N#. 12490
Zaterdag lO November;
A*. 1900
8 1 S s 5
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
DE STERRTHALS.
LEIDSCH
A&BLA
V| PBUS DEZER COTJHA1TO»
Yoor LeWsn per 8 maanden, i i i i i I 1.10.
Buiten Leiden, per looper eo waar agenten geresUgd rjjn 1.80.
Franco per poet
I 8
t t t I
1.68.
fcze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
PBIJS DEB ADVEBTiSNTLfiN
1 -6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J.
Va" 1 -6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grooteto
let. naar plaatsruimte. Voor het tncaaeeeren buiten de stad
wordt f 0.06 berekend.
By de t s. behandeling der Indische be
grooting aldus het Handelsblad zal onge
twijfeld wel de vraag worden gedaan, welke
de plannen der Regeering zyn ten aanzien
van de opleiding der Indische
ambtenaren.
Wy weten niet, of die plannen reeds tot
rypheld zyn gekomen; maar wel, dat do
<juaestie spoedig tot een beslissing behoort
te worden gebracht, nu de Gemeenteraad van
Delft baar „Indische Instelling" heeft opge
heven en er In Indiè ambtenaren noodig zyn.
Nu de Regeering, door de handeling van
het Delftsche gemeentebestuur zelf, met de
vroeger steeds aangevoerde „biliyke aan
spraken van Delft" geen rekening meer be
hoeft te houden, ligt het voor de hand, dat
zij haar blikken richt naar Leiden, waar nu
reeds, ingevolge art. 43 van de wet op het
Hooger Onderwys, het Mohammedaansch
recht en do overige volksinstellingen en ge
bruiken in Ned.-Indië, het staatsrecht en de
inrichting van 'b Ryks koloniën en overzee-
sche bezittingen, de taal-, letter-, land en
volkenkunde van den Oost-Indischen Archi
pel worden onderwezen; en waar men dus
slechts heeft te voorzien in behoorlyk
voor a. s. ambtenaren bU het Binnenlandsch
Bestuur zeker onmisbaar onderwijs in de
geschiedenis van Ned.-Indië, om alle onderwys
te kunnen veratrokken, dat voor de speciaal-
Indische opleiding noodig is.
Hoever dat onderwys gaan zal, hoeveel
studiejaren daaraan moeten worden gewyd,
schynt ons onmogelijk vooraf uit te maken;
geiyk by alle faculteiten behooren de stu-
Benten de colleges te volgen totdat zy „ge
noeg" weten, en dit oogenblik komt voor den
een later dan voor den ander.
Wanneer te Leiden de gelegenheid bestaat,
onderwys te ontvangen in alles, wat de a. s.
Indische ambtenaar dient te kennen, is het
voor het oogenblik in de eerste plaats ge-
wenscht, dat de Regeering een beslissing
neme omtrent het van verschillende zyden
aanbevolen stelsel van candidaat-ambtenaren,
zoodat van vergeiykende eindexamens geen
sprake meer sal zyn.
O. i. is er alles vóór, dat stelsel toe te
passen en aldus de keuze der a. s. ambtenaren
te doen by den aanvang, en niet by het
einde der etudiën. Zeker zullen ook zy,
die niet tot de candidaat-ambtenaren behooren
en toch de eindexamens aflegden, „benoem
baar" zyn, maar zy zullen geen recht tot
benoeming kunnen laten geldenen wanneer
er genoeg candidaat-ambtenaren zyn, zal van
de aanstelling van anderen tot Indisch ambte
naar geen sprake zyn.
Do vraag is dan, hoe de benoeming der
eandidaat-ambtenaren zal geschieden. Het
stelsel, door de Staatscommissie aanbevolen,
'hoeft velerlei, geenszins ongegronde beden
king uitgelokt; het was te „eclectisch" en
ging, ten onrechte, uit van de meening, dat
velen, die reeds een geheel andere studie
achter den rug hadden, zich nog byzonder
aangetrokken zouden gevoelen tot het Indische
ambtenaarschap.
Wat ons betreft, ter aansluiting zooveel
mogelyk aan het bestaande, zouden wy meenen,
dat het goed zal zyn, als regel aan te nemen,
dat de adspiranten mooten hebben afgelegd
hot eindexamen eener hoogere burgerschool
of van een gymnasium (of het hiermede
geiyk staand staatsexamen); dat zy een ge
strenge geneeskundige kouring moeten onder
gaan, zoodat zooveel doeniyk waarborg wordt
verkregen, dat alleen krachtige gestellen voor
ambtenaar worden opgeleid; en dat men,
wanneer er dan meer liefhebbers dan plaatsen
zyn, oen vergeiykend examen moet afnemen,
alleen loopende over de Hollandsche, Pransche,
Duitsche en Engels che talen.
Men kan daarby de bepaling maken, dat
in ieder geval de voorkeur verdienen zy, die
reeds verdere examens hebben afgelegd, mits
zy een zekeren leeftyd niet hebben over
schreden. Aan de jaariyks te benoemen
examencommissie zy verder de rangschikking
geheel overgelaten.
Wanneer aldus jaariyks een zeker, door
den minister van koloniën te bepalen aantal
candidaat-ambtenaren is benoemd, hebben
zy de zekerheid, tot Indisch ambtenaar te
worden aangesteld, wanneer zy binnen een
redely ken tyd o. L beter nog tot een te
bepalen maximum-leeftyd do daarvoor
vereischte examens zullen hebben afgelegd.
Om de voor deze noodige kennis te verza
melen, kunnen zy zich doen inschryven
aan de Leidsche Universiteit.
Yoor de af te leggen examens welke
van anderen aard zyn dan die, bedoeld in
art 84, en waarop art. 85 van de wet op het
Hooger Onderwys niet van toepassing is, zal
een afzonderlijke regeling moeten worden
getroffen, wat wel niet moeilyk zal zyn. Het
geldt hier niet het verkrygen van een docto
ralen graad, maar wel van een certificaat
van bekwaamheid voor den Indischen dienst
o. i. kan de regeling dezelfde zyn als die,
welke thans voor het z.g. faculteitsexamen
(art. 24 van het Kon. besluit van 27 April
1877) geldt, wat o. L ver de voorkeur ver
dient boven het eenmaal per jaar doen exami-
neeren der candidaten door een Staatscom
missie, gelyk tot dusver geschiedde.
De vraag zal nog ryzen, welke eischen by
die examens zullen worden gesteld. Ons zoude
het voorkomen, dat die, welke tot dusver
voor het groot-ambtenaarsoxamen golden,
voorloopig althans onveranderd dienen t*>
biyven; de moeningen of zy verlicht of
verzwaard moeten worden, zyn nog te zeer
verdeeld, èn er zou groot gevaar bestaan,
dat een ingrypende verandering, in welken
zin ook, geen verbetering bleek.
Voortbouwen op hetgeen bestaat en reke
ning houden met de ondervinding, meer dan
met theoretische bespiegelingen, dat is
o. i. de aangewezen weg om tot een bevredi
gende oplossing te geraken. Te meer, omdat
de tyd dringt.
Men weet, dat er een bond bestaat in ons
vaderland, die is opgericht om te stryden
tegen overdreven Zondagsrust, en
in den jongsten maatregel inzake postbestel
lingen op Zondag ziet deze yverige bond
overdryving. Hy wendde zich daarom met
een klacht tot den Minister van Waterstaat.
Het weekblad Handelsbelangen schryft hier
over o. m.:
„Wy kunnen ons leedwezen over den
inhoud van deze klacht moeilyk onderdrukken,
noch verbergen.
Bestryding van alles, wat naar overdryving
zweemt, kan voorzeker ten allen tyde zelden
anders dan toejuiching verdienen; zy echter,
die zich tot het bestryden of tot tegengaan
van zoodanig onheil opmaken, zullen er, naar
onze meening, in de eerste plaats voor heb
ben te waken zichzelven niet aan overdryving
schuldig te maken. En nu wil het ons voor
komen, dat er hier geen billykheid betracht
wordt met een maatregel af te keuren en
diens herroepen te verlangen, welke den overi
gens zoo zwaarbeproefden dienaren der Pos-
tery wat meer Zondagsrust verzekert. Over
dreven toch is o. i. de door genoemd besluit
aan die beambten toegestane arbeldsvermin
dering op Zondag geenszins; integendeel, zou
den wy gaarne zien, dat alle Zondagsbestel-
lingen werden ingetrokken, hoe vreemd
een opinie als deze, in dit blad uitgesproken,
ook klinken moge."
Het blad bepleit (ten den maatregel, om
iedereen de gelegenheid te schenken Zondags
zyn brieven en stukken af te halen van het
postkantoor,
In het Handelsblad betoogde de heer
P. Jongejan, dat f 1600 f 1800 traktement
voor de arrondissement s-school-
opzieners te weinig is, als men er een
betrekking van maken wil, waarnaar de beste
vakmannen zullen eolliciteeren, aangezien in
onze groote steden minstens f 2000 noodig
is om fatsoeniyk in den burgerstand te leven.
Met eerstgenoemd bedrag vreest de schryver,
dat men den eigenaardigen toestand zou
krygen als regel (als uitzondering zou hy
daarin geen bezwaar zien), als klasse-onder-
wyzera „de con troleer ende personen worden
van de hoofden van scholen".
Het Schoolblad gelooft om meer dan éón
reden, dat de vrees van den heer Jongejan
geheel ongegrond is. Het noemt, zegt het
blad, met het benoemen van vakmannen in
hot schooltoezicht, ook onder het tegenwoordige
Ministerie, nog niet zulk een vaart, dat dit
„regel" zal worden. En ook al mochten de
toelagen op f 1500 k f 1800 gesteld worden,
dan zouden er, behalve klasse-onder wyzers,
nog genoeg hoofden van scholen solliciteeren,
die zeker door de Regeering, als zy vak
mannen wenscht te benoemen, niet over het
hoofd zouden worden gezien.
De redeneering van den heer Jongejan
noemt het blad wel wat erg „Amsterdamsch".
Niot ovoral bedraagt het.flalario dor hoofden
f 2000 of moer. Er zyn tal van degely'ke,
bekwame, ervaren onder wyzers, die als hoofd
van een school buiten hun vrye woning
maar f 700 k f 1000, soms f 1200 k f 1600
genieten, en ook onder dezen zouden, niet
voor do „groote steden", doch voor hot overige
vyf-zesde van Nederland, uitstekende arron-
dissements-8choolopziener8 te vinden zyn.
De Gereformeerde Kerkbode doet op de
volgende wyze zien wat de Leerplichtwet
aan de hoofden van scholen belooft.
Ten einde u er eenig Idee van te
geven, stel ik u het hoofd eener school voor
van zeg ongeveer driehonderd leerlingen, ver
deeld over zes lokalen. Hy heeft voor zich
een groot boek, waarvan ge een voorstelling
krygt, wanneer ge ODgeveer een vyftigtal
nummers van dit blad (groot folio) ongevouwon
op elkaar legt. Een bezwaarlyk te hanteeren
boek. Yooral in de school. Over dat vervaariyk
groote boek, waarvan elke bladzyde plaats
heeft voor slechts vier leerlingen, zit meester
gebogen, het doorbladerend van voren naar
achteren, zes koer achtereen voor de zes
lokalen, waarvan hy de opgaven der verzuimen
moet inboeken. De namen in dat boek toch
zyn alphabetisch geplaatst, uitgezonderd van
die kinderen, welke in den loop van het jaar
tot de school zyn toegelaten.
Duideiyk en nauwkeurig moet in dat groote
boek worden aangeteekend welken school tyd
het kind heeft verzuimd en om welke reden
het verzuim plaats had. Hy heeft, om die
redenon aan te geven, de keuze uit een
vyftigtal, vrelke hy znet oen onkele letter
aanduidt Daar een strafrechteiyke vervolging
kan volgen, moet het verzuim zoo nauw
keurig mogelyk worden aangeteekend. De
onderwyzer dient zich goed te vergewissen
van de redenen van hot verzuim. Heeft hy
zoo een week van tien schooltyden doorge
worsteld, waarin hy dat boek zoo ongeveer
zestigmaal heeft moeten doorbladeren en
aanteekeningen heeft gomaakt, dan is hy er
nog niet klaar mee.
Hy kan dan nog, als de week ten einde is,
op een andero lyst invullen de namen der
verzuimer8, welke wellicht voor zyn school
een vyftigtal bedragen. Hy heeft daarvoor
weer een drie vel papier by te werken, welke
by vooraf haast wel linieeren moet, om het
werk netjes aan den arrondissements-school-
opziener elke week af te leveren. Hy moet
daarover vooraf zyn onder wyzers en onder-
wy zeresson raadplegen, die hy moet uitnoodigen
om door hun (haar) handschrift achter elk
verzuim de lyst te waarmerken. Iedere onder
wyzer voor de leerlingen van zyn eigen
klasse. Voorts moet het hoofd der school
nauwkeurig in dat groote boek vermelden de
verhuizingen, telkens met opgave van straat
en huisnummer, waar de leerling vorbiyf houdt.
Wat de arrondissements-sohoolopziener met
al die paperassen moet uitvoeren, ia me een
raadsel Hy krijgt er van de gemeentebesturen
in zy'n arrondissement nog een hoele ver
zameling by. Ge moet wol medelyden gevoelen
met een schoolopziener, die in zyn arrondisse
ment byv. hot opzicht over tien duizend
kinderen heeft en daarvan elke week de ver
zuimen moet nazien en daarby vorige opgaven
moet raadplegen, of het misdryf reeds vroeger
plaats had, dan elk jaar een verzameling
van die groote boeken in ontvangst moet
nemen, welke te zamen vermoedeiyk drie
duizend pagina's beslaan, en daarop zyn aan
teekeningen moet maken.
De Leerplichtwet is anti-nationaal, en de
bureaucratische manier, waarop die anti
nationale wet zal worden uitgevoerd, verscherpt
dat karakter. De uitvoering is hoogst enprac-
ti6ch en zal daarenboven veel geld kosten.
Hoofden van scholen van plm. 800 leerlingen
kunnen er niet meer aan denken, een eigen
klasse te hebben. De schoolopzieners worden
met kantoorwerk zoo overladen, dat de uit
voering der wet zelve en voorts het toezicht
op het onderwys een wassen neus wordt
Ge kunt <er op rekenen, dat er wat klachten
zullen worden geslaakt door hen, die eerst zoo
yverige voorstanders van de wet waren."
Het „Groene" Weekblad komt er tegen op,
dat mannen van Invloed het Hof niet aan
dachtig hebben gemaakt op hot feit, dat het
Nederlandsche volk met uitzondering van
enkele zeer beperkte kringetjes volstrekt
niet jagerachtig van aard is, integen
deel zeer ernstige grieven van verschillenden
aard tegen de Jachtwet en het kunstmatig
aan fokken van wild heeft, en dus jachthelden-
daden allerminst het geschikte middel zyn
om Hertog Hendrik populair te maken by
ons volk.
De „Groene" Amsterdammer ontleent o. a.
het volgende aan een paar by zyn redactie
ingekomen brieven:
„Misschien is het niet aan UEds. aandacht
ontsnapt, dat de couranten ln edelen wedyver
allerlei berichten van den a. a. Prins-Gemaal
pogen te geven. Wy worden dageiyks ver
gast op het belangrijke .feit, dat Z. H. alwoor
oen hert heeft geschoten, o. a. heden by hot
Aardhuis, waar N.B. de arme dieren gevoe
derd worden l
„H. M. was daarby tegenwoordigl
„Indien geen ander nieuws van den Hertog
meegedeeld kan worden, dan dat Z. EL zoor
makke herten op de voederplaots neerschiet,
ware het dan niet beter, dat dergeiyxe pogingen
van de bladen om Z. H.'s populariteit te vor-
hoogen, achterwege bleven?
,.Op velen met my hoeft dit slechts liet
tegenovergesteld effect; als eerste karakter
trek had ik liever iets vernomen, dat van
geesteiyke ontwikkoling of menschüevendheid
getuigde 1
„Geen anti-monarchale nelgingen dwingen
my, u zoo te schryven".
En uit een ander schryven:
„Zooals UEd. weet, zyn in de Soerensche
bosschen herten; deze dieren zyn vry mak
en loopen dikwijls met de paarden mede.
„Op deze onnoozele beesten wordt door
den Hertog eiken dag jacht gemaakt.
„WelEdelGestr. Heer, Zyne Hoogheid van
Mecklenburg-Sehwerin moet zich geacht maken
door te handelen ln den geest van het volk
van Nederland, dat dit minder gepast vindt.
„Aan de personen van invloed is het op
gedragen hem ten goede te leidon.
„God zegene en bescherme onze Koningin
Over deze jacht van den Hertog en zyn
feilen hartstocht voor dit vermaak raakt het
publiek niet uitgepraat, zegt het Weekblad
en men zou wel tot oen zeer byzonderon
kring moeten behooren, om daarvan niets te
hebben vernomen. Het feit, dat de Hertog
H. M. zyn verloofde hotsend en schuddend
met de paarden „ventre k terre" over de hei
voerde, een koppel herten achterna; dat hy
met de aanstaande bruid uitrijdt, het jacht
geweer by zich in den wagen; dat H. M. in
deze dagen om zoo te zeggen wordt opge
voed voor de jacht, zelfs al mochten het dan
geen makke herten zyn, die voor haaroogon
vallen, het strekt ook o. i. waarlijk niet
om do harten van het volk te winnen.
De Jacht staat in Nederland allerminst
hoog in eere; uitgezonderd natuurlyk bij een
betrekkelyk zeer klein clubje van'liefhebbers;
die geenszins allen, maar dan toch voor een
goed deel, aan hun leven geen hooger ideaal
hebben weten te geven dan het treffen van'
een haas, een konyn, een fazant of een s.i.p.
In de oogen van ons volk behoort de jacht
volstrekt niet tot het hooge en edele; veeleer
ziet het daarin iets belacheiyks, iets onnoozels,
en ook wei Iets moorddadigs en wreeds; en
dat, natuurlyk, vooral by een kunstmatig
gekweekten wildstand, die geen ander doel
kan hebben dan de gelegenheid te geven
van te dooden tot vermaak. Wie herinnert
zich niet wat er vóór eenige jaren over te
doeD geweest is, toen zekere lieden tot tyd-
verdryf duiven loslieten, om daarop te mik
ken in wedstryd?
Eon artikel in het Handelsblad over do
tramlijnen in Haarlemmermeer
gaf den heer H. F. Bultman aanleiding tot
eenige opmerkingen.
De heer B. las o. a. in bedoeld artikel:
„De verbinding met Utrecht is voor de
Meer van geen groot belang."
Daartegenover stelt hy als zyn meening:
Juist d i e verbinding is voor den land
bouwer in do door te snyden streken van
het hoogste belanghet is de hoofdver
binding. Aansluiting aan Amsterdam en
8)
„Hm, het eerste klinkt me beter," meende
Ernst „Toen ik my later, zoo vlug ik kon,
Baar de Muzenstad spoedde, waart gy al ver
trokken. Nu had papa met dezelfde voorzich
tigheid, die hem bewoog my den naam van
nw hotel op te geven, daar het doel van uw
uitstapje kenbaar gemaakt, en zoo was ik
nog vóór u hier."
„En je liet mo zoo lang naar je wachten
vroeg mevrouw Sternthal verwytend.
„Ik had alle dienende geesten aanbevolen,
my dadeiyk uw aankomst te melden, onder-
tusschen luisterde ik naar het gezang van
den „Bard van den Drachenfels". Wel is waar
had ik slechts van drie personen gesproken,
ik wist niet
„Myn zoon, mynheer von Wöllern," zeide
Sternthal, hem voorstellend, „die op myn
uitnoodiging aan onzen tocht deelneemt."
Het gesprek werd algemeen, maar later,
by de wandeling naar de verschillende ge
zichtspunten, bleven vader en zoon een weinig
achter.
„Zeg my nu eens openlyk, Ernst, wat je
zoo onverwachts naar den Ryn heeft gevoerd,"
begon de oude heer.
„Zaken, die ik u noch kort verklaren, noch
gedetailleerd mede kan doelen; zy behooren
myn principaal en niet aan my. Maar zeker
is dit: wy leven in een tyd van grooten oeco-
nomischen vooruitgang, waarin ieder ver
standig mensch de gelegenheid moet aan-
grypen. Overal ziet men plannen en het
uitvoeren van groote industrieele onderne
mingen. Welk rechtgeaard man van zaken
zou daarby achter willen biyven? Yoor hem,
die het op de goede manier aanpakt, ligt het
geld ala het ware op straat, en behoeft men
zich maar te bukken om het op te rapen."
„Zeker; maar men moet daarby de hand
op zyn zak houden, om het geld, dat er in
is, er niet uit te laten vallen," merkte de
oude heer droog-komiek op.
„Ja, men moet voorzichtig zyn, maar men
moet zich ook verheffen boven vroegere klein
geestige beschouwingen. Gy past niet meer
voor onzen tyd."
„Dat is erg genoeg, dat dit nieuwe tydvak,
waarover zooveel geschreven en gesproken
wordt, de oude, Bolide denkwyze, waarop
ons maatschappeiyk leven berust, de wereld
uithelpt."
„Maar, vader, onder de vroegere omstan
digheden had de bekwaamste en yverigste
man een menschenleeftyd noodig om ver
mogen te maken en dan nog maar zooveel,
als tegenwoordig niet eens kapitaal genoemd
wordt. Buitendien, men is maar ééns jong,
en ieder moet maar, zoolang hy kan, van
het leven genieten, en er niet mee wachten
tot den ouderdom, als men zyn beste krachten
kwyt is."
„Is het werkoiyk myn zoon, die dat zegt?
Als ik je niet beter kende, Ernst, zou ik me
boos op je maken. Laat het sirenengezang
van moderne profeten je toch niet aanlokken
om van het zekere pad van den eerlijken
arbeid af te wyken, myn jongen. Maar zelfs
al zou de vooruitgang van onze industrie op
de wyze, door jou aangeduid, plaats hebben,
dan zou toch een terugslag onvermydeiyk
zyn. Want duizenden zouden alles verliezen,
om «enigen verryken, die knap genoeg
zyn, om zich op den rechten tyd hun winst te
verzekeren. Aan dafc geld zouden de tranen
en de ellende hunner medemenschen kleven."
„Yader, gy ziet de zaak te donker in. Yeel
mag ongelukkig genoeg zyn zooals gy zegt,
maar veel ondernemingen beloven naast de
grootst mogoiyke soliditeit toch een belang-
ryke winst. Zulk een zaak nu heeft ons huis
Juist op het oog, en ik zou u willen vragen,
of gy misschien aandeelhouder wilt worden."
„Ik dank je voor de goede bedoeling, Ernst,
maar ik doe niet mee aan dien dans om het
gouden kalf. Wy zyn voor den tegenwoor-
digen tyd wel niet ryk, maar het aardige
vermogen, dat ik deels van myn ouders geërfd,
deels eerlyk verdiend heb, wensch ik voor
myn vrouw en kinderen te bewaren."
„Maar als gy het nu binnen korten tyd
verdubbelen kunt?"
„Laten wy er niet verder over spreken,
myn zoon. Myn besluit staat vast."
Ernst zweeg; hy wist wel, dat er nu toch
niets meer met zyn vader te beginnen was.
En do onderneming, waarvan sprake waa,
was zoo aanlokkelyk, zoo veelbelovend l Hy
kende het vermogen van zyn vader heel
precies; „Groot-Helmsdorf" was eenschoone,
onbelaste bezitting met een flink bedrijfs
kapitaal. Wat zou hot maken, of de oude
heer een aardig sommetje Ernst had ge
dacht aan 20,000 thaler uitgaf? Daarmee
was al iets te beginnen, en xyn vader wist,
dat hy toch nooit het goed zou overnemen.
Hy was niet voor landman in de wieg ge
legd, dat hadden zyn ouders al lang gezien.
Waren dan de oudera niet verplicht, hun
kinderen, vooral hun zoons, in de wereld
vooruit te helpen? Was dat zooals het be
hoort, dat een vader zyn zoon diens toekom
stige bezitting voor on bepaalden tyd onthield?
Ernst had, zooals men ziet, reeds tamelijke
vorderingen gemaakt in de afkeurenswaar
dige grondregels van den „verlichten nieu
wen tyd."
Toch hoopte hy nog, dat zyn vader zyn
wenschen zou inwilligen, en 'a avonds wilde
hy zyn geluk nog eens beproeven. Hy moest
nu zjjn teleurstelling verbergen; allerminst
mocht de vreemdeling iets van zyn doel
weten.
Ernst was wèlopgevoed; hy kon zich be-
heersehen. Wöllern's frisch optreden sleepte
hem mee, en ln een allorvroolykste stemming
vervlogen de volgende uren.
Ook Roberta werd wat levendiger, maar
zy vermeed Wöllern's blikken. By het vertrek
ontstond een schertsende twist tusschen de
jongelieden. Ernst verzekerde, dat hy, als
onvorzochte gast, geen aanspraak kon maken
op een plaats ln het rijtuig, wat Wöllern
niet wilde toegeven.
Natuurlyk bleef Ernst overwinnaar, en due
zat Roberta wederom gedurende den tocht
naast een jongen man, die haar toescheen,
als had zy hem jarenlang gekend, ofschoon zy
hem slechts vóór enkele uren voor bet eerst
had ontmoet.
Onder aan den Ryn scheepte men zich
weer in op do stoomboot O, die vaart met
haar bedwelmende bókooriykheden, nooit
vergat Roberta die! Heeriyk, schynbaar zonder
moeite, schoot het schip door de effon golven,
heldere strepen schuim achter zich latend.
Geen blad bewoog zich. Roberta zat naast
haar ouders op het dek. Alle drie bewaarden
een diep stüzwygen. Sternthal dacht na over
zyn onderhoud met Ernst; hy kon zyn
daarin uitgesproken meeningen niet veranderen.
Mevronw Sternthal voelde zich vermoeid, en
Roberta keek droomerig over de rivier, die
glinsterde als een breed zilveren lint; lan^s
wier donkere zoomen de verlichte vensters
der byna niet afgebroken ryen huizen ver
spreid waren.
In alle stilte trokken eenige schepen, mot
een licht in top, voorby, om voor den nacht
een zekere haven te vinden.
De schemoring daalde dieper en diepor
neder; het zachte rood, dat de wegzinkende
zon achter zich gelaten had, was geheel
uitgedoofd. Alles rondom hulde zich meer en
meer in een schaduwryk donkernog slechts
onduideiyk kon Roberta haar broeder en
Wöllern onderscheiden, die met een sigaar
in do hand op zy van het dok stonden.
Langzaam klom de maan aan den homol en
goot haar bleek licht over de sluimerende
wereldeenige sterren glinsterden in den othor.
Geheel overgegeven aan onbepaalde droomo-
ryen zat het jonge meisje daar. Wat zy
gevoelde, zou Roberta niet hebben kunnen
zeggen; zy gevoeldo slechts, dat zy onuit
sprekelijk gelukkig was. Hoe was de wereld
haar zoo schoon voorgekomen, dat tyd noch
plaats voor haar bestonden? Hoe lang dat
duurde, wist zy niet; het geroep „Bonn!"
schrikte haar uit haar gedachten op. Eon
lichte stoot en het soüip lag voor d*n stoiger.
Sternthal geleidde zyn vrouw de trap af on
naar den uitgang. Wöllern volgde met Roberta,
die hy zyn arm had aangeboden.
„De dag van hodon behoort tot de schoonste
myns levens," zeide hy; „hy zal onvergoteltfk
voor my zyn. Mag ik hopen, dat gy my ook
in vriendelyke herinnering zult houden?"
(V