N'. 12526
Zaterdag 23 December.
A°. 1900
feze (gourant wordt dagelijks, met üitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
jPouilleton.
KERSTNACHT.
DAGBLAD.
PEÜS Jj K/i blK CO UitA pi "XI
Voor Lelden pér 8 maanden; i t ïSfi
Buiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd r{Jn 1.80.
Franco per poet. i j i i i i I t i i i j i i-65-'
PRIJS DER ADVERTEWTTËNs
"Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. Grootore
letters naar plaatsruimte. Yoor het mcaseeeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
In De Nederlander lezen wy:
Het Volk, onder hoofdredactie van mr.
Troelstra, heeft voor president Kruger
weinig hoop. In een zeer waardeerend hoofd
artikel noemt het hem „een aartsvader uit
oude tijden", die met het oude geloof zwerft
„door de moderne landen, waar het oude ge
loof zwak en het nieuwe geloof nog gevreesd
en veracht is".
Merkwaardig is hier dat „nieuwe geloof*
(hot socialisme) ter vervanging van het „oude"
(het Christendom).
Do tegenstelling is natuurlek onjuist. Het
eeuwenoude en altyd nieuwe, levende geloof
van het Christendom heeft in alle tijden
andere machten en wereldbeschouwingen
tegen over zich gehad, vroeger zoowel als nu.
Vroeger was het ongeloof zelfs wel eens ge
vaarlijker dan nu, immers minder herkenbaar.
Bijv. wanneer het zich hulde in dood forma
lisme, d. i. in een nagemaakt kleed des ge-
loofs. Wat thans nieuw is, is dus niet, dat er
een aan het oude geloof vijandige wereldbe
schouwing opkomt. Op dit punt niots nieuws
onder de zon. Doch alleen de vorm, waarin
dat nu geschiedt. Op dit punt immer wisse
ling en onbostendigheid.
Do tegenstelling is dus onjuist.
Het „nieuwe geloof' ia niet nieuw in zijn
antithese tegen het oude geloof. Alleen in zijn
antithese tegen oudere vormen, waarin zich
het ongeloof uitte.
Anders gezegd, het socialisme is niet de
opvolger van het Christendom, maar de
opvolger van den voorlaatsten vijand van hot
Christendom. En het zal overleefd worden door
het Christendom, dat dan weer zijn opvol
ger tegenovor zich zal vinden.
Maar al is de tegenstolling onjuist, men
begrijpt do bedooling.
En dan vragen wij: Komt deze uitspraak
nu toch niot wat hóól kort nadat pas in de
Kamer tegenover drie sprekers der rechterzij do
coo hardnekkig is volgehouden, dat de sociaal
democratische wereldbeschouwing goheol bui
ten het geloofstorritoir ligt?
In eon asterisk „Do kazerne" zegt De
Standaard:
Do heer Van Vlijmen deed een goed werk,
met nogmaals in do Tweede Kamer den geest
ter sprako te brengen, die in onze kazernes
heerscht; te meer, nu we een Minister van
Oorlog hebben, die hier wel oor voor heeft
Er is, dit dient dankbaar erkend, by vroe
ger vergeleken, veel verbeterd.
De booze demon van vroeger heorscht in
onze kazernes niet meer onbeteugeld, en tal
van officieren leenen hun goede hulp om het
kwaad in te toornen. Reeds dat de officieren
niet meer, zooals vroeger, in het kwade voor
gaan en het door hun voorbeeld aanmoedigen,
in winato.
Vroeger was de positie van iemand, die
weigerde met de wolven te huilen, in de kazerne,
schier onhoudbaar; thans zyn we reeds zoo
ver, dat een godvruchtig en zedeiyk karakter
is enkele kazernos zelfs gerespecteerd wordt.
Maar toch, op deze behaalde winste mogen
we niet inslapen.
De strijd moet voortgezet
Niet om het onmogeiyke te bereiken. Een
kazerne wordt nooit een vroom gezelschap.
Het tan geen ander gezelschap opleveren dan
een gewone kostschool, of een gewoon kantoor,
of een gewonen winkel voor het ambacht.
De geest van het volk zal altoos den toon
blyven aangeven.
Alleen wat or uit m o et, on er uit k a n,
ia de booze traditie van voorheen, alsof de
kazerne eerst dan goed militair ingericht was,
zoo daar een geest heerschte, als vroeger onze
oude snorrobaarden kenmerkte.
Dat was de tyd, toen de militaire moraal
een andere en lagere was, dan de gewoon-
burgeriyke.
En dat nu moot tegengegaan.
Die cynische „militaire moraal" moet de
wereld uit, en juist daarom moot het vloeken
to keer worden gegaan; want juist in dat
barre vloeken uit zich die geest van ruwheid
en vermetelheid, die voorts alle andere levens
verhoudingen vergiftigt.
De heer J. H. Wynen behandelt in De Tijd
de vraag of het mogeiyk is goed Katholiek
te zyn en tevens voorstander van algemeen
stemrecht.
In het afgetrokkene beschouwd, zeer zeker
j a, zegt hy, echter met dit voorbehoud, dat
men nimmer mag aannemen het uit het
ongeloof voortgesproten beginsel, dat de
nationale vertegenwoordiging, als de uitdruk
king van den volkswil, aan geen wet ge
bonden is.
Maar van zyn afgetrokken beschouwing
afstappend, betoogt de heer Wynen, dat in
het algemeen stemrecht een dreigend gevaar
voor de rust en de welvaart der maatschappy
verscholen ligt, en aan het slot van zyn inge
zonden artikel zegt hy met Pius IX: Het
algemeen kiesrecht is oen algomeene leugen
en daarenboven een dreigend gevaar voor rust
en vrede en het welbegrepen belang van den
Staat.
Do heer W. P. Dil, visscher en visch-
bandelaar te Koog aan de Zaan, geeft in het
Handelsblad rekenschap van zyn meoning,
dat een geheele, niet oen gedeeltelijke,
afsluiting van de Zuidersoo m hot
belang zal zyn van de visschery.
Toen liet U uog zeehaven was, vonden
daarop oen ruim zestigtal visschers een arme-
ïyk bestaan. Na de afsluiting klom het gotal
van 63 tot nagenoeg 200, die thans een beter
bestaan hebben, ofschoon ze bovendien ge-
zameniyk nog eon som van f 8400 aan pacht
en vischakten opbrengen. Een der voornaam
ste redenen is zeker ook, dat de Staat aan
binnenwater meer bescherming geeft dan aan
de Zuiderzee, waartoe eertyds ook het IJ als
zeeboezem behoorde.
Wat zal het geval zyn, als de Zuiderzee
geheel wordt drooggelegd? Zeer zeker zullen
dan ansjovis, haring, bot en gedeelteiyk spie
ring verdwynen. Maar men krygt terstond
daarvoor in de plaats snoek, karper, baars,
biy, zeelt, enz. En vooral aal, waarvan do
minste soort nog meer waard zal zyn dan
die thans in de Zuiderzee gevangen wordt
en hoegenaamd geen waarde heeft. Alleen de
palingvisschery in de drooggelegde Zuiderzee
zal velen een goed bestaan geven.
Mot een gedeeltelyke drooglegging zullen
vele visschers er slecht aan toe zyn. Ten
gevolge van den afsluitdam by Schellmgwoude
is het water in dat gedeelte der Zuiderzee,
door uitloozing van ons overtollig binnen
water, in een abnormalen toestand gekomen
voor vele Zuiderzeevisschen, zoodat de ansjovis
thans niet verder zuidelyk trekt dan Hoorn.
Wordt met die gedeeltelyke droogmaking
doorgegaan, dan zal zich die abnormaliteit
nog doen gevoelen voor de ansjovis en haring,
die eindeiyk zullen verhuizen naar Wielingen
en het Tesselsche Gat.
Door de geheele afsluiting der Zuiderzee
zal men een breede kustlyn verkrygen, die
door haar rechte richting een waarborg is,
dat het water langs die lyn voor de ansjovis
in een normalen toestand zal zyn. Dat geldt
ook voor den haring. En binnen de kustlyn
zal het water in den goeden toestand komen
voor de zoetwatervisch.
De heer Dil meent, dat de geheele droog
legging in het belaDg zal zyn van de visschery.
De Standaard bevatte het volgende over
„Aansprakelykheid voor de adver
tenties:
In het Maandblad tegen de Kioakzalverij
wordt de vraag besproken, of een blad ook
aansprakeiyk is voor de daarin voorkomende
advertenties, en wel naar aanleiding van onze
opmerking, dat er soms advertenties voor
komen, die serieuze bladen behoorden te
weigeron.
Het Maandblad zegt er van:
„Er i3 echtor iets andere. Vry algomeen
heorscht in Nederland de fictie, dat de redactie
en zelfs do uitgever van een blad niet aan
sprakeiyk is voor den inhoud der vierde blad-
zyde, waarop als regel de advertenties een
plaats vinden.
Ieder, die goed nadenkt, voelt, dat deze
bewering alleen dienst moet doon om de
flnancieele voordooien dezer advertentie
kolommen zonder schroom in den zak te
steken, ook wanneer er een luchtje aan is;
om dezelfde reden zou een huiseigenaar zich
er niets van behoeven aan te trekken, ook
al hield zyn huurder een speelhuis of iets
anders in zyn woning. Ieder weet wel, dat
die redeneering geon steek houdt; hotzolfde
is het geval met d9 vierde bladzijde, die een
uitgever of redactie verhuurt in het algemeen
wel is waar ton gebruike van ie-ter. die wil
betalen, maar wannr^or ny tocli wol degolyt
nanopraLüiyE blijft, wanneer zyn huurder er
gebruik van maakt om bedrog of andere
afkeurenswaardige handelingen te plegon.
Do herhaalde veroordeelingenin DuiLsckland
van redacties en uitgevers hebben doen zien,
dat ook de rechterlijke macht ten slotlo doze
fictie verwerpt en het nieuwsblad beschouwt
als één geheel, waarvoor beiden aansprake
iyk zyn.
Dit feit op den voorgrond geplaatst, bestaat
er een ander middel, om in Nederland dergelyke
advertenties te weren zonder hulp der Regee
ring, en De Standaard is by machte daaraan
mede te werken. Dr. Kuyper heeft ongetwyfold
een invloedryke positie in de Voreeniging van
redacteuren, den zoogenaamden Journalisten
kring, waarvan hy de Voorzitter is. Welnu,-
laat hy ter gelegener tyd en plaats z\jn
machtig redenaarstalent aanwendon om zyn
medeleden te overtuigen van de solidariteit
op dit punt van redacties en uitgevers; inde
meerderheid van bladen zal hy meteen hot
middel hebben gevonden om al die adver
tenties te woron, welke De Standaard wenscht
to verwyderen.
In dit blad hebben wy herhaaldeiyk er op
aangedrongen, dat de Nederlandsche Jour
nalistenkring zich met deze zaak, die hun
als leden van dagbladredacties van naby aan
gaat, ernstig zou bemoeien; onze stem is
echter geweest die eens roependen in de
woestyn. Ook de Vereeniging tegen de Kwak-
zalvery heeft zich reeds eenmaal per geschrifte
gewend tot deze zustervereeniging, doch de
laatste heeft zich met een Jantje van Leiden
van het antwoord afgemaakt.
De uitslag zal allicht gelukkiger zyn, wan
neer uit het midden dier Vereeniging een stem
opging om de medeleden op to wekken tot
een handeling, die de schoone roeping
der pers nieuwen luister kan verschaffen en
duizenden ongelukkigen kan behoeden tegen
de gevolgen van leugen en bedrog."
Hierin schuilt waarhoid.
Elke serieuze redactie behoort ook toe te
zien op wat in de advertentie-kolommen
voorkomt. Niet om voor die advertentiön ver-
antwoordelykheid op zich te nemen. Wie dat
eischt, schiet zyn doel voorby. Maar wel, om
te weren, wat op het eerste gezicht zich als
in sti-yd met de eerbaarheid of de publieke
zedelykheid voordoet.
Of de Journalistenking hieraan iets doen
kan, is zeer do vraag. Dusver matigde hy
zich over don inhoud der bladen nooit eenig
oordeel aan.
Maar in elk geval gaat het Maandblad veel
te ver, zoo het verlangt dat ook advertentiën
betreffende geneesmiddelen perse zullen ge
bannen worden, omdat ze door de doctoren
als zwendelary worden veroordeeld.
Daarvoor zou de redactie een medisch
bureel moeten bezitten, en dan nog biyft de
vraag, of al wat niet door de officieele medi
sche wetenschap geykt wordt, daarom af te
keuren is.
In homoeöpathie zien ook heolwat medici
niets dan zwendolary. Toch bewees de proef-
ondervindelyke methode, dat ze vaak uitsteken
de resultaten gaf.
Dr. Bronsveld vestigt in zijn „Kroniek" in
Stemmen voor Waarheid en Vrede er de aan
dacht op, dat do anti rev. kenneiyk nog niet
een geschikte leuze gevonden hebben om
dienst te kunnen doen in den aanstaanden
verkiezingsstryd. Hy meent, dat wel
is waar velen iets gevoelen voor de leuze „do
vrije school voor heel het volk". Maar zien
zy, vraagt hy, dio doze leuze het luidst heb
ben aangeheven, waariyk kans haar te be
lichamen in een wetsvoorstel?
Ie het Unie"-rapport voor schoolwetwyzi-
ging in zjjn laatste uitgave wel een antirov.
„formulier van eujhghöid?" Of is het een
vaandel, dat alleen dienst kan doen, wanneer
er geen kans bestaat op het machtig worden
van de Rogeering? In verband daarmeo richt
dr. Bronsveld tot jhr. Lohman het verzoek
om eons een concrete voorstelling te geven
van wat er in de regeling van ons 1. o. zou
verandoreu mooton, „indien: de vrye school
voor heel de natie" uit de nevelen der theo
rie moest nederdalon op den vaderlandschen
bodem".
Verder zegt dr. Bronsveld harteiyk te hopen,
dat men den weg der bevrediging op onder-
wysgebied niet zal zooken in de richting van
steeds meerder subsidie, onverschillig aan
welke school, als zy maar voldoet aan enkol
uitwendige wetlelyke voorschriften. Hy schryft
o. m. dan nog:
„De tyd nadert en is misschien reeds ge
komen, dat ook liberalen op de openbare
school het gebed en den Bybel weer met
ingenomenheid begroeten gaan. Men heeft
genoeg gezien van onze „neutrale" onderwyzors
en onderwyzeressen, om terug te verlangen
naar de vroegere, zy het dan ook oenigszins
gowyzigde toestanden".
In het pas verschenen nummer (6) zyner
Chronica schryft dr. Schaepman, naar aan
leiding van een bekende passage in mr. Van
Houten's voorlaatste Staalkundige Brieven^
onder meer het volgende:
De heer Van Houten dan meent het ont
staan, het verschynen dezer Chronica in er-
band te moeten brengen met de leerplichtwet, j
Zoo zegt hy
„Wegens zyn stem vóór de leerplichtwet
dreigt blykbaar zyn (Dr. Schaepman's) uit-
stooting."
Van dit dreigen weet ik niets. Iemand, die.
eigeniyk sinds zyn optreden, sinds twintig
jaren, met „uitstooting" wordt bedreigd, is
ook voor zulke geruchten niet vervaard..
Daarby weet de heer Van Houten even goed
als ik, dat die „uitstooting" of iets dor gel yks
my weinig deert. Ik heb do eer een zaak en'
een beginsel te dienen met alle kracht, die>
in my is, naar eer en geweten en zor Ier
eenige persooniyke beweegreden. Daarom be
kommer ik my om geen uitstooting. Moet ik
gaan, dan word ik door een boter vorvangei..
Dan is myn tyd voorbij.
Ik ben op dit stuk volkomen kalm. Klein
man, als ik ben, hoop ik myn „uitstee-li ng"
met meer waardigheid te dragou de
grommende kluizenaar van Friodrichsi ulio of
andoren van dions soort. Ik zal my niet
zonder tegenweer laten „uitstooten"; dzt i©
myn recht en myn plicht. Al stond mij
niemand ter zijde, ik behoud myn jus ad
famam. Alleen hoop ik, dat geen mijner
uitstooters zich zal hebben ie schamen ovej
de middelen, tegen my gebezigd.
Over zijn stem voor de leerplichtwet,
waaromtrent mr. Van Houten te vorst aan
had gegoven, dat zy door de voorgespiegelde
subsidie aan het Bijzonder Onderwijs zou'
gemotiveerd zyn, repliceert dr. Schaepman:
Niet „om het gold" heb ik voor do leer
plichtwet gestemd. Myn stem heb ik uit ge-,
bracht om de volgondo eenvoudige redenon:
ik had geen bezwaar tegen de zaak int
beginsel;
b. het ongeregeld schoolbezoek maakte naar
mijn overtuiging dezen maatregel noodig;
c. de gewetensvryhoid werd geëerbiedigd
d. do wet kwam niet in botsing met het
recht dor ouders, daar men toch bezwaarlyk
van een recht tot het onthouden van onder
wijs 01 tot üol govon yc.i» onder-
wys kan spreken.
Ik heb niet vóór gestemd ter wille van de
verhooging der subsidien. Maar ik moest die
verhooging verlangen, omdat ik in de Ryks-
bydragen een middel zie om de gewetens
vrijheid te waarborgen.
Indien een nevenzaak my tot het uitbrengen
van myn stem heeft bewogen, dan is het
deze overweging: de geloovigen, die in het
openbaar als in het byzonder leven geloovigen
zyn, behooren den schyn te vermyden als
stonden zy uit beginsel tegen alles, wat op
volksbeschaving of volksontwikkeling betrek
king heeft.
De Zutphensche Courant wyst op de gevolg
trekkingen, waartoe het anti-rev. blad De
Oraafschapper in zyn stryd tegen de
liberalen komt. Wy laten het artikeltje
hier in zyn geheel volgen:
Dat graanrechten den pqjs van het brood
doen stygen, is iets, dat niemand, die studie
heeft gemaakt van de economische weten
schap, tegenspreekt.
Het nieuwste op dit gebied is nu echter,
dat ten gevolge van het niet boffen van
graanrechten het brood ook duurder wordt.
Hoe?
Ja, dat vonden we er niet by vermeld.
Deze allernieuwste economische grondstelling
i)
„Als nog oen diep zwygen over alles was
uitgebreid, en de nacht zich in het midden
van zyn loop bevond, toen kwam het
Almachtige Woord van den Hemel af, van den
koninkiyken troon daalde Hy neder."
„En zie" zoo schreef weleer nu wyien
Mgr. Van dor Ploeg in zyn „Kerkelyk Jaar",
na de bovenvermelde woorden der H. Schrift
te hebben aangehaald „en zie, opeens roepen
als verkondigers van den Kerstnacht de
klokken met rein en foesteiyk geluid door de
duisternis heen naar do woningen dor men-
echen; zy roepen als eens over Bethlehems
velden do Engelen des Hemels tot de herders
en de inwoners van Juda: Ik verkondig u
een groote blydschap, want heden is u de
Zaligmaker geboren, die Christus de Heer is I
Allen hooren die welluidende woorden, en
allen stroomen uit hun woningen naar de
feestelyk verlichte kerk te zamen."
Gaan in onzen tyd de geloovige Katho
lieken op het biyde Kerstfeest in het laatste
gedeelte van den nacht kerkwaarts, in vroegere
eeuwen begaf men zich reeds den avond te
voren, op den Kerstavond, naar de kerk,
want men wilde niet, zooals Benterim ge
tuigt „dat het uur, waarin het Woord des
Eeuwigen Vaders te Bethlehem geboren werd,
zonder gebed en zonder dankzegging zou
voorbygaan".
Van de vroegste tyd en af was het dus ook
de gewoonte der geloovigen om in den donker-
sten der nachten Lu de Bchittereud verlichte
kerk aan den voet van het altaar de geboorte
des Heeren te vieren.
Nadat Franciscus van AssisiÖ in 1223 te
Greccio voor de eerste maal een voorstelling
van den stal van Bethlehem had opgericht,
werd het een byna algemeen gebruik, dat de
kinderen, wier leeftyd medebracht, dat zy
ter kerke kondon gaan, dit voor de eerste
maal deden in den nacht, waarin Christus als
een klein kind geboren werd.
De avond van don laatsten dag van den
Advent, de Kerstavond, was geheel een tyd
van voorbereiding tot het feest. „In de huis
gezinnen" zoo schryft de abbó Pradier in
zyn „Fêtes chrétiennes" „worden die heer-
lyke Kerstliederen gezongen, waarin op een
voudige, maar treffende wyze verhaald werd
van de boodschap van den engel Gabriël aan
de Allerheiligste Maagd; van de vermoeienis
sen, welke Jozef en Maria te verduren had
den, toen zy tevergeefs Bethlehem door
kruisten, om in een herberg een rustplaats te
vinden; van de wonderbare geboorte van
onzen Goddeiyken Verlosser; hoe lieftallig het
jonggeboren Ohristuskindje was, hoe de
£L Maagd Het m doeken wond en in een
kribbe nederlegde; hoe de herders kwamen,
om Het te aanbidden en hun gaven te offeren.
Den laatsten dag van den Advent had men
gevast. Ieder stelde zich mot een korten,
eenvoudigon, uit lichte spyzen bestaanden
maaltyd tevreden.
Waaruit die maaltyd bestond, leert ons
het volgend rympje, dat de volksmond ons
heeft bewaard:
Kerstavondjen, Keretavondjen,
Myn moeder kookt karnemelkehry»
Myn vader slacht een. haring.
De kop ia voor mij.
Als de avond gekomen was, werd het
Kerstblok, een zware stronk van een boom,
ontstoken, die gedurende den geheelen nacht
moest branden en een flinke warmte in het
vertrek verspreiden.
„Als de klokken der kerk begonnen te
luiden", zoo gaat abbó Pradier voort
„begaf het geheele gezin zich op weg naar de
kerk. Gelukkig gevoelden zich de kinderen,
wier leeftyd het toeliet hun ouders te ver
gezellen en deel te hebben in de algemeene
vreugde van dezen plechtigen nacht, waar
van de heilige en krachtige indruk hun hun
leven lang by bleef l De priester betrad het
altaar op een tydstip, dat hy als het midder
nacht sloeg, kon consacreeren. Een diepe stute
en een eerbiedige aandacht heerschten dan in
de heilige plaats, zooals eertyds in den stal
van Bethlehem. Ieder gevoelde zich gelyk
eenmaal Jozef en Maria - in de onmiddel
lijke tegenwoordigheid van het Goddolyk Kind.
Op het oogenblik der communie kwamen
allen aanzitten aan de tafel des Heeren; ge
lukkiger dan de herders, ontvingen zy Christus
in hun hart.
Thuis teruggekeerd, werd het Kerstmaal
genuttigd. Dit nachtelyk ontbyt was een
voudig, maar krachtig; het bekroonde do
heilige vreugde van den heiligen nacht."
„Hot Kerstmaal" zegt de abbó Casimlr
in zyn „Fêtes du Cnristianisme" „duurde
voort tótdat de kerkklokken de geloovigen
andermaal opriepen voor de dageraadsmis."
Wy aldus Joë8 Leydis, wiens gedach-
tengang in oen opstel, vroeger in het dagblad
„De Tyd" geplaatst, wy hier volgen - zullen
ditmaal ons niet bezighouden met het Kerst
maal, waarvan ook ten onzent merkwaardige
sporen zyn overgebleven.
Ook meonen wy, dat wy het Kerstblok
onopgemerkt moeten laten branden en het
vertrek door zyn heldere vlam laten ver
lichten en verwarmen.
Wy zullen ook niet trachten een beschry ving
te geven van de vreugde en de vermakelyk-
heden, waartoe de Kerstdag aanleiding gaf.
Wy willen ons thans bepalen tot het ge
bruik om den Kerstavond wakend door te
brengen en Kerstliederen te zingen.
Wy gelooven, dat dit gebruik bekend
is geweest onder den naam van „het Kindeko
wiegen."
In deze meening worden wy gesterkt,
doordien in twee onzer grootste steden
Amsterdam en Rotterdam nog heden ten
dage een gebruik bestaat, waaraan men den
naam geeft van „het Kindje wiegen", en
i waarin men een sterk sprekende overeen
komst kan erkennen met het gebruik onzer
voorouders om den Kerstavond wakend door
te brengen. Het tegenwoordige gebruik hoe
ontaard en verbasterd ook bestaat bieriD,
dat personen, meer byzonder jongelieden, in
het eeno of andore koffiehuis byeenkomen,
om, na aldaar vertoefd te hebben tot bet
'uitingsuur, zich na een korte wandeling te
begoven naar die kerk, waar het allervroegst
de nachtmis aanvangt.
Wy willen gaarne toegeven, dat deze
gewoonte goon loflyke is, dat zy in geenon
deele in overeenstemming Is to brengen
met de voorbereiding, welke bot heilige
Kerstfeest vordert, maar de gewoonte bestaat
en is bekend onder den naam van „het
Kindje wiegen", en daarmede alleen hebben
wy rekening te houden.
Voor zooverre wy konden nagaan, te deze
benaming, welke aan het gebruik om don
Korstavond wakend door te breng» werd
gegeven, alleen in ons land bekend
Wel bestaat zoowel in Frankryk als iö
Duitschland het gebruik om tot den aanvang
van do nachtmis in huiseiyken kring den
nacht wakend door te brengen mot hel
zingen van Kerstlioderen, maar dat daaraari
een bepaalde benaming gegeven is, schynl
vry onzeker.
„Over „het Kindeke wiegen" is in on!
land veel geschreven, waarby men het niel
altyd eens was.
Mgr. Klönne heeft in zyn Amstolodameusia*
reeds vroeger aangetoond, dat men onder „hel
Kindeke wiegen" te verstaan had hot zingen
van Kerstliederen.
Op het jaar 1645 zoo ontleenen wy aan
de „Amstelodamensia" komt in het „Reper
torium der Protocollen van de Gereformeerde
Kerk te Amsterdam" oen bepaling voor „tegona
hot kinderen wiegen op bet orgei in do Oude
Kerk" te Amsterdam. Aan de yvorigo na
sporingen van Mgr. Klönne is het te danken.'
dat men te woten Is gekomen, d»t dit verbod
gegeven is, „dowyi de organist van <te Oudqj
Kork zich voorgenomen heeft het kindeken
te wiegen on daartoe voel papiBten hoeft ge-
noodlgd". Ja deze daad van den toenmaJlgen
organist dor Oude Kerk, „Dirck Swelirgh, dei|
beroomden zoon van den nog beroemder vader
Jan Pletorsz. 8weliDgh", zag men „paepecta
superstition", en men besloot daarom „dei/
Heeren Kerkemeostcren te bidden, dat hun
edelen znlke superstitiën (zonden) weerem".
Hot schynt, dat het verbod geholpon heefi
en dat Swolingh de aloude melodieën ni#
meer deed hooren in de Oude Kerk.
+SUt tcltf.)