N'. 12526 Zaterdag 23 December. A°. 1900 feze (gourant wordt dagelijks, met üitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. jPouilleton. KERSTNACHT. DAGBLAD. PEÜS Jj K/i blK CO UitA pi "XI Voor Lelden pér 8 maanden; i t ïSfi Buiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd r{Jn 1.80. Franco per poet. i j i i i i I t i i i j i i-65-' PRIJS DER ADVERTEWTTËNs "Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. Grootore letters naar plaatsruimte. Yoor het mcaseeeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. In De Nederlander lezen wy: Het Volk, onder hoofdredactie van mr. Troelstra, heeft voor president Kruger weinig hoop. In een zeer waardeerend hoofd artikel noemt het hem „een aartsvader uit oude tijden", die met het oude geloof zwerft „door de moderne landen, waar het oude ge loof zwak en het nieuwe geloof nog gevreesd en veracht is". Merkwaardig is hier dat „nieuwe geloof* (hot socialisme) ter vervanging van het „oude" (het Christendom). Do tegenstelling is natuurlek onjuist. Het eeuwenoude en altyd nieuwe, levende geloof van het Christendom heeft in alle tijden andere machten en wereldbeschouwingen tegen over zich gehad, vroeger zoowel als nu. Vroeger was het ongeloof zelfs wel eens ge vaarlijker dan nu, immers minder herkenbaar. Bijv. wanneer het zich hulde in dood forma lisme, d. i. in een nagemaakt kleed des ge- loofs. Wat thans nieuw is, is dus niet, dat er een aan het oude geloof vijandige wereldbe schouwing opkomt. Op dit punt niots nieuws onder de zon. Doch alleen de vorm, waarin dat nu geschiedt. Op dit punt immer wisse ling en onbostendigheid. Do tegenstelling is dus onjuist. Het „nieuwe geloof' ia niet nieuw in zijn antithese tegen het oude geloof. Alleen in zijn antithese tegen oudere vormen, waarin zich het ongeloof uitte. Anders gezegd, het socialisme is niet de opvolger van het Christendom, maar de opvolger van den voorlaatsten vijand van hot Christendom. En het zal overleefd worden door het Christendom, dat dan weer zijn opvol ger tegenovor zich zal vinden. Maar al is de tegenstolling onjuist, men begrijpt do bedooling. En dan vragen wij: Komt deze uitspraak nu toch niot wat hóól kort nadat pas in de Kamer tegenover drie sprekers der rechterzij do coo hardnekkig is volgehouden, dat de sociaal democratische wereldbeschouwing goheol bui ten het geloofstorritoir ligt? In eon asterisk „Do kazerne" zegt De Standaard: Do heer Van Vlijmen deed een goed werk, met nogmaals in do Tweede Kamer den geest ter sprako te brengen, die in onze kazernes heerscht; te meer, nu we een Minister van Oorlog hebben, die hier wel oor voor heeft Er is, dit dient dankbaar erkend, by vroe ger vergeleken, veel verbeterd. De booze demon van vroeger heorscht in onze kazernes niet meer onbeteugeld, en tal van officieren leenen hun goede hulp om het kwaad in te toornen. Reeds dat de officieren niet meer, zooals vroeger, in het kwade voor gaan en het door hun voorbeeld aanmoedigen, in winato. Vroeger was de positie van iemand, die weigerde met de wolven te huilen, in de kazerne, schier onhoudbaar; thans zyn we reeds zoo ver, dat een godvruchtig en zedeiyk karakter is enkele kazernos zelfs gerespecteerd wordt. Maar toch, op deze behaalde winste mogen we niet inslapen. De strijd moet voortgezet Niet om het onmogeiyke te bereiken. Een kazerne wordt nooit een vroom gezelschap. Het tan geen ander gezelschap opleveren dan een gewone kostschool, of een gewoon kantoor, of een gewonen winkel voor het ambacht. De geest van het volk zal altoos den toon blyven aangeven. Alleen wat or uit m o et, on er uit k a n, ia de booze traditie van voorheen, alsof de kazerne eerst dan goed militair ingericht was, zoo daar een geest heerschte, als vroeger onze oude snorrobaarden kenmerkte. Dat was de tyd, toen de militaire moraal een andere en lagere was, dan de gewoon- burgeriyke. En dat nu moot tegengegaan. Die cynische „militaire moraal" moet de wereld uit, en juist daarom moot het vloeken to keer worden gegaan; want juist in dat barre vloeken uit zich die geest van ruwheid en vermetelheid, die voorts alle andere levens verhoudingen vergiftigt. De heer J. H. Wynen behandelt in De Tijd de vraag of het mogeiyk is goed Katholiek te zyn en tevens voorstander van algemeen stemrecht. In het afgetrokkene beschouwd, zeer zeker j a, zegt hy, echter met dit voorbehoud, dat men nimmer mag aannemen het uit het ongeloof voortgesproten beginsel, dat de nationale vertegenwoordiging, als de uitdruk king van den volkswil, aan geen wet ge bonden is. Maar van zyn afgetrokken beschouwing afstappend, betoogt de heer Wynen, dat in het algemeen stemrecht een dreigend gevaar voor de rust en de welvaart der maatschappy verscholen ligt, en aan het slot van zyn inge zonden artikel zegt hy met Pius IX: Het algemeen kiesrecht is oen algomeene leugen en daarenboven een dreigend gevaar voor rust en vrede en het welbegrepen belang van den Staat. Do heer W. P. Dil, visscher en visch- bandelaar te Koog aan de Zaan, geeft in het Handelsblad rekenschap van zyn meoning, dat een geheele, niet oen gedeeltelijke, afsluiting van de Zuidersoo m hot belang zal zyn van de visschery. Toen liet U uog zeehaven was, vonden daarop oen ruim zestigtal visschers een arme- ïyk bestaan. Na de afsluiting klom het gotal van 63 tot nagenoeg 200, die thans een beter bestaan hebben, ofschoon ze bovendien ge- zameniyk nog eon som van f 8400 aan pacht en vischakten opbrengen. Een der voornaam ste redenen is zeker ook, dat de Staat aan binnenwater meer bescherming geeft dan aan de Zuiderzee, waartoe eertyds ook het IJ als zeeboezem behoorde. Wat zal het geval zyn, als de Zuiderzee geheel wordt drooggelegd? Zeer zeker zullen dan ansjovis, haring, bot en gedeelteiyk spie ring verdwynen. Maar men krygt terstond daarvoor in de plaats snoek, karper, baars, biy, zeelt, enz. En vooral aal, waarvan do minste soort nog meer waard zal zyn dan die thans in de Zuiderzee gevangen wordt en hoegenaamd geen waarde heeft. Alleen de palingvisschery in de drooggelegde Zuiderzee zal velen een goed bestaan geven. Mot een gedeeltelyke drooglegging zullen vele visschers er slecht aan toe zyn. Ten gevolge van den afsluitdam by Schellmgwoude is het water in dat gedeelte der Zuiderzee, door uitloozing van ons overtollig binnen water, in een abnormalen toestand gekomen voor vele Zuiderzeevisschen, zoodat de ansjovis thans niet verder zuidelyk trekt dan Hoorn. Wordt met die gedeeltelyke droogmaking doorgegaan, dan zal zich die abnormaliteit nog doen gevoelen voor de ansjovis en haring, die eindeiyk zullen verhuizen naar Wielingen en het Tesselsche Gat. Door de geheele afsluiting der Zuiderzee zal men een breede kustlyn verkrygen, die door haar rechte richting een waarborg is, dat het water langs die lyn voor de ansjovis in een normalen toestand zal zyn. Dat geldt ook voor den haring. En binnen de kustlyn zal het water in den goeden toestand komen voor de zoetwatervisch. De heer Dil meent, dat de geheele droog legging in het belaDg zal zyn van de visschery. De Standaard bevatte het volgende over „Aansprakelykheid voor de adver tenties: In het Maandblad tegen de Kioakzalverij wordt de vraag besproken, of een blad ook aansprakeiyk is voor de daarin voorkomende advertenties, en wel naar aanleiding van onze opmerking, dat er soms advertenties voor komen, die serieuze bladen behoorden te weigeron. Het Maandblad zegt er van: „Er i3 echtor iets andere. Vry algomeen heorscht in Nederland de fictie, dat de redactie en zelfs do uitgever van een blad niet aan sprakeiyk is voor den inhoud der vierde blad- zyde, waarop als regel de advertenties een plaats vinden. Ieder, die goed nadenkt, voelt, dat deze bewering alleen dienst moet doon om de flnancieele voordooien dezer advertentie kolommen zonder schroom in den zak te steken, ook wanneer er een luchtje aan is; om dezelfde reden zou een huiseigenaar zich er niets van behoeven aan te trekken, ook al hield zyn huurder een speelhuis of iets anders in zyn woning. Ieder weet wel, dat die redeneering geon steek houdt; hotzolfde is het geval met d9 vierde bladzijde, die een uitgever of redactie verhuurt in het algemeen wel is waar ton gebruike van ie-ter. die wil betalen, maar wannr^or ny tocli wol degolyt nanopraLüiyE blijft, wanneer zyn huurder er gebruik van maakt om bedrog of andere afkeurenswaardige handelingen te plegon. Do herhaalde veroordeelingenin DuiLsckland van redacties en uitgevers hebben doen zien, dat ook de rechterlijke macht ten slotlo doze fictie verwerpt en het nieuwsblad beschouwt als één geheel, waarvoor beiden aansprake iyk zyn. Dit feit op den voorgrond geplaatst, bestaat er een ander middel, om in Nederland dergelyke advertenties te weren zonder hulp der Regee ring, en De Standaard is by machte daaraan mede te werken. Dr. Kuyper heeft ongetwyfold een invloedryke positie in de Voreeniging van redacteuren, den zoogenaamden Journalisten kring, waarvan hy de Voorzitter is. Welnu,- laat hy ter gelegener tyd en plaats z\jn machtig redenaarstalent aanwendon om zyn medeleden te overtuigen van de solidariteit op dit punt van redacties en uitgevers; inde meerderheid van bladen zal hy meteen hot middel hebben gevonden om al die adver tenties te woron, welke De Standaard wenscht to verwyderen. In dit blad hebben wy herhaaldeiyk er op aangedrongen, dat de Nederlandsche Jour nalistenkring zich met deze zaak, die hun als leden van dagbladredacties van naby aan gaat, ernstig zou bemoeien; onze stem is echter geweest die eens roependen in de woestyn. Ook de Vereeniging tegen de Kwak- zalvery heeft zich reeds eenmaal per geschrifte gewend tot deze zustervereeniging, doch de laatste heeft zich met een Jantje van Leiden van het antwoord afgemaakt. De uitslag zal allicht gelukkiger zyn, wan neer uit het midden dier Vereeniging een stem opging om de medeleden op to wekken tot een handeling, die de schoone roeping der pers nieuwen luister kan verschaffen en duizenden ongelukkigen kan behoeden tegen de gevolgen van leugen en bedrog." Hierin schuilt waarhoid. Elke serieuze redactie behoort ook toe te zien op wat in de advertentie-kolommen voorkomt. Niet om voor die advertentiön ver- antwoordelykheid op zich te nemen. Wie dat eischt, schiet zyn doel voorby. Maar wel, om te weren, wat op het eerste gezicht zich als in sti-yd met de eerbaarheid of de publieke zedelykheid voordoet. Of de Journalistenking hieraan iets doen kan, is zeer do vraag. Dusver matigde hy zich over don inhoud der bladen nooit eenig oordeel aan. Maar in elk geval gaat het Maandblad veel te ver, zoo het verlangt dat ook advertentiën betreffende geneesmiddelen perse zullen ge bannen worden, omdat ze door de doctoren als zwendelary worden veroordeeld. Daarvoor zou de redactie een medisch bureel moeten bezitten, en dan nog biyft de vraag, of al wat niet door de officieele medi sche wetenschap geykt wordt, daarom af te keuren is. In homoeöpathie zien ook heolwat medici niets dan zwendolary. Toch bewees de proef- ondervindelyke methode, dat ze vaak uitsteken de resultaten gaf. Dr. Bronsveld vestigt in zijn „Kroniek" in Stemmen voor Waarheid en Vrede er de aan dacht op, dat do anti rev. kenneiyk nog niet een geschikte leuze gevonden hebben om dienst te kunnen doen in den aanstaanden verkiezingsstryd. Hy meent, dat wel is waar velen iets gevoelen voor de leuze „do vrije school voor heel het volk". Maar zien zy, vraagt hy, dio doze leuze het luidst heb ben aangeheven, waariyk kans haar te be lichamen in een wetsvoorstel? Ie het Unie"-rapport voor schoolwetwyzi- ging in zjjn laatste uitgave wel een antirov. „formulier van eujhghöid?" Of is het een vaandel, dat alleen dienst kan doen, wanneer er geen kans bestaat op het machtig worden van de Rogeering? In verband daarmeo richt dr. Bronsveld tot jhr. Lohman het verzoek om eons een concrete voorstelling te geven van wat er in de regeling van ons 1. o. zou verandoreu mooton, „indien: de vrye school voor heel de natie" uit de nevelen der theo rie moest nederdalon op den vaderlandschen bodem". Verder zegt dr. Bronsveld harteiyk te hopen, dat men den weg der bevrediging op onder- wysgebied niet zal zooken in de richting van steeds meerder subsidie, onverschillig aan welke school, als zy maar voldoet aan enkol uitwendige wetlelyke voorschriften. Hy schryft o. m. dan nog: „De tyd nadert en is misschien reeds ge komen, dat ook liberalen op de openbare school het gebed en den Bybel weer met ingenomenheid begroeten gaan. Men heeft genoeg gezien van onze „neutrale" onderwyzors en onderwyzeressen, om terug te verlangen naar de vroegere, zy het dan ook oenigszins gowyzigde toestanden". In het pas verschenen nummer (6) zyner Chronica schryft dr. Schaepman, naar aan leiding van een bekende passage in mr. Van Houten's voorlaatste Staalkundige Brieven^ onder meer het volgende: De heer Van Houten dan meent het ont staan, het verschynen dezer Chronica in er- band te moeten brengen met de leerplichtwet, j Zoo zegt hy „Wegens zyn stem vóór de leerplichtwet dreigt blykbaar zyn (Dr. Schaepman's) uit- stooting." Van dit dreigen weet ik niets. Iemand, die. eigeniyk sinds zyn optreden, sinds twintig jaren, met „uitstooting" wordt bedreigd, is ook voor zulke geruchten niet vervaard.. Daarby weet de heer Van Houten even goed als ik, dat die „uitstooting" of iets dor gel yks my weinig deert. Ik heb do eer een zaak en' een beginsel te dienen met alle kracht, die> in my is, naar eer en geweten en zor Ier eenige persooniyke beweegreden. Daarom be kommer ik my om geen uitstooting. Moet ik gaan, dan word ik door een boter vorvangei.. Dan is myn tyd voorbij. Ik ben op dit stuk volkomen kalm. Klein man, als ik ben, hoop ik myn „uitstee-li ng" met meer waardigheid te dragou de grommende kluizenaar van Friodrichsi ulio of andoren van dions soort. Ik zal my niet zonder tegenweer laten „uitstooten"; dzt i© myn recht en myn plicht. Al stond mij niemand ter zijde, ik behoud myn jus ad famam. Alleen hoop ik, dat geen mijner uitstooters zich zal hebben ie schamen ovej de middelen, tegen my gebezigd. Over zijn stem voor de leerplichtwet, waaromtrent mr. Van Houten te vorst aan had gegoven, dat zy door de voorgespiegelde subsidie aan het Bijzonder Onderwijs zou' gemotiveerd zyn, repliceert dr. Schaepman: Niet „om het gold" heb ik voor do leer plichtwet gestemd. Myn stem heb ik uit ge-, bracht om de volgondo eenvoudige redenon: ik had geen bezwaar tegen de zaak int beginsel; b. het ongeregeld schoolbezoek maakte naar mijn overtuiging dezen maatregel noodig; c. de gewetensvryhoid werd geëerbiedigd d. do wet kwam niet in botsing met het recht dor ouders, daar men toch bezwaarlyk van een recht tot het onthouden van onder wijs 01 tot üol govon yc.i» onder- wys kan spreken. Ik heb niet vóór gestemd ter wille van de verhooging der subsidien. Maar ik moest die verhooging verlangen, omdat ik in de Ryks- bydragen een middel zie om de gewetens vrijheid te waarborgen. Indien een nevenzaak my tot het uitbrengen van myn stem heeft bewogen, dan is het deze overweging: de geloovigen, die in het openbaar als in het byzonder leven geloovigen zyn, behooren den schyn te vermyden als stonden zy uit beginsel tegen alles, wat op volksbeschaving of volksontwikkeling betrek king heeft. De Zutphensche Courant wyst op de gevolg trekkingen, waartoe het anti-rev. blad De Oraafschapper in zyn stryd tegen de liberalen komt. Wy laten het artikeltje hier in zyn geheel volgen: Dat graanrechten den pqjs van het brood doen stygen, is iets, dat niemand, die studie heeft gemaakt van de economische weten schap, tegenspreekt. Het nieuwste op dit gebied is nu echter, dat ten gevolge van het niet boffen van graanrechten het brood ook duurder wordt. Hoe? Ja, dat vonden we er niet by vermeld. Deze allernieuwste economische grondstelling i) „Als nog oen diep zwygen over alles was uitgebreid, en de nacht zich in het midden van zyn loop bevond, toen kwam het Almachtige Woord van den Hemel af, van den koninkiyken troon daalde Hy neder." „En zie" zoo schreef weleer nu wyien Mgr. Van dor Ploeg in zyn „Kerkelyk Jaar", na de bovenvermelde woorden der H. Schrift te hebben aangehaald „en zie, opeens roepen als verkondigers van den Kerstnacht de klokken met rein en foesteiyk geluid door de duisternis heen naar do woningen dor men- echen; zy roepen als eens over Bethlehems velden do Engelen des Hemels tot de herders en de inwoners van Juda: Ik verkondig u een groote blydschap, want heden is u de Zaligmaker geboren, die Christus de Heer is I Allen hooren die welluidende woorden, en allen stroomen uit hun woningen naar de feestelyk verlichte kerk te zamen." Gaan in onzen tyd de geloovige Katho lieken op het biyde Kerstfeest in het laatste gedeelte van den nacht kerkwaarts, in vroegere eeuwen begaf men zich reeds den avond te voren, op den Kerstavond, naar de kerk, want men wilde niet, zooals Benterim ge tuigt „dat het uur, waarin het Woord des Eeuwigen Vaders te Bethlehem geboren werd, zonder gebed en zonder dankzegging zou voorbygaan". Van de vroegste tyd en af was het dus ook de gewoonte der geloovigen om in den donker- sten der nachten Lu de Bchittereud verlichte kerk aan den voet van het altaar de geboorte des Heeren te vieren. Nadat Franciscus van AssisiÖ in 1223 te Greccio voor de eerste maal een voorstelling van den stal van Bethlehem had opgericht, werd het een byna algemeen gebruik, dat de kinderen, wier leeftyd medebracht, dat zy ter kerke kondon gaan, dit voor de eerste maal deden in den nacht, waarin Christus als een klein kind geboren werd. De avond van don laatsten dag van den Advent, de Kerstavond, was geheel een tyd van voorbereiding tot het feest. „In de huis gezinnen" zoo schryft de abbó Pradier in zyn „Fêtes chrétiennes" „worden die heer- lyke Kerstliederen gezongen, waarin op een voudige, maar treffende wyze verhaald werd van de boodschap van den engel Gabriël aan de Allerheiligste Maagd; van de vermoeienis sen, welke Jozef en Maria te verduren had den, toen zy tevergeefs Bethlehem door kruisten, om in een herberg een rustplaats te vinden; van de wonderbare geboorte van onzen Goddeiyken Verlosser; hoe lieftallig het jonggeboren Ohristuskindje was, hoe de £L Maagd Het m doeken wond en in een kribbe nederlegde; hoe de herders kwamen, om Het te aanbidden en hun gaven te offeren. Den laatsten dag van den Advent had men gevast. Ieder stelde zich mot een korten, eenvoudigon, uit lichte spyzen bestaanden maaltyd tevreden. Waaruit die maaltyd bestond, leert ons het volgend rympje, dat de volksmond ons heeft bewaard: Kerstavondjen, Keretavondjen, Myn moeder kookt karnemelkehry» Myn vader slacht een. haring. De kop ia voor mij. Als de avond gekomen was, werd het Kerstblok, een zware stronk van een boom, ontstoken, die gedurende den geheelen nacht moest branden en een flinke warmte in het vertrek verspreiden. „Als de klokken der kerk begonnen te luiden", zoo gaat abbó Pradier voort „begaf het geheele gezin zich op weg naar de kerk. Gelukkig gevoelden zich de kinderen, wier leeftyd het toeliet hun ouders te ver gezellen en deel te hebben in de algemeene vreugde van dezen plechtigen nacht, waar van de heilige en krachtige indruk hun hun leven lang by bleef l De priester betrad het altaar op een tydstip, dat hy als het midder nacht sloeg, kon consacreeren. Een diepe stute en een eerbiedige aandacht heerschten dan in de heilige plaats, zooals eertyds in den stal van Bethlehem. Ieder gevoelde zich gelyk eenmaal Jozef en Maria - in de onmiddel lijke tegenwoordigheid van het Goddolyk Kind. Op het oogenblik der communie kwamen allen aanzitten aan de tafel des Heeren; ge lukkiger dan de herders, ontvingen zy Christus in hun hart. Thuis teruggekeerd, werd het Kerstmaal genuttigd. Dit nachtelyk ontbyt was een voudig, maar krachtig; het bekroonde do heilige vreugde van den heiligen nacht." „Hot Kerstmaal" zegt de abbó Casimlr in zyn „Fêtes du Cnristianisme" „duurde voort tótdat de kerkklokken de geloovigen andermaal opriepen voor de dageraadsmis." Wy aldus Joë8 Leydis, wiens gedach- tengang in oen opstel, vroeger in het dagblad „De Tyd" geplaatst, wy hier volgen - zullen ditmaal ons niet bezighouden met het Kerst maal, waarvan ook ten onzent merkwaardige sporen zyn overgebleven. Ook meonen wy, dat wy het Kerstblok onopgemerkt moeten laten branden en het vertrek door zyn heldere vlam laten ver lichten en verwarmen. Wy zullen ook niet trachten een beschry ving te geven van de vreugde en de vermakelyk- heden, waartoe de Kerstdag aanleiding gaf. Wy willen ons thans bepalen tot het ge bruik om den Kerstavond wakend door te brengen en Kerstliederen te zingen. Wy gelooven, dat dit gebruik bekend is geweest onder den naam van „het Kindeko wiegen." In deze meening worden wy gesterkt, doordien in twee onzer grootste steden Amsterdam en Rotterdam nog heden ten dage een gebruik bestaat, waaraan men den naam geeft van „het Kindje wiegen", en i waarin men een sterk sprekende overeen komst kan erkennen met het gebruik onzer voorouders om den Kerstavond wakend door te brengen. Het tegenwoordige gebruik hoe ontaard en verbasterd ook bestaat bieriD, dat personen, meer byzonder jongelieden, in het eeno of andore koffiehuis byeenkomen, om, na aldaar vertoefd te hebben tot bet 'uitingsuur, zich na een korte wandeling te begoven naar die kerk, waar het allervroegst de nachtmis aanvangt. Wy willen gaarne toegeven, dat deze gewoonte goon loflyke is, dat zy in geenon deele in overeenstemming Is to brengen met de voorbereiding, welke bot heilige Kerstfeest vordert, maar de gewoonte bestaat en is bekend onder den naam van „het Kindje wiegen", en daarmede alleen hebben wy rekening te houden. Voor zooverre wy konden nagaan, te deze benaming, welke aan het gebruik om don Korstavond wakend door te breng» werd gegeven, alleen in ons land bekend Wel bestaat zoowel in Frankryk als iö Duitschland het gebruik om tot den aanvang van do nachtmis in huiseiyken kring den nacht wakend door te brengen mot hel zingen van Kerstlioderen, maar dat daaraari een bepaalde benaming gegeven is, schynl vry onzeker. „Over „het Kindeke wiegen" is in on! land veel geschreven, waarby men het niel altyd eens was. Mgr. Klönne heeft in zyn Amstolodameusia* reeds vroeger aangetoond, dat men onder „hel Kindeke wiegen" te verstaan had hot zingen van Kerstliederen. Op het jaar 1645 zoo ontleenen wy aan de „Amstelodamensia" komt in het „Reper torium der Protocollen van de Gereformeerde Kerk te Amsterdam" oen bepaling voor „tegona hot kinderen wiegen op bet orgei in do Oude Kerk" te Amsterdam. Aan de yvorigo na sporingen van Mgr. Klönne is het te danken.' dat men te woten Is gekomen, d»t dit verbod gegeven is, „dowyi de organist van <te Oudqj Kork zich voorgenomen heeft het kindeken te wiegen on daartoe voel papiBten hoeft ge- noodlgd". Ja deze daad van den toenmaJlgen organist dor Oude Kerk, „Dirck Swelirgh, dei| beroomden zoon van den nog beroemder vader Jan Pletorsz. 8weliDgh", zag men „paepecta superstition", en men besloot daarom „dei/ Heeren Kerkemeostcren te bidden, dat hun edelen znlke superstitiën (zonden) weerem". Hot schynt, dat het verbod geholpon heefi en dat Swolingh de aloude melodieën ni# meer deed hooren in de Oude Kerk. +SUt tcltf.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5