Tïo. 12G94 LEIDSCH DACBLAD, ZATERDAG 13 JULI. TWEEDE BLADJ Anno 190!. PERSOVERZIOHT* Feuilleton. Dc Gevaugene der „Fortuna". Met Vaderland heeft, naar aanleiding van het te Rotterdam gemaakte misbruik van het oude manifest van 1897 van den „Chriateiyk- Historischen Kiezersbond", om den heer De Klerk (lib.) woer in de Kamer te kragen, dezer dagen beweerd, dat ook de antirevolu tionairen niet vry stonden van verkiezings manoeuvres, want dat te Leiden van anti revolutionaire z(jde was beweerd, dat de heer Alma, candidaat voor de Prov. Staten, door de Vrijzinnige Kiesvereeniging gesteld, Katho liek was. De Standaard, dit vermeldende, zeide: „Hier is sprake niet van een gedrukt stuk, maar van een gerucht. Een uitgestrooid praatje. En na onderzoek zou gebleken zijn, dat dit afkomstig was van een lid der Antirevolutio naire Kiesvereeniging. „Gelijk dit feit vermeld wordt, is er by ondersteld, dat dit lid van het bestuur der Antirev. Kiesvereeniging, tegen beter weten in, iets verteld heeft, dat hij wist dat onwaar was. Gelieve Met Vaderland man en paard te noemen, zoo zullen wij onderzoeken, of dit alles zich alzoo toedroeg; en blijkt het dan alzoo te hebben plaats gegrepen, zoo zal do Antirev. Kiesvereeniging recht hebben te doen. BIn hypothesi veroordeelen we zoodanig feit onvoorwaardelijk; maar Met Vaderland onthield ons nog de gegevens, om te beoor- deolen of het in theBi waar is." Daarop is in Met Vaderland oen schrijven van den hoogleeraar P. A. Tichelaar, voor zitter der Vrijzinnige Kiesvereeniging te Leiden, opgenomen, dat als volgt luidt: „Mijnheer de Redacteur l „Hot kan u niet anders dan aangenaam zijn wanneer ik u terstond na do lezing van De Standaard van gisteren ook ongevraagd de feiten meedeel, die u in de gelegenheid stellen aan het verlangen van den redacteur van gemeld blad in verband met hetgeen hier bij de jong6te Statenverkiezing is voorgevallen, te voldoen. Eenige dagen vóór de stemming werd mij van verschillende kanten medegedeeld, dat hot gerucht werd verspreid, dat onze can didaat, de heer Alma, evengoed als de candidaat der tegenpartij, Katholiek was. In een adver tentie in het Leidsch Dagblad werd de kiezers gewezen op do onwaarheid van dit gerucht. Na de stemming trachtte men uit te vorschen wie het had verspreid en verschillende perso nen wezen zekeren heer Boeker als zoodanig aan. Deze was den 22sten Juni jl. nog lid van het bestuur der Antir. Kiesvereeniging alhier, maar schijnt op het oogenblik daartoe niet meer te behooren. "Wanneer de leider van ons zoogenaamde Christelijke volksdeel deze zaak gaat onderzoeken, kan het zjjn nut hebben, dat h(j het geheelo terrein van werkzaamheid zijner volgelingen alhier eens verkent. Dat dit een verkwikkelijke bezigheid voor hem zal worden, kan ik hem niet beloven. Wel zal hij er misschien aanleiding in vinden een wat lagoron toon aan te slaan dan hij zich in den laatsten tijd 'in verband mot do Rotterdam- echo zaak veroorlooft. Met hoogachting heb ik de eer te verblijven, mijnheer do Redacteur, Uw Dw., P. A. Tichelaar, Voorzitter der Vrijzinnige -Kiesver. te Leiden." De Standaard nam het schrijven over en concludeert nu: „Do geheelo zaak komt dus, wat do foiten betreft, hierop neer: lo. Aan den heer Tichelaar is van verschil lenden kant meegedeeld, dat er een gerucht werd verspreid. 2o. Een advertentie weersprak dit gerucht. 8o. Verschillende personen wezen den heer Boeker aan als verspreider van dat gerucht, welke heer Boeker bestuurslid van „Nederland en Oranje" was, en niet meer is. Zijn dit nu gegevens, om een klacht op to gronden, en aan die klacht zulk een gewicht te hechten, dat de redactie van Met Vaderland deze zaak als tegenwicht tegen het Rotter- damscho stuk in rekening bracht? Toch zullen we onderzoekon bij het eenige adres, dat ons gegeven werd, en de uitkomst van het onderzoek, zoo er eenige uitkomst is, mededeelen." {Gelijk we reeds meldden, heeft de heer Boekee ons verzocht mede te deelen dat hij de zegsman niet is. Intusschen, het gerucht heeft goloopen, want ook wy bobben hot gehoord.] In het Nederlandech Dagblad heeft, -nu de verkiezingsdrukte achter den rug is, do heer R., lid van de Ned.-Herv. Kerk en van don „Christelijk-Historischen KiezorBbond", zijn verbazing te kennen gegeven over do houding, door laatstgenoemden Bond bi) de verkiezingen aangenomen. HIJ wraakt het, dat de Bond met de antirevolutionairen de Roomsch* Katholieken steunde. „Daargelaten bet geringe voordeel, dat de Ohrist.-Historischon door deze samenwerking verkregen, hebben ik en vele loden van den Bond met mi), zich daaraan geörgerd zoo schrijft hy en al is het waar, dat de anti revolutionairen het dichtstbjj stonden (als ze niet met Rome medegingen), vertrouwen ver dienden ze door hun handelwijze niet, en ia naar mijn overtuiging het prestige van den Bond zeer geschokt, nu hU zijn standpunt verlaten en zich tot slippendrager zijner vroegere tegenstanders verlaagd heeft." Mr. H. Verkouteren voegde aan dit schrijven het volgende toe: „Beter slippendragers van de antirevolutio nairen, dan van de liberalen en indirect dus ook van radicalen en socialen. „De Christelijk-Historischen zijn vóór alles een Christelijke partij, die ©öQ Christelijke staatkunde moet voorstaan. „Wie in den Bond alleen zoekt Roomschen- haat en Kuyper-vrees, zal zich met den nieuwen koers moeilijk kunnen vereenigen. „Maar wie het oneerlijk vindt en onoprecht mot de Christelijke vlag te zwaaien en voor het Liberalisme te werken, zal toegeven, dat het beter is om met de antirevolutionairen te gaan tegen de liberalen, dan met de liberalen tegen de antirevolutionairen. „De Hervormde Kerk heeft van de liberalen nog veel meer te vreezen dan van de dolee- renden. Want hoewel er ook onder de liberalen nog oprecht godsdienstige mannen zijn, die in den Bond kunnen worden opgenomen, is de grooto massa toch materialist en ongods dienstig. „Met negatieve leuzen als: „tegen Rome- Dordt", kan men wel tijdelijk een menigte bij elkander brengen en een ©ogenblikkelijke krachtsontwikkeling te voorschijn roepen, maar geen blijvende party vormen. „De duurzame beginselen moeten posi tief zijn. „Dat positieve ia de bevordering eener Christelijke staatkunde en die staatkunde is zonder toenadering tot de antirevolutionairen onmogelijk. „Ten slotte doet het ml) zeer leed, dat do heer R., die lid is van het Centraal Bestuur der Afdeeling Amsterdam, in de vergaderingen van dat bestuur niet éón bezwaar heeft ge opperd en nu zyn grieven dadolijk publiek maakt. Zonder vriendschappelijk overleg kan geen party bestaan." De Standaard toekende hierop dadeiyk aan „Men legge naast dit woord van Mr. Ver koutoren, dat aan kloeke beslistheid zeker niets te wenschen overlaat, eens de Juli- Kroniek van Dr. Bronsveld's Stemmen (zie ons vorig Porsoverzicht) en oordeele zelf, of niet de Chr.-Hist. Bond een tydlang mannon van zéér uiteengaande adspïratles heeft ge huisvest. Positief kan er in den Bond moeiiyk ooit van eendracht sprake zyn geweest." De heeren E. H. van Leeuwen en A. W. Bronsveld, te Utrecht, zonden naar aanloióing van bovenvermeld onderschrift van mr. Yer- koutoren aan het Ncd. Dagblad nu den vol genden brief: „De heer Verkouteren spreekt van „den nieuwen koers", welke door den Chr.-Hist. Kiezersbond zou zyn ingeslagen. „Ons is wel bekend, dat het Bed. Dagblad en eenige leden van den Bond met anti revolutionairen en Room8ch-Katholiekon heb ben samengeworkt; maar de Christ-Hist. Bond als zoodanig heeft dien „nieuwen koers" niet aanbevolen. Noch op de algemoene ver gadering, waarin de gedragslijn voor de ver kiezingen werd vastgesteld, noch vanwege hot hoofdbestuur is daartoe besloten. De heer Verkouteren en zy, die hem volgden, hebben zich een handelwyze veroorloofd, welke geheel lag buiten den „koers" door den Chris.-Hist. Bond tot heden aangewezen en in acht genomen. „Wy weten te spreken In den geest van de groote meerderheid onzer medeleden van het hoofdbestuur, en geven doze verklaring, om te voorkomen, dat men in den heer mr. Verkouteren den stuurman zou gaan zien van onzen Bond. Wy zoggen dit ook tot inlichting en geruatstelliDg van leden als de heer R. De Chr.-Hist Bond heeft niets meer uitstaande met het Ncderlandache Dagblad. De heer Verkouteren repliceerde hierop weer aldus: „Wat hierboven staat, ia beslist onjuist. „In de vergadering wan het hoofdbestuur van 4 Maart 1901, dfe door professor Van Leeuwen is voorgezeten en door dr. Brons veld by gewoond, kwam een schryven in van het distriot Meppol. Dferin werd advies ge vraagd ovor een plan lot samenwerking in dat distriot tusschen Ooristeiyk-Historischen en antirevolutionairen. Medegedeeld werd, dat men in Meppol een Ohristelyk-Historischen candidaat wenschte met antirevolutionaire sympathieön. „De antirevolutionairen zouden dan dien candidaat overnemen, mits de Christeiyk- Historischen in het district Steenwyk den antirevolutionair overnamen. Dubbele samen werking dus. „Besloten werd toen, dat ik als candidaat zou worden aanbevolen. Niemand maakte daartegen bezwaar. Wel waron or discussies geweest over samenwerking in het algemeen, maar die golden do uitnoodiging der vry- antirevolutionairen om in Utrecht met de Friezen en de antirevolutionairen en dr. Kuyper to vergaderen. Ook prof. Van Leeuwen en dr. Bronsveld hebben dus den nieuwen koers goedgekeurd. Zy verzetten zich volstrekt niet, dat ik in Meppel de candidaat zou z(jn van de vereenigde Christeiyk-Hist. en anti- revolutionnairen. „Zy namen op zich my aan te bevelen en hebben my naderhand zoo hard mogelijk tegengewerkt. Waarom mocht nu in Amster dam niet geschieden, wat in Meppei geoor loofd was? Waar is het, dat het hoofdbestuur niet officieel door de Afdeeling Amsterdam is geraadpleegd, maar Utrecht of Haarlem deden dat evenmin en het hoofdbestuur heeft wei geweten wat er in Amsterdam zon ge beuren. Zoowel in de bestuursvergadering als by de conferenties met de vry antirevolutio nairen en de Friezen te Utrecht, waarby ook dr. Bronsveld tegenwoordig was, hebben dr. De Visser en ik de zaak meegedeeld. Van veel belang ©venwel achtten wy dat punt niet, daar het van den aanvang vaststond, dat de districten vry bleven ©n daar wy zelfs niet konden vermoeden, dat Amsterdam het voor beeld van Meppel niet zou mogen volgen. „Wat nu de verhouding betreft van het Nederlandse)\e Dagblad tot den Chr.-Histori- schen Kiezersbond. op dat punt is er niets veranderd. Dat blad is officieel nooit het orgaan van den Bond geweest en ook nooit als zoodanig aangekondigd. Commissarissen hebben altyd naar een zelfstandige positie gestreefd en nu nog zijn er commissarissen on aandeelhouders, die niet tot den Bond behooren. Wel heb ik als hoofd redacteur steeds getracht de beginselen van den Bond te propageeren en ik ben volkomen overtuigd, dat de meerderheid van den Bond niet aan de zyde van dr. Bronsveid staat en tot geen prfis in liberale wateren wil verzeilen. De Chr.-Historischen zyn geen Bronsveldianen. Professor Van Leeuwen, die thans de party van dr. Bronsveld kiest, heeft my indertyd zelf uitgenoodigd, dat eens flink te zeggen. Geen district heeft ooit aan dr. Bronsveld een candidatuur aangeboden, terwyi ik in 1897 1901 tal van candidaturen heb afgewezen. De meening van de meerderheid der Bondsleden acht ik dus niet twyfelachtig. „Ten slotte wensch ik nog meo te deelen, dat de Afdeeling Amsterdam by eerste stem ming niet met de Roomschen hoeft saam- gewerkt. „Een enkele kiesvereeniging heeft by eerste stemming een Roomsche aanbevolen voor de Provinciale Staten, maar dat was ©en vergis sing. Alles geschiedde buiten het bestuur der Afdeeling Amsterdam om en in stryd met haar inzichten, zoodat die enkele daad de houding der Afdoeiing niet kan aangeven." Over hot bericht, dat Baron Mackay, die ook in 1888als Kabinetsformateur optrad, naar Het Loo ontboden zou zyn, zegt Met Centrum: De oplossing der ietwat latente ministeriöele crisis sohynt nu dicht ophanden to zyn.- Intusschen zyn er reeds allerlei geruchten in omloop, betrekking hebbende op den poli- tiokon toestand en de dingen, die ons te wachten staan. Zoo weet de Oprechte Maarl. Courant, of liever een correspondent van dat blad, te ver tellen, dat „tusschen de leiders der kerkeiyke partyen oneenigheid bestaat over hot protectie- vraagstuk." De man vernam zulks „uit zeer goede bron*4 en voegt er by: „Indien men er nog toe over mocht gaan werkelyk oen begin van uitvoering te geven aan het ontwerp-tariefwet en dit niet alleen als lokaas voor de kfozers gediend heeft, zal het plan zijn, ten bate van den handel, de groote havensteden tot vryhavens te maken." Hot bovenstaande klinkt heelfabulous I Wy meenen echter zegt Met Centrum veilig de voorspelling te kunnen wagen, dat dergoiyke berichten zich in den eersten tyd nog meermalen zullen voordoen. Een ministerieele crisis en hetgeen daarmede verbonden is, heeft altyd de eigenaardigheid gehad in hooge mate de fantasie van bericht gevers en correspondenten te prikkelen. En do liberale pers wist in de laatste weken reeds verschillende min of meer romantische verhalen op te disschen, omtrent het verloop der crisis en over hetgeen in den boezem der „kerkeiyke" partyen voorviel. In dezen komkommertyd is zulk een crisis dan ook werkelyk een buitenkansje, dat vol komen verdient als graadmeter voor de kracht der journalistieke verbeelding te worden geëx ploiteerd. De Nieuwe Courant is van meening, dat generaal Kool als minister van oorlog moet aanblyven, ook al komt er een anti liberaal kabinet. Ziehier hoo het blad deze meening motiveert: Van het parlementarisme, waarin de Kamer dreigde te verzeilen, toen zy het amendement- Van Gilse in de wet opnam, is zy met den nieuwen minister van oorlog linea recta over- gestevend in het militaristische vaarwater. Wy hebben een wet gekregen, die in het instituut der vier-maanders, zooals dit thans zyn beslag gekregen heeft, een terugtred vormt op don weg der sociaal-militaire her vormingen; een wet, waarvan de economische gevolgen zeer onvolledig zyn overzien en die ons in dit opzicht onaangoname verrassingen zal kunnen bezorgen; een wet, waarin het netelige kadervraagstuk des Pudels Kern, waar het op het militaire gehalte der weer macht aankomt in geenen deele tot een bevredigende oplossing wordt gebracht; een wet eindeiyk, die het nationale bewustzyn niet zal verheffen, omdat men verzuimd heeft daarin neer te leggen den prikkel tot alge meen e deelneming aan vooroefeningen, waar door het beginsel, neergelegd in art. 180 dor Grondwet, op echt liberale wyze tot ontwik keling zou zyn gekomen. Vóór alles dient overwogen, aan wien de uitvoering dezer wet, vooral In het eerste stadium, dat voor de toekomst beslissend kan zyn, behoort te worden opgedragen. Naar haar inzien mag dat niemand anders zyn dan de tegenwoordige minister van oorlog. De generaal Kool, die als een deus ex machina den knoop ontwarde, brengende daarby de Kamer, waar zy eigeniyk niet wilde zyn, die de verantwoordolykheid durfde aanvaarden voor een wet met zulke groote gebreken.... hy zal ook de verantwoordeiykheid voor do uitvoering behooren te dragen. Dat hy niet tot de richting van het aan staand kabinet behoort, doet er niet toe. Het zyn toch niet de departementen van oorlog en marine, welke de te volgen politieke richting aangeven; wèl daarentegen treedt hier de oisch naar continuïteit meer op den voorgrond. Generaal Kool zal do verantwoordelykheid voor do uitvoering der wet niet van zich af mogen schuiven. Men herinnert zich, hoe Mr. Troelstra in do Tweede Kamer beweerde, dat de Sociaal- Democratie geen tegen de Religie vyandig karakter droeg. In verband hiermede merkt De Mollander op „Natuuriyk werd die stelling bepleit om visch te vangen in do wateron van den R.-K. Volksbond en Van Patrimonium. Dochdie wateron bleken niet troebel to zyn. De vischjes zagen den hongelaar we en beten dus niet toe. Zonder beeldspraak: de mannen van den R.-K. Volksbond en van Patrimonium weten zeer goed, dat die van positief Christelyki religie zyn onmogelyk onder de roode banier van Troelstra zich kunnen scharen. Het een sluit hot ander uit. Die bewust socialistisch is, heeft per se gebroken met den godsdionst, zooals die door de Christelyke partyen wordt opgevat. Man, de leermeester van Troelstra, heeft het trouwen» gezegd: godsdienst is een droombeeld. En de bekende socialist Gerhard bevestigde dat deze week, toen hy te Amsterdam sprak. In het verslag van zyn rede, in liet Volk voorkomende, lezen wy toch: „Was er geen atheïsme geweest, er was geen socialisme. „Een geloovige verliest zyn kerkgoloof naar mate hy meer overtuigd socialist wordt. „De groote vyand van het socialisme is het kerkgeloof, en in zoover is godsdienst dus geen' privaatzaak, dat men te geiyk streng geloovig en onvoorwaardelijk socialist kan zyn. „Spreker geeft ieder het recht, een idee over levens- en wereldbeschouwing te hebben, maar het kerkgeloof, dat voornamelyk dient tot hand having van maatschappeiyke misstanden, is een zaak, waartegen het socialisme onvoor- waardeiyk te stryden heeft." (Applaus). Kan het wel duideiyker? Het socialisme is voortgekomen uit de God loochening. Waar biyft nu Troelstra met zyn stelling: het socialisme heeft niets te maken met godsdienst?" Dit is afdoende, zegt De Standaard. „Patrimonium" zal goed doen, op deze woorden te wijzen." Eet Volk beweert echter, dat de meening van Gerhard, uitgesproken in een vry socialis tische vergadering en indruischende tegen de, olflcieele verklaringen der Sociaal-Democratische Arboidersparty, op haar Congres te Arnhem en van de partyen in het buitenland, blijft voor rekening van dien partygenoot. Wat ons betreft, verklaart Het Volk, wy zullen over eenigen tyd deze en andere derge- ïyke beweriügen onder de oogen zien en con* stateeren thans slechts, dat Gerhard, wil hy bestryding van het korkgeloof maken tot do taak der sociaal-democratie, zyn standpunt ten gunste der vrye school aan een herziening dient te onderwerpen. Waar wy evenwel togen opkomen, dat is het gebruik, door De Mollander en De Stan daard van deze op zichzelf staande bewering gemaakt. Deze bladen halen een paar zinnen uit Ger» hard's rede aan en doen het dan voorkomen, alsof door die enkele persooniyke bewering zoo duideiyk mogeiyk is bowozen, dat Troelstra in de Kamer de arbeiders misleidde, waar hy zeide, dat de sociaal democratische party zich de bestryding van den godsdienst niet ten doel heeft gesteld. Alleen in de vrees voor het meegaan der ge loovige arbeiders met hun andersdenkende klassegenooten op maatschappeiyk gebied, die sinds Troel8tra's rede ln de Kamer de Christe lyke heeren bezielt, kan een excuus worden gezocht voor een zóó dom of onopreoht ge bruik van Gerhard's woorden. Gerhard Is nergens door onze party gemach tigd, namens haar te sprekendat weten deze1 Christelyke bladen heel goed. Zyn persooniyke meening bindt dus niet onze party, die in 1896 op haar congres te Arnhem uitdrukkeiyk heeft verklaard, dei godsdienst ook in den zin van kerkgeloof n i e t te bestryden. Na afloop van de verkiezingen voor de Tweedo Kamer heeft Met Handelsblad er o. a. ook op gewezen, hoe biykens het groot aan tal stemmen, in het noorden dos lands op sociaal democratischo candidaten uitgebracht, aldaar de ontevredenheid met de maatschappeiyke verhoudingen toeneemt. Over de mato van „bedonkeiykheid" van dit verechynsel zegt de Amh Cl. misschien wel eenigszina met Met Mandelsblad te ver schillen; „wie gaat het Arnhemsche blad voort gelyk toch ook mot het Amsterdamsche blad 't geval is, do staande maatschappeiyke verhoudingen verre van bevredigend acht, h(j zal toenemendo ontevrodenheid daarover al licht als eon heilzamen prikkol begrooten tot 8) „Ze hebben voor my geen bekoorlykheid meer. Zy zullen ook zonder my wel beheerd worden. Dit leven bevalt my beter. En nu do liefde er by gekomen is Hy brak plotseling af en bloosde. Cesare knikte goedkeurend. „Nog altyd de .oude oouwig jonge Filippo," lachte hy. „Des- tyds was het uw innige liefde tot my, den ,door allen gemeden Mal-orchio (Kwaadoog), die uw levenspad met bloemen bestrooide. O, ik weet het nog zeer goed, hoe eerst deze en gone en allengs iedereen my die benaming toevoegde. Men zeide, dat ik den in Italiö zoo gevreesden „boozen blik" bezatI Gy alleen, myn Filippo, bleeft trouw en standvastig. En toen die kwade jongens my achtervolgden en van verre mot steenen naar my wierpen, gingt gy geheel alleen op hen af en dreeft ze op de vlucht. Laat my hopen, dat ge zoo braaf gebleven zyt. Trek u ook thans de ver volgden en in nood verkeerenden aanl Denk aan uw verleden, lieve jongen, en ge zult gomakkeiyk den weg vinden, dien ge nu gaan moet om recht te handelen." Filippo stak zyn ouden vriend de hand toe. „Deze vermaning was niet noodlg," zeide hy. „Uw eilandbewoners mogen gerust doorslapen; zy zyn voor onze aanvallen veilig." „Maar zoo uw kapitein; hoe heet hy?" „Longford." Als door een giftige adder gebeten, kroop Cesare ineen. „Kapitein James Longford van •de „Fortuna?"" vroeg hy met vliegenden adom en fonkelenden blik „Longford van de „Fortuna" ja. Kent ge hem dan?" „Of ik hemriep Cesare, als in ver voering van haat de gebalde vuisten ten hemel heffende. „Gods wegen zyn wonderbaar. Gy hebt my op dit door de wereld vergeten eiland geworpen en doet hem my hier vinden, mij, die de zeeön heb afgezocht om hem op te sporen, den man, die voor altyd buiten het bereik van myn arm scheen gebracht te zyn I Vyf jaren leef ik nu reeds hier, en heden gewordt my de boodschap: Hy ia er; hy komt; hij ia in uto macht." En met een hartstochteiyk gebaar Filippo by den schouder grypend, ging hy voort: „Breng hem vóór my, uw kapitein LongfordI Ik wil hem aanzien, en hy zal onder myn blik befcwyken. Ga, haast u, Filippo, en breng hem hierl" De aldus toegesprokene schudde in grenzen- loozo verbazing het hoofd. „Zonderling 1" mom pelde hy. „En wat brengt u tot zulk een haat, Cesare?" vervolgde hy luid. „Of is dit mis schien ook een gedeelte van zyn zoo zorg vuldig bewaard geheim?" „Wat weet gy daarvan?" vorsöhte de oude Italiaan met schorre stem. „O ik," stamelde Filippo, die opeens tot het bewustzyn kwam, dat het hier Felices vader goldmocht hy hem aan moordzuchtige handen uitleveren? Want de haat van Cesare had niets gemaakts. Vreemd genoeg, dat ook deze in dat geheim betrokken was, waarvan Filippo tot dusverre slechts onbepaalde aanduidingen ontvangen had. „Nu, waarom spreekt ge niet?" drong Cesare aan. „Omdat lk slecht# over dingen spreek, die ik ken, en hiervan weet ik niets." „Filippo, ge liegt r risp Cesare ln opvlam- menden toorn. „Go doet, of ge niets weet, om my." Filippo koek hem strak aan. Wist hy dan niets van de dochter des kapiteins? Zou hy over haar met hem spreken? En als hy het deed? Neen, hy mocht niet. Hy moest zyn liefde en alles, wat daarmee in verband stond, in zyn hart weggesloten houden. Longford mocht niet landen, en Filippo moende zulke te kunnen bereiken door enkel don naam van Cesare Mal-orchio uit te spreken. „Wilt ge nu weer terug?" vroeg deze scherp. „Ja. „En hem uitleveren?" „Neen." „Waarom niet?" „Omdat het u, een zendeling van het christendom onder de heidenen, niet betaamt bloedwraak te plegen, omdat ik de handen myns vriends gaarne rein zou willen zien van menschonbloed." Cesare deed eon schril gefluit hooren. In een oogwenk waren alle slapers op de been. In het sandelbosch werd het opeens levendig, eon scherpe tegenstelling met de doodsche stilte van zooeven. Hier en daar zag men schaduwen voortsluipeu. „Wat moet dat?" vroeg Filippo in de grootste ongerustheid. Hy bukte zich naar zyn op den grond gevallen geweer. Voor hy echter weer overeind was, voelde hy zich aangepakt en ter aarde geworpen. „Cesarel" riep hy* „Hoor my aanl" Doch de oude Italiaan gaf in een taal, die Filippo niet verstond, met ruwe, maar vaste stem eenige bevelen. Daarop werden hem armen en be enen gebonden. „Wilt ge my ter dood laten brengen riep hy zyn vriend toe, die op zoo'n zonderlinge wyze van gedrag veranderd waa. „Neen, ik wil slechts voorkomen, dat ge naar het schip terugkeert en Longford aan spoort weg te zoilen. Voorloopig zyt go myn gevangene, en de behandeling, die men u zal aandoen, hangt er van af, hoo ge u in uw gevangenschap weet te schikken. Ik laat eenige bewakers by u achter." „En nu wilt gy zeker naar het schip?" „Ja." „Ongelukkige; weet ge niet, dat kapitein Longford een volwassen dochter heeft?" „Dat weet ik, zeker." „Die by hem aan boord is?" „Haar juist wil ik uit zyn handen verlossen." „En hom?" „Vernietigon l" En Cesare snelde weg, door de meeaten z'yner getrouwen gevolgd. Tevergeefs riep Filippo hom nog iets na. Hy luisterde niet meer. Vier reusachtige inboorlingen blevon achter om Filippo te bewaken. Zy tilden hem op hun schouders en droegen hem naar het vuur. Daar legden zy hem neer. Zijn vragen verstonden zy niej;. Daarentegen maakten zy na een korte beraadslaging zyn boeien los, doch beduidden hem, dat hy geen poging tot ontvluchten moest doen, daar zy hem anders dooden zouden. Filippo dacht aan zyn in het mangrovebosch verborgen boot Als hy die thans had kunnen bereiken! Hy keek naar zyn bewaker». Neen, de waakzaamheid dezer menschen was niet te misleiden en evenmin in slaap te wiegen. Hem bleef slechts éón hoop, n.l. dat de eiland bewoners ln dit nachteiyk uur het schip niet zouden vinden, want hy was uit een tegen overgestelde richting van de ankerplaats ge komen. Daardoor was Cesare zekeriyk bedrogen geworden. Filippo bracht een slapeloozen nacht door. Do inboorlingen kcerdon niet terug. Was do overval gelukt? Waren zjj afgeslagen Nauwelyks brak de dag aan, of hy tuurde zoekend naar do plok, waar do „Fortuna" op zyn terugkomst moest wachten. Ze was er niet en ook verder langs don ganschen go- zichteinder niot te bespeuren. By moest vreezen, dat de eilandbewoners ze gekaapt on misschien aan de andere zyde van het eiland in eon beschuttende bocht gebracht hadden. Wat was er van don kapitein en zfln dochter geworden Het antwoord daarop bracht hom Cesaro, die Da zonsopgang vermoeid en gemelijk naar hot kampvuur terugkeerde. „Hoor eens, vriend," zeide hy, „óf gy staat met den duivel in verbond en hebt uw kapi tein langs dezen weg tyding van den voor genomen overval gegeven, óf b(J heeft u op eon sluwe wyze van zich af geschoven, misschien omdat gy moor van zijn geheim wist dan hem lief was en ge ray zeggen wildot. Het 6chip Is weg en nergens in den ganschen omtrok Is een zeil te bespeuren. Men heoft u van boord gezet en verlaten, misschien in de hoop, dat de krijgszuchtige eilandbewoners u zouden vangen en dooden. -Prijs het dus als oon geluk, dat ik vóór u hier was en van do wilden i een arbeidzaam en eenigszina beschaafd volk maakte. Richt er u dus op in, lang, wellicht voor altyd, by ons te leven, wantin de vyf jaren, dat ik hier ben, is dit het eerste schip, dat in doze richting kwam". (Wordt vervolgd,)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5