waren de hoeren al te verdraagzaam, te vry-
zihnïg", kortom, te liboraal voor.
Dus is de geest der Grondwet, dat onze
Nederlandsche kleuterkens in lozen, enz. onder
wezen worden.
Maar dan volgt vanzelf, dat onze Grondwet
verlangt, dat onderwys zoo breed en ver
mogeiyk verspreid te zien.
En dan?
Laten wy eens oen voorbeeld nemen.
Er is in een gemeente gelegenheid om de
kinderen in byzondere, godsdienstige scholen
onderwys te do9n genieten.
Do ouders sturen hun kinderen allemaal
naar die school, de school, die aan hun over
tuiging beantwoordt.
Do openbare goddelooze scholen staan dus
leeg.
En wat dan gezongen?
De openbare school wordt opgeheven en de
onderwyzers op wachtgeld of pensioen gezet.
Goed. Maar de byzondere school heeft niet
de geldelyke middelen, om haar onderwys op
de noodige hoogte te houden.
Is het nu niet vanzelf-sprekend, dat de
Grondwet, die uitsluitend voor goed onder
wys bezorgd Is, verlangt aan die byzondere
school de middelen te verstrekken om dougdo-
ïyk onderwys geven?
Ons dunkt, dat is zoo klaar als oen klontje.
Weshalve wy voorloopig ons veroorloven
te besluiten, dat algeheole geiykstelling van
openbaar en byzonder onderwys noch tegen
de letter, noch tegen den geest der Grondwet
aandruischt.
In het Handelsblad besprak de heer E. B.
Kielstra de oppositie van verscheidene Indische
bladen togen de circulaire der Indische Regee
ring, waarby „mot nadruk" wordt verklaard,
dat hot zendingswerk ten volle aan
spraak mag maken op steun, waar het niet
geacht kan worden do openbare rust en orde
in gevaar te brengen."
Die circulaire is in Indische bladen on
correspondenten vry algemeen afgekourd tot
verwondering van den heer Kielstra, die
vraagt: ZUn wy dan In de laatste halve eeuw
niets vooruitgegaan?
De liberalen van het midden der 19do eeuw,
met Van Höevell aan het hoofd, waren voor-
standors, warme voorstanders, der zending.
Wie er tegen waren, dat waren zy, die in
cultuurstolsel en batig slot het hoogste heil
zagen; zy vreesden alles, wat in dion „ge-
zegonden toestand" eenige verandering zou
kunnen brengen: spoorwegen zoowel als
onderwys, afschaffing van pachten evengoed
als verspreiding van het Christendom.
Het zou er wel treurig uitzien, wanneer de
Javanen eens Christenen werden: zy zouden
zich dan misschien niet meer zoo onderworpen
toonen.
Een merkwaardig staaltje van den geest,
die in 1851 tegen de zending getuigde,'vindt
men in een destyds verschenen brochure
van den heer H. van Blommesteyn: „Java
en de Javanen". Daarin wordt vermeld, dat
de Javaan is „wars van allen arbeid," verder
„traag, onverschillig, in hooge matodiefachtig,
sluw, zelden voor do waarheid uitkomend,
verkwistend en ondankbaar". Men zou zoo
zeggen, dat een dergeiyk volk wol behoefte
hoeft aan geestelyke leiding, dat zendelingen
daarop oen gezegenden invloed zouden kunnen
uitoefenen. Maar de heer Van Blommesteyn,
die alles toch maar liefst hield zooals het was,
achtte „het wys, van de zyde der residenten,
dat deze do pogingen, om de Javanen to
Christianiseeren, niet in de hand werken, vooral
wanneer de zendelingen zich toeleggen op het
verspreiden van ellendige traktaatjes". Hy
achtte dit evenwel niet voldoende; naar zyn
inzien moest „het Indisch bestuur van hooger-
liand don last bekomen om eiken zendeling,
die op Java komt Christianiseeren, onmid-
deliyk op het wachtschip to zetten, ten einde
hem met het eerst terugkeerendo 6chip naar
Europa te zonden, in het belang van Java,
van Nederland, eu vooral van den Javaan
zeiven".
Dr. Van Höevell, zegt schryver, spotte mot
dit advies. Verder haalt hy nog meer bro
chures en tydschriften aan, waarin de zending
in Indiö als verderfeiyk voor moederland en
koloniön wordt voorgesteld, en zegt dan:
Het waren alzoo, een halve eeuw geleden,
de behoudsmannon, de voorstanders van het
batig slot tout prix, die tegen de zonding
gekant waren. En nu? Die behoudsmannen
zyn uitgestorven on men zou dus zeggen,
dat het verzet tegen de zending zou zyn
verdwenen. Te meer, nu in den Joop dor jaren
de heilzame werking van de zending zoo
afdoende is gebleken; niot alleen in do Mina-
hassa, waarvan mr. J. H. Carpentier Altlng
onlangs (in De Qids 1901, no. 2) getuigde:
„De Christianiseering heeft de banden tusschen
inlandsche en Europeesche bevolking nauwer,
hechter doen worden; de bevolking voelt zich
meer en meer aangetrokken tot do Europeanen,
hun geloofsgenooton; zy voelt zich in zekeren
zin als deel uitmakende van het Nederlandsche
volk" of in de Battalanden, waar de ver
spreiding van het Christendom een verbazenden
invloed ten goede op de bevolking had, maar
ook op Java zelf. In het Tijdschrift voor het
Binnptlandsch Bestuur van verleden jaar kon
men het volgend getuigenis lezen van den heer
De Bruyn Prince, thans resident van Kadoo:
„Het feit moet geconstateerd worden, dat
het Christendom een weldadigen invloed op
zyn inlandscho volgelingen uitoefent, en daar:
om reeds ten volle de belangstelling ver
dient der regeerders, die vaak uit een ver
keerde opvatting van onzydigheid deze
menschen mot hun verregaande onverschillig
heid grieven".
Toch is er verzet. En schryver haalt het
oordeel van Indische bladen aan, waarin ver
klaard wordt, dat de geschiedenis leert, dat
het zendingswerk nooit goedschiks ging.
Anno 100!.
- -u.ui lj j
Men keurt het af, dat de Indische Regeering
de zending als vriendin beschouwt, en stelt
het voor alsof die regeering de zaak van non-
interventie in zake de religie over boord heeft
geworpen.
Maar er zyn er ook, die er anders over
denken.
Wy kennen hoog ontwikkeldo, ornstlge
mannon, die aan onzo godsdienstige vormen
geen waarJe hechten voor zichzolven, maar
dio tocli volmondig erkennen, dat de zending
in Indiö hoogst nuttig werkt: de inlander
heeft vooral op goo3teiyk gebied 1 e i d i n g
noodig, welke de Islam hem niet verschaft.
Waar onkunde en bygeloof worden bestreden,
de hartstochten aan banden gelegd, daar neemt
de welvaart toe. Ook de Christen-gemeenten
op Java bewyzen dat.
En dan zegt do schryver ten slotte: >-
De Indische Regeeringscirculaire had slechte
ten doel, ongemotiveerde tegenwerking van
do zending te doen ophouden. Dat die tegen
werking, zy hot in veel mindere mate dan
vroeger, nog wel bestaat, blykt wel uit hot
in de circulaire aangehaald advies van een
bestuursambtenaar, „dat het weren van pogin
gen om proselieten te maken onder do inheem-
sche bevolking een beginsol was, waarvan in
geen geval mocht worden afgeweken". Wat
is dat „beginsel" anders dan bescherming
van Islam of heidendom.
Maar men heeft in de circulaire meer ge
lezen dan er in staat. Men doet het voorkomen,
alsof nu, onder de pressie dor regeerings-
personen, het bekeeringswork plotseling een
bedenkeiyken omvang zal Demen: „het in-
landsch element", zoo zegt de Indische corres
pondent van Eet Vaderland„zal gemakkelyker
te vindon zyn om, zy het ook zonder over
tuiging, tot een niouwon eerodienst over te
gaan"; daardoor zal onrust ontstaan by het
volk, wrevel by de inlandscho priesters, die
hun inkomsten bedreigd zien." Heeft de onder
vinding te Modjowarno byv. hieromtrent
eenige vingerwyzing gegeven?
En, zoo vernemen wy verder, er zal „conflict
ontstaan tusschen de zending der verschillende
eerediensten", met al de slechte gevolgen van
dion. Waar leest men dan in de circulaire,
dat de missionarissen van de „verschillende
eerediensten" zullen worden toegelaten op
hetzelfde terrein? De houding der Indischo
Regeering ten aanzien der Minahassa bewyst,
dunkt ons, wol hot tegendeel!
Zeker zou alle dwang te veroordeelen zfin.
Wat den 19den April 1852 door Mangles la
het Britsche Lagerhuis werd gezegd, is vol
komen juist: „Ik ben zoozeer als iemand be
zield met den wensch, dat de zegeningen van
het Christendom over de Indische bevolking
worden uitgestort, maar ik deel niot in het
gevoelen, dat de regeering als zoodanig daar
toe moet medewerken; zulks zou alleen kun
nen strekken om het doel niet te bereiken.
De plicht der regeering bestaat enkel daarin,
dat zy voor alle partyen de schaal in even
wicht houdt en volledige vryheid verleent
aan do prediking van het Christendom door
hen, die daartoe door de zuiverste bedoelin
gen worden aangevuurd. De tusscbenkomst
der regeering zou er slechts toe leiden, dat
oen aantal schynheiligen zouden worden te
voorschyQ geroepen, die door de schynbare
omhelzing van het Christendom trachten de
gunst dor regeering te verwerven".
Do zending zelve verlangt ook niet, dat de
regeering zich met haar werk bemoeit; maar
zy heeft recht te verlangen, dat geen ambtenaar
direct of indirect, meer tot de bevoiklng zegt:
„Ik verbied u, Christen te worden".
HAARLEMMERMEER. Ondertrouwd: J.
H. Leuven en T. van Ekeren. T. J Atsendelft
en A. Timmere. G. Schreudera en G. Boesveld.
A. G. Tromp en A. M. S. Meegdes. R. van den
Bogaard en A. lireitenbach. G. Hendriks en
G. S. van der Peyl.
Bovallen: D. Clement gob. Troost D. N.
W. Maliepaard geb. Vau der Ley Z. A. Bax
geb. De Ruiter Z. M. M. Tjalma geb. Bonkerk
Z. G. Imanse «eb. Heemskerk Z. A. Hoiuan
geb. Hogerwerf Z. A. M. van Hooidonk geb.
Schering Z. A. C. Kooy geb. Weber Z. S.
J. Berghoef geb. Van Lior. D. C. Uiterwaal
Jeb. Turk Z. L. harten geb. Laukhaar D.
do Vetto geb. Van Westerhuizen D. J. G.
Janssen geb. Koeh 'L P. van der Hooft geb.
Den Boer Z.
Overleden: E. M. Woudstra 8 m, IL H.
Klootwijk 1 j. H. van YVjjk 19 m. G. J. de
Vries 5 m. A. den Haan 69 j. H. van der
Via 27 j. J. C. Bakker 38 j.
t8)
„Och, moedertje, lk ben toch geen kind
meerl Dacht je, Theo, dat ik niet gemerkt
had, hoe zy jou het hof maakt?"
Stéphanie zag zich godrongen, haar ver
trouwde in bescherming te nemen; Karla,
■die geen idee had van de wending der zaken,
keek vreemd op, toen zy haar moeder warm
^hoorde pleiten voor de beeldhouweres, die ze
ivoor een -paar weken nog coquet, tamelyk
indringend, matig knap en niet byzonder
sympathiek had hooren noemen.
Daar Karla's verbazing wat lang duurde,
Achtte Stéphanie het noodig, haar naar Gudrun
te zenden. Het meisje gehoorzaamde pruilend.
Mot zyn moeder alleen gelaten, sprak Theo
uitvoerig over de kennismaking met Paimpol.
De moeder trachtte uitorlyk kalm te biyven
j toen haar zoon echter liet doorschemeren,
dat hy in den Hollander den met smart ver-
i wachten financier meende gevonden te hebben,
liet zy zich ontvallen
„Heb je met hem over je patent gesproken?
Weet hy een kooper?"
Theo glimlachte wys, draaide aan zyn
•norretje en zei:
„Meer dan datt Ik kryg by hem wel een
krediet, dat my van alle zorgen bevrydt."
„Dus hy is... zelf de kooper?"
„Neen, mama, van verkoopon behoeft voor-
j loopig geen sprake meer te zyn I" verkokerde
Theo vrooiyk. „De kansen zyn geheel gekeerd.
Die koeteiyko Paimpol redt my inoens uit
I htaort. Eu weet u, wie my daartoe ge
holpen heeft, behalve mevrouw Pollingor?
Die door u zoo geminachte Poggerlinkl"
„Wat hoeft die met de zaak van Jefferson
uit te staan?"
„Daarvan is heelemaal geon sprake."
„Ik meendo, dat je meneer Paimpol je toe
stand uiteengezet hadt en hem voor die zaak
gewonnen
„Bahl daar zal ik wel voor oppassen I Noen,
Paimpol meent, dat ik zoo vast als een muur
sta. Hoor eens, mamaatje, wie geld wil ver
dienen, moot wat comedie spelen. Natuuriyk
heb ik hem eerst ook verteld van myn patent
aankoop; maar hy zei dadoiyk: „Neen, beste
Farland, dat is jouw zaakdat kan je zonder
my wel afl"Hy meent namelyk in
zyn onnoozelheid, dat ik de geheele 6om
contant aan Jefferson betaald heb."
„En heb je hem niet uit den droom ge
holpen?"
Theo lachte verwaand.
„Hoe is het nu? Daarmee zou ik immers
alles bedorven hebben 1"
„Zeg dan toch eens eindeiyk, wat je met
hem hebt afgehandeld l"
„Hy vroeg, of ik niets nieuws voor hem
had. De man heeft het nu eenmaal in zyn
hoofd gezet, zaken met my te doenen ik
kon hom dionen met Poggerlink's uitvinding."
„Watl Wil je nog meer overhoop halen?
Theo, dat is je toch geen ernst?"
„Moeder, doe my één pleizier en behandel
my niet als een leerjongetje, hè?"
„jy waagt maar, waagt telkens meer
en ten slotte verlies je den grond onder je
voetenjawel l En dan zou ik, je moeder,
een vrouw, die jaren ervaring heeft van zaken,
dan zou ik maar kalm toekyken?... Ik zeg
je, dat ik geen aasje vertrouwen heb in wat
die gcede, -oude Poggerlink, die droomor,
samenflanstl De hand op jo hart, Theo: Ben
jy zoo vast overtuigd van zyn genie?"
„Maak u niot zoo warm, moedertje l
Of ik overtuigd ben? Zeker. Maar daarop
komt het niet in de eerste plaats aan. Ik
waag geen penning; hoofdzaak is, dat Paimpol
overtuigd is; want hy geeft het geld."
„Wat is dat voor eon opvatting! Hoe kom
jy aan zulke theorieön? Van my heb je die
niet en van jo goeden vader ook nietl"
Theo keek vol zelfbehagen voor zich uit.
„Ja, ja, men moet de oogen tegenwoordig
wyd open hebben, mamal Paimpol wil iets
wagen; nu, yre kunnen hem helpen. Is het
niet vleiend voor u, dat uw zoon zulke
prachtige relaties weet aan to knoopon? Een
man, die millioenen bezit 1"
„Ik zie nog altyd niet in, wat het jou geeft,
of meneer Paimpol zich voor Poggerlinks uit
vinding interesseert."
„O, ik ben de bemiddelaar; lk maak die
uitvinding productief. Als de zaak slaagt,
krygt Paimpol twee-, driehonderd procent, en
wy hebben er alle drie voordeel by."
„En als er niets van terecht komt?"
„Dat zou my spy ten, maar dan verlies ik
in elk geval niets er by. Voor het oogenblik
bon ik al er mee geholpen, dat ik het geld
van Paimpol in handen kryg. Het kapitaal
regeert de wereld l"
„Theol Ik hoop, dat ik je verkeerd be
grepen heb: je wilt toch niet Paimpols gefd
in je eigen onderneming steken?"
„Voorloopig wel; ik heb het immers noodig."
„Maar... dat mag immers nietl"
„Zoo? Als Paimpol my de vrye hand laat? Of
kunt u my misschien op zoo korten termyn
aan het geld helpen?"
„Waar denk je aant Je dwaze nieuwighe
den kosten my al fabelachtige sommen.''
„Dwaze nieuwighoden I Natuuriyk 1
Ik begryp u hoelomaal niet meer, moedor.
Omdat de zaak niet onmlddeliyk oen onge
hoorde winst oplevert; omdat er een beetje
gewaagd moet worden, verliest u dadeiyk
den moed!"
„Theo, die toon komt niet te pas."
„Good," antwoordde Theo, met oen spot
tende buiging, „dan heb ik ongelyk l Doch stol
nu eons, moeder, ik had niet het geluk gehad,
in het laatste oogenblik zoo'n ondernemings-
lustig heer te vindon, door wiens hulp ik
myn verbintenissen nakomen kan, zou bet u
dan niet pynlyk geweest zyn, m{j zoo in de
verlegenheid te zien? Gezwegen nog er van,
dat ik dan myn geheele kleine kapitaaltje in
Jefferson's handen zou moeten laten 1"
„Dus jo ziet nu eindeiyk ten minste in,
dat je te waaghalzerig was?"
„Waaghalzerig was ik. Maar u ziet, dat
het in myn voordeel uitloopt."
„Door welke middelen I Je moogt zeggen,
wat je wilt: zulke manoeuvres zyn een be
hoorlijk handelsman onwaardig."
„Laten we eens kalm praten, mama. Hoe
veel behooriyke handelslui kent u?"
„Ik reken myzelve er by, en ik wou, dat
de wereld jou ook meetelde."
„Goed; bevryd my dan uit de klom. Schiet
my hot geld voor den naasten termyn voor
on dan ben ik in staat, tegenover de geheele
wereld open kaart te spelen."
„Ik zei je toch, dat hot onmogeiyk is!
Totaal onmogelykl Aan je nieuwe firma moet
ik na voltooiing van die electrische inrichting
duizenden betalen; buitendien is de markt
tegonwoordig buitengewoon flauw. Ik kan je
niet helpen."
Theo werd steeds dringender; hy begon te
praten van geld opnemen, doch daarvan wilde
zyn moeder niet weten, en ze raadde hem
weer, nader met Jefferson te onderhandelen 1
en hem den stand van zaken uiteen te zetten.
„Dat gaat niet meer, mama. Als ik dat
deed, zou Paimpol terugkrabbelen."
„Je zei straks, dat met hem alles in orde
was l"
„Nu ja, van het oogenblik af, dat hy be
taald hoeft. Maar wil die zaak tot stand komen,
dan moet ik wat vryheid van beweging hebben.
En daarvoor hob ik noodigik kan u do
som wel precies noemen: twee on veertig
duizend mark, vóór den vyftionden. Als Paimpol
de man is, voor wien ik hem houd, betaalt<
hy wel dadeiyk, en dan zyn er voor my geen;
zwarigheden moor. Maar dringen mag ik ook
nietwant dan zou hy weer aan het over-1
leggen gaan
„Ja," kwam het nu bitter over de lippen i
der weduwe, „om do eenvoudige reden, dat
h(j je dan niet moer vertrouwen kanl" i
Zy was buiten zichzelve. Zóó ver had haar
zoon het dus laten komen t Een stroom van
verwyton vlooide over haar lippen; zy be-
zwoer den iichtzinnigen jongon man, zyn
ongelyk te bekennen en het kwaad te her
stellen. Zy luisterde niet meer naar hetgeen
Theo antwoordde, die nog steeds meende, dat
hy haar wol bepraten ken.
Zy hield hem voor, dat hy don goeden
naam zyns vaders toch in het spel gemoeid
*had en klaagde zichzelve aan, dat zy niot
terstond de noodige stappen had gedaan, om
hem den pas af te snyden, nu hy ook haar
huis ging corapromittooron.
{Wordt vervolgd.)