LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 16 FEBRUARI. - TWEEDE BLAD.
PER80VERZ9GHT.
Feuilleton.
VERBODEN LIEFDE.
No. 12578
urn Tin—m
Het wetsontwerp tot regeling van
de geldelijke gevolgen van don
leerplicht, vooral bedoelende die gevolgen
voor de bijzondere school minder drukkend
fce maken, heeft bij de voorstanders van het
bijzonder onderwijs over het algemeen nogai
Instemming gevonden, al verhelen zij niet,
dat de byzomlere school er financieel niet beter
door wordt.
lit Standaard bespreekt in een tweede artikel
deze quaestio uitvoerig, en meent, dat de
Bchoolbesturen de meerdere subsidie, die zij
voor het personeel zullen ontvangen, ook bo-
ateden zullen om de traktementen to verhoogen.
Alleen in die gevallen, dat de school gevaar
loopt te worden opgeheven door gebrek aan
middelen, zullen de onderwijzers het moeten
billijken, dat de meerdere subsidie strekt om
de school voor ondergang te bewaren.
De hoogere subsidie aan het personeel zal
alzoo een weldaad zijn" zegt De Standaard
voor zoover ze strekken kan om do trakte
menten te verbeteren, maar voor de bestrijding
van de kosten, die Leerplicht veroorzaakt,
schiet er in geen geval iets van over. Zoodra
nieuw personeel zal moeten worden aangesteld,
zal ook de bijzondere schooi uit eigen middelen
het verschil tustthen de subsidie en het trak
tement hebben by te passen."
Met de subsidie voor schoolvergrooting of
nieuwen bouw is het evenzoo gesteld.
Ia een schoolbestuur hiertoe verplicht
door het opkomen van nieuwo leerlingen,
dan blijven de kosten hiervan voor 8/» voor
zijn rekening. Slechts geniet het hierbij het
voordeel, dat het thans voor 3/% rentevergoeding
ontvangt ook voor vroegere bouwkosten, en
het is dit meerdere dat de nieuwe uitgaven,
wat de rente van het kapitaal betreft, zal
dekken. "Waar dan bijkomt, dat schoolbesturen,
die niet tot vorbouwing verplicht wordon,
deze 4 pCt. rente extra ontvangen, en hier
van het profijt op hun credit kunnen boeken."
Ook voor de gemeentebesturen brengt het
wetsontwerp geen groote verbeteringen. Mooton
die nieuwo scholen gaan bouwen of het por-
soneel uitbreiden, dan zal dit groote uitgaven
etschen, die slechts voor een klein gedeelte
worden vergoed.
Op grond van een en ander zegt de schrijver:
„Onze slotsom is derhalve, dat het nieuwe
ontwerp voor de gemeentebesturen niet zonder
bezwaar is, en in verband hiermede tot ver
hooging van de uitgaven, bedoeld in art. 49,
zal leiden. En dat, voor zooveel het bijzonder
onderwijs aangaat, dit in staat zal worden
gesteld, zfin traktementen te verbeteren en
herhalingsonder wij s In te voeren, mits de
schoolgelden on giften blijven wat ze nuzyn;
terwijl scholen, die om de leerplichtwet het
personeel vermeerderen, of verbouwen moeten,
achteruitgaan.
De al te gunstige blik, dien sommige voor
standers van bijzondere scholen op deze wet
hadden, is daaruit te verklaren, dat ze zich
slechts afvroegeu: Wat krijgen we er by? en
niet rekenden met de vraagMet welke nieuwe
uitgaven zal onze rekening allengs belast
worden?
Men moet niet zeggen: Hoe zal onze reke
ning in 1902 staan? Maar: Hoe zal ze staan
over tien jaren?
Toch aarzelen we niet, te herhalen wat ons
eerste woord in onze driestar was: De Minister
heeft, al zit zjjn stelsel zonderüng in. elkander,
metterdaad de kennelijke bedoeling gehad om
de positie van het bijzonder onderwijs loyaal
te ge moet te komen, en ai heeft hij zich
misrekend, die bedoeling moet worden ge
waardeerd."
„Al bestaan er óók by ons zeer gewichtige
bedenkingen tegen de voorstellen der Regee
ring betreffende de bijdragen uit de rijkskas
voor do openbare en de bijzondere scholen,
toch willen wij niet achterblijven in den lof,
den Minister toegezwaaid wegens zijn
oprechte poging om de door hem gedane
belofte in te lossen, en het bijzonder onder
wijs niet achter te stellen bij het openbare.
Gaarne erkennen wij, dat de Regeering gedaan
heeft, wat, zoolang men zich eng aansluit aan
do beginselen der bestaande wet, zQ ver
mocht te doen, en het komt ons zelfs voor,
dat zy, het onvoldoende van de bestaande
wet gevoelende, nu tot wettelijke regeling
der ondorwijzersirakGementen wordt overge
gaan, getracht heeft het lot, dat der
bijzondere Bchool boven het hoofd hangt, nog
eenigszins te versachten."
Aldus Dt Nederlander.
Dan herhaalt het blad het bezwaar, dat de
verhouding van de openbare on de bijzondere
school, ten koste van de bijzondere toeneemt,
zoodra de openbare nog meer uit de ge
meentekas ontvangt.
„Dit nadeel wordt nog aanmerkelijk ver
groot door do omstandigheid, dat de door de
Regeering voorgestelde traktementsverhooging
ten behoeve van de openbare onderwijzers
slechts voor een deel uit de rijkskas wordt
betaald. Geschiedde dit niet, werd ze geheel
uit die kas gekweten, dan zou de bijzondere
school, die noodzakelijk haar traktementen
ook verhoogen moet, van dezelfde conditie
blijven als thans; nu niet. Nu zullen tal van
scholen binnen korten tijd haar traktementen
aanzienlijk veel meer moeten verhoogen dan
de verhooging der rijkssubsidie bedraagt."
Een tweede bezwaar ls, dat de gemeenten
zwaar worden belast. Een derde bezwaar, dat
van de gemeenten, die de traktementen be
talen, er vele op uit zullen zijn onderwijzers
met weinig dienstjaren te benoemen, waar de
onderwijzers volgens het ontwerp periodieke
traktementsverhooging ontvangen.
En dan besluit De Nederlander:
„Hoe gaarne wij ook onzerzijds het ontwerp
zouden steunen, toch komen vooralsnog de
bezwaren daartegen ons overwegend voor.
De invoering der leerplichtwet is reeds triton-
dig genoeg, getuige de talrijke klachton, die
reeds nu van alle zijdon rijzen. De ondervin
ding zal leeren, dat, gelijk wij reeds beweerd
hebben, deze wet de zaak veel te bureau
cratisch hoeft aangevat, en dat men dus enorm
veel werk zal doen met luttel resultaat.
Maar dit nu daargelaten, het financieel
belang onzer scholen zal door dit ontwerp,
wordt het wet, zeer worden geschaad, ondanks
de goede bedoelingen der Regeering. De rijks
financiën, on bovendien de gemeente-financlên,
zullen erg moeten bloeden, en het onderwijs
zelf zal er ook niet op vooruitgaan. Slechts
door een meer radicale wijziging kan o. i. de
zaak goed worden geregeld. Is het niet beter
met die rogellng te wachten, dan een wet In
te voeren, die ons achter- In plaats van
vooruit brengt?"
In een tweetal artikelen licht de Nieuwe
Botterdamsche Courant de wijzigingen, die in
de wet tot regeling van het lager onderwijs
zullen worden gebracht, nader toe. Het blad
schaart zich bijna geheel aan de zijde der
voorstanders van het ontwerp. Aan het slot
worden de vragen besproken of men met
recht kan zeggen, dat het byzonder onderwys
by de invoering van den leerplichtwet niet
van slechter conditie zal worden, en of werke
lijk op royale wyze aan de bekende toezeg
ging wordt voldaan.
„Nu kan naar onze meening zeer zeker op
die vragen het antwoord bevestigend zyn;
niet, wanneer meQ elke byzoudere school op
zicbzelve gaat beschouwen, maar wanneer
men let, zooals de Regeering wil, op „het
bijzonder onderwys in zyn geheel genomen".
Waar voor alle scholen dezelfde maatstaf voor
subsidie wordt aangenomen, kan het wel niet
anders, of de gevolgen voor elke school in
't byzonder .moeten grooteiyks verschillen.
Neem een byzoudere school met een voldoend
en reeds nu behooriyk bezoldigd onderwyzend
personeel, gehuisvest in lokalen, waarin nog
plaats is voor enkele leerlingen meer, on
stel, dat de toevloed van nieuwe leerlingen
by de invoering der leerplichtwet aan deze
school van niet veel beteekonls is, dan zal
haar bestuur vermoedeiyk kunnen volstaan
met het aanschaffen van eenige schoolbehoef-
tcn, eenige uitgaven voor vuur en licht en
het verleenen van een afzonderiyke toelage
aan de onderwijzers, wien het herhalings-
onderwys wordt opgedragen, en de voor deze
school zeer belangryke vermeerdering der
rykebydragen zal voor het grootste deel
zuivere winst zyn. Maar daartegenover kan
men zioh een byzondere school voorstellen,
waar het onderwyzend personeel zoowel uit
breiding als verbetering van bezoldiging eischt,
waar de ruimte nu reeds te beperkt is, waar
de toevloed van nieuwe leerlingen sterk zal
zyn, en waar bygovolg schoollokalen gebouwd
of verbouwd zullen moeten worden. Zulk een
school wordt stellig van slechter conditie.
Hetzelfde geldt natuurlyk ton aanzien van
de openbare scholen en van de gemeenten,
was heeriyk op het water, waar het panorama
der stad een prachtigen achtergrond vormde.
Niemand sprak een woord. Sabine zat naast
den ouden heer op de hoofdb&nk, Suzanne op
een der kleine bankjes.
Het jonge meisje dacht er aan, dat mis
schien morgen reeds de vrede in heimeiyken
angst zou veranderen, als Achim von Körlegg
kwam, en zy brak zich het hoofd met de
vraag, of hot niet haar plicht was, oom in
het geheim in te w^dcn. Deed zy dat, dan
verried ze Sabine; liet ze het, dan misleidde
ze don goeden nmn. Wel had Sabine op haar
i isluimige, hartstcvu^yku manier gezegd,
dat zy met den ouden L*er zou spreken,
zoodra zy zekorheid omtrent haar lot had.
Daaruit maakte Suzanne op, dat zy nog
geenszins zeker was van wederliefdo, althans
i.iot van i4ja wil om zich over den vor-
schrikkeiyken hinderpaal heen te zotten. Bu
het meisje geloofde niet, dat hy het zou doen.
Maar wat zou er dan van Sabine worden?
De oude h^er daont ook veel, zeer veel,
terwyi ze zoo kalm daar heen gleden over
groenglinsterende guitjes.
Hy dacht over de schoone vrouw, die naast
hem zat te droomeu. Hy meende den fijnen
gour te ruiken van haar lokken; de plooien
van haar licht wit kleed lagen als looden
gewicht op zyn knie.
In zyn ziel was een gevoel, half weemoed,
half bitterheid, en hy dacht: er zyn menschen,
die het lot schijnt bestemd te hebben om
zelf ongelukkig te zyn en anderen te doen
ïyden; zulk een mensch is zy.
Hy raadde den vlammenden hartstocht in
haar en vroeg zich af: Waar wil zy heen?
Wat zal zy van zichzelve, van anderen maken
Hoe gaarne had hy in de toekomst willen
zien, welk haar noodlot was, om het te
kunnen leiden en het kwaad van haar af te
wendeu t Maar hy was slechts eea oude,
moede man.
Sabine had er geen flauw vermoeden van,
dab zy zoo geheel de gedaohten barer rela-
genooten in beslag nam. Zy zat onbeweegiyk;
zy daobt niet, zy gevoelde slechts; een be-
haagiyke stemming vervulde haar; het was
haar een genot te leven. De blauwe hemel
scheen enkel voor haar te pry ken; de stad
steeg als een Oostersch gedicht op uit de
groene wateren, alleen voor haar, als een
waardige omgeving voor baar naderend geluk.
Zy wilde leven, leven 1 Haar alles omvattend
ik nam alle heeriykheden der wereld in bezit.
Wiegend droeg de gondel haar verder,
wiegend en zwygend, steeds dieper ln den
droom van een koninkiyk geluk t
Alle drie schrikten op van den stoot, die
hun zei, dat de gondel aanlegde.
Sabine opende wyd de oogen en zag rondom
zich als een, die uit verre droomlanden is
teruggekeerd. De oude heer zag dien ont-
wakenden blik, en hy kreeg den onaangenamen
indruk van iemand, die tegen zyn wil een
geheim heeft afgeluisterd.
Waar dwaalden haar gedachten? By wien?
Had haar verlangen een bepaald doel?
dacht hy.
In een opwelling van plotselinge vroolyk-
heid, waardoor zy de onmetelyke biydscbap
des harten lucht gaf, begon Sabine plotseling
heel druk te babbelen, terwyi men door de
korte laan op het badhuis aan liep. Zy zochten
een plaats op de veranda aan don zeekant.
Onder hen, in het vlakke water, zagen ze het
gewoel der badendende zee breidde zich uit
in grenzenlooze verte; aan den horizon tee
kenden zich de zeilen van talryke vtsschers-
booten alt de vleugels van watervogel*.
Anno 1901.
Geheimen Bergrath Vogel, stelt zich in zya
rapport al beschikbaar.
De heer d. 0. had gewenscht een voorstel
ln den geest der myncommissie. Het beste
stuk voor den staat, dat vindt hy uitnemend;
de 4500 hectarea, door de commissie daartoe
aangewezen, voldoen in alle opzichten. In een
veld wordt een achat van steenkolen vermoed,
die voor meer dan honderd jaar in onze be
hoeften kan voorzien.
Maar daarnaast wil hy de erkenning, dat de
staat nu eenmaal langzaam werkt, dat een
ontginner, die het heele raderwerk van staat
aan den gang moet zetten om een put te
boren, uit den aard der zaak niet hard van
stal zal gaan. Daarom wil hy aan particuliere
krachten de gelegenheid geven mede te werken.
Want hoofdzaak is toch.... dat we steenkool
delven.
De heer d. C. besluit aldus:
„En welk een kostbare tyd gaat er nu weer
verloren. Want zelfs al krygt de minister zyn
zin niet, dan houdt zyn ontwerp toch elke
nieuwe ontginning tegen, zoolang er geen
beslissing gevallen is, en deze kan,'dank zy
der verkiezing en haar gevolgen, wel einde
loos op zich laten wachten.
Vraagt men zich dus af: wat nu wel het
practisch gevolg zal zyn van de Indiening
van dit schynbaar zoo veelbelovende wets
ontwerp, dan vinden wy dit: in een onbe
paalde verre toekomst, zal de Staat in Limburg
op onbeperkte schaal met steenkolen-
ontginning aanvangen en die slechts
geleideiyk uitbreiden. (De gecursi
veerde woorden staan juist zoo ln de toe
lichting).
Wy, die wenschen, dat nu toch eens einde-
ïyk van de groote natuurlyke voordeelen van
Limburg zal worden party getrokken, achten
die toekomstbelofte slap en van weinig waarde.
Wy hopen, dat de Tweede Kamer, vóór haar
schelden, nog eenmaal diep beseffen zal wat
de ny verheid behoeft en dit zal toonen door
nog in deze zitting het ontwerp te behandelen.
En dan te beslissen ln den geest der com
missie, opdat wy zullen krygen de voordeelen
van een voorzichtige staatsexploitatie en van
een meer voortvarende particuliere ontginning,
met dit heugiyk gevolg, dat heel Nederland
binnen niet te langen tyd zyn eigen steenkool
stoken zal en Zuid-Limburg de evenknie zal
worden van Twente en de Zaanstreek.
By de firma Van Holkema en Warendorf,
te Amsterdam, zag het lichtVan hei
üaagsche Binnenhofparlementaire
schetsen door Augur. Men maakt daarin
kennis met onze afgevaardigden van de Eerste
en Tweede Kamer, hun doen en laten, het
tooneel hunner werkzaamheden. In eea schets
van de democratische vryzwnige groep schetst
hy op ongeveer deze wy.:e den afgevaardigde
van Groningen, mr. H. L. Drucker:
De oud-hoogleeraar, wiens naam boven deze
schets is geplaatst, vervult in de genoemde
groep een rol van beteekenis. Hy is de
afgevaardigde van het district Groningen,
bevochten op niemand minder dan mr. 9.
Van Houten, die, zonderlinge coïncidentie,
buiten de Kamer de sterkste bestryder der
Regeering is geweest, een feit, dat onge-
twyfeld verband houdt juist met de omstan
digheid, dat hy in de Kamer zyn stem niet
kon doen hooren. Te zeggen, dat de heer
Drucker steeds in de oppositie is geweest,
zou aan de waarheid te kort doen. Bulten
de hierboven genoemde omstandigheden heeft
hy de belangryke voorstellen der Regeering:
persooniyken dienstplicht, leerplicht, kinder
wetten, van geheeier harte ondersteund en
meermalen het gewicht van zyn advies te
haren gunste in de schaal gelegd. Dat advies
heeft ln de Kamer zyn beteekenis, omdat
men ln den oud-hoogleeraar in het Romelnsche
recht waardeert diens omvangryke kennis,
zyn helder en juist oordeel, de correcte formu
leering z\)nor denkbeelden. Zeer snel heeft
hy zich geholpen door zyn antecedenten op
politiek gebied, de plaats veroverd, die hy ln
de Kamer inneemt.
Van plaats gesprokende heer Drucker
heeft die natuurlyk, aan de linkerzyde, zoo
goed als elk ander, maar het is een zeld
zaamheid, dat men er hem vinden kan. Zetel
vastheid is niet zyn voor de hand liggende
eigenschap. Meestal ziet men do slanke figuur
van den Groninger afgevaardigde, gestoken
in een lange, zwarte jas, waarvan de
panden hem onder het loopen nafiadderen, nu
hier dan daar. Nu eens gezeten naast een
Sabine vond, dat men hier wel uren kon
zitten in de heerlykste rust, niets doende en
toch de geest zoo bezig.
Langzamerhand echter raakten alle stoelen
om hen heen gevuld met opgepronkte dames
en dwaze modeheertjes, de scherpe geuren
van odeurs en de lucht van allerlei spyzen
en dranken drongen tot hen door. Suzanne
vond dit niets meer voor den ouden heer en
gaf haar vriendin een wenk.
Zy stonden op en gingen wandelen langs
het strand, de voeten woelend in het witte
zand. Oom Frits ging een eindje vooruit,
alleen, om wat rust te smaken na het levendig
gedoe om hen heen gedurende het laatste
uur. Suzanne verliet telkens de zyde barer
vriendin om soholpen op te rapen: voor Leo
en Milly. Sabine hielp mee, doch spoedig
vergat zy het zoeken. Zy bleef een weinig
achter.
In haar oor klonk het weemoedig geruisch
dor zee, een eindelooze melodie; zy onder
scheidde niets dan twee kleuron: het blauw
van de luoht, het glinsterend geolwit van het
strand.
„Dag, mevrouw l" zei opeens een opgewekte
stem achter haar.
Zy gaf een gilletje en draalde zich om.
Achim stond voor haai*.
„O, myn Hemel," stamelde zy, als zinne
loos van geluk.
Haar parasol gleed op den grond, evenals
haar handschoenen.
Met beide bevende handen omklemde zo z(Jn
rechterhand en blikte tot hem op met van
vreugde brandende oogen.
(Wordt vervolgd.)
25)
YIIL
Veertien dagen waren verloopen; de reizigers
hadden de Italiaansche meren gezien en be
sloten nu, te Venetiö te blyven. Oom Frits
zag er zeer vermoeid uit; daarom verzocht
Suzanne hem, wat rust te nemen en niet om
harentwil snel door te reizen naar Rome,
wat haar als het hoogste doel voor oogen
zweefde.
„En wat denk jy er van, Sabine?" vroeg hy.
„U moogt u niet zoo vermoeienwat komt
het er op aan, al zagen we zelfs Rome in
het geheel niet? Laten we kalmpjes een
veertien dagen te Venetië blyven."
Hy knikte instemmend.
Sabine juichte in stilte. Zoo was het immers
ook voor Achim het gemakkeiykstl Zyn
manoeuvretfid was nu ongeveer om; over
morgen reeds kon hy hier zyn.
Ze vonden prettige kamers in het hotel
„Danieli"hun salonnetje zag uit op een dor
merkwaardigste trapbruggen, waaraan de
kanalenstad ryk is; als de dames op het
balkon stonden, konden ze de menschen op
de brug in het gezicht zien.
Zo werden niet moede, het eigenaardige
leven gade te slaan, hier veel rustiger dan
in eenige andere stad, daar het geratel van
ry tuigen ontbreekt, dat overal elders zoo
Btorend en zenuwprikkelend werkt. Toch was
het een vrooiyk tafereel, vol beweging en
kleur, dat zich telkens aan haar vertoond©.
Oom Frits was voor Sabine zeer vriendelyk,
galant zelfs. Suzanne behandelde hy altyd
als zyn lief kind, Sabine als een groote dame.
Zy gevoelde, dat hy veel eerbied voor haar
had; dat trof haar en deed haar weldadig
aan; maar zy kon nooit zoo kinderïyk-teoder
jegens hem zyn als Suzanne. Het was altyd,
of er iets tusschen hen stond.
Heb ik een slecht geweten, wyi ik onder
de veilige hoede van zyn geleide Achim
ontmoeten wil? dacht zy; en hei wat haar
onaangenaam, als de oude heer haa>' zoo
onophoudeiyk met een druevig glimla ;hje
aanzag. Soms moest zy dan hevig blozen t,
den bhk afwendon.
Oom Frits vergezelde de aarr..j lAlwt Op
haar tochten naar beroemde museums en
kerkenhy had dat alles reeds vroeger gezien
en zei, dat hy wel eens in zyn eentje zou
gaan om oude indrukken op te frisschen.
Sabine had een koortsachtige haast, om reeds
de eerste dagen zooveel mogeiyk af te doen.
Als „hy" er is, dacht zij, willen wy niet
onder den gapendon toeristentroep rondloopen.
Dan gaan wy kalm in een gondel langs de
kanalen giyden.
Zy dacht slechts aan hem en begeerde niets
den hem. Het geheele wonderbare Venetië
was voor haar bloot de lyat, het decoratief;
zy was enkel gekomen, om, vry van dwang
en geheimhouding, als mensch met dien
eenigen mensch te spreken.
Het was de derde dag. Zy gingen met een
gondel naar bulten op de Lido, om onder de
veranda van het badhuis thee te drinken.
Oom Frits hield van den gondel; hy maakte
geen gebruik van de meer moderne stoom
bootjes. Alle drukte, gedruisch en gedrang
van menschen stond hem tegen.
Hst wu warm, maar niet drukkend; het
die voor haar hebben te zorgen en na aftrek
van de ryksby dragen de kosten moeten dragen.
Ware het dan beter geweest, indien de
Regeering, zooals De Standaard zou gewild
hebben, had voorgesteld, de vermeerdering
der uitgaven, die voor elke gemoente en elke
byzondere schooi in het bijzonder het gevolg
zal zyn der invoering van leerplicht en her-
halingsonderwys, aan de gemeente en dat
schoolbestuur te vergoeden, en al het overige
onveranderd had gelaten? Wy gelooven het
niet. Wy zouden het voor de Regeering vry wel
onmogeiyk achten, met elke gemeente en elk
schoolbestuur in een berekening te treden van
de verhooging der uitgaven, die uitsluitend
het gevolg zyn van de invoering der leer
plichtwet. Er schoot niets anders over dan
by gelegenheid van de invoering van de
leerplichtwet den steun uit 'sryks kas aan
de byzondere scholen in bet algemeen te
versterken. Alleen voor het herhalingsonder-
wijs konden afzonderiyke bydragen worden
aangewezen.
De nieuwe bydragen aan de byzondere
scholen, voor de schoollokalen of het
„materieel", zooals de Regeonng het noemt,
zullen aan 's ryks kas volgens de berekening
in de M. v. T. jaariyks f 208,034.50 kosten.
Ken niet onbelangrijke som. Toch meen en
wy, nu leerplicht zal worden ingevoerd, dat
ook deze steun aan de byzondere scholen
niet moet worden onthouden. Ten aanzien
van de ryksbydragen zullen de byzondere
scholen dan geheel met de openbare geiyk
staan. Verder te gaan dit wordt ook door
stryder8 voor het byzonder onderwys erkend
zou zonder een geheel nieuwe organisatie van
ons lager onderwys niet mogeiyk wezen. De
oplossing zal dan onder het bestaande stelsel
van Grondwet en Schoolwet finaal zyn."
De Amheinsche Courant betoogde laatstelijk,
dat het niet aangaat de onmogeiykheld van
Grondwetsherziening te beweren. Zy
deed daartoe uitkomen, dat in 1844 Thorbecke
aan het hoofd der negen mannen schipbreuk
leed met zyn ontwerp en zy toch in 1S48
tot stand kwam. En dat zy in 1879 aan
Kappeyue en een paar jaar later aan Tak ge
weigerd, toch in 1887 tot stand kwam.
Deze opmerxing was aan het adres van
Eet Vaderland gericht Het Vaderland ant
woordt daarop het volgende:
„Dit ïykt nu erg overtuigend, maarbewyst
inderdaad niets.
Uit die ons bekende historische voorbeelden
zal men toch niet mogen afleiden, dat maar
een groep Kamerleden een Grondwetshor-
ziening aan de orde heeft te stellen, om er
zeker van te zyn die binnen enkele jaren
verwezeniykt te zient
Waarom naar onze meening de thans be
doelde Grondwetsherziening voorloopig geen
kans heeft, hebben wy herhaalde malen be
toogd. In 1844 en ln 1879 waren de voor
waarden voor betrekkeiyk spoedige verwezen
lijking daar. In 1844 was ons geheel grond
wettig samenstel van bepaüngen byzonder
achteriyk, en heerschte er gisting ln heel
Europa onder de volksmassa's, die eerlaug
ook ons rustige volk zou aantasten, zoodat
een herziening der Constitutie zich zou
opdringen. In 1879 leefden wy midden in een
periode van parlementaire onmacht, waardoor
meer en meer de overtuiging veld won, dat
alleen een Grondwetsherziening verbetering
kon brengen, die de mogelykheid zou ver
sohaffen het kiesrecht op ruimer basis te
grondvesten, iets wat toen naar het algemeen
gevoelen van byna alle Staatspartyen nood-
zakeiyk was.
En nul Wat men ook zeggen mogo, die
algemeene opinie van de noodzakelykhoid om
te komen tot invoering van algemeen stem
recht bestaat niet, en tegen de beoogde Grond
wetsherziening staan de meeste en de numeriek
sterkste partijen vyandig over. En het Parle
ment werkt veel en werkt goed. Wy hebben
er niets te&'sn, dat propaganda gemaakt worde
voor een Grondwetsherziening, dat de over
tuigden andere partyen mede trachten te
overtuigen, dat do Inerte volksmassa bewerkt
worde, waardoor het oogenblik zal worden
verhaast, dat de rype vrucht den hervormers
ln den schoot valt. Maar wat thans beoogd
wordt, ls krachtsverspilling, leidt tot ver
storing van den parlementairen arbeid; tot
verdeeldheid onder geiykgezinden, tot over
wicht van partyen, aan welke wy het lot van het
vaderland niet wenschen toe te vertrouwen."
Nu de behandeling der „Leg er wetten"
spoedig zal plaats hebben, worden deze door
verschillende bladen opnieuw besproken, ver
dedigd of bestreden.
De Besidentiebode bevat daarover een artikel,
waarin de hoofdbepalingen der leger-organi-
satie en tevens de voorgestelde wyzigingen
in de militie-wet worden nagegaan.
Daarin wordt o. m. gesproken over de rege
ling van den dienst, die tot nu toe aan het
z.g. „biyvende gedeelte" der lichting wordt
opgedragen. In het vervolg zal die by de onbe
reden wapens worden toevertrouwd aan kort
te oefenen dienstplichtigen, die voor herha
lingsoefeningen onder de wapens zyn of wel
hun eersten oefeningstyd volbrengen.
Hierover zegt het blad:
„Aangezion by deze regeling, die op zich
zelf hoogst gebrekkig en nadeelig voor de
oefening is, dlkwyis geen voldoend aantal
manschappen beschikbaar zal zyn, wordt
verder voorgesteld om art. 123 der militiewet
zóó te wyzigen, dat de geoefende dienstplich
tigen, die laatsteiyk hun werkeiyken dienst
hebben volbracht, voor dienst kunnen worden
opgeroepen, wanneer dat ter handhaving of
tot herstel van de openbare rust en orde, tot
uitvoering van wettelyke voorschriften of om
andere byzondere redenen noodig is.
Gelet op het gebrek aan vrijwilligers en op
het gering aantal kort geoefenden, dat be
schikbaar zal zyn, dikwyis niet meer dan 7
8 per compagnie, is het te hopen, dat ln
het vervolg rustverstoringen tydig zullen
worden aangekondigd, anders zou het wel
eens kunnen gebeuren, dat men met het
oproepen te laat kwam."
Voorts maakt het blad nog naar aanleiding
van de voorgestelde opheffing van de vry-
stelling van eenige zoons de volgende op
merking:
„Deze zal uit sociaal oogpunt nadere over
weging verdienen. Zy wordt door velen
gewenscht, omdat zy in die vrijstelling een
bevoorrechting zien van de meest gegoede
klassen. Tegen deze opvatting is nogal wat
te zeggen, maar ook zy, die zoo denken,
willen meestal den maatregel gepaard doen
gaan met het dienen van de grootste helft
der broeders van gezinnen met meerdere
zoons. Op blz. 9 der M. v. B. wordt echter
verklaard, dat daardoor niet bevorderd zou
worden, dat de last der dienstplichtigheid,
zooveel doenlflk, evenredig over het grootst
mogeiyk aantal gezinnen wordt verdeeld.
Verdeeling over veel gezinnen is goed, maar
evenredigheid van druk valt moeiiyk te
erkennen, als een deel der gezinnnen alles
en het andere doel slechts de kleinste helft
moet afstaan. Ook zal, volgens veler meening,
by het vervallen van die vrijstelling der eenige
zoons de ontheffing der kostwinners in mil
deren zin moeten geregeld worden."
De Limburgsche Steenkolen-
m y n e n. Het Hbl. heeft van den heer G. S.
d. C.( te Haarlem, een artikel, waarin het
plan der regeering wordt bestreden om in
stryd met het advies der myncommissie, al
het terrein in Limburg, voor den mynbouw
beschikbaar, door de© staat te reserveeren.
Hy noemt het een spookbeeld, daarvoor door
den minister aangevoerd hoofdargument als
zou Limburg by het plotseling ontstaan van
allerlei particuliere mynondernomingen door
buitenlandscbe arbeiders worden overstroomd.
Wordt een put gegraven, dan zal men, zegt
de heer d. 0., na tien jaren misschien eerst
het maximum arbeidskrachten, nl. duizend
man noodig hebben. Maar duizend man ls
nog niet veel in een provincie, vanwaar er
wel vyftlenduizend jaariyks de grens over
gingen om werk te zoeken in den vreemde.
Er zouden dus z. i. wel nog heel wat putten
kunnen gebouwd worden voor er in Limburg
zelf geen handen meer te vinden zyn.
Het andere argument des ministers ls de
moeiiykheld om de vele, elkaar soms be
dekkende aanvragen, goed te verdoelen. De
minister stelt voor de proefboringen te ver
bieden. Dit geldt echter alleen voor de ge
vraagde. De directe schade wordt dus, merkt
d. C. aan, onvoldoende vergoed en de winst
derving biyft. Zulk een handelwyze waarby,
daar de regeering de aanvragen heeft laten
Uggen, zy zelve de schuld van de mooiiyk-
heid heeft werkt z. i. verlammend op den
ondernemingsgeest. Moeiiyk is z. 1. het ver-
deelen der mijnvelden zeker; maar onmoge-
ïyk niet. De Daibeche steenkoolspecialiteit, de