W. 12548 Zaterdag 19 Januari. A°. 1901. {Courant wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Het Photographietoestel. LEIDSCH DAfrBLA PRIJS DEZER COURANT i Voor Lolden por 8 maanden, •••••liea.f 1.10. Buiten Leiden, per loopei co waar agenten gevestigd t))n 1.80. Franco per post i i i t ii i t I i Ml l-®5- PRUS DER AD VERTENTEËN Yan 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. In No. IV van „Parlementaire Portretten" schetst mr. Antonio in La Telegraaf den president der Eerste Kamer. Na eerst een schildering gegeven te hebben van de vergaderzaal der Hooge Vergadering, die, in tegenstelling met die der Tweede Kamer, een echt beeld geeft van Oud-Hollandsche deftighoid en degeiykheid, en van het meer constante karakter der Eerste Kamer, minder aan afwisseling onderhevig dan haar zuster, en na vluchtig eenige leden geteekend te hebben, komt de schrijver tot den voorzitter. HtJ wyst op de tegenstelling tusschen den heer Van Naamen van Eemnes en zfcjn voor ganger op den voorzitters8toel. Hy zegt: De heer Van Naamen van Eemnes is, althans in het uiterlijke, een volkomen tegenvoeter van jhr. Van Eysinga. Verzonk het schrale oude lichaampje van den afgetreden president btfna in de ruimte van z^jn fauteuil, de heer Van Naamon vult die daarentegen geheel. Zyn weldoorvoed, in de breedte uitgegroeid, vrij kort lichaam, ge huld in een weelde van zwart laken, die onder het gaan bijna op zijn voeten neer hangt, heeft juist zoo'n armstoel noodig. Met welbehagen legt de heer Van Naamen zijn korte, dikke armen op de leuningen neer. En het hoofd van dezen praeses past volkomen op den romp. Het is zwaar-breed, kogel-rond, van congestief weidoorvoed-zijn, met de kleur van het sanguinisch temperament.Een kortgeknipte, grijzende knevel geeft aan dit gelaat, hetwelk allicht den gastronoom zou doen gissen, wat ernstiger en maniyker tee- kening, maar vooral de kleine, vastberaden, «enigszins brutaal-voor-zich-uitkjjkonde oogjes van helderblauw geven u den indruk, dat deze ineengedrongen, wat vadsig en gemak- ziek lijkende man, die zoo tuk lijkt op slui ting van debat en die hot voor ieder weten wil, dat hij lange, vervelende redevoeringen gebruikt om een flinken namiddagdutte doen, ïoch een ander is, dan gij misschien zoudt meenon. In het oprechte, eerlijke blauw van die oogen des grijsaards leest gij een kloek karak ter, een vasten wil en groote liefde voor al wat eerlijk en recht door zee is. De lieer Van Naamen is dan ook werkelijk een man met zulke eigenschappen. Zijn brief aan Kruger, waarin hij naar de Overzichtschrijver van Eet Vaderland terecht zeide „er uit flapte wat toch eigenlijk iedereen op de lippen brandde", is daarvan wel een bewijs. En wie dezen wat lossen leider der zittingen van ons hoogste staatscollege van naderbij kennen, dezen man met zijn groot vermogen en zijn vór-reikenden invloed vertellen u, dat hij iemand is van zeldzaam scherpen geest, snel personen en toestanden begrijpend, geen vriend van veel praten, maar met rake handig heid „knoopen doorhakkend" vaak, die voor anderen onoplosbare problemen zijn Iemand, die voel „durft" en zich zóó onaf hankelijk gevoelt, van karakter zoowel als van positie, dat hjj niet licht aarzelen zal om een kat een poes en Rollin een schavuit te noemenEen eigenaardig type, die vroeger tot onze schranderste staatslieden werd gerekend en nog steeds tot onze meest sympathieke. Hetgeen niet wegneemt, dat het presideeren van mr. Van Naamen van Eemnes u, met allen eerbied, niet zelden een glimlach op de lippen jaagt. De schrijver geeft hiervan eenige staaltjes en besluit dan zijn schets met het volgende: Al gaat nu de voorzitter van de Eerste Kamer dikwijls zonderling tegen de leden te keer; al veroorlooft hij zich van zijn kant somtijds aardigheden, die op het ongepaste af zijn, toch moet men niet meenen, dat de verhouding tusschen den Senaat en zijn driftig haraerenden, gomaklievenden, maar goedron den en in velerlei opzicht zoo echt sympa thieken president - dat deze verhouding niet aangenaam is! Het tegendeel is waar. In de Eerste Kamer leeft men nog in een atmosfeer van prettige, vriendelijke hartelijkheid. Men weet daar van geen partijverhoudingen, van geen „politieke vrienden" en politieke tegenstanders; men schudt elkaar met de bonhomie van wereld wijze oude heeren de hand. Met een glimlach laat men zich aanleunen de ietwat bijzondere tactiek van den tegenwoordigen voorzitter, die nu eenmaal minder statig dan Hollandsch- ronduit, minder parlementair dan leuk-prac tisch is in zijn doen Een heel eigenaardige, maar ook heel-goede verschijning uit onzen staatsmanskring van gisteren De Stichtsche Courant maakt een opmerking naar aanleiding van het Koninklijk Besluit, waarbij het verstrekken van k 1 e e d i n g en voeding aan behoeftige schoolkin deren wordt geregeld. Men weet, dat in de Leorplichtwet een bepaling is opgenomen, die aan de gemeente besturen de bevoegdheid toekent, om kleeding en voedsel uit te reiken, een bevoegdheid, die reeds in veel gemeenteraden tot ernstigen strvjd aanleiding gaf. Doch nu de opmerking van de Stichtsche. Ziehier: „Merkwaardig om den geest, die er uit spreekt, is de bepaling in het Koninklijk Be sluit, waarbij de regelen worden gesteld voor de schoolvoeding en kleeding, dat de verstrek king van voedsel en kleedoren steeds moet geschieden onmiddollijk aan de kinderen. De ouders mogen er dus niet by te pas komen. Het kind mocht ook eens meenen, dat het zjjn nieuwe schoenen van zijn eigen vader en moeder had gekregen en niet van vader Staat! De strekking der bepaling is natuurlijk om te maken, dat ontaarde ouders de verstrekte goederen niet voor oen ander doel kunnen aanwenden. Maar dit wordt ook door dit gebod volstrekt niet verkregen. Niets belet den ouders om, als het kind thuis komt, zich toch van het gegevene mees ter te maken en er naar goedvinden mede te handelen. Men zal in het systeem der Regeering dus nog een stapje verder hebben te gaan en de kinderen geheel onder zijn hoede moeten nemen. De kinder-kazernes moeten met logi sche consequentie uit het aangenomen stelsel volgen. Juist, als by de behandeling der wet werd voorspeld." De opmerking omtrent de verstrekte klee ding is juist en het zal wel noodig worden, dat de uitdeeler zich vergewist, zooveel als dat mogeiyk is, dat de verstrekte kleederen ook door de kinderen worden gedragen. Wie van naby bekend is met soortgelyke uitdeo- lingen, weet, dat in verschillende gevallen de gegeven kleederen in de bank-van-leening en de ontvangen centen in de kroeg belanden. Dit is een aanteekenlng van De Standaard. In de Januarl-Kroniek der Stemmen voor Waarheid en Vrede zegt dr. Bronsveld met het oog op de aanstaande verkiezingen, dat de verschillende politieke partyen en groepen in ons Vaderland nog niet gereed zyn met haar verkiezingsleuze. De „Liberale Unie" heeft echter een concept wereldkundig ge maakt. Het verraadt een zeer sterke over helling tot de sociaal-democratische party. Dr. Bronsveld gelooft niet, dat de kracht der „Unie" in den laatsten tyd er op vooruit gegaan is. Dit wil hy echter wel zeggen, dat, indien hy eenigen invloed heeft, hy dien zal aanwenden, om elke Grondwetsherziening, die uitbreiding van het kiesrecht beoogt, met kracht tegen te staan. Zelfs door de voor spiegeling van evenredige vertegenwoordiging zal hy zich van dat voornemen niet laten afbrengen. Elke candidaat, die zich dus voor Grondwetsherziening verklaart In den hier boven aangegeven zin, zal in hem een tegen stander vinden. Al zyn de sociaal-democraten een parlementaire groep geworden, die is vertegenwoordigd in de Tweede Kamer, zoo is dit voor hem geen reden, om hun eischen in te willigen. Laat allen, die er evenzoo over denken, zich duideiyk op dit punt uit spreken. Dr. B. hoopt, dat De Standaard dit ook zal doen. Zooals de zaken nu staan, meent hy echter te dezen aanzien weinig staat te kunnen maken op dr. Kuyper en zyn blad, zooals dit ook uitnemend ls aangetoond door De Vaderlander. Dit artikel acht dr. Bronsveld van buiten gewoon gewicht, omdat het zoo juist de evoluties van De Standaard tn het licht stelt. Ieder ziet hier, zegt dr. B., voor zyn oogen het anti revolutionaire orgaan, zich wendend in allerlei bochten, om by het vroom vast houden aan de leer van Gods Souvereiniteït den weg niet af te snyden tot het samengaan met de voorstanders van de volkssouvoreini- teit-, met de revolutiemannen en bestrydere van het geloof aan den levenden God. Wanneer van anti-revolutionaire zyde by de stembus de lokstem weerklinkt, om met dr. Kuyper en de zynen, als belyder van God en zyn Christus, gezamenlyk tegen de liberalen op te trekken, dan zal het goed zyn zich te herinneren, hoe reeds nu De Standaard dat optrekken bedoelt. Het is een ontzettende gedachte, dat de socialisten zoudon toenemen in die mate, dat men zou moeten sturen in hun richting. Kan haat een regeeringsbeginsel zyn? Kan van haat een volk leven? En toch, wat anders is het, dat door de socialisten gepredikt wordt? Zy verdooven elk ander edel gevoel. Zy maken ieder, die eenig vermogen heeft, en eiken geloovige vooruit verdacht by den werkman, al heeft deze zich noch over zyn patroon, noch over zyn Kerk te beklagen. Wat kan groeien op een akker, waar wrevel, verdacht making, ontevredenheid gezaaid worden? Wat or waar en recht is in hetgeen de sociaal-democraten zeggen on vragen, worde als zoodanig erkend; en de liberale party wordt daartoe in do eerste plaats geroepen. Wy zeggen niet, dat de liberale politiek zonder meer moet worden veroordeeld, maar is het niet waar, dat vele, zeer vele liberalen vyandig of althans onverschillig tegenover den godsdienst zich hebben gedragen Hebben zy geen scholen gesticht, waar de Bijbel, het gebed en alle positieve godsdienst door hen werden geweerd Hebben niet vele liberalen aan den werkman een behoorlyk loon, de Zondagsrust en nog veel meer onthouden? Nu wreekt zich dat alles. De socialisten voroenzelvigen nu het liberalisme met het kapitalisme, en de radicalen zullen hen niet bekeeren. Toch zyn er, zegt dr. B., ook liberalen van een andere en betere gezindheid. En zoo hy zich niet bedriegt, zyn het die liberalen, die nu een orgaan hebben ontvangen in De Nieuwe Courant. Hy hoopt, dat dit blad nieuwen moed zal wekken in het kamp der waarachtig liberalen, on dat de harde lessen, die zy hebben ontvangen, zullen blyken niot tevergeefs te zyn uitgedeeld. Verder bespreekt hy het optreden van een bond van sociaal-democratische onderwyzers, dat hem pyniyk heeft aangedaan. Hy vraagt wat men verwachten kan van zulke mannen, aan wie uren en jaren achtereen de kinderen van ons volk worden toevertrouwd? Is er dan zoo weinig eerbied en liefde voor onze kinderen, is dan zoo weinig pit en kracht in den Staat, dat deze patroleure op zedeiyk gebied ongestoord hun werk mogen verrichten? vraagt hy. Dr. B. wil verklaren, wat ons veel kwaad heeft gedaan, en dat is het scepticisme. En als hy mag zeggen, wat de schijnbaar on schuldige en algemeen gehuldigde naam is voor het alle geestdrift en veerkracht doodend verschyn8el, dat hy noemde, dan zegt hy: het heet „waardeering". Men heeft ons van veel zyden er toe opge wekt, en we zyn getogen aan het waardeeren, zóó lang en zóó ver, totdat eigeniyk niets voor ons zyn waarde had behouden. In zyn verhandeling „het mystieke in onze nieuwste letteren" zegt prof. Chantepie de la Saussaye W aardeeren is inderdaad oen der domste bezigheden, waarin de beschaafde mensch onzor dagen zich verdiept. Waardeeren, d. L koel en onverschillig eenige tweedehandeche, averechtsche kennis opdoen en waanwys zich daarop verheffenmaar niet tot de kern doordringen, niet eigen zedelyke houding bepalen, integendeel afstand doen van het onderscheiden tusschen goed en kwaad l" Zie, vervolgt dr. B., d&t is het. Wy hebben zoo lang onze tegenstanders „gewaardeerd", dat zy ophielden tegenstanders te wezen. Hierdoor wordt allo energie ver lamd, alle geloof en geestdrift gebiuscht. Men lascht een of moor banen van do vyandeiyke vlag in zyn eigen vlag, en verliest daardoor alle karakter van een zelfstandige party. Men moet (dat is Ghristeiyk), personen weten te onderscheiden van beginselen, want veel menschen zyn slechter, maar niet weinig zyn ook beter dan hun beginselen; maar kloek, mzniyk, beslist moet hetgeen ongodde- lyk is worden bestreden; de waarheid kan de leugen niet „waardeeren". En dan eindigt hy met de bede, dat God geven moge, dat wy in dit jaar in ons Vader land en alom menige overwinning mogen zien, door het licht behaald op de duisternis. De Maasbode meent, dat dr. Bronsveld, sprekende over „waardeering", „rakedingen" heeft gezegd, en gelooft, dat, hoewel de schryver voornameiyk wel het oog zal gehad hebben op het godsdienstig tolerantisme, dat zich byzonder kenmerkt door de waardeering van de meest tegonstrydige ideeön en dog mata, het niet te loochenen valt, dat op ander terrein in dat „waardeeren" ook voor de Katholieken een zeker gevaar bestaat. „In eigen (Katholieken) kring nam," zegt De Maasbode„aan zekere zyde het onderling „opkammen" oer toe dan af, en jegens hen, die buiten het Katholieke kamp staan, sloeg de „waardeering" somwyien in die mate de grenzen over, dat die buitenstaanden zeiven meer dan eens in den waan moeten verkeerd hebben, alsof daar met het zoetelyke, dat sommige menschen óf wel van nature hebben óf wel gemakkolyk aanleeren, wat al te ruim spel gedreven werd". Het blad wyst als een concreet voorbeeld op het feit, dat ,een der Katholieke bladen de „waardeering" van andersdenkenden zoo hoog meende te moeten opnemen, dat het blad er toe kwam, om aan de liberale Nieuwe Courant by de verschyning van haar eerste nummer „van harte het welkom" toe te roepen". Met dat blyk van „waardeering" en colle gialiteit in de pers kan De Maasbode niet meedoen. Als Katholiek journalist acht het blad „de verschyning van o 1 k e nieuwe liberale courant, die, hoe gematigd ook, toch altyd de verdorflykste aller dwalingen predikt en van meet af lynrecht ingaat tegen heel de Katholieke levensbeschouwing, een nieuw ge vaar voor het Katholicisme en voor de Kerk. Wie de groote macht kent van de pers en bedenkt, dat er allicht weer duizenden zyn, ook Katholieken, die wederom van deze Nieuwe Courant het levensbrood des geestos vragen voor eiken dag, zal ons hier dadeiyk byvallen." Hoewel De Maasbode meent, dat de Katho lieken in De Nieuwe Courant door de gematigd heid, waarmede zy tot hen kwam, allicht een tegenwicht zullen hebben tegenover het anti papisme der Nieuwe Rotterdanische Courant, kan het haar „toch niet verleiden tot uitbun digheid van gejuich over het aanrukken van deze nieuwe liberale hulptroepen". De Residentiebode zegt naar aanleiding van deze woorden van De Maasbode het volgende De Maasbode leest ons zonder ons te noemen vrlendeiyk de les over het wel kom, dat wy een veertien dagen geleden by haar verschynen aan De Nieuwe Courant toeriepen. „Als Katholiek journalist," zegt het blad, „achten wy de verschyning van elke nieuwe liberale courant, die, hoe gematigd ook, toch altyd de verderflykste aller dwalingen predikt en van meet af lynrecht ingaat tegen heel onze Katholieke levensbeschouwing, een nieuw gevaar voor het Katholicisme en voor de Kerk". Het blad vergeet er by te voegen, dat wy in het welkom De Nieuwe Courant noemden: „een blad niet van onze richting", maar integendeel verdedigend de liberale beginselen, welke wy ons als taak stellen te bestrydon. Het zegt ook niet, dat wy de verwachting uitspraken, met onzen nieuwen collega nc* wel een8 een lans te zullen moeten breken, doch meenden in den persoon van den hoofd redacteur een waarborg te vinden, dat dit zou geschieden „op hoofsche wyze met waardeering van elkanders gevoelen en eerbiediging van wederzydsche overtuiging" en het blaa „daarom" dit woordje „daarom" staat er nog wel by het welkom toeriepen, in t hoop te zullen blyven „vriend en vyanó'4 tevens". In plaats van die alles, waaruit nogal duideiyk biykt, dat wy principieel positie namen tegen het blad, te memoreoren, maakt 10) De photographieön verder doorzoekend, vond ik een tweede, die my op den weg zou helpen. Zy stelde het einde van den wedstryd voor. Do overwinnaars veroenigden zich by een tent, waarnaast aan een langen staak een vlag wapperde. De letters, die op het middenvak gedrukt stonden, waren half in de plooien verborgen, doch met behulp van het vergroot glas las ik Berry Pomeroy Athletic Club". In koortsachtige haast haalde ik een land kaart en vond in Devonshire, niet ver van Torquay, het dorp van dien naam. Ja, dat was het Berry Pomeroy. Daar was de moordenaar op den dag van den wedstryd geweest Myn hart bonsde van schrik, maar ook van zelfvoldoening. Ik voelde, dat ik iets had van een bloedhond, die het spoor van het ver volgde wild heeft gevonden. Ik koesterde geen haat tegen den moor denaar, ik werd slechts gedreven door de behoefte my van het geheim los te maken. Ik was niet voornemens de politie kennis te geven van myn ontdekking. Alleen wilde ik verder zoeken. Ik herinnerde my dokter Martins waarschuwing en besloot voorzichtig te werk te gaan. Ik achtte het daarom raadzaam Jane niets van myn ontdekking te vertellen en zweeg over alles, totdat wy aan tafel zaten. Toen bracht ik ongemerkt het gesprek op Devonshire. „Tante," vroeg ik op onverschilligen toon, »weet u ook of ik ooit in een dorp geweest ben, dat Berry Pomeroy heet?" Tante Emma schrikte zichtbaar. „Waarom vraag je dat, lieveling?" vroeg zy. „Je wilt toch niet zeggen, dat je je iets daarvan herinnert?" Ik beefde over al myn leden. Ik was dus op bet rechte spoor. „Ben ik ooit te Torquay geweest?" vroeg ik weer. „En heb ik, daar zyDde, ook soms een dag in Berry Pomeroy doorgebracht?" „Kind, als je dat weet, dat kunt ge u zeker spoedig alles herinneren l" riep tante Emma uit. „Ik herinner het me niet, lieve tante; om u de waarheid te zeggen heb ik er meer naaf geraden. Maar wanneer en waarom ben ik te Torquay geweest?" Tante Emma keek my doordringend aan. „Ge zyt in Torquay geweest in het voor jaar van hetzelfde jaar, waarin uw vader gestorven is," antwoordde ze. „Dus vier jaar geleden. De Willie Moores wonen to Torquay en ge hebt er nog meer familie. Ge hebt vyf weken by de vrouw van Willie Moore gelogeerd. Of ge ooit te Berry Pomeroy ge weest zyt, weet ik niet. Men kan er perry tuig heel gemakkeiyk komen. Minnie Moore heelt me herhaaldeiyk in den laatsten tyd gevraagd je haar te sturen, omdat zy zich verbeeldt, dat je haar zoudt herkennen. Minnie is van uw leeftyd, ze is een dochter van myn neef Willie, die ook de neef was van uw moeder." „Morgen ga ik naar Torquay l" riep ik uit. „Nu moet ik alles weten. Ik moet die menschen zien." „Ga je gang," zeide tante met een zucht. „Ik geloof niet, dat het voor je zenuwen goed is, maar ik kan het je niet verbieden." Ik bemerkte zeer goed, dat tante Emma slechts met weerzin op al myn vragen ant woordde, maar ik voelde mjj verplicht te trachten, alles te weten te komen omtrent myn bloedverwanten in Torquay. Zoo vernam ik, dat Willie Moore een neef van moeder was en dat zyn familie nooit onaangenaam heden met vader had gehad. Door hem was tante Emma op de hoogte gebleven van alles, wat my betrof. Ze bezaten een huis te Torquay en betrekkingen in geheel Devonshire. Tante wenschte, dat ik by myn bloedver wanten zou gaan logeeren, doch ik besloot by myzelve, dat niet te doen en in een hotel te gaan. In den loop van den avond deed ik tante nog een andere vraag: „Tante," zeide ik opeens, zonder eenige aanleiding, „hoe bent u toch aan die litteekens in uw hand gekomen? Daar hebt u my nooit van verteld." Een donkerroode blos kleurde Emma's gelaat. „Vraag my dat niet, Una," antwoordde ze en baar stem beefde. „Vraag het me nooit meerje zoudt me niet begrypenIk heb my eens gewond by het klimmen over een hoogen muur, waar glas bovenop lag." Toch kon ik niet laten haar nog een vraag te stellen, die voor my van het grootste ge wicht was. „Toch niet de muur van „The Grange", tante?" riep ik. Verwonderd keek zy my aan. „Ja, het was de muur van „The Grange"," antwoordde ze. „Maar ik begryp niet hoe je dat hebt kunnen raden. Ach, Una, spreek er nu niet meer over. Ik heb er zooveel verdriet over gehad." Natuuriyk moest ik nu swygen. Zjj zag nog zeer bleek en het duurde goruimen tyd voordat zjj geheel tot kalmte was ge komea. Doch nogmaals werd my het verlangen naar opheldering te machtig en ik vroeg: „Toen ik voor het eerst by kwam, waart u hier te Barton. Na den moord bent u naar Woodbury gereisd om my te halen. De ïyk- schouwing hebt u niet bygewoond; waarom eigeniyk niet? Waarom bent u niet dadeiyk gekomenom my in myn ziekto op te passen „Lieveling," antwoordde tante met een ge laat, zoo bleek, dat ik er van schrikte, „Ik lag zelve ziek to bed. Ik had my kort te voren ernstig bezeerdUna, als Je voortgaat met vragen, maak je my krankzinnig." Nu begreep ik er heelemaal niets meer van. Allerlei gedachten doorkruisten myn arm ge folterd brein. Dien avond lag ik zeer lang wakker en dacht aan Australië. In de stilte van den nacht trad my alles weer zoo helder voor den geest. Ik zag de boomen, ik zag het huis, de veranda, myn moeder, den hond, ja eensklaps herinnerde ik my, dat hy Carlo heette. Dat was nu een herinnering, ik zelve had dat alles gezien, vroeger; de omstandig heden waren my niet door een ander be schreven. Eindeiyk viel ik in slaap en myn droom was niets dan een voortzetting van de ge dachten, die my wakend hadden bezig gehouden. Ik bevond my in Australië in de veranda van ons houten huis; moeder was er ook en vader stond naast baar. Ik wist, dat het vader was; ik hield zyn hand vast en speelde mot hem. Maar hy was stil en ernstig, ofschoon hy vriendeiyk tegen my lachte. Moeder had een klein kind op schoot. Het tooneel was zoo duideiyk, als aanschouwde ik het in de werkeiykheid. Ik was, toen ik ontwaakte, vast overtuigd, dat dit geen droom was geweest, doch weder een herinnering. Er moest toch geruimen tyd verloopen zyn tusschen dit visioen en het vroegere, want myn vader zag er veel ernstiger en ouder uit. Hy had veel meer haar, een langen, bruinen baard en zwaren knevel. Ik meende gelykenis te kunnen vindea tusschen hem en den man, die dood op den grond lag, terwyl my dit by het vroegere visioen onmogeiyk was geweest. Daaruit bleek, dat er veel tyd moest verloopen zyn; dat myn vader zeer veranderd was. Maar wat was dat voor een kind op den schoot myner moeder? Broers of zusters had ik nooit gehad, behalvo het stiefzusje Mary Wkackay, dat volgens het verhaal van tante Emma ge storven was, toen ik vyf maanden telde, evea voordat wy Australië verlieten. Hoe was het dan mogelyk, dat ik my haar zou kunnen voorstellen, en toch herinnerde ik my het kleine kind zeer duidelyk. Wanhopig over al het raadselachtige in myn leven, sloot ik de oogon om in don slaap nog eenige uren rust te zoeken. Zeer verkwikt werd ik wakker, on begon met Jane's hulp myn koffers voor myn reis naar Torquay te pakken. Jane vergezelde my tct Londen en van da« reisde ik vorder alleen. To Torquay a:.ige-' komen, snelde tot myn groote verbazing ten allerliefst jong meisje op my too, uitroepende! „Una, ben je daar? Dat is keeriyk! Tanf^ telegrapheerde ons, dat je met dozen trein zoudt komen, en wo zyn met bot rytuig bier^ om je af te halen. Natuuriyk ga je me my mee." „Ge zyt zeker Minnie Moore," zeide il^ haar vol bewondering aanziende. Haar lie^ gezichtje, haar vrooiyke lach boezemden m' onmiddollijk voltrouwen in. (Wordi wneclgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1901 | | pagina 5