Het Leidsch Daglifad
MENGELWERK.
Zoodra een ministerie van do rechterzijde
is opgetreden* zal de Armenwet, gelijk
die door den minister Goeman Borgeeius was
ontworpen, ongetwijfeld worden ingetrokken,
zoo luidt sommiger oordeel. Dat blijkt wel
uit de wijze, waarop De Standaard het ont
werp bcgroetto, zoodra het bekend geworden
was, nl. met de volgende woorden:
„Door het ministerio is bjj de Tweede Kamer
een ontwerp van wet inzake het Armbestuur
ingediend, dat ons niets minder brengt dan
een stoute poging tot aanranding van
de vrijheid der kerken.
Alle kerkelijke armbesturen of diaconieën
zullen, gaat dit ontworp door, onder het toe
zicht van inspecteurs worden gesteld.
Ze zullen aan deze inspecteurs inlichtingen
moeton verstrekken omtront alle zaken en
feiten, de naleving van deze wot betreffende.
Ze zullen hun statuten en reglementen,
wat de onderwerpelijke regeling betreft, moeten
•inrichten naar voorschriften, door de overheid
te geven.
Do overheid zal voorschriften geven omtrent
de inrichting van Gods-, wees- of oude
mannenhuizen.
De Diaconieën moeten met naam, leeftijd,
enz. dusgenaamd vertrouweiyko opgaven doen
van de door hen bedeelden of verpleegden,
en wel binnen een week, of zolfa binnen drie
dagen, na voorgekomen wijziging.
En eindelijk, ze mooton aan de overheid
volledige gespecificeerde mededeeling doen
omtrent hun beheer, zoo inkomsten als ont
vangsten.
De strijd tegen de vrijheid der kerken
wordt alzoo openlijk aangebonden.
Hot kerkolyfc eigenaardig karakter van den
dienst der barmhartigheid in Jezus' naam
wordt, zonder verbloeming, aangetast.
Zeker, er behoort moed too, om juist by
de stembus zulk een ontwerp in te dienen.
Doch oordeele dan nu ook een ieder, die
op de vrijheid dor kerkon prijsstelt, of verzet
hier niet onafwijsbaar plicht is."
Die te verwachten intrekking wordt dezer
dagen door twee bladen besproken en door
beide betreurd; door de Kamper en door De
Nieuwe Courant. Laatstgenoemde schetst het
goede van het ontwerp als volgt, na de
gebreken der bestaande armenwet kortelyk in
het licht gesteld te hebben.
„Wat er te doen viel, lag dus voor de hand;
het was van tweeledigen aard. Eenerzijds
moest een einde gemaakt worden aan het
Btelsel, waardoor de overheid zelfs niet weet
op welke wijze kerkelijke en bijzondere instel
lingen haar weldadigheid uitoefenen, on moest
gestreefd worden naar het leggen van een
onderling verband tusschen do verschillende
jn een zelfde gemeente gevestigde instellingen,
een verband ook zoo mogelijk tusschen
deze instellingen en hot overheidsorgaan tor
uitoefening van de openbare armenzorg; aan
den andoren kant moesten voor die uitoefe
ning der oponbare armenzorg stellige regels
worden gegeven ter verzekering eener orga-
nisatio, die (gelijk de M. v. T. op gelukkige
wyze het uitdrukt) gegrond zou zijn op de
gedachte, dat de rationeele armenzorg als
ideaal moet stollen zichzelve overbodig te
maken, eon organisatie ook, die .individuali
seerend" zou kunnen optreden, die niet er op
uit zou zijn alle armen op gelijken voet te
behandelen, doch die na nauwkeurig onderzoek
van elk gegeven geval hot in casu moest ge-
wenschte middel tot leniging van don nood,
kon het zijn tot maatschappelijke vorheffing
van den pauper, zou kunnon aaDwonden.
In het algemeen is, moonon wij, de ontwerper
er volkomen in geslaagd dit tweeledig doel te
bereiken. De vertegenwoordiging der korkelijke
en bijzondero instellingon in het college van
boboer van het burgoriyk armbestuur, de in
stelling van den armenraad, de schepping van
het contraal-register, de milde regeling van
het toezicht, do nieuwe (en zoo hoog noodigo I)
bepalingen op het stuk dor inzamelingon, de
overlegging der reglementen of statuten van
korkeiyke en byzondere instellingen ten stad-
huizedat alles en meer nog getuigt van een
ernstig stroven om verband te brongen tus
schen de in oen zelfde gemeente werkzame
organen. De voorgestelde bopallngen nopens
het burgoriyk armbestuur met de aanvulling
door een werkhuis, dat afschrikkend moge
werken, zyn or o. i. op berekend deze over
heidszorg metterdaad veol beter aan haar doel
te doen beantwoorden dan tot nog toe het
geval kon zyn."
De Nieuwe Courant wil met Dó Standaard
geen stryd aanbinden over de stolling, dat
„de vryheid der kerken" niet door eenige wet
mag worden aangerand. Zy doet bever uit
komen: lo. dat het stolsel van vrye armen
zorg fiasco heeft gemaakt; „onder het stolsel
van vryheid toch, dat van 1854 af heeft ge
golden, is hot aandeel dor kerkoiyke liefdadig
heid in de algemeene armenzorg lasten niet
toegenomon, maar zelfs na 1879 doorlooperid
afgenomen l Is dit het bloeion en gedyen der
kerkoiyke liefdadigheid onder hot vryheids-
stolsol?" 2o. dat de „dwang" van het ont
werp des ministers Borgesius niet hot inwendig
bestaan der korkeiyke instellingen raakt en
telkons metterdaad tot het noodzakeiyke ia
beperkt.
Dó Nieuwe Courant beroept zich dan ook
van het vonnis der Standaard op hot woord
van oon hunner, „die hun eerste liefde gavon
aan de korkeiyke armenzorg". Dat is de heer
J. R. Snoeck Henkemans, die in No. 88 van
het Tijdschrift voor Armenzorg aldus schroef:
„Menige bepaling, die wy anders zouden
wenschen, kan worden gewyzigd. Evenwel,
na do 112 artikelen der voordracht en de 45
bladzyden der memorie van toelichting twee
malen rustig te hebben gelezen, moet ik met
waardeering erkennen, dat do Minister zeer
ernstig heeft getracht, geiyk htf het op bladz.
9 der M. van T. uitdrukt, een regeling te
ontwerpen, die niet vóór alles zou zyn oen
theoretische en doctrinaire vaststelling van
verplichtingen, maar een, die, rekeninghoudend
met bezwaren, welke goöerbiedigd behooren
te worden, ook hen zou kunnon bevredigen,
die in zake de uitoefening van weldadigheid
allen dwang tot het volstrekt onmisbare willon
zien beperkt. En ik mag er by voegen, dat de
Minister in dit streven op enkele moeilyke
punten boven verwachting is geslaagd.
Ongetwyfeld vraagt het ontwerp veel (te
veell) van de kerkeiyke en byzondere arm
verzorging; maar het geeft ook veel By de
taaorcLftalinf van dtt outwecp weegt echter
voor hen, die als arbeiders in de gemeente
van Jezus Christus in den dien6t der barm
hartigheid werkzaam zyn, niet do vraag
„Hoeveel brengt ons dezo wot, on hoeveel
vraagt zij?" maar uitsluitend deze vraag
„Van welken aard zyn dezo gavon en vragen?'
Vraagt men nu my, of dit ontworp be
palingen voorstelt omtrent medewerking en
beschorming van do zyde der overheid, waar
door liet work van de armverzorgers der kerk
beter aan zyn doel zou kunnen beantwoorden?
zoo zog ik: „Ja". En vraagt men of ik inde
ontworpen regeling iets vond omtrent samen
werking tusschen burgeriyk bestuur enkork,
waarop deze laatste zou moeton zeggen
„Hier kan, hier mag ik niet samenwerken/
zoo zeg ik: „Neen.""
Ook de Kamper Courant beroept zich op
die woorden 'van den hoor Snoeck Henkemans
als het oordeel van „een man, wiens bevoegd
heid tot oordoelen in dozo materie toch zeker
ook van anti-rovolutionaire zyde niet zal
worden betwist"; mot wiens „oordeel alle
onpartydigon zullen instemmen."
„Had Dó Standaard" zoo vervolgt zy
„onpartydig willen oordeelon, zy had dank
gebracht aan den Minister, die workeiyk met
de grootste zorg gestreefd heeft naar een
regeling, die zoo weinig mogely'k gevoeligheden
kwetste, zoo weinig mogeiyk op „do vryheid
der kerken" inbreuk maakte.
Maar de Minister mocht aan die vryheid
het algemeen belang niet ten offer brengen.
Men maakt een armenwet ten bate van de
armen, en daarom moet niet het belang van
kerken, maar het belang der armen op den
voorgrond staan.
Met het tegenwoordige ministerie zal ook
dit ontwerp-armenwet verdwijnen. Hebben
wy van de nieuwe Regeering, die de tegen
woordige vervangen zal, eon betere armonwet
te wachten?
Wy zullen de verwachtingen maar niet te
hoog spannen. Maar in elk geval duidt de
wyze, waarop het ontwerp-Borgesius ont
vangen is, aan, dat, wanneer er al van die
zyde een armenwet komt, zy wel niet diegenen
bevredigen zal, die eon rationeele regeling
wenschen, want hoe is dezo donkbaar, als de
Staat zolfs geen contróle mag uitoefenen?
„De vryheid der kerken" zal ontzien worden,
maar het publiek belang zal naar den achter
grond gedrongen worden."
De Residentiebode gaf een artikel ten be-
tooge, „wat de eerste, de voornaamste plicht
der nieuwe meerderheid, wat voor haar het
eerst-noodige behoort te wezen."
Die taak is: „thans de schoolwet
geving naar onze eischen tot stand te
brengen en uit te voeren."
Verzuimt dit zegt het blad onze
meerderheid, na tien jaren by de kiezers in
ongenade goweest te zyn, dan hebben wy
recht van spreken verloren, als er wederom
een andere moerderheid in ons parlement den
toon mocht aangeven; dan gaat de vrucht
van ons stryden en streven door ons plicht
verzuim verloren. Nu of nooit, zy de leus. Op
dit stuk vóór alles doortastend, wy schreven
bykansbrutaal, optreden.
En niet slechts op hot stuk van lager
onderwys behoort die schoolwetgeving te
worden herzien, in beginsel moet de pacifi
catie ook tot hot middelbaar en het hooger
onderwys doordringen, al zal voorshands dat
beginsel by het onderwys van hooger orde
veeltyds nog niet voor toepassing vatbaar
blyken.
Het blad noemt nog oen bepaalde reden,
waarom het deze zaak de eerst-noodige noemt.
Er kan iets gebeuren donk aan do Kamer
ontbinding van 1894 toen men, al stond
de schoolquaestio nog oven driest overeind
als thans, de katholieken en de anti revolutio
nairen van links in olkaar vijandige kampen
verdeeld zag. „Een soortgolyk verschil van
inzicht, oen breuk, oon tydelyke verwydering
kan wederom voorkomen ondor de groepen
van rechts."
Daarom wenscht De Residentiebode ééns zaak.
De schoolwetgeving zy niet langer het koper,
dat hot Roomsche staal aan het Calvinistisch
ijzer geklonken houdt.
„Stond het aan ons", eindigt het blad
„dan ware in het belang van het wordend
geslacht, zoowel als in het belang eener ge
zonde politiek, in het jaar onzes Heeren
1906 de scboolstryd in Nederland, althans op
het gebied van den wetgever, voorgoed van
de baan."
Daarom noemt het deze taak dor tegen
woordige meerderheid niet het „eenig-noodige",
maar toch buiten kyf het eerst-noodige.
Naar aanleiding van het bovenstaande
vraagt Het Centrum:
Is de Rochterzyde hot wel volkomen eens
over de wyze, waarop de zaak moet worden
geregeld? Zyn zelfs do anti-revolutionairen en
vry anti revolutionairen volkomen homogeen,
wat het „Unie"-rapport betreft? Vergissen wy
ons niet, dan word over de uitlegging daar
van nog maar kort geleden een vry leven
dige polemiek gevoerd tusschon Standaarden
Nederlander. De eenheid, die aanvankelijk
volkomen scheen, bleok dus weor eenigszins
in gevaar gebracht.
En nu zwygen wy nog van de Katholieken.
Men kan echtor vragen, of hetgeen De Resi
dentiebode verlangt, volkomen strookt met de
conclusiön van genoemd rapport? En ook, of
de jongste wyzigingen in de schoolwetgeving
een algeheel verlaten van het oude spoor
niet moeiiyker hobben gemaakt?
Het spreekt wel vanzelf, dat wy steeds
biyven aansturon op verwezenlyking van het
groote ideaal: de byzondere school regel, de
openbare aanvulling. Maar of mon daartoe
reeds in het eerstvolgend vierjarig tydvak zal
kunnen geraken, mag op goede gronden wor
den betwyfeld. Zoodra op radicale wyze do
onderwys quaestie aan de orde komt, zullon
de gemoederen weer in beweging raken, is
een vinnige stryd te verwachten. Is daarvoor
thans het oogenblik goschikt?
Dringt zóózeer de nood, dat wy daarvoor dos-
noods al het andore moeten laten rusten
Men bedenke het welwanneer reeds een wet,
als die op den leerplicht, meer dan twee volle
jaren in beslag nam, bohoeft men niet te vragen,
of er ook tyd noodig zou zyn om een regeling
te treffen, die onze lager-onderwys verhouding
voor eons en voorgoed in de wet (ook in de
Grondwet?) vastzette en onze wenschen ton
volle be vredigd*
Daarom, al zyn do omstandigheden ons thans
niet ongunstig, dat de vorwachting van De
Residentiebode in vervulling zal gaan, zouden
wy niet durven profoteoron. Te mindor, daar
nog velo andero bolangryko zaken aan de Kamer
volop werk zullen geven en alleen reeds het
pensioen-vraagstuk in ons aanvullings
program nummer één geplaatst menige
vergadering en een uitvoerige bespreking zal
eischen.
Moge dan ook de oplossing der schoolquaestio
theoretisch het eerst noodige zyn, er zal toch
in de volgende regoeringsperiode meer gedaan
moeten worden, omdat zy niet het eenig-
noodige is en de noodwendigheden derpraktyk
wellicht zullen vorderen, dat andere zaken
vóórgaan. -c
De Arnhemsche Courant maakt op de pole
miek tusschon de twee bovengenoemde katho
lieke bladen deze kantteekoning
„Voor het oogenblik gaan we op de quaestie
zelve niet in; alleen merken wy op, dat door
De Residentiebode in het geheel niet en door
Het Centrum nauweiyks gelet schynt op het
grondwetteiyk voorschrift, dat overal van
overheidswege voldoend openbaar onder
wys moot worden gegeven, hetwelk ingericht
moet zyn met „eerbiediging van ieders gods
dienstige begrippen", waarmede toch moeiiyk
in overeenstemming te brengen Is „het groote
ideaal" der kerkeiyke partyen: de byzondere,
d. i. niet met eerbiediging van ieders gods
dienstige begrippen ingerichte, school regel,
de openbare, d. I de uit kerkelijk oogpunt
neutrale school aanvulling. Zoolang or echter
nog geen concreet wetsontwerp is om dit
„groote ideaal" te vorwezeniyken, is het maar
beter de quaestie zelve in den toestand van
betrekkelyke rust te laton, waarin zy sedert
1889 verkeert. Het was er ons thans slechts
om te doen, alleen reeds door het verschil
van inzicht omtrent éón punt, door een orgaan
der nieuwe moerderhoid het „eerst-noodige"
genoomd, te doen uitkomen, hoe hetwaariyk
geen lichte taak is, welke den leiders van het
„Christelyk volksdeel" door hun overwinning
aan de stembus is op de schouders gelogd,
en dat hot samenstellen van een Kabinet mot
een uitvoerbaar Regeoringsprogram veel over
leg eischt en derhalve ook veel tyd zal vorderen.
In Do Standaard komt het volgende inge
zonden stuk voor met oen opmerking van
de redactie van dat blad.
Aan de Redactie
Men kan de leaders in een dagblad
volgen, zonder juist op de ingezonden stukken
te letten.
Toevallig echter deed ik het laatste met
uw nummer van heden, waarin een inseraat,
dat de (my onbekende) onderteekening draagt
van W. Péra.
Die heer schynt een geschil te hebben met
Prof, Tichelaar, waarvan Ik evenmin op de
hoogte ben.
Oordeel alzoo over rayn verbazing, toen
ik kennis nam van do ontboezeming des
heeren Pera, aan myn adres.
Myn Leidsche rede werd gehouden vóór
de verkiezing, (een aardig tydje geleden dus).
Vandaar een paar vragen, die ik, door
middel van uw geacht orgaan, bedoelden heer
onder de oogen wensch te brengen.
1. Waarmede of waardoor heb ik „het
afschuwoiyke" van de anti revolutionaire party
„duidoiyk gemaakt?"
2. Is het 'smans styi, om, geiyk deCorsi-
canen, hun wraak, zyn verontwaardiging,
eerst koud te doen worden, alvorens haar te
luchten?
3. Mag in Nederland het land der vrye
gedachte en dor vrye critiek een party
niet worden gekenschetst, als kerkeiyke
doeleinden na te streveD, zonder dat hy, die
dit zich onderstaat, aan den haat en de ver
achting zyner medeburgers wordt prysge-
goven? Of wel,
4. Maken do anti-revolutionairen er aan
spraak op, tot de politieke mimosen als
plant Interessanter dan als mensch te
wordon gerekend?
In dank voor de plaatsing, zie lk gaarne
eenig bescheid to gemoet.
Hoogachtend, Uw Dr.
J. A. Levy.
[Mr. Levy schynt niet op do hoogte van
de politiek van den dag. Anders zou hy den
heer Pera kennen als het pas gekozen lid
voor Leiden in de Staten van Zuid-Holland,
wiens verkiezing sensatie maakte.
Voor het overige zouden we den heer Pera
aanraden, althans op vraag 2, 8, i niot in
te gaan. We haddon eigeniyk aan een stuk
met zulke vragen geen plaatsruimte moeten
afstaan, maar mr. Levy is een ieder niet.
Men kent nu eenmaal zyn hooge manieren, en
niemand ergert er zich meer aan. Rkd.]
Het Centrum zegt in een asterisk Katho-
liek Conservatief?
In Leiden hebben de Gemeenteraads
verkiezingen een merkwaardig verloop
gehad.
Voor de eerste maal is een werkman
daar in den Raad gekozen: de heer C. J.
van Tol.
Zoowel liberalen en anti revolutionairen als
katholieken haddon ditmaal (voor het eerst)
een werkman candidaat gesteld.
Echter met dit enorme verschil, dat de andere
party en haar werkman candideerden in een
district, dat voor haar in het algemeen, dus nog
minder voor hèm in het bijzonder, tóch niet te
winnon was, terwyi do katholieken hun
werkman-candidaat stelden in het voor hun
party als vast to beschouwen 3de district.
Zoodat hot wèl te voorziene gevolg geweest
is, dat gekozen is alleen de katholieke
workman 1
Alweer dus een steen geworpen door het
transparant, waarop reclame-makende socia
listen de leugen geschilderd hebben: „Katko-
liek=Conservatief."
De katholieke kiezers in Enschedee kunnen
hieruit tevens leoren, dat het bestuur hunner
kiesvereeDiging de zuivere waarheid 6prak,
toon hot ter aanboveling van mr. Aalberse
schreef: dat by in Loiden steeds er voor ge
streden had, om een werkman In den Raad
te brengen, en dat dit, vooral dank aan zyn
onvermoeid hameren op ditzelfde aanbeeld,
woldra zou geschieden.
Het is nu geschied.
Aan den gekozene thans do taak, om door
zyn tactvol en gematigd optreden weêr hot
bewys te leveren, dat ook eon werkman
een waardig figuur in den Gemeenteraad kan
maken.
En voor don katholieken werkmanscandi-
daat Liethof, die te Arnhem in don Raad word
gekozen, geldt dit natuuriyk ovenzcer.
E>© grap van den kastelein.
„Soldeoronl Wie hcoft or kotels te sol-
deeren?Pannen vertinnenVer
tinnen I
Zoo trokken twee Piemonteesche ketel
lappers onder welluidend geroep, op een
schoonen zomerdag, door de schilderachtige
heuvelen van Provence.
Als zinnebeeld van hun beroop haddon zy
over hun schouders een paar ketels hangon,
die even zwart zagen als hun handen, on
hoewel hun gezicht met roet overdekt was,
kon men er toch de gezonde tint doorheen
zien schemeren.
Zy zagen er wèldoorvood uit, hadden het
zeer warm en zochten met een onverschillige
behaaglykheid de koelte der broedgotakto
boomen. Zonder een woord mot elkaar te
wisselen stapten zy bedaard door.
Waarheen mochten hun godachten zich wol
richten by dit schoone natuurtafereel?
De zon neigde ter kimme; de glooiende
heuvelenry, met koren en wijndruif beplant,
droeg beurtelings den gouden Julizegen en de
hoopvolle verwachting der wyngaardeniers.
Het zonnelicht trilde en danste als speel
bal van den wiod, geiyk een dunne, door-
schynende stof, en aan den gezichteinder
vormde deze zwevende stof lichte deeltjes, die
minnekoozend over de blauwe Middellandsche
Zee heenvlogen.
Dachten onze twee gezellen wellicht hier
aan, als zy welluidend hun kreet: „Soldee-
ren, soldeerenl Vertinnen, vertinnen!" aan
hieven?
Dan sloot hun mond zich weer eensklaps
en vervolgden zy stil hun weg, voorafgegaan
door hun lange schaduwen en hot geluid
achterlatend van met yzer beslagen schoenen
op den rotsigen bodem of het gerinkink hun
ner tegen elkaar aanbotsende pannen.
Do beide ketellappers beklommen den kron
kelenden weg, die naar het kleine dorp voerde,
boven op een ronden heuvel gelegen. De
ondergaande zon flikkerde op de glasruiten
der boerenwoningon.
Zy houden stil by het logement „Het
Groene Paard", by den kastelein Totebas. Na
het avondeten gebruikt te hebben, leggen zy
zich. ter ruste.
De logementhouder geleidt hen in eigen
persoon naar de kamer, die hy voor hen be
stemd heeft. Hy gaat hun vooruit mot een
kandelaar in de hand. Het walmende schyn-
sel der vetkaars verlicht flauw de lange
gang, aan welker beide kanten zich verschei
dene deuren bevinden.
„Wel te rusten, luitjes 1" zegt de kastelein
en voegt er vriendeiyk aan toe: „'t Is vroeg
dag in dezen tyd van 't jaar, ik zal dus myn
licht maar meenemen 1 Kleedt je maar uit
vóór je bed, dan kunt ge niet misstappen;
gelukkig doen jelui niet zooals die snoes
hanen van handelsreizigers, die op hun bed
bly ven liggon lezen. Geen kaars dus I Goeden
nacht. Ik zal de deur op het nachtslot doen
en er den sleutel afnemen, uit vrees voor de
zakkenrollers en kermislui, die ik in myn
logement heb; morgen vroeg kom ik je
wekken en zelf de deur open maken."
„Goeden nacht, Totebas 1" roepen de twee
ketellappers te geiyk.
By het sluiten van de deur en het nittrekken
van den sleutel lacht de kastelein stil ver
genoegd en vertoont zich een ondeugende
trek om zyn mond. Wat die uitdrukking op
zyn gelaat wol beduiden mag?
Grappenmaker van natuur, ia Totebas op
een inval gekomen en heeft een plan beraamd.
Hy heeft de ketellappers opgesloten in een
donkere kamer, zonder luik of venster, waarin
onmogelijk eenig licht kan doordringen.
„Mooil Verduiveld mooi!" prevelt de snaak-
sche kastelein, terwyi hy de trap afdaalt en
de gelagkamer binnentreedt.
„Nog dagen en winteravonden lang zullen
zich de dorpelingen vermaken met deze onbe
taalbare grap."
Den volgenden morgen was het iets onge
woons de beide ketellappers niet voor dag
en dauw op te zien, hen, die, zoodra de zon
aan den hemel was, na een teug landwyn
en een bete broods, met knoflook bestreken,
zich op weg begaven. Onder welluidend ge
roep deden zy dan hun yzeren ketels weer
klinken en langs 's heeren wegen stapten de
twee gezellen voort, om met vragend, ver
genoegd gelaat de boerenwoningen binnen te
kyken.
Wat mag wel de oorzaak zyn van dit
vreemde verschynsel?
Vol kinderiyk vertrouwen slapen de twee
ketellappers rustig naast elkaar in hetzelfde
bed, zooals het de gewoonte is van Piemon-
teezen, die een dagreis van ruim zestien
myien achter zich hebben en vermoeid zyn.
De eerste, die ontwaakt, heoft het wijzertje
rond geslapen; het is twaalf uur op den
middag. Hy heeft volstrekt geen slaap moer.
Doch wat is het nog duister! Het bevreemdt
hem, dat hy niet meer slapen kan, en hy
ziet naar z(jn makker. Deze van zjjn kant
slaapt ook niet moer en is bang zich te ver
roeren, want, hoewel hy zelf wakker ligt,
wil by den ander niet storen.
Zoo liggen beiden stil, onboweegiyk naast
elkaar, de oogen in de duisternis opengesperd.
Daar hoort de een opeens een klok slaan.
Hy telt by zichzelven de twaalf slagen en
roept verwonderd uit: „Middag!"
'tls werkeiyk middag, hoewel het evengoed
middernacht had kunnen zyn, ware het niet
de trek naar eten, dien God elk mensch heeft
ingeschapen, die het hun verraadt.
,Maak 't venster open," zegt de eeu tot
den ander.
De ander gaat tastend naar het venstor,
dat er niet is.
„Ik kan het venster niet vindon 1" bromt
de ander.
Zoo kruipen de twee kotellappors zoekend
langs den muur; zo stooten zich aan geen
onkel moubol want er staat niots dan oon
bed en voelen niets dan kale wanden. j
Nu beginnen zo to vermooden, dat or,
onraad is.
Intusscbon was do kastelein op blooto voelen,
om goon gédruisch te makon, mot :?yn gaston!
(voor 'tmoorendeol kermislui); z(jn vr-rnw, dej
vier kinderen en den hond, die telkens eenj
stomp kreeg, als hy het op een blaffen wildeI
zotten, naar do gang geslepen, om uit heb!
geluid op te maken wat dio tweo daar weii
in ue duistornis mochten uitvoeren.
Onder het zoeken naar liet venster, haddoorj
zy do deur govoudon eu begonnen daarop to
beukon on to rammoien, dat het een lust was/
zoodat do kastelein met vertoornde stem ant
woordde
„Zul je uitscheiden, jelui gemeone land*
loopersl Wacht, ik zal Je leeren....I"
Zóó sprekend, kleeddo hy zich snel uit,
deed zyn nachtgewaad aan, alsof hy pas uiff
bod gestapt was, on nam de stallantaarn
ter hand.
Al do gasten, stikkend van het lachen, kwa
men blootsvoets de trappen afhollen, om de
grap in haar geheel te genieten.
Totobas deed de deur open en riep, op den
drempel staande: „Jelui, vagobondon, watbe-1
zielt jelui in 's hemelsnaam om zulk eenf
lawaai te maken? Ben jelui dronken of gok?|
Nog geen vier uron geleden hob je volop 1
gegeten on gedronken. Wacht maar, ik zal
de politie gaan halen. Denk je, dat ik smerige
ketellappers in myn hui3 neem, om het op\
stelten to zetten? Wat wil je toch7 Het I$j
twaalf uur ln den nacht, juist geslagen. Gaat 1
toch slapen, ik heb je immers beloofd je j
morgon vroeg te wekken." -q
Twee groote boeven, op heoterdaad betrapt,
konden geen erbarmoiyker voorkomeu aan-1
nemen dan onze twee ketellappers, die met
gebogen hoofd zich stil weer te slapoa log
den. Omdat hun wil goed was, vervielen zy
opnieuw in een zwaren, gezonden slaap, die
hen tot '8 nachts toe doof en stom hlold, ter*';
wyi zich het geheele dorp te hunnen koste
vermaakte.
Vóór de deur van het logement verdrongen
zich de boeren en vertelden .elkaar lachend
honderd keer de zeldzame grap, ongeduld'?"-
naar het eind en allerlei dwaze outknooplngea
bedenkend.
Wat vuldo kastelein Totebas een tal van
glazen voor de dorstige gemeente!
Eon paar handelsreizigers, die vertrekken
zouden, waren nog gebleven om het eind van
de grap by te wonen. Zy verteerden nog
heelwat dion dag.
Midden in den nacht werden evenwel do
twee gezellen opnieuw wakker. Zy gaapten,-i
rekten zich uit en slaakten do verzuchting
„Wat is de nacht lang, eindeloos langl"
„Ja, zoo'n langen nacht heb ik nooit be*]
leefd l" 3
„En toch is hot midden in den zomer 1"
„Een winternacht is me nooit zoo lang1
gevallen I" tl
„Zou do kastelein ons misschien beet willen j
nemen?"
„Wacht, ik zal eens kloppen aan de deur."1
En met den mond voor het sleutelgat, riep j
de eene ketellapper op smeekenden toon:
„Och, beste kastelein, maak «.'a deur toch]
alsjeblioft open, het moot reeds dag zyn; zeker;
heb je ons vergeten I"
De kastelein, in nachtgewaad, met de stal* j
lantaarn in de hand, vertoont zich nu aan
de ketellappers. ;i
„Nu gedraagt jelui je als fatsoenlyke luifJ
Maar waarom slaapt jelui niet? Wat moetij
je toch Heb je niet alles in je kamer, waarc
aan je behoefte hebt?"
By dezo vnendeiyke toespraak kruipen de.
ketellappers al zuchtend weer naar bed; ze
begrypen niet hoe ze het hebben.
Droomden of waakten ze? Ze reikhalsden
naar het zonlicht. Hoe vertoondo zich voofijj
hun geest het prachtige morgein ood, dat
eiken dag zagen aanbreken I
Toch vielen zy nog in slaaptot op hot
oogenblik, dat de kastelein het was by het-
aanbreken van den tweeden dag hen deed],
opspringen door met barscho stem te roepen fj
„Jelui luilakken, 's nachts maak je een
helsch rumoer en 's morgens bon je zoo stom
als een potvisch. Er uit, slaapkoppen 1 Be-^
neden staat je een bord soep te wachten,}
genoeg voor lieden, die in geen twee dagen
lets over de lippen hebben gekregen."
Ze kleedden zich in alleryi aan. Wat hadden
zy een eetlustI Wat haastten zy zich met',
de soepl
Aan tafel gezeten, In de groote gelagkamer,
verdween het eene bordvol na hot andere,
tot groot vermaak der aanwezigen, die lachend
toekoken.
,'t Schynt je goed te smaken, vriendjes,"!
merkto Totebas spottend op.
i
Toen de maaltyd afgeloopon was, hingen
de keteliappors hun yzeren pannen over den'
schouder, doch toen zy betalen wilden, sol!
TotebasJ
„Neen, beste jongens, ik houd veel vani
een grap, maar oen afzetter ben ik niet. Ik,'
heb zooveel gast6n Ln myn huis by gelegen*
heid van de kermis, dat ik je wol eens voors'
niet herborgen kanDitmaal beschouw lk
de rekoning als vereffend."
De ketellappers trokkon vergenoegd verder, j
tevreden over den afloop. Het geheele dorp
liep uit om bon te zien woggaan; geen huia 1
of er stond iemand op do stoep.
Zy trokken verder bij het aanbreken van 1
don dag, ondor hanengekraai.
„Een drommelsch raar land, waar men zoo
vroeg op de boon isl" zei de een.
„En waar de nachten goon eind schynon
te nemen I" zei de ander.
ia Woensdags »n Zaterdags verkrijgbaar togen
2 Cent» por nummor behalre a»n ona Bareel
ook b(] de heeren:
J. Fleur Jr., Bakksrste^r H.
Joh. Hogervorat, Haarlemmerstraat 128.
P. J. van Keulen, Zuideingel 29.
H. Lambooy, Hoogevroerd 06.
P. v. d. Meer, Haarl.straat, hoek Turfmarkt.'
A. Somerwil, Hoogewoerd 24.
P. Vorrark, Üroeneatoog 20.
J. J. Wagomana, Spooratra.it 2.
P. t. d. Westen, Langegracht lit.