W. 12548
Zaterdag 19 Januari.
A°. 1901.
{Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Het Photographietoestel.
LEIDSCH
DAfrBLA
PRIJS DEZER COURANT i
Voor Lolden por 8 maanden, •••••liea.f 1.10.
Buiten Leiden, per loopei co waar agenten gevestigd t))n 1.80.
Franco per post i i i t ii i t I i Ml l-®5-
PRUS DER AD VERTENTEËN
Yan 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
In No. IV van „Parlementaire Portretten"
schetst mr. Antonio in La Telegraaf den
president der Eerste Kamer. Na
eerst een schildering gegeven te hebben van
de vergaderzaal der Hooge Vergadering, die,
in tegenstelling met die der Tweede Kamer,
een echt beeld geeft van Oud-Hollandsche
deftighoid en degeiykheid, en van het meer
constante karakter der Eerste Kamer, minder
aan afwisseling onderhevig dan haar zuster,
en na vluchtig eenige leden geteekend te
hebben, komt de schrijver tot den voorzitter.
HtJ wyst op de tegenstelling tusschen den
heer Van Naamen van Eemnes en zfcjn voor
ganger op den voorzitters8toel. Hy zegt:
De heer Van Naamen van Eemnes is, althans
in het uiterlijke, een volkomen tegenvoeter
van jhr. Van Eysinga.
Verzonk het schrale oude lichaampje van
den afgetreden president btfna in de ruimte
van z^jn fauteuil, de heer Van Naamon vult
die daarentegen geheel. Zyn weldoorvoed, in
de breedte uitgegroeid, vrij kort lichaam, ge
huld in een weelde van zwart laken, die
onder het gaan bijna op zijn voeten neer
hangt, heeft juist zoo'n armstoel noodig. Met
welbehagen legt de heer Van Naamen zijn
korte, dikke armen op de leuningen neer. En
het hoofd van dezen praeses past volkomen
op den romp. Het is zwaar-breed, kogel-rond,
van congestief weidoorvoed-zijn, met de kleur
van het sanguinisch temperament.Een
kortgeknipte, grijzende knevel geeft aan dit
gelaat, hetwelk allicht den gastronoom zou
doen gissen, wat ernstiger en maniyker tee-
kening, maar vooral de kleine, vastberaden,
«enigszins brutaal-voor-zich-uitkjjkonde oogjes
van helderblauw geven u den indruk, dat
deze ineengedrongen, wat vadsig en gemak-
ziek lijkende man, die zoo tuk lijkt op slui
ting van debat en die hot voor ieder weten
wil, dat hij lange, vervelende redevoeringen
gebruikt om een flinken namiddagdutte doen,
ïoch een ander is, dan gij misschien zoudt
meenon.
In het oprechte, eerlijke blauw van die
oogen des grijsaards leest gij een kloek karak
ter, een vasten wil en groote liefde voor al
wat eerlijk en recht door zee is. De lieer Van
Naamen is dan ook werkelijk een man met
zulke eigenschappen. Zijn brief aan Kruger,
waarin hij naar de Overzichtschrijver van
Eet Vaderland terecht zeide „er uit flapte
wat toch eigenlijk iedereen op de lippen
brandde", is daarvan wel een bewijs. En wie
dezen wat lossen leider der zittingen van
ons hoogste staatscollege van naderbij kennen,
dezen man met zijn groot vermogen en
zijn vór-reikenden invloed vertellen u, dat
hij iemand is van zeldzaam scherpen geest,
snel personen en toestanden begrijpend, geen
vriend van veel praten, maar met rake handig
heid „knoopen doorhakkend" vaak, die voor
anderen onoplosbare problemen zijn
Iemand, die voel „durft" en zich zóó onaf
hankelijk gevoelt, van karakter zoowel als
van positie, dat hjj niet licht aarzelen zal
om een kat een poes en Rollin een schavuit
te noemenEen eigenaardig type, die
vroeger tot onze schranderste staatslieden
werd gerekend en nog steeds tot onze meest
sympathieke.
Hetgeen niet wegneemt, dat het presideeren
van mr. Van Naamen van Eemnes u, met
allen eerbied, niet zelden een glimlach op
de lippen jaagt.
De schrijver geeft hiervan eenige staaltjes
en besluit dan zijn schets met het volgende:
Al gaat nu de voorzitter van de Eerste
Kamer dikwijls zonderling tegen de leden te
keer; al veroorlooft hij zich van zijn kant
somtijds aardigheden, die op het ongepaste
af zijn, toch moet men niet meenen, dat de
verhouding tusschen den Senaat en zijn driftig
haraerenden, gomaklievenden, maar goedron
den en in velerlei opzicht zoo echt sympa
thieken president - dat deze verhouding niet
aangenaam is!
Het tegendeel is waar. In de Eerste Kamer
leeft men nog in een atmosfeer van prettige,
vriendelijke hartelijkheid. Men weet daar van
geen partijverhoudingen, van geen „politieke
vrienden" en politieke tegenstanders; men
schudt elkaar met de bonhomie van wereld
wijze oude heeren de hand. Met een glimlach
laat men zich aanleunen de ietwat bijzondere
tactiek van den tegenwoordigen voorzitter,
die nu eenmaal minder statig dan Hollandsch-
ronduit, minder parlementair dan leuk-prac
tisch is in zijn doen Een heel eigenaardige,
maar ook heel-goede verschijning uit onzen
staatsmanskring van gisteren
De Stichtsche Courant maakt een opmerking
naar aanleiding van het Koninklijk Besluit,
waarbij het verstrekken van k 1 e e d i n g en
voeding aan behoeftige schoolkin
deren wordt geregeld.
Men weet, dat in de Leorplichtwet een
bepaling is opgenomen, die aan de gemeente
besturen de bevoegdheid toekent, om kleeding
en voedsel uit te reiken, een bevoegdheid, die
reeds in veel gemeenteraden tot ernstigen
strvjd aanleiding gaf.
Doch nu de opmerking van de Stichtsche.
Ziehier:
„Merkwaardig om den geest, die er uit
spreekt, is de bepaling in het Koninklijk Be
sluit, waarbij de regelen worden gesteld voor
de schoolvoeding en kleeding, dat de verstrek
king van voedsel en kleedoren steeds moet
geschieden onmiddollijk aan de kinderen.
De ouders mogen er dus niet by te pas
komen.
Het kind mocht ook eens meenen, dat het
zjjn nieuwe schoenen van zijn eigen vader
en moeder had gekregen en niet van vader
Staat!
De strekking der bepaling is natuurlijk om
te maken, dat ontaarde ouders de verstrekte
goederen niet voor oen ander doel kunnen
aanwenden.
Maar dit wordt ook door dit gebod volstrekt
niet verkregen.
Niets belet den ouders om, als het kind
thuis komt, zich toch van het gegevene mees
ter te maken en er naar goedvinden mede
te handelen.
Men zal in het systeem der Regeering dus
nog een stapje verder hebben te gaan en de
kinderen geheel onder zijn hoede moeten
nemen.
De kinder-kazernes moeten met logi
sche consequentie uit het aangenomen stelsel
volgen.
Juist, als by de behandeling der wet werd
voorspeld."
De opmerking omtrent de verstrekte klee
ding is juist en het zal wel noodig worden,
dat de uitdeeler zich vergewist, zooveel als
dat mogeiyk is, dat de verstrekte kleederen
ook door de kinderen worden gedragen. Wie
van naby bekend is met soortgelyke uitdeo-
lingen, weet, dat in verschillende gevallen de
gegeven kleederen in de bank-van-leening en
de ontvangen centen in de kroeg belanden.
Dit is een aanteekenlng van De Standaard.
In de Januarl-Kroniek der Stemmen voor
Waarheid en Vrede zegt dr. Bronsveld met
het oog op de aanstaande verkiezingen,
dat de verschillende politieke partyen en
groepen in ons Vaderland nog niet gereed zyn
met haar verkiezingsleuze. De „Liberale Unie"
heeft echter een concept wereldkundig ge
maakt. Het verraadt een zeer sterke over
helling tot de sociaal-democratische party.
Dr. Bronsveld gelooft niet, dat de kracht der
„Unie" in den laatsten tyd er op vooruit
gegaan is. Dit wil hy echter wel zeggen, dat,
indien hy eenigen invloed heeft, hy dien zal
aanwenden, om elke Grondwetsherziening,
die uitbreiding van het kiesrecht beoogt, met
kracht tegen te staan. Zelfs door de voor
spiegeling van evenredige vertegenwoordiging
zal hy zich van dat voornemen niet laten
afbrengen. Elke candidaat, die zich dus voor
Grondwetsherziening verklaart In den hier
boven aangegeven zin, zal in hem een tegen
stander vinden. Al zyn de sociaal-democraten
een parlementaire groep geworden, die is
vertegenwoordigd in de Tweede Kamer, zoo
is dit voor hem geen reden, om hun eischen
in te willigen. Laat allen, die er evenzoo
over denken, zich duideiyk op dit punt uit
spreken.
Dr. B. hoopt, dat De Standaard dit ook
zal doen.
Zooals de zaken nu staan, meent hy echter
te dezen aanzien weinig staat te kunnen
maken op dr. Kuyper en zyn blad, zooals
dit ook uitnemend ls aangetoond door De
Vaderlander.
Dit artikel acht dr. Bronsveld van buiten
gewoon gewicht, omdat het zoo juist de
evoluties van De Standaard tn het licht stelt.
Ieder ziet hier, zegt dr. B., voor zyn oogen
het anti revolutionaire orgaan, zich wendend
in allerlei bochten, om by het vroom vast
houden aan de leer van Gods Souvereiniteït
den weg niet af te snyden tot het samengaan
met de voorstanders van de volkssouvoreini-
teit-, met de revolutiemannen en bestrydere
van het geloof aan den levenden God.
Wanneer van anti-revolutionaire zyde by
de stembus de lokstem weerklinkt, om met
dr. Kuyper en de zynen, als belyder van God
en zyn Christus, gezamenlyk tegen de liberalen
op te trekken, dan zal het goed zyn zich te
herinneren, hoe reeds nu De Standaard dat
optrekken bedoelt.
Het is een ontzettende gedachte, dat de
socialisten zoudon toenemen in die mate, dat
men zou moeten sturen in hun richting. Kan
haat een regeeringsbeginsel zyn? Kan van
haat een volk leven? En toch, wat anders
is het, dat door de socialisten gepredikt wordt?
Zy verdooven elk ander edel gevoel. Zy maken
ieder, die eenig vermogen heeft, en eiken
geloovige vooruit verdacht by den werkman,
al heeft deze zich noch over zyn patroon,
noch over zyn Kerk te beklagen. Wat kan
groeien op een akker, waar wrevel, verdacht
making, ontevredenheid gezaaid worden?
Wat or waar en recht is in hetgeen de
sociaal-democraten zeggen on vragen, worde
als zoodanig erkend; en de liberale party
wordt daartoe in do eerste plaats geroepen.
Wy zeggen niet, dat de liberale politiek
zonder meer moet worden veroordeeld, maar
is het niet waar, dat vele, zeer vele liberalen
vyandig of althans onverschillig tegenover
den godsdienst zich hebben gedragen Hebben
zy geen scholen gesticht, waar de Bijbel, het
gebed en alle positieve godsdienst door hen
werden geweerd Hebben niet vele liberalen
aan den werkman een behoorlyk loon, de
Zondagsrust en nog veel meer onthouden?
Nu wreekt zich dat alles. De socialisten
voroenzelvigen nu het liberalisme met het
kapitalisme, en de radicalen zullen hen niet
bekeeren.
Toch zyn er, zegt dr. B., ook liberalen van
een andere en betere gezindheid. En zoo hy
zich niet bedriegt, zyn het die liberalen, die
nu een orgaan hebben ontvangen in De Nieuwe
Courant. Hy hoopt, dat dit blad nieuwen
moed zal wekken in het kamp der waarachtig
liberalen, on dat de harde lessen, die zy hebben
ontvangen, zullen blyken niot tevergeefs te
zyn uitgedeeld.
Verder bespreekt hy het optreden van een
bond van sociaal-democratische onderwyzers,
dat hem pyniyk heeft aangedaan. Hy vraagt
wat men verwachten kan van zulke mannen,
aan wie uren en jaren achtereen de kinderen
van ons volk worden toevertrouwd? Is er
dan zoo weinig eerbied en liefde voor onze
kinderen, is dan zoo weinig pit en kracht
in den Staat, dat deze patroleure op
zedeiyk gebied ongestoord hun werk mogen
verrichten? vraagt hy.
Dr. B. wil verklaren, wat ons veel kwaad
heeft gedaan, en dat is het scepticisme. En
als hy mag zeggen, wat de schijnbaar on
schuldige en algemeen gehuldigde naam is
voor het alle geestdrift en veerkracht doodend
verschyn8el, dat hy noemde, dan zegt hy:
het heet „waardeering".
Men heeft ons van veel zyden er toe opge
wekt, en we zyn getogen aan het waardeeren,
zóó lang en zóó ver, totdat eigeniyk niets
voor ons zyn waarde had behouden. In zyn
verhandeling „het mystieke in onze nieuwste
letteren" zegt prof. Chantepie de la Saussaye
W aardeeren is inderdaad oen der domste
bezigheden, waarin de beschaafde mensch
onzor dagen zich verdiept. Waardeeren, d. L
koel en onverschillig eenige tweedehandeche,
averechtsche kennis opdoen en waanwys zich
daarop verheffenmaar niet tot de kern
doordringen, niet eigen zedelyke houding
bepalen, integendeel afstand doen van het
onderscheiden tusschen goed en kwaad l"
Zie, vervolgt dr. B., d&t is het.
Wy hebben zoo lang onze tegenstanders
„gewaardeerd", dat zy ophielden tegenstanders
te wezen. Hierdoor wordt allo energie ver
lamd, alle geloof en geestdrift gebiuscht. Men
lascht een of moor banen van do vyandeiyke
vlag in zyn eigen vlag, en verliest daardoor
alle karakter van een zelfstandige party.
Men moet (dat is Ghristeiyk), personen
weten te onderscheiden van beginselen, want
veel menschen zyn slechter, maar niet weinig
zyn ook beter dan hun beginselen; maar
kloek, mzniyk, beslist moet hetgeen ongodde-
lyk is worden bestreden; de waarheid kan
de leugen niet „waardeeren".
En dan eindigt hy met de bede, dat God
geven moge, dat wy in dit jaar in ons Vader
land en alom menige overwinning mogen
zien, door het licht behaald op de duisternis.
De Maasbode meent, dat dr. Bronsveld,
sprekende over „waardeering", „rakedingen"
heeft gezegd, en gelooft, dat, hoewel de
schryver voornameiyk wel het oog zal gehad
hebben op het godsdienstig tolerantisme, dat
zich byzonder kenmerkt door de waardeering
van de meest tegonstrydige ideeön en dog
mata, het niet te loochenen valt, dat op ander
terrein in dat „waardeeren" ook voor de
Katholieken een zeker gevaar bestaat.
„In eigen (Katholieken) kring nam," zegt
De Maasbode„aan zekere zyde het onderling
„opkammen" oer toe dan af, en jegens hen,
die buiten het Katholieke kamp staan, sloeg
de „waardeering" somwyien in die mate de
grenzen over, dat die buitenstaanden zeiven
meer dan eens in den waan moeten verkeerd
hebben, alsof daar met het zoetelyke, dat
sommige menschen óf wel van nature hebben
óf wel gemakkolyk aanleeren, wat al te ruim
spel gedreven werd".
Het blad wyst als een concreet voorbeeld
op het feit, dat ,een der Katholieke bladen
de „waardeering" van andersdenkenden zoo
hoog meende te moeten opnemen, dat het
blad er toe kwam, om aan de liberale Nieuwe
Courant by de verschyning van haar eerste
nummer „van harte het welkom" toe te
roepen".
Met dat blyk van „waardeering" en colle
gialiteit in de pers kan De Maasbode niet
meedoen.
Als Katholiek journalist acht het blad
„de verschyning van o 1 k e nieuwe liberale
courant, die, hoe gematigd ook, toch altyd
de verdorflykste aller dwalingen predikt en
van meet af lynrecht ingaat tegen heel de
Katholieke levensbeschouwing, een nieuw ge
vaar voor het Katholicisme en voor de Kerk.
Wie de groote macht kent van de pers en
bedenkt, dat er allicht weer duizenden zyn,
ook Katholieken, die wederom van deze
Nieuwe Courant het levensbrood des geestos
vragen voor eiken dag, zal ons hier dadeiyk
byvallen."
Hoewel De Maasbode meent, dat de Katho
lieken in De Nieuwe Courant door de gematigd
heid, waarmede zy tot hen kwam, allicht een
tegenwicht zullen hebben tegenover het anti
papisme der Nieuwe Rotterdanische Courant,
kan het haar „toch niet verleiden tot uitbun
digheid van gejuich over het aanrukken van
deze nieuwe liberale hulptroepen".
De Residentiebode zegt naar aanleiding van
deze woorden van De Maasbode het volgende
De Maasbode leest ons zonder ons te
noemen vrlendeiyk de les over het wel kom,
dat wy een veertien dagen geleden by haar
verschynen aan De Nieuwe Courant toeriepen.
„Als Katholiek journalist," zegt het blad,
„achten wy de verschyning van elke nieuwe
liberale courant, die, hoe gematigd ook, toch
altyd de verderflykste aller dwalingen predikt
en van meet af lynrecht ingaat tegen heel
onze Katholieke levensbeschouwing, een nieuw
gevaar voor het Katholicisme en voor de
Kerk".
Het blad vergeet er by te voegen, dat wy
in het welkom De Nieuwe Courant noemden:
„een blad niet van onze richting", maar
integendeel verdedigend de liberale beginselen,
welke wy ons als taak stellen te bestrydon.
Het zegt ook niet, dat wy de verwachting
uitspraken, met onzen nieuwen collega nc*
wel een8 een lans te zullen moeten breken,
doch meenden in den persoon van den hoofd
redacteur een waarborg te vinden, dat dit zou
geschieden „op hoofsche wyze met waardeering
van elkanders gevoelen en eerbiediging van
wederzydsche overtuiging" en het blaa
„daarom" dit woordje „daarom" staat er
nog wel by het welkom toeriepen, in t
hoop te zullen blyven „vriend en vyanó'4
tevens".
In plaats van die alles, waaruit nogal
duideiyk biykt, dat wy principieel positie
namen tegen het blad, te memoreoren, maakt
10)
De photographieön verder doorzoekend, vond
ik een tweede, die my op den weg zou helpen.
Zy stelde het einde van den wedstryd voor.
Do overwinnaars veroenigden zich by een tent,
waarnaast aan een langen staak een vlag
wapperde. De letters, die op het middenvak
gedrukt stonden, waren half in de plooien
verborgen, doch met behulp van het vergroot
glas las ik Berry Pomeroy Athletic Club".
In koortsachtige haast haalde ik een land
kaart en vond in Devonshire, niet ver van
Torquay, het dorp van dien naam. Ja, dat
was het Berry Pomeroy. Daar was de
moordenaar op den dag van den wedstryd
geweest
Myn hart bonsde van schrik, maar ook van
zelfvoldoening. Ik voelde, dat ik iets had van
een bloedhond, die het spoor van het ver
volgde wild heeft gevonden.
Ik koesterde geen haat tegen den moor
denaar, ik werd slechts gedreven door de
behoefte my van het geheim los te maken.
Ik was niet voornemens de politie kennis te
geven van myn ontdekking. Alleen wilde ik
verder zoeken. Ik herinnerde my dokter Martins
waarschuwing en besloot voorzichtig te werk
te gaan. Ik achtte het daarom raadzaam Jane
niets van myn ontdekking te vertellen en
zweeg over alles, totdat wy aan tafel zaten.
Toen bracht ik ongemerkt het gesprek op
Devonshire.
„Tante," vroeg ik op onverschilligen toon,
»weet u ook of ik ooit in een dorp geweest
ben, dat Berry Pomeroy heet?"
Tante Emma schrikte zichtbaar.
„Waarom vraag je dat, lieveling?" vroeg
zy. „Je wilt toch niet zeggen, dat je je iets
daarvan herinnert?"
Ik beefde over al myn leden. Ik was dus
op bet rechte spoor.
„Ben ik ooit te Torquay geweest?" vroeg
ik weer. „En heb ik, daar zyDde, ook soms
een dag in Berry Pomeroy doorgebracht?"
„Kind, als je dat weet, dat kunt ge u
zeker spoedig alles herinneren l" riep tante
Emma uit.
„Ik herinner het me niet, lieve tante; om
u de waarheid te zeggen heb ik er meer
naaf geraden. Maar wanneer en waarom ben
ik te Torquay geweest?"
Tante Emma keek my doordringend aan.
„Ge zyt in Torquay geweest in het voor
jaar van hetzelfde jaar, waarin uw vader
gestorven is," antwoordde ze. „Dus vier jaar
geleden. De Willie Moores wonen to Torquay
en ge hebt er nog meer familie. Ge hebt
vyf weken by de vrouw van Willie Moore
gelogeerd. Of ge ooit te Berry Pomeroy ge
weest zyt, weet ik niet. Men kan er perry tuig
heel gemakkeiyk komen. Minnie Moore heelt
me herhaaldeiyk in den laatsten tyd gevraagd
je haar te sturen, omdat zy zich verbeeldt,
dat je haar zoudt herkennen. Minnie is van
uw leeftyd, ze is een dochter van myn neef
Willie, die ook de neef was van uw moeder."
„Morgen ga ik naar Torquay l" riep ik
uit. „Nu moet ik alles weten. Ik moet die
menschen zien."
„Ga je gang," zeide tante met een zucht.
„Ik geloof niet, dat het voor je zenuwen goed
is, maar ik kan het je niet verbieden."
Ik bemerkte zeer goed, dat tante Emma
slechts met weerzin op al myn vragen ant
woordde, maar ik voelde mjj verplicht te
trachten, alles te weten te komen omtrent
myn bloedverwanten in Torquay. Zoo vernam
ik, dat Willie Moore een neef van moeder
was en dat zyn familie nooit onaangenaam
heden met vader had gehad. Door hem was
tante Emma op de hoogte gebleven van
alles, wat my betrof. Ze bezaten een huis te
Torquay en betrekkingen in geheel Devonshire.
Tante wenschte, dat ik by myn bloedver
wanten zou gaan logeeren, doch ik besloot
by myzelve, dat niet te doen en in een hotel
te gaan.
In den loop van den avond deed ik tante
nog een andere vraag:
„Tante," zeide ik opeens, zonder eenige
aanleiding, „hoe bent u toch aan die litteekens
in uw hand gekomen? Daar hebt u my nooit
van verteld."
Een donkerroode blos kleurde Emma's
gelaat.
„Vraag my dat niet, Una," antwoordde ze
en baar stem beefde. „Vraag het me nooit
meerje zoudt me niet begrypenIk
heb my eens gewond by het klimmen over
een hoogen muur, waar glas bovenop lag."
Toch kon ik niet laten haar nog een vraag
te stellen, die voor my van het grootste ge
wicht was.
„Toch niet de muur van „The Grange",
tante?" riep ik.
Verwonderd keek zy my aan.
„Ja, het was de muur van „The Grange","
antwoordde ze. „Maar ik begryp niet hoe je
dat hebt kunnen raden. Ach, Una, spreek er
nu niet meer over. Ik heb er zooveel verdriet
over gehad."
Natuuriyk moest ik nu swygen. Zjj zag
nog zeer bleek en het duurde goruimen
tyd voordat zjj geheel tot kalmte was ge
komea.
Doch nogmaals werd my het verlangen naar
opheldering te machtig en ik vroeg:
„Toen ik voor het eerst by kwam, waart u
hier te Barton. Na den moord bent u naar
Woodbury gereisd om my te halen. De ïyk-
schouwing hebt u niet bygewoond; waarom
eigeniyk niet? Waarom bent u niet dadeiyk
gekomenom my in myn ziekto op te passen
„Lieveling," antwoordde tante met een ge
laat, zoo bleek, dat ik er van schrikte, „Ik lag
zelve ziek to bed. Ik had my kort te voren
ernstig bezeerdUna, als Je voortgaat met
vragen, maak je my krankzinnig."
Nu begreep ik er heelemaal niets meer van.
Allerlei gedachten doorkruisten myn arm ge
folterd brein.
Dien avond lag ik zeer lang wakker en
dacht aan Australië. In de stilte van den
nacht trad my alles weer zoo helder voor
den geest. Ik zag de boomen, ik zag het
huis, de veranda, myn moeder, den hond, ja
eensklaps herinnerde ik my, dat hy Carlo
heette. Dat was nu een herinnering, ik zelve
had dat alles gezien, vroeger; de omstandig
heden waren my niet door een ander be
schreven.
Eindeiyk viel ik in slaap en myn droom
was niets dan een voortzetting van de ge
dachten, die my wakend hadden bezig
gehouden. Ik bevond my in Australië in de
veranda van ons houten huis; moeder was
er ook en vader stond naast baar. Ik wist,
dat het vader was; ik hield zyn hand vast
en speelde mot hem. Maar hy was stil en
ernstig, ofschoon hy vriendeiyk tegen my
lachte. Moeder had een klein kind op schoot.
Het tooneel was zoo duideiyk, als aanschouwde
ik het in de werkeiykheid. Ik was, toen ik
ontwaakte, vast overtuigd, dat dit geen droom
was geweest, doch weder een herinnering.
Er moest toch geruimen tyd verloopen zyn
tusschen dit visioen en het vroegere, want
myn vader zag er veel ernstiger en ouder uit.
Hy had veel meer haar, een langen, bruinen
baard en zwaren knevel. Ik meende gelykenis
te kunnen vindea tusschen hem en den man,
die dood op den grond lag, terwyl my dit by
het vroegere visioen onmogeiyk was geweest.
Daaruit bleek, dat er veel tyd moest verloopen
zyn; dat myn vader zeer veranderd was. Maar
wat was dat voor een kind op den schoot
myner moeder? Broers of zusters had ik nooit
gehad, behalvo het stiefzusje Mary Wkackay,
dat volgens het verhaal van tante Emma ge
storven was, toen ik vyf maanden telde, evea
voordat wy Australië verlieten. Hoe was het
dan mogelyk, dat ik my haar zou kunnen
voorstellen, en toch herinnerde ik my het
kleine kind zeer duidelyk.
Wanhopig over al het raadselachtige in myn
leven, sloot ik de oogon om in don slaap nog
eenige uren rust te zoeken.
Zeer verkwikt werd ik wakker, on begon
met Jane's hulp myn koffers voor myn reis
naar Torquay te pakken.
Jane vergezelde my tct Londen en van da«
reisde ik vorder alleen. To Torquay a:.ige-'
komen, snelde tot myn groote verbazing ten
allerliefst jong meisje op my too, uitroepende!
„Una, ben je daar? Dat is keeriyk! Tanf^
telegrapheerde ons, dat je met dozen trein
zoudt komen, en wo zyn met bot rytuig bier^
om je af te halen. Natuuriyk ga je me
my mee."
„Ge zyt zeker Minnie Moore," zeide il^
haar vol bewondering aanziende. Haar lie^
gezichtje, haar vrooiyke lach boezemden m'
onmiddollijk voltrouwen in.
(Wordi wneclgd.)