LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 16 FEBRUARI. - TWEEDE BLAD. PER80VERZ9GHT. Feuilleton. VERBODEN LIEFDE. No. 12578 urn Tin—m Het wetsontwerp tot regeling van de geldelijke gevolgen van don leerplicht, vooral bedoelende die gevolgen voor de bijzondere school minder drukkend fce maken, heeft bij de voorstanders van het bijzonder onderwijs over het algemeen nogai Instemming gevonden, al verhelen zij niet, dat de byzomlere school er financieel niet beter door wordt. lit Standaard bespreekt in een tweede artikel deze quaestio uitvoerig, en meent, dat de Bchoolbesturen de meerdere subsidie, die zij voor het personeel zullen ontvangen, ook bo- ateden zullen om de traktementen to verhoogen. Alleen in die gevallen, dat de school gevaar loopt te worden opgeheven door gebrek aan middelen, zullen de onderwijzers het moeten billijken, dat de meerdere subsidie strekt om de school voor ondergang te bewaren. De hoogere subsidie aan het personeel zal alzoo een weldaad zijn" zegt De Standaard voor zoover ze strekken kan om do trakte menten te verbeteren, maar voor de bestrijding van de kosten, die Leerplicht veroorzaakt, schiet er in geen geval iets van over. Zoodra nieuw personeel zal moeten worden aangesteld, zal ook de bijzondere schooi uit eigen middelen het verschil tustthen de subsidie en het trak tement hebben by te passen." Met de subsidie voor schoolvergrooting of nieuwen bouw is het evenzoo gesteld. Ia een schoolbestuur hiertoe verplicht door het opkomen van nieuwo leerlingen, dan blijven de kosten hiervan voor 8/» voor zijn rekening. Slechts geniet het hierbij het voordeel, dat het thans voor 3/% rentevergoeding ontvangt ook voor vroegere bouwkosten, en het is dit meerdere dat de nieuwe uitgaven, wat de rente van het kapitaal betreft, zal dekken. "Waar dan bijkomt, dat schoolbesturen, die niet tot vorbouwing verplicht wordon, deze 4 pCt. rente extra ontvangen, en hier van het profijt op hun credit kunnen boeken." Ook voor de gemeentebesturen brengt het wetsontwerp geen groote verbeteringen. Mooton die nieuwo scholen gaan bouwen of het por- soneel uitbreiden, dan zal dit groote uitgaven etschen, die slechts voor een klein gedeelte worden vergoed. Op grond van een en ander zegt de schrijver: „Onze slotsom is derhalve, dat het nieuwe ontwerp voor de gemeentebesturen niet zonder bezwaar is, en in verband hiermede tot ver hooging van de uitgaven, bedoeld in art. 49, zal leiden. En dat, voor zooveel het bijzonder onderwijs aangaat, dit in staat zal worden gesteld, zfin traktementen te verbeteren en herhalingsonder wij s In te voeren, mits de schoolgelden on giften blijven wat ze nuzyn; terwijl scholen, die om de leerplichtwet het personeel vermeerderen, of verbouwen moeten, achteruitgaan. De al te gunstige blik, dien sommige voor standers van bijzondere scholen op deze wet hadden, is daaruit te verklaren, dat ze zich slechts afvroegeu: Wat krijgen we er by? en niet rekenden met de vraagMet welke nieuwe uitgaven zal onze rekening allengs belast worden? Men moet niet zeggen: Hoe zal onze reke ning in 1902 staan? Maar: Hoe zal ze staan over tien jaren? Toch aarzelen we niet, te herhalen wat ons eerste woord in onze driestar was: De Minister heeft, al zit zjjn stelsel zonderüng in. elkander, metterdaad de kennelijke bedoeling gehad om de positie van het bijzonder onderwijs loyaal te ge moet te komen, en ai heeft hij zich misrekend, die bedoeling moet worden ge waardeerd." „Al bestaan er óók by ons zeer gewichtige bedenkingen tegen de voorstellen der Regee ring betreffende de bijdragen uit de rijkskas voor do openbare en de bijzondere scholen, toch willen wij niet achterblijven in den lof, den Minister toegezwaaid wegens zijn oprechte poging om de door hem gedane belofte in te lossen, en het bijzonder onder wijs niet achter te stellen bij het openbare. Gaarne erkennen wij, dat de Regeering gedaan heeft, wat, zoolang men zich eng aansluit aan do beginselen der bestaande wet, zQ ver mocht te doen, en het komt ons zelfs voor, dat zy, het onvoldoende van de bestaande wet gevoelende, nu tot wettelijke regeling der ondorwijzersirakGementen wordt overge gaan, getracht heeft het lot, dat der bijzondere Bchool boven het hoofd hangt, nog eenigszins te versachten." Aldus Dt Nederlander. Dan herhaalt het blad het bezwaar, dat de verhouding van de openbare on de bijzondere school, ten koste van de bijzondere toeneemt, zoodra de openbare nog meer uit de ge meentekas ontvangt. „Dit nadeel wordt nog aanmerkelijk ver groot door do omstandigheid, dat de door de Regeering voorgestelde traktementsverhooging ten behoeve van de openbare onderwijzers slechts voor een deel uit de rijkskas wordt betaald. Geschiedde dit niet, werd ze geheel uit die kas gekweten, dan zou de bijzondere school, die noodzakelijk haar traktementen ook verhoogen moet, van dezelfde conditie blijven als thans; nu niet. Nu zullen tal van scholen binnen korten tijd haar traktementen aanzienlijk veel meer moeten verhoogen dan de verhooging der rijkssubsidie bedraagt." Een tweede bezwaar ls, dat de gemeenten zwaar worden belast. Een derde bezwaar, dat van de gemeenten, die de traktementen be talen, er vele op uit zullen zijn onderwijzers met weinig dienstjaren te benoemen, waar de onderwijzers volgens het ontwerp periodieke traktementsverhooging ontvangen. En dan besluit De Nederlander: „Hoe gaarne wij ook onzerzijds het ontwerp zouden steunen, toch komen vooralsnog de bezwaren daartegen ons overwegend voor. De invoering der leerplichtwet is reeds triton- dig genoeg, getuige de talrijke klachton, die reeds nu van alle zijdon rijzen. De ondervin ding zal leeren, dat, gelijk wij reeds beweerd hebben, deze wet de zaak veel te bureau cratisch hoeft aangevat, en dat men dus enorm veel werk zal doen met luttel resultaat. Maar dit nu daargelaten, het financieel belang onzer scholen zal door dit ontwerp, wordt het wet, zeer worden geschaad, ondanks de goede bedoelingen der Regeering. De rijks financiën, on bovendien de gemeente-financlên, zullen erg moeten bloeden, en het onderwijs zelf zal er ook niet op vooruitgaan. Slechts door een meer radicale wijziging kan o. i. de zaak goed worden geregeld. Is het niet beter met die rogellng te wachten, dan een wet In te voeren, die ons achter- In plaats van vooruit brengt?" In een tweetal artikelen licht de Nieuwe Botterdamsche Courant de wijzigingen, die in de wet tot regeling van het lager onderwijs zullen worden gebracht, nader toe. Het blad schaart zich bijna geheel aan de zijde der voorstanders van het ontwerp. Aan het slot worden de vragen besproken of men met recht kan zeggen, dat het byzonder onderwys by de invoering van den leerplichtwet niet van slechter conditie zal worden, en of werke lijk op royale wyze aan de bekende toezeg ging wordt voldaan. „Nu kan naar onze meening zeer zeker op die vragen het antwoord bevestigend zyn; niet, wanneer meQ elke byzoudere school op zicbzelve gaat beschouwen, maar wanneer men let, zooals de Regeering wil, op „het bijzonder onderwys in zyn geheel genomen". Waar voor alle scholen dezelfde maatstaf voor subsidie wordt aangenomen, kan het wel niet anders, of de gevolgen voor elke school in 't byzonder .moeten grooteiyks verschillen. Neem een byzoudere school met een voldoend en reeds nu behooriyk bezoldigd onderwyzend personeel, gehuisvest in lokalen, waarin nog plaats is voor enkele leerlingen meer, on stel, dat de toevloed van nieuwe leerlingen by de invoering der leerplichtwet aan deze school van niet veel beteekonls is, dan zal haar bestuur vermoedeiyk kunnen volstaan met het aanschaffen van eenige schoolbehoef- tcn, eenige uitgaven voor vuur en licht en het verleenen van een afzonderiyke toelage aan de onderwijzers, wien het herhalings- onderwys wordt opgedragen, en de voor deze school zeer belangryke vermeerdering der rykebydragen zal voor het grootste deel zuivere winst zyn. Maar daartegenover kan men zioh een byzondere school voorstellen, waar het onderwyzend personeel zoowel uit breiding als verbetering van bezoldiging eischt, waar de ruimte nu reeds te beperkt is, waar de toevloed van nieuwe leerlingen sterk zal zyn, en waar bygovolg schoollokalen gebouwd of verbouwd zullen moeten worden. Zulk een school wordt stellig van slechter conditie. Hetzelfde geldt natuurlyk ton aanzien van de openbare scholen en van de gemeenten, was heeriyk op het water, waar het panorama der stad een prachtigen achtergrond vormde. Niemand sprak een woord. Sabine zat naast den ouden heer op de hoofdb&nk, Suzanne op een der kleine bankjes. Het jonge meisje dacht er aan, dat mis schien morgen reeds de vrede in heimeiyken angst zou veranderen, als Achim von Körlegg kwam, en zy brak zich het hoofd met de vraag, of hot niet haar plicht was, oom in het geheim in te w^dcn. Deed zy dat, dan verried ze Sabine; liet ze het, dan misleidde ze don goeden nmn. Wel had Sabine op haar i isluimige, hartstcvu^yku manier gezegd, dat zy met den ouden L*er zou spreken, zoodra zy zekorheid omtrent haar lot had. Daaruit maakte Suzanne op, dat zy nog geenszins zeker was van wederliefdo, althans i.iot van i4ja wil om zich over den vor- schrikkeiyken hinderpaal heen te zotten. Bu het meisje geloofde niet, dat hy het zou doen. Maar wat zou er dan van Sabine worden? De oude h^er daont ook veel, zeer veel, terwyi ze zoo kalm daar heen gleden over groenglinsterende guitjes. Hy dacht over de schoone vrouw, die naast hem zat te droomeu. Hy meende den fijnen gour te ruiken van haar lokken; de plooien van haar licht wit kleed lagen als looden gewicht op zyn knie. In zyn ziel was een gevoel, half weemoed, half bitterheid, en hy dacht: er zyn menschen, die het lot schijnt bestemd te hebben om zelf ongelukkig te zyn en anderen te doen ïyden; zulk een mensch is zy. Hy raadde den vlammenden hartstocht in haar en vroeg zich af: Waar wil zy heen? Wat zal zy van zichzelve, van anderen maken Hoe gaarne had hy in de toekomst willen zien, welk haar noodlot was, om het te kunnen leiden en het kwaad van haar af te wendeu t Maar hy was slechts eea oude, moede man. Sabine had er geen flauw vermoeden van, dab zy zoo geheel de gedaohten barer rela- genooten in beslag nam. Zy zat onbeweegiyk; zy daobt niet, zy gevoelde slechts; een be- haagiyke stemming vervulde haar; het was haar een genot te leven. De blauwe hemel scheen enkel voor haar te pry ken; de stad steeg als een Oostersch gedicht op uit de groene wateren, alleen voor haar, als een waardige omgeving voor baar naderend geluk. Zy wilde leven, leven 1 Haar alles omvattend ik nam alle heeriykheden der wereld in bezit. Wiegend droeg de gondel haar verder, wiegend en zwygend, steeds dieper ln den droom van een koninkiyk geluk t Alle drie schrikten op van den stoot, die hun zei, dat de gondel aanlegde. Sabine opende wyd de oogen en zag rondom zich als een, die uit verre droomlanden is teruggekeerd. De oude heer zag dien ont- wakenden blik, en hy kreeg den onaangenamen indruk van iemand, die tegen zyn wil een geheim heeft afgeluisterd. Waar dwaalden haar gedachten? By wien? Had haar verlangen een bepaald doel? dacht hy. In een opwelling van plotselinge vroolyk- heid, waardoor zy de onmetelyke biydscbap des harten lucht gaf, begon Sabine plotseling heel druk te babbelen, terwyi men door de korte laan op het badhuis aan liep. Zy zochten een plaats op de veranda aan don zeekant. Onder hen, in het vlakke water, zagen ze het gewoel der badendende zee breidde zich uit in grenzenlooze verte; aan den horizon tee kenden zich de zeilen van talryke vtsschers- booten alt de vleugels van watervogel*. Anno 1901. Geheimen Bergrath Vogel, stelt zich in zya rapport al beschikbaar. De heer d. 0. had gewenscht een voorstel ln den geest der myncommissie. Het beste stuk voor den staat, dat vindt hy uitnemend; de 4500 hectarea, door de commissie daartoe aangewezen, voldoen in alle opzichten. In een veld wordt een achat van steenkolen vermoed, die voor meer dan honderd jaar in onze be hoeften kan voorzien. Maar daarnaast wil hy de erkenning, dat de staat nu eenmaal langzaam werkt, dat een ontginner, die het heele raderwerk van staat aan den gang moet zetten om een put te boren, uit den aard der zaak niet hard van stal zal gaan. Daarom wil hy aan particuliere krachten de gelegenheid geven mede te werken. Want hoofdzaak is toch.... dat we steenkool delven. De heer d. C. besluit aldus: „En welk een kostbare tyd gaat er nu weer verloren. Want zelfs al krygt de minister zyn zin niet, dan houdt zyn ontwerp toch elke nieuwe ontginning tegen, zoolang er geen beslissing gevallen is, en deze kan,'dank zy der verkiezing en haar gevolgen, wel einde loos op zich laten wachten. Vraagt men zich dus af: wat nu wel het practisch gevolg zal zyn van de Indiening van dit schynbaar zoo veelbelovende wets ontwerp, dan vinden wy dit: in een onbe paalde verre toekomst, zal de Staat in Limburg op onbeperkte schaal met steenkolen- ontginning aanvangen en die slechts geleideiyk uitbreiden. (De gecursi veerde woorden staan juist zoo ln de toe lichting). Wy, die wenschen, dat nu toch eens einde- ïyk van de groote natuurlyke voordeelen van Limburg zal worden party getrokken, achten die toekomstbelofte slap en van weinig waarde. Wy hopen, dat de Tweede Kamer, vóór haar schelden, nog eenmaal diep beseffen zal wat de ny verheid behoeft en dit zal toonen door nog in deze zitting het ontwerp te behandelen. En dan te beslissen ln den geest der com missie, opdat wy zullen krygen de voordeelen van een voorzichtige staatsexploitatie en van een meer voortvarende particuliere ontginning, met dit heugiyk gevolg, dat heel Nederland binnen niet te langen tyd zyn eigen steenkool stoken zal en Zuid-Limburg de evenknie zal worden van Twente en de Zaanstreek. By de firma Van Holkema en Warendorf, te Amsterdam, zag het lichtVan hei üaagsche Binnenhofparlementaire schetsen door Augur. Men maakt daarin kennis met onze afgevaardigden van de Eerste en Tweede Kamer, hun doen en laten, het tooneel hunner werkzaamheden. In eea schets van de democratische vryzwnige groep schetst hy op ongeveer deze wy.:e den afgevaardigde van Groningen, mr. H. L. Drucker: De oud-hoogleeraar, wiens naam boven deze schets is geplaatst, vervult in de genoemde groep een rol van beteekenis. Hy is de afgevaardigde van het district Groningen, bevochten op niemand minder dan mr. 9. Van Houten, die, zonderlinge coïncidentie, buiten de Kamer de sterkste bestryder der Regeering is geweest, een feit, dat onge- twyfeld verband houdt juist met de omstan digheid, dat hy in de Kamer zyn stem niet kon doen hooren. Te zeggen, dat de heer Drucker steeds in de oppositie is geweest, zou aan de waarheid te kort doen. Bulten de hierboven genoemde omstandigheden heeft hy de belangryke voorstellen der Regeering: persooniyken dienstplicht, leerplicht, kinder wetten, van geheeier harte ondersteund en meermalen het gewicht van zyn advies te haren gunste in de schaal gelegd. Dat advies heeft ln de Kamer zyn beteekenis, omdat men ln den oud-hoogleeraar in het Romelnsche recht waardeert diens omvangryke kennis, zyn helder en juist oordeel, de correcte formu leering z\)nor denkbeelden. Zeer snel heeft hy zich geholpen door zyn antecedenten op politiek gebied, de plaats veroverd, die hy ln de Kamer inneemt. Van plaats gesprokende heer Drucker heeft die natuurlyk, aan de linkerzyde, zoo goed als elk ander, maar het is een zeld zaamheid, dat men er hem vinden kan. Zetel vastheid is niet zyn voor de hand liggende eigenschap. Meestal ziet men do slanke figuur van den Groninger afgevaardigde, gestoken in een lange, zwarte jas, waarvan de panden hem onder het loopen nafiadderen, nu hier dan daar. Nu eens gezeten naast een Sabine vond, dat men hier wel uren kon zitten in de heerlykste rust, niets doende en toch de geest zoo bezig. Langzamerhand echter raakten alle stoelen om hen heen gevuld met opgepronkte dames en dwaze modeheertjes, de scherpe geuren van odeurs en de lucht van allerlei spyzen en dranken drongen tot hen door. Suzanne vond dit niets meer voor den ouden heer en gaf haar vriendin een wenk. Zy stonden op en gingen wandelen langs het strand, de voeten woelend in het witte zand. Oom Frits ging een eindje vooruit, alleen, om wat rust te smaken na het levendig gedoe om hen heen gedurende het laatste uur. Suzanne verliet telkens de zyde barer vriendin om soholpen op te rapen: voor Leo en Milly. Sabine hielp mee, doch spoedig vergat zy het zoeken. Zy bleef een weinig achter. In haar oor klonk het weemoedig geruisch dor zee, een eindelooze melodie; zy onder scheidde niets dan twee kleuron: het blauw van de luoht, het glinsterend geolwit van het strand. „Dag, mevrouw l" zei opeens een opgewekte stem achter haar. Zy gaf een gilletje en draalde zich om. Achim stond voor haai*. „O, myn Hemel," stamelde zy, als zinne loos van geluk. Haar parasol gleed op den grond, evenals haar handschoenen. Met beide bevende handen omklemde zo z(Jn rechterhand en blikte tot hem op met van vreugde brandende oogen. (Wordt vervolgd.) 25) YIIL Veertien dagen waren verloopen; de reizigers hadden de Italiaansche meren gezien en be sloten nu, te Venetiö te blyven. Oom Frits zag er zeer vermoeid uit; daarom verzocht Suzanne hem, wat rust te nemen en niet om harentwil snel door te reizen naar Rome, wat haar als het hoogste doel voor oogen zweefde. „En wat denk jy er van, Sabine?" vroeg hy. „U moogt u niet zoo vermoeienwat komt het er op aan, al zagen we zelfs Rome in het geheel niet? Laten we kalmpjes een veertien dagen te Venetië blyven." Hy knikte instemmend. Sabine juichte in stilte. Zoo was het immers ook voor Achim het gemakkeiykstl Zyn manoeuvretfid was nu ongeveer om; over morgen reeds kon hy hier zyn. Ze vonden prettige kamers in het hotel „Danieli"hun salonnetje zag uit op een dor merkwaardigste trapbruggen, waaraan de kanalenstad ryk is; als de dames op het balkon stonden, konden ze de menschen op de brug in het gezicht zien. Zo werden niet moede, het eigenaardige leven gade te slaan, hier veel rustiger dan in eenige andere stad, daar het geratel van ry tuigen ontbreekt, dat overal elders zoo Btorend en zenuwprikkelend werkt. Toch was het een vrooiyk tafereel, vol beweging en kleur, dat zich telkens aan haar vertoond©. Oom Frits was voor Sabine zeer vriendelyk, galant zelfs. Suzanne behandelde hy altyd als zyn lief kind, Sabine als een groote dame. Zy gevoelde, dat hy veel eerbied voor haar had; dat trof haar en deed haar weldadig aan; maar zy kon nooit zoo kinderïyk-teoder jegens hem zyn als Suzanne. Het was altyd, of er iets tusschen hen stond. Heb ik een slecht geweten, wyi ik onder de veilige hoede van zyn geleide Achim ontmoeten wil? dacht zy; en hei wat haar onaangenaam, als de oude heer haa>' zoo onophoudeiyk met een druevig glimla ;hje aanzag. Soms moest zy dan hevig blozen t, den bhk afwendon. Oom Frits vergezelde de aarr..j lAlwt Op haar tochten naar beroemde museums en kerkenhy had dat alles reeds vroeger gezien en zei, dat hy wel eens in zyn eentje zou gaan om oude indrukken op te frisschen. Sabine had een koortsachtige haast, om reeds de eerste dagen zooveel mogeiyk af te doen. Als „hy" er is, dacht zij, willen wy niet onder den gapendon toeristentroep rondloopen. Dan gaan wy kalm in een gondel langs de kanalen giyden. Zy dacht slechts aan hem en begeerde niets den hem. Het geheele wonderbare Venetië was voor haar bloot de lyat, het decoratief; zy was enkel gekomen, om, vry van dwang en geheimhouding, als mensch met dien eenigen mensch te spreken. Het was de derde dag. Zy gingen met een gondel naar bulten op de Lido, om onder de veranda van het badhuis thee te drinken. Oom Frits hield van den gondel; hy maakte geen gebruik van de meer moderne stoom bootjes. Alle drukte, gedruisch en gedrang van menschen stond hem tegen. Hst wu warm, maar niet drukkend; het die voor haar hebben te zorgen en na aftrek van de ryksby dragen de kosten moeten dragen. Ware het dan beter geweest, indien de Regeering, zooals De Standaard zou gewild hebben, had voorgesteld, de vermeerdering der uitgaven, die voor elke gemoente en elke byzondere schooi in het bijzonder het gevolg zal zyn der invoering van leerplicht en her- halingsonderwys, aan de gemeente en dat schoolbestuur te vergoeden, en al het overige onveranderd had gelaten? Wy gelooven het niet. Wy zouden het voor de Regeering vry wel onmogeiyk achten, met elke gemeente en elk schoolbestuur in een berekening te treden van de verhooging der uitgaven, die uitsluitend het gevolg zyn van de invoering der leer plichtwet. Er schoot niets anders over dan by gelegenheid van de invoering van de leerplichtwet den steun uit 'sryks kas aan de byzondere scholen in bet algemeen te versterken. Alleen voor het herhalingsonder- wijs konden afzonderiyke bydragen worden aangewezen. De nieuwe bydragen aan de byzondere scholen, voor de schoollokalen of het „materieel", zooals de Regeonng het noemt, zullen aan 's ryks kas volgens de berekening in de M. v. T. jaariyks f 208,034.50 kosten. Ken niet onbelangrijke som. Toch meen en wy, nu leerplicht zal worden ingevoerd, dat ook deze steun aan de byzondere scholen niet moet worden onthouden. Ten aanzien van de ryksbydragen zullen de byzondere scholen dan geheel met de openbare geiyk staan. Verder te gaan dit wordt ook door stryder8 voor het byzonder onderwys erkend zou zonder een geheel nieuwe organisatie van ons lager onderwys niet mogeiyk wezen. De oplossing zal dan onder het bestaande stelsel van Grondwet en Schoolwet finaal zyn." De Amheinsche Courant betoogde laatstelijk, dat het niet aangaat de onmogeiykheld van Grondwetsherziening te beweren. Zy deed daartoe uitkomen, dat in 1844 Thorbecke aan het hoofd der negen mannen schipbreuk leed met zyn ontwerp en zy toch in 1S48 tot stand kwam. En dat zy in 1879 aan Kappeyue en een paar jaar later aan Tak ge weigerd, toch in 1887 tot stand kwam. Deze opmerxing was aan het adres van Eet Vaderland gericht Het Vaderland ant woordt daarop het volgende: „Dit ïykt nu erg overtuigend, maarbewyst inderdaad niets. Uit die ons bekende historische voorbeelden zal men toch niet mogen afleiden, dat maar een groep Kamerleden een Grondwetshor- ziening aan de orde heeft te stellen, om er zeker van te zyn die binnen enkele jaren verwezeniykt te zient Waarom naar onze meening de thans be doelde Grondwetsherziening voorloopig geen kans heeft, hebben wy herhaalde malen be toogd. In 1844 en ln 1879 waren de voor waarden voor betrekkeiyk spoedige verwezen lijking daar. In 1844 was ons geheel grond wettig samenstel van bepaüngen byzonder achteriyk, en heerschte er gisting ln heel Europa onder de volksmassa's, die eerlaug ook ons rustige volk zou aantasten, zoodat een herziening der Constitutie zich zou opdringen. In 1879 leefden wy midden in een periode van parlementaire onmacht, waardoor meer en meer de overtuiging veld won, dat alleen een Grondwetsherziening verbetering kon brengen, die de mogelykheid zou ver sohaffen het kiesrecht op ruimer basis te grondvesten, iets wat toen naar het algemeen gevoelen van byna alle Staatspartyen nood- zakeiyk was. En nul Wat men ook zeggen mogo, die algemeene opinie van de noodzakelykhoid om te komen tot invoering van algemeen stem recht bestaat niet, en tegen de beoogde Grond wetsherziening staan de meeste en de numeriek sterkste partijen vyandig over. En het Parle ment werkt veel en werkt goed. Wy hebben er niets te&'sn, dat propaganda gemaakt worde voor een Grondwetsherziening, dat de over tuigden andere partyen mede trachten te overtuigen, dat do Inerte volksmassa bewerkt worde, waardoor het oogenblik zal worden verhaast, dat de rype vrucht den hervormers ln den schoot valt. Maar wat thans beoogd wordt, ls krachtsverspilling, leidt tot ver storing van den parlementairen arbeid; tot verdeeldheid onder geiykgezinden, tot over wicht van partyen, aan welke wy het lot van het vaderland niet wenschen toe te vertrouwen." Nu de behandeling der „Leg er wetten" spoedig zal plaats hebben, worden deze door verschillende bladen opnieuw besproken, ver dedigd of bestreden. De Besidentiebode bevat daarover een artikel, waarin de hoofdbepalingen der leger-organi- satie en tevens de voorgestelde wyzigingen in de militie-wet worden nagegaan. Daarin wordt o. m. gesproken over de rege ling van den dienst, die tot nu toe aan het z.g. „biyvende gedeelte" der lichting wordt opgedragen. In het vervolg zal die by de onbe reden wapens worden toevertrouwd aan kort te oefenen dienstplichtigen, die voor herha lingsoefeningen onder de wapens zyn of wel hun eersten oefeningstyd volbrengen. Hierover zegt het blad: „Aangezion by deze regeling, die op zich zelf hoogst gebrekkig en nadeelig voor de oefening is, dlkwyis geen voldoend aantal manschappen beschikbaar zal zyn, wordt verder voorgesteld om art. 123 der militiewet zóó te wyzigen, dat de geoefende dienstplich tigen, die laatsteiyk hun werkeiyken dienst hebben volbracht, voor dienst kunnen worden opgeroepen, wanneer dat ter handhaving of tot herstel van de openbare rust en orde, tot uitvoering van wettelyke voorschriften of om andere byzondere redenen noodig is. Gelet op het gebrek aan vrijwilligers en op het gering aantal kort geoefenden, dat be schikbaar zal zyn, dikwyis niet meer dan 7 8 per compagnie, is het te hopen, dat ln het vervolg rustverstoringen tydig zullen worden aangekondigd, anders zou het wel eens kunnen gebeuren, dat men met het oproepen te laat kwam." Voorts maakt het blad nog naar aanleiding van de voorgestelde opheffing van de vry- stelling van eenige zoons de volgende op merking: „Deze zal uit sociaal oogpunt nadere over weging verdienen. Zy wordt door velen gewenscht, omdat zy in die vrijstelling een bevoorrechting zien van de meest gegoede klassen. Tegen deze opvatting is nogal wat te zeggen, maar ook zy, die zoo denken, willen meestal den maatregel gepaard doen gaan met het dienen van de grootste helft der broeders van gezinnen met meerdere zoons. Op blz. 9 der M. v. B. wordt echter verklaard, dat daardoor niet bevorderd zou worden, dat de last der dienstplichtigheid, zooveel doenlflk, evenredig over het grootst mogeiyk aantal gezinnen wordt verdeeld. Verdeeling over veel gezinnen is goed, maar evenredigheid van druk valt moeiiyk te erkennen, als een deel der gezinnnen alles en het andere doel slechts de kleinste helft moet afstaan. Ook zal, volgens veler meening, by het vervallen van die vrijstelling der eenige zoons de ontheffing der kostwinners in mil deren zin moeten geregeld worden." De Limburgsche Steenkolen- m y n e n. Het Hbl. heeft van den heer G. S. d. C.( te Haarlem, een artikel, waarin het plan der regeering wordt bestreden om in stryd met het advies der myncommissie, al het terrein in Limburg, voor den mynbouw beschikbaar, door de© staat te reserveeren. Hy noemt het een spookbeeld, daarvoor door den minister aangevoerd hoofdargument als zou Limburg by het plotseling ontstaan van allerlei particuliere mynondernomingen door buitenlandscbe arbeiders worden overstroomd. Wordt een put gegraven, dan zal men, zegt de heer d. 0., na tien jaren misschien eerst het maximum arbeidskrachten, nl. duizend man noodig hebben. Maar duizend man ls nog niet veel in een provincie, vanwaar er wel vyftlenduizend jaariyks de grens over gingen om werk te zoeken in den vreemde. Er zouden dus z. i. wel nog heel wat putten kunnen gebouwd worden voor er in Limburg zelf geen handen meer te vinden zyn. Het andere argument des ministers ls de moeiiykheld om de vele, elkaar soms be dekkende aanvragen, goed te verdoelen. De minister stelt voor de proefboringen te ver bieden. Dit geldt echter alleen voor de ge vraagde. De directe schade wordt dus, merkt d. C. aan, onvoldoende vergoed en de winst derving biyft. Zulk een handelwyze waarby, daar de regeering de aanvragen heeft laten Uggen, zy zelve de schuld van de mooiiyk- heid heeft werkt z. i. verlammend op den ondernemingsgeest. Moeiiyk is z. 1. het ver- deelen der mijnvelden zeker; maar onmoge- ïyk niet. De Daibeche steenkoolspecialiteit, de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5