Tïo. 12G94
LEIDSCH DACBLAD, ZATERDAG 13 JULI. TWEEDE BLADJ
Anno 190!.
PERSOVERZIOHT*
Feuilleton.
Dc Gevaugene der „Fortuna".
Met Vaderland heeft, naar aanleiding van
het te Rotterdam gemaakte misbruik van het
oude manifest van 1897 van den „Chriateiyk-
Historischen Kiezersbond", om den heer De
Klerk (lib.) woer in de Kamer te kragen,
dezer dagen beweerd, dat ook de antirevolu
tionairen niet vry stonden van verkiezings
manoeuvres, want dat te Leiden van anti
revolutionaire z(jde was beweerd, dat de heer
Alma, candidaat voor de Prov. Staten, door
de Vrijzinnige Kiesvereeniging gesteld, Katho
liek was.
De Standaard, dit vermeldende, zeide:
„Hier is sprake niet van een gedrukt stuk,
maar van een gerucht. Een uitgestrooid praatje.
En na onderzoek zou gebleken zijn, dat dit
afkomstig was van een lid der Antirevolutio
naire Kiesvereeniging.
„Gelijk dit feit vermeld wordt, is er by
ondersteld, dat dit lid van het bestuur der
Antirev. Kiesvereeniging, tegen beter weten in,
iets verteld heeft, dat hij wist dat onwaar was.
Gelieve Met Vaderland man en paard te
noemen, zoo zullen wij onderzoeken, of dit
alles zich alzoo toedroeg; en blijkt het dan
alzoo te hebben plaats gegrepen, zoo zal do
Antirev. Kiesvereeniging recht hebben te doen.
BIn hypothesi veroordeelen we zoodanig
feit onvoorwaardelijk; maar Met Vaderland
onthield ons nog de gegevens, om te beoor-
deolen of het in theBi waar is."
Daarop is in Met Vaderland oen schrijven
van den hoogleeraar P. A. Tichelaar, voor
zitter der Vrijzinnige Kiesvereeniging te Leiden,
opgenomen, dat als volgt luidt:
„Mijnheer de Redacteur l
„Hot kan u niet anders dan aangenaam
zijn wanneer ik u terstond na do lezing van
De Standaard van gisteren ook ongevraagd
de feiten meedeel, die u in de gelegenheid
stellen aan het verlangen van den redacteur
van gemeld blad in verband met hetgeen hier
bij de jong6te Statenverkiezing is voorgevallen,
te voldoen. Eenige dagen vóór de stemming
werd mij van verschillende kanten medegedeeld,
dat hot gerucht werd verspreid, dat onze can
didaat, de heer Alma, evengoed als de candidaat
der tegenpartij, Katholiek was. In een adver
tentie in het Leidsch Dagblad werd de kiezers
gewezen op do onwaarheid van dit gerucht.
Na de stemming trachtte men uit te vorschen
wie het had verspreid en verschillende perso
nen wezen zekeren heer Boeker als zoodanig
aan. Deze was den 22sten Juni jl. nog lid van
het bestuur der Antir. Kiesvereeniging alhier,
maar schijnt op het oogenblik daartoe niet
meer te behooren. "Wanneer de leider van ons
zoogenaamde Christelijke volksdeel deze zaak
gaat onderzoeken, kan het zjjn nut hebben,
dat h(j het geheelo terrein van werkzaamheid
zijner volgelingen alhier eens verkent. Dat
dit een verkwikkelijke bezigheid voor hem
zal worden, kan ik hem niet beloven. Wel zal
hij er misschien aanleiding in vinden een wat
lagoron toon aan te slaan dan hij zich in den
laatsten tijd 'in verband mot do Rotterdam-
echo zaak veroorlooft.
Met hoogachting heb ik de eer te verblijven,
mijnheer do Redacteur,
Uw Dw.,
P. A. Tichelaar,
Voorzitter der Vrijzinnige
-Kiesver. te Leiden."
De Standaard nam het schrijven over en
concludeert nu:
„Do geheelo zaak komt dus, wat do foiten
betreft, hierop neer:
lo. Aan den heer Tichelaar is van verschil
lenden kant meegedeeld, dat er een
gerucht werd verspreid.
2o. Een advertentie weersprak dit gerucht.
8o. Verschillende personen wezen den heer
Boeker aan als verspreider van dat gerucht,
welke heer Boeker bestuurslid van „Nederland
en Oranje" was, en niet meer is.
Zijn dit nu gegevens, om een klacht op to
gronden, en aan die klacht zulk een gewicht
te hechten, dat de redactie van Met Vaderland
deze zaak als tegenwicht tegen het Rotter-
damscho stuk in rekening bracht?
Toch zullen we onderzoekon bij het eenige
adres, dat ons gegeven werd, en de uitkomst
van het onderzoek, zoo er eenige uitkomst is,
mededeelen."
{Gelijk we reeds meldden, heeft de heer
Boekee ons verzocht mede te deelen dat hij
de zegsman niet is. Intusschen, het gerucht
heeft goloopen, want ook wy bobben hot
gehoord.]
In het Nederlandech Dagblad heeft, -nu de
verkiezingsdrukte achter den rug is, do heer
R., lid van de Ned.-Herv. Kerk en van don
„Christelijk-Historischen KiezorBbond", zijn
verbazing te kennen gegeven over do houding,
door laatstgenoemden Bond bi) de verkiezingen
aangenomen. HIJ wraakt het, dat de Bond
met de antirevolutionairen de Roomsch*
Katholieken steunde.
„Daargelaten bet geringe voordeel, dat de
Ohrist.-Historischon door deze samenwerking
verkregen, hebben ik en vele loden van den
Bond met mi), zich daaraan geörgerd zoo
schrijft hy en al is het waar, dat de anti
revolutionairen het dichtstbjj stonden (als ze
niet met Rome medegingen), vertrouwen ver
dienden ze door hun handelwijze niet, en ia
naar mijn overtuiging het prestige van den
Bond zeer geschokt, nu hU zijn standpunt
verlaten en zich tot slippendrager zijner
vroegere tegenstanders verlaagd heeft."
Mr. H. Verkouteren voegde aan dit schrijven
het volgende toe:
„Beter slippendragers van de antirevolutio
nairen, dan van de liberalen en indirect dus
ook van radicalen en socialen.
„De Christelijk-Historischen zijn vóór alles
een Christelijke partij, die ©öQ Christelijke
staatkunde moet voorstaan.
„Wie in den Bond alleen zoekt Roomschen-
haat en Kuyper-vrees, zal zich met den nieuwen
koers moeilijk kunnen vereenigen.
„Maar wie het oneerlijk vindt en onoprecht
mot de Christelijke vlag te zwaaien en voor
het Liberalisme te werken, zal toegeven, dat
het beter is om met de antirevolutionairen
te gaan tegen de liberalen, dan met de liberalen
tegen de antirevolutionairen.
„De Hervormde Kerk heeft van de liberalen
nog veel meer te vreezen dan van de dolee-
renden. Want hoewel er ook onder de liberalen
nog oprecht godsdienstige mannen zijn, die
in den Bond kunnen worden opgenomen, is
de grooto massa toch materialist en ongods
dienstig.
„Met negatieve leuzen als: „tegen Rome-
Dordt", kan men wel tijdelijk een menigte
bij elkander brengen en een ©ogenblikkelijke
krachtsontwikkeling te voorschijn roepen, maar
geen blijvende party vormen.
„De duurzame beginselen moeten posi
tief zijn.
„Dat positieve ia de bevordering eener
Christelijke staatkunde en die staatkunde is
zonder toenadering tot de antirevolutionairen
onmogelijk.
„Ten slotte doet het ml) zeer leed, dat do
heer R., die lid is van het Centraal Bestuur
der Afdeeling Amsterdam, in de vergaderingen
van dat bestuur niet éón bezwaar heeft ge
opperd en nu zyn grieven dadolijk publiek
maakt. Zonder vriendschappelijk overleg kan
geen party bestaan."
De Standaard toekende hierop dadeiyk aan
„Men legge naast dit woord van Mr. Ver
koutoren, dat aan kloeke beslistheid zeker
niets te wenschen overlaat, eens de Juli-
Kroniek van Dr. Bronsveld's Stemmen (zie
ons vorig Porsoverzicht) en oordeele zelf, of
niet de Chr.-Hist. Bond een tydlang mannon
van zéér uiteengaande adspïratles heeft ge
huisvest.
Positief kan er in den Bond moeiiyk ooit
van eendracht sprake zyn geweest."
De heeren E. H. van Leeuwen en A. W.
Bronsveld, te Utrecht, zonden naar aanloióing
van bovenvermeld onderschrift van mr. Yer-
koutoren aan het Ncd. Dagblad nu den vol
genden brief:
„De heer Verkouteren spreekt van „den
nieuwen koers", welke door den Chr.-Hist.
Kiezersbond zou zyn ingeslagen.
„Ons is wel bekend, dat het Bed. Dagblad
en eenige leden van den Bond met anti
revolutionairen en Room8ch-Katholiekon heb
ben samengeworkt; maar de Christ-Hist.
Bond als zoodanig heeft dien „nieuwen koers"
niet aanbevolen. Noch op de algemoene ver
gadering, waarin de gedragslijn voor de ver
kiezingen werd vastgesteld, noch vanwege
hot hoofdbestuur is daartoe besloten. De heer
Verkouteren en zy, die hem volgden, hebben
zich een handelwyze veroorloofd, welke geheel
lag buiten den „koers" door den Chris.-Hist.
Bond tot heden aangewezen en in acht
genomen.
„Wy weten te spreken In den geest van
de groote meerderheid onzer medeleden van
het hoofdbestuur, en geven doze verklaring,
om te voorkomen, dat men in den heer mr.
Verkouteren den stuurman zou gaan zien
van onzen Bond. Wy zoggen dit ook tot
inlichting en geruatstelliDg van leden als de
heer R. De Chr.-Hist Bond heeft niets meer
uitstaande met het Ncderlandache Dagblad.
De heer Verkouteren repliceerde hierop
weer aldus:
„Wat hierboven staat, ia beslist onjuist.
„In de vergadering wan het hoofdbestuur
van 4 Maart 1901, dfe door professor Van
Leeuwen is voorgezeten en door dr. Brons
veld by gewoond, kwam een schryven in van
het distriot Meppol. Dferin werd advies ge
vraagd ovor een plan lot samenwerking in
dat distriot tusschen Ooristeiyk-Historischen
en antirevolutionairen. Medegedeeld werd,
dat men in Meppol een Ohristelyk-Historischen
candidaat wenschte met antirevolutionaire
sympathieön.
„De antirevolutionairen zouden dan dien
candidaat overnemen, mits de Christeiyk-
Historischen in het district Steenwyk den
antirevolutionair overnamen. Dubbele samen
werking dus.
„Besloten werd toen, dat ik als candidaat
zou worden aanbevolen. Niemand maakte
daartegen bezwaar. Wel waron or discussies
geweest over samenwerking in het algemeen,
maar die golden do uitnoodiging der vry-
antirevolutionairen om in Utrecht met de
Friezen en de antirevolutionairen en dr.
Kuyper to vergaderen. Ook prof. Van Leeuwen
en dr. Bronsveld hebben dus den nieuwen
koers goedgekeurd. Zy verzetten zich volstrekt
niet, dat ik in Meppel de candidaat zou z(jn
van de vereenigde Christeiyk-Hist. en anti-
revolutionnairen.
„Zy namen op zich my aan te bevelen en
hebben my naderhand zoo hard mogelijk
tegengewerkt. Waarom mocht nu in Amster
dam niet geschieden, wat in Meppei geoor
loofd was? Waar is het, dat het hoofdbestuur
niet officieel door de Afdeeling Amsterdam
is geraadpleegd, maar Utrecht of Haarlem
deden dat evenmin en het hoofdbestuur heeft
wei geweten wat er in Amsterdam zon ge
beuren. Zoowel in de bestuursvergadering als
by de conferenties met de vry antirevolutio
nairen en de Friezen te Utrecht, waarby ook
dr. Bronsveld tegenwoordig was, hebben dr.
De Visser en ik de zaak meegedeeld. Van veel
belang ©venwel achtten wy dat punt niet,
daar het van den aanvang vaststond, dat de
districten vry bleven ©n daar wy zelfs niet
konden vermoeden, dat Amsterdam het voor
beeld van Meppel niet zou mogen volgen.
„Wat nu de verhouding betreft van het
Nederlandse)\e Dagblad tot den Chr.-Histori-
schen Kiezersbond. op dat punt is er niets
veranderd. Dat blad is officieel nooit het orgaan
van den Bond geweest en ook nooit als zoodanig
aangekondigd. Commissarissen hebben altyd
naar een zelfstandige positie gestreefd en nu nog
zijn er commissarissen on aandeelhouders, die
niet tot den Bond behooren. Wel heb ik als hoofd
redacteur steeds getracht de beginselen van
den Bond te propageeren en ik ben volkomen
overtuigd, dat de meerderheid van den Bond
niet aan de zyde van dr. Bronsveid staat en
tot geen prfis in liberale wateren wil verzeilen.
De Chr.-Historischen zyn geen Bronsveldianen.
Professor Van Leeuwen, die thans de party
van dr. Bronsveld kiest, heeft my indertyd
zelf uitgenoodigd, dat eens flink te zeggen.
Geen district heeft ooit aan dr. Bronsveld een
candidatuur aangeboden, terwyi ik in 1897
1901 tal van candidaturen heb afgewezen. De
meening van de meerderheid der Bondsleden
acht ik dus niet twyfelachtig.
„Ten slotte wensch ik nog meo te deelen,
dat de Afdeeling Amsterdam by eerste stem
ming niet met de Roomschen hoeft saam-
gewerkt.
„Een enkele kiesvereeniging heeft by eerste
stemming een Roomsche aanbevolen voor de
Provinciale Staten, maar dat was ©en vergis
sing. Alles geschiedde buiten het bestuur der
Afdeeling Amsterdam om en in stryd met haar
inzichten, zoodat die enkele daad de houding
der Afdoeiing niet kan aangeven."
Over hot bericht, dat Baron Mackay,
die ook in 1888als Kabinetsformateur
optrad, naar Het Loo ontboden zou zyn, zegt
Met Centrum:
De oplossing der ietwat latente ministeriöele
crisis sohynt nu dicht ophanden to zyn.-
Intusschen zyn er reeds allerlei geruchten
in omloop, betrekking hebbende op den poli-
tiokon toestand en de dingen, die ons te
wachten staan.
Zoo weet de Oprechte Maarl. Courant, of
liever een correspondent van dat blad, te ver
tellen, dat „tusschen de leiders der kerkeiyke
partyen oneenigheid bestaat over hot protectie-
vraagstuk."
De man vernam zulks „uit zeer goede bron*4
en voegt er by:
„Indien men er nog toe over mocht gaan
werkelyk oen begin van uitvoering te geven
aan het ontwerp-tariefwet en dit niet alleen
als lokaas voor de kfozers gediend heeft, zal
het plan zijn, ten bate van den handel, de
groote havensteden tot vryhavens te maken."
Hot bovenstaande klinkt heelfabulous I
Wy meenen echter zegt Met Centrum
veilig de voorspelling te kunnen wagen, dat
dergoiyke berichten zich in den eersten tyd
nog meermalen zullen voordoen.
Een ministerieele crisis en hetgeen daarmede
verbonden is, heeft altyd de eigenaardigheid
gehad in hooge mate de fantasie van bericht
gevers en correspondenten te prikkelen.
En do liberale pers wist in de laatste weken
reeds verschillende min of meer romantische
verhalen op te disschen, omtrent het verloop
der crisis en over hetgeen in den boezem der
„kerkeiyke" partyen voorviel.
In dezen komkommertyd is zulk een crisis
dan ook werkelyk een buitenkansje, dat vol
komen verdient als graadmeter voor de kracht
der journalistieke verbeelding te worden geëx
ploiteerd.
De Nieuwe Courant is van meening, dat
generaal Kool als minister van oorlog
moet aanblyven, ook al komt er een anti
liberaal kabinet. Ziehier hoo het blad deze
meening motiveert:
Van het parlementarisme, waarin de Kamer
dreigde te verzeilen, toen zy het amendement-
Van Gilse in de wet opnam, is zy met den
nieuwen minister van oorlog linea recta over-
gestevend in het militaristische vaarwater.
Wy hebben een wet gekregen, die in het
instituut der vier-maanders, zooals dit thans
zyn beslag gekregen heeft, een terugtred
vormt op don weg der sociaal-militaire her
vormingen; een wet, waarvan de economische
gevolgen zeer onvolledig zyn overzien en die
ons in dit opzicht onaangoname verrassingen
zal kunnen bezorgen; een wet, waarin het
netelige kadervraagstuk des Pudels Kern,
waar het op het militaire gehalte der weer
macht aankomt in geenen deele tot een
bevredigende oplossing wordt gebracht; een
wet eindeiyk, die het nationale bewustzyn
niet zal verheffen, omdat men verzuimd heeft
daarin neer te leggen den prikkel tot alge
meen e deelneming aan vooroefeningen, waar
door het beginsel, neergelegd in art. 180 dor
Grondwet, op echt liberale wyze tot ontwik
keling zou zyn gekomen.
Vóór alles dient overwogen, aan wien de
uitvoering dezer wet, vooral In het eerste
stadium, dat voor de toekomst beslissend kan
zyn, behoort te worden opgedragen.
Naar haar inzien mag dat niemand anders
zyn dan de tegenwoordige minister van oorlog.
De generaal Kool, die als een deus ex machina
den knoop ontwarde, brengende daarby de
Kamer, waar zy eigeniyk niet wilde zyn, die
de verantwoordolykheid durfde aanvaarden
voor een wet met zulke groote gebreken....
hy zal ook de verantwoordeiykheid voor do
uitvoering behooren te dragen.
Dat hy niet tot de richting van het aan
staand kabinet behoort, doet er niet toe.
Het zyn toch niet de departementen van
oorlog en marine, welke de te volgen politieke
richting aangeven; wèl daarentegen treedt
hier de oisch naar continuïteit meer op den
voorgrond.
Generaal Kool zal do verantwoordelykheid
voor do uitvoering der wet niet van zich af
mogen schuiven.
Men herinnert zich, hoe Mr. Troelstra in
do Tweede Kamer beweerde, dat de Sociaal-
Democratie geen tegen de Religie vyandig
karakter droeg.
In verband hiermede merkt De Mollander op
„Natuuriyk werd die stelling bepleit om
visch te vangen in do wateron van den R.-K.
Volksbond en Van Patrimonium.
Dochdie wateron bleken niet troebel
to zyn. De vischjes zagen den hongelaar we
en beten dus niet toe.
Zonder beeldspraak: de mannen van den
R.-K. Volksbond en van Patrimonium weten
zeer goed, dat die van positief Christelyki
religie zyn onmogelyk onder de roode banier
van Troelstra zich kunnen scharen.
Het een sluit hot ander uit. Die bewust
socialistisch is, heeft per se gebroken met
den godsdionst, zooals die door de Christelyke
partyen wordt opgevat.
Man, de leermeester van Troelstra, heeft
het trouwen» gezegd: godsdienst is een
droombeeld.
En de bekende socialist Gerhard bevestigde
dat deze week, toen hy te Amsterdam sprak.
In het verslag van zyn rede, in liet Volk
voorkomende, lezen wy toch:
„Was er geen atheïsme geweest, er was
geen socialisme.
„Een geloovige verliest zyn kerkgoloof naar
mate hy meer overtuigd socialist wordt.
„De groote vyand van het socialisme is het
kerkgeloof, en in zoover is godsdienst dus geen'
privaatzaak, dat men te geiyk streng geloovig
en onvoorwaardelijk socialist kan zyn.
„Spreker geeft ieder het recht, een idee over
levens- en wereldbeschouwing te hebben, maar
het kerkgeloof, dat voornamelyk dient tot hand
having van maatschappeiyke misstanden, is
een zaak, waartegen het socialisme onvoor-
waardeiyk te stryden heeft." (Applaus).
Kan het wel duideiyker?
Het socialisme is voortgekomen uit de God
loochening.
Waar biyft nu Troelstra met zyn stelling:
het socialisme heeft niets te maken met
godsdienst?"
Dit is afdoende, zegt De Standaard.
„Patrimonium" zal goed doen, op deze
woorden te wijzen."
Eet Volk beweert echter, dat de meening
van Gerhard, uitgesproken in een vry socialis
tische vergadering en indruischende tegen de,
olflcieele verklaringen der Sociaal-Democratische
Arboidersparty, op haar Congres te Arnhem
en van de partyen in het buitenland, blijft
voor rekening van dien partygenoot.
Wat ons betreft, verklaart Het Volk, wy
zullen over eenigen tyd deze en andere derge-
ïyke beweriügen onder de oogen zien en con*
stateeren thans slechts, dat Gerhard, wil hy
bestryding van het korkgeloof maken tot do
taak der sociaal-democratie, zyn standpunt
ten gunste der vrye school aan een herziening
dient te onderwerpen.
Waar wy evenwel togen opkomen, dat is
het gebruik, door De Mollander en De Stan
daard van deze op zichzelf staande bewering
gemaakt.
Deze bladen halen een paar zinnen uit Ger»
hard's rede aan en doen het dan voorkomen,
alsof door die enkele persooniyke bewering
zoo duideiyk mogeiyk is bowozen, dat Troelstra
in de Kamer de arbeiders misleidde, waar hy
zeide, dat de sociaal democratische party zich
de bestryding van den godsdienst niet ten
doel heeft gesteld.
Alleen in de vrees voor het meegaan der ge
loovige arbeiders met hun andersdenkende
klassegenooten op maatschappeiyk gebied, die
sinds Troel8tra's rede ln de Kamer de Christe
lyke heeren bezielt, kan een excuus worden
gezocht voor een zóó dom of onopreoht ge
bruik van Gerhard's woorden.
Gerhard Is nergens door onze party gemach
tigd, namens haar te sprekendat weten deze1
Christelyke bladen heel goed.
Zyn persooniyke meening bindt dus niet
onze party, die in 1896 op haar congres te
Arnhem uitdrukkeiyk heeft verklaard, dei
godsdienst ook in den zin van kerkgeloof
n i e t te bestryden.
Na afloop van de verkiezingen voor de
Tweedo Kamer heeft Met Handelsblad er o. a.
ook op gewezen, hoe biykens het groot aan
tal stemmen, in het noorden dos lands op
sociaal democratischo candidaten uitgebracht,
aldaar de ontevredenheid met de
maatschappeiyke verhoudingen
toeneemt. Over de mato van „bedonkeiykheid"
van dit verechynsel zegt de Amh Cl. misschien
wel eenigszina met Met Mandelsblad te ver
schillen; „wie gaat het Arnhemsche blad
voort gelyk toch ook mot het Amsterdamsche
blad 't geval is, do staande maatschappeiyke
verhoudingen verre van bevredigend acht, h(j
zal toenemendo ontevrodenheid daarover al
licht als eon heilzamen prikkol begrooten tot
8)
„Ze hebben voor my geen bekoorlykheid
meer. Zy zullen ook zonder my wel beheerd
worden. Dit leven bevalt my beter. En nu
do liefde er by gekomen is
Hy brak plotseling af en bloosde.
Cesare knikte goedkeurend. „Nog altyd de
.oude oouwig jonge Filippo," lachte hy. „Des-
tyds was het uw innige liefde tot my, den
,door allen gemeden Mal-orchio (Kwaadoog),
die uw levenspad met bloemen bestrooide.
O, ik weet het nog zeer goed, hoe eerst deze
en gone en allengs iedereen my die benaming
toevoegde. Men zeide, dat ik den in Italiö zoo
gevreesden „boozen blik" bezatI Gy alleen,
myn Filippo, bleeft trouw en standvastig. En
toen die kwade jongens my achtervolgden en
van verre mot steenen naar my wierpen,
gingt gy geheel alleen op hen af en dreeft
ze op de vlucht. Laat my hopen, dat ge zoo
braaf gebleven zyt. Trek u ook thans de ver
volgden en in nood verkeerenden aanl Denk
aan uw verleden, lieve jongen, en ge zult
gomakkeiyk den weg vinden, dien ge nu gaan
moet om recht te handelen."
Filippo stak zyn ouden vriend de hand toe.
„Deze vermaning was niet noodlg," zeide hy.
„Uw eilandbewoners mogen gerust doorslapen;
zy zyn voor onze aanvallen veilig."
„Maar zoo uw kapitein; hoe heet hy?"
„Longford."
Als door een giftige adder gebeten, kroop
Cesare ineen. „Kapitein James Longford van
•de „Fortuna?"" vroeg hy met vliegenden
adom en fonkelenden blik
„Longford van de „Fortuna" ja. Kent ge
hem dan?"
„Of ik hemriep Cesare, als in ver
voering van haat de gebalde vuisten ten hemel
heffende. „Gods wegen zyn wonderbaar. Gy
hebt my op dit door de wereld vergeten eiland
geworpen en doet hem my hier vinden, mij,
die de zeeön heb afgezocht om hem op te
sporen, den man, die voor altyd buiten het
bereik van myn arm scheen gebracht te zyn I
Vyf jaren leef ik nu reeds hier, en heden
gewordt my de boodschap: Hy ia er; hy
komt; hij ia in uto macht."
En met een hartstochteiyk gebaar Filippo
by den schouder grypend, ging hy voort:
„Breng hem vóór my, uw kapitein LongfordI
Ik wil hem aanzien, en hy zal onder myn
blik befcwyken. Ga, haast u, Filippo, en breng
hem hierl"
De aldus toegesprokene schudde in grenzen-
loozo verbazing het hoofd. „Zonderling 1" mom
pelde hy. „En wat brengt u tot zulk een haat,
Cesare?" vervolgde hy luid. „Of is dit mis
schien ook een gedeelte van zyn zoo zorg
vuldig bewaard geheim?"
„Wat weet gy daarvan?" vorsöhte de oude
Italiaan met schorre stem.
„O ik," stamelde Filippo, die opeens tot het
bewustzyn kwam, dat het hier Felices vader
goldmocht hy hem aan moordzuchtige handen
uitleveren? Want de haat van Cesare had
niets gemaakts. Vreemd genoeg, dat ook deze
in dat geheim betrokken was, waarvan Filippo
tot dusverre slechts onbepaalde aanduidingen
ontvangen had.
„Nu, waarom spreekt ge niet?" drong
Cesare aan.
„Omdat lk slecht# over dingen spreek, die
ik ken, en hiervan weet ik niets."
„Filippo, ge liegt r risp Cesare ln opvlam-
menden toorn. „Go doet, of ge niets weet,
om my."
Filippo koek hem strak aan. Wist hy dan
niets van de dochter des kapiteins? Zou hy
over haar met hem spreken? En als hy het
deed? Neen, hy mocht niet. Hy moest zyn
liefde en alles, wat daarmee in verband stond,
in zyn hart weggesloten houden. Longford
mocht niet landen, en Filippo moende zulke
te kunnen bereiken door enkel don naam van
Cesare Mal-orchio uit te spreken.
„Wilt ge nu weer terug?" vroeg deze scherp.
„Ja.
„En hem uitleveren?"
„Neen."
„Waarom niet?"
„Omdat het u, een zendeling van het
christendom onder de heidenen, niet betaamt
bloedwraak te plegen, omdat ik de handen
myns vriends gaarne rein zou willen zien van
menschonbloed."
Cesare deed eon schril gefluit hooren. In
een oogwenk waren alle slapers op de been.
In het sandelbosch werd het opeens levendig,
eon scherpe tegenstelling met de doodsche
stilte van zooeven. Hier en daar zag men
schaduwen voortsluipeu.
„Wat moet dat?" vroeg Filippo in de grootste
ongerustheid. Hy bukte zich naar zyn op den
grond gevallen geweer. Voor hy echter weer
overeind was, voelde hy zich aangepakt en
ter aarde geworpen.
„Cesarel" riep hy* „Hoor my aanl"
Doch de oude Italiaan gaf in een taal, die
Filippo niet verstond, met ruwe, maar vaste
stem eenige bevelen. Daarop werden hem
armen en be enen gebonden.
„Wilt ge my ter dood laten brengen riep
hy zyn vriend toe, die op zoo'n zonderlinge
wyze van gedrag veranderd waa.
„Neen, ik wil slechts voorkomen, dat ge
naar het schip terugkeert en Longford aan
spoort weg te zoilen. Voorloopig zyt go myn
gevangene, en de behandeling, die men u zal
aandoen, hangt er van af, hoo ge u in uw
gevangenschap weet te schikken. Ik laat
eenige bewakers by u achter."
„En nu wilt gy zeker naar het schip?"
„Ja."
„Ongelukkige; weet ge niet, dat kapitein
Longford een volwassen dochter heeft?"
„Dat weet ik, zeker."
„Die by hem aan boord is?"
„Haar juist wil ik uit zyn handen verlossen."
„En hom?"
„Vernietigon l"
En Cesare snelde weg, door de meeaten
z'yner getrouwen gevolgd. Tevergeefs riep
Filippo hom nog iets na. Hy luisterde niet
meer. Vier reusachtige inboorlingen blevon
achter om Filippo te bewaken. Zy tilden hem
op hun schouders en droegen hem naar het
vuur. Daar legden zy hem neer. Zijn vragen
verstonden zy niej;. Daarentegen maakten zy
na een korte beraadslaging zyn boeien los,
doch beduidden hem, dat hy geen poging tot
ontvluchten moest doen, daar zy hem anders
dooden zouden.
Filippo dacht aan zyn in het mangrovebosch
verborgen boot Als hy die thans had kunnen
bereiken! Hy keek naar zyn bewaker». Neen,
de waakzaamheid dezer menschen was niet
te misleiden en evenmin in slaap te wiegen.
Hem bleef slechts éón hoop, n.l. dat de eiland
bewoners ln dit nachteiyk uur het schip niet
zouden vinden, want hy was uit een tegen
overgestelde richting van de ankerplaats ge
komen. Daardoor was Cesare zekeriyk bedrogen
geworden.
Filippo bracht een slapeloozen nacht door.
Do inboorlingen kcerdon niet terug. Was do
overval gelukt? Waren zjj afgeslagen
Nauwelyks brak de dag aan, of hy tuurde
zoekend naar do plok, waar do „Fortuna" op
zyn terugkomst moest wachten. Ze was er
niet en ook verder langs don ganschen go-
zichteinder niot te bespeuren. By moest
vreezen, dat de eilandbewoners ze gekaapt on
misschien aan de andere zyde van het eiland
in eon beschuttende bocht gebracht hadden.
Wat was er van don kapitein en zfln dochter
geworden
Het antwoord daarop bracht hom Cesaro,
die Da zonsopgang vermoeid en gemelijk naar
hot kampvuur terugkeerde.
„Hoor eens, vriend," zeide hy, „óf gy staat
met den duivel in verbond en hebt uw kapi
tein langs dezen weg tyding van den voor
genomen overval gegeven, óf b(J heeft u op eon
sluwe wyze van zich af geschoven, misschien
omdat gy moor van zijn geheim wist dan hem
lief was en ge ray zeggen wildot. Het 6chip Is
weg en nergens in den ganschen omtrok Is
een zeil te bespeuren. Men heoft u van boord
gezet en verlaten, misschien in de hoop, dat
de krijgszuchtige eilandbewoners u zouden
vangen en dooden. -Prijs het dus als oon geluk,
dat ik vóór u hier was en van do wilden i
een arbeidzaam en eenigszina beschaafd
volk maakte. Richt er u dus op in, lang,
wellicht voor altyd, by ons te leven, wantin
de vyf jaren, dat ik hier ben, is dit het eerste
schip, dat in doze richting kwam".
(Wordt vervolgd,)