N#. 12490 Zaterdag lO November; A*. 1900 8 1 S s 5 Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. DE STERRTHALS. LEIDSCH A&BLA V| PBUS DEZER COTJHA1TO» Yoor LeWsn per 8 maanden, i i i i i I 1.10. Buiten Leiden, per looper eo waar agenten geresUgd rjjn 1.80. Franco per poet I 8 t t t I 1.68. fcze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. PBIJS DEB ADVEBTiSNTLfiN 1 -6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Va" 1 -6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grooteto let. naar plaatsruimte. Voor het tncaaeeeren buiten de stad wordt f 0.06 berekend. By de t s. behandeling der Indische be grooting aldus het Handelsblad zal onge twijfeld wel de vraag worden gedaan, welke de plannen der Regeering zyn ten aanzien van de opleiding der Indische ambtenaren. Wy weten niet, of die plannen reeds tot rypheld zyn gekomen; maar wel, dat do <juaestie spoedig tot een beslissing behoort te worden gebracht, nu de Gemeenteraad van Delft baar „Indische Instelling" heeft opge heven en er In Indiè ambtenaren noodig zyn. Nu de Regeering, door de handeling van het Delftsche gemeentebestuur zelf, met de vroeger steeds aangevoerde „biliyke aan spraken van Delft" geen rekening meer be hoeft te houden, ligt het voor de hand, dat zij haar blikken richt naar Leiden, waar nu reeds, ingevolge art. 43 van de wet op het Hooger Onderwys, het Mohammedaansch recht en do overige volksinstellingen en ge bruiken in Ned.-Indië, het staatsrecht en de inrichting van 'b Ryks koloniën en overzee- sche bezittingen, de taal-, letter-, land en volkenkunde van den Oost-Indischen Archi pel worden onderwezen; en waar men dus slechts heeft te voorzien in behoorlyk voor a. s. ambtenaren bU het Binnenlandsch Bestuur zeker onmisbaar onderwijs in de geschiedenis van Ned.-Indië, om alle onderwys te kunnen veratrokken, dat voor de speciaal- Indische opleiding noodig is. Hoever dat onderwys gaan zal, hoeveel studiejaren daaraan moeten worden gewyd, schynt ons onmogelijk vooraf uit te maken; geiyk by alle faculteiten behooren de stu- Benten de colleges te volgen totdat zy „ge noeg" weten, en dit oogenblik komt voor den een later dan voor den ander. Wanneer te Leiden de gelegenheid bestaat, onderwys te ontvangen in alles, wat de a. s. Indische ambtenaar dient te kennen, is het voor het oogenblik in de eerste plaats ge- wenscht, dat de Regeering een beslissing neme omtrent het van verschillende zyden aanbevolen stelsel van candidaat-ambtenaren, zoodat van vergeiykende eindexamens geen sprake meer sal zyn. O. i. is er alles vóór, dat stelsel toe te passen en aldus de keuze der a. s. ambtenaren te doen by den aanvang, en niet by het einde der etudiën. Zeker zullen ook zy, die niet tot de candidaat-ambtenaren behooren en toch de eindexamens aflegden, „benoem baar" zyn, maar zy zullen geen recht tot benoeming kunnen laten geldenen wanneer er genoeg candidaat-ambtenaren zyn, zal van de aanstelling van anderen tot Indisch ambte naar geen sprake zyn. Do vraag is dan, hoe de benoeming der eandidaat-ambtenaren zal geschieden. Het stelsel, door de Staatscommissie aanbevolen, 'hoeft velerlei, geenszins ongegronde beden king uitgelokt; het was te „eclectisch" en ging, ten onrechte, uit van de meening, dat velen, die reeds een geheel andere studie achter den rug hadden, zich nog byzonder aangetrokken zouden gevoelen tot het Indische ambtenaarschap. Wat ons betreft, ter aansluiting zooveel mogelyk aan het bestaande, zouden wy meenen, dat het goed zal zyn, als regel aan te nemen, dat de adspiranten mooten hebben afgelegd hot eindexamen eener hoogere burgerschool of van een gymnasium (of het hiermede geiyk staand staatsexamen); dat zy een ge strenge geneeskundige kouring moeten onder gaan, zoodat zooveel doeniyk waarborg wordt verkregen, dat alleen krachtige gestellen voor ambtenaar worden opgeleid; en dat men, wanneer er dan meer liefhebbers dan plaatsen zyn, oen vergeiykend examen moet afnemen, alleen loopende over de Hollandsche, Pransche, Duitsche en Engels che talen. Men kan daarby de bepaling maken, dat in ieder geval de voorkeur verdienen zy, die reeds verdere examens hebben afgelegd, mits zy een zekeren leeftyd niet hebben over schreden. Aan de jaariyks te benoemen examencommissie zy verder de rangschikking geheel overgelaten. Wanneer aldus jaariyks een zeker, door den minister van koloniën te bepalen aantal candidaat-ambtenaren is benoemd, hebben zy de zekerheid, tot Indisch ambtenaar te worden aangesteld, wanneer zy binnen een redely ken tyd o. L beter nog tot een te bepalen maximum-leeftyd do daarvoor vereischte examens zullen hebben afgelegd. Om de voor deze noodige kennis te verza melen, kunnen zy zich doen inschryven aan de Leidsche Universiteit. Yoor de af te leggen examens welke van anderen aard zyn dan die, bedoeld in art 84, en waarop art. 85 van de wet op het Hooger Onderwys niet van toepassing is, zal een afzonderlijke regeling moeten worden getroffen, wat wel niet moeilyk zal zyn. Het geldt hier niet het verkrygen van een docto ralen graad, maar wel van een certificaat van bekwaamheid voor den Indischen dienst o. i. kan de regeling dezelfde zyn als die, welke thans voor het z.g. faculteitsexamen (art. 24 van het Kon. besluit van 27 April 1877) geldt, wat o. L ver de voorkeur ver dient boven het eenmaal per jaar doen exami- neeren der candidaten door een Staatscom missie, gelyk tot dusver geschiedde. De vraag zal nog ryzen, welke eischen by die examens zullen worden gesteld. Ons zoude het voorkomen, dat die, welke tot dusver voor het groot-ambtenaarsoxamen golden, voorloopig althans onveranderd dienen t*> biyven; de moeningen of zy verlicht of verzwaard moeten worden, zyn nog te zeer verdeeld, èn er zou groot gevaar bestaan, dat een ingrypende verandering, in welken zin ook, geen verbetering bleek. Voortbouwen op hetgeen bestaat en reke ning houden met de ondervinding, meer dan met theoretische bespiegelingen, dat is o. i. de aangewezen weg om tot een bevredi gende oplossing te geraken. Te meer, omdat de tyd dringt. Men weet, dat er een bond bestaat in ons vaderland, die is opgericht om te stryden tegen overdreven Zondagsrust, en in den jongsten maatregel inzake postbestel lingen op Zondag ziet deze yverige bond overdryving. Hy wendde zich daarom met een klacht tot den Minister van Waterstaat. Het weekblad Handelsbelangen schryft hier over o. m.: „Wy kunnen ons leedwezen over den inhoud van deze klacht moeilyk onderdrukken, noch verbergen. Bestryding van alles, wat naar overdryving zweemt, kan voorzeker ten allen tyde zelden anders dan toejuiching verdienen; zy echter, die zich tot het bestryden of tot tegengaan van zoodanig onheil opmaken, zullen er, naar onze meening, in de eerste plaats voor heb ben te waken zichzelven niet aan overdryving schuldig te maken. En nu wil het ons voor komen, dat er hier geen billykheid betracht wordt met een maatregel af te keuren en diens herroepen te verlangen, welke den overi gens zoo zwaarbeproefden dienaren der Pos- tery wat meer Zondagsrust verzekert. Over dreven toch is o. i. de door genoemd besluit aan die beambten toegestane arbeldsvermin dering op Zondag geenszins; integendeel, zou den wy gaarne zien, dat alle Zondagsbestel- lingen werden ingetrokken, hoe vreemd een opinie als deze, in dit blad uitgesproken, ook klinken moge." Het blad bepleit (ten den maatregel, om iedereen de gelegenheid te schenken Zondags zyn brieven en stukken af te halen van het postkantoor, In het Handelsblad betoogde de heer P. Jongejan, dat f 1600 f 1800 traktement voor de arrondissement s-school- opzieners te weinig is, als men er een betrekking van maken wil, waarnaar de beste vakmannen zullen eolliciteeren, aangezien in onze groote steden minstens f 2000 noodig is om fatsoeniyk in den burgerstand te leven. Met eerstgenoemd bedrag vreest de schryver, dat men den eigenaardigen toestand zou krygen als regel (als uitzondering zou hy daarin geen bezwaar zien), als klasse-onder- wyzera „de con troleer ende personen worden van de hoofden van scholen". Het Schoolblad gelooft om meer dan éón reden, dat de vrees van den heer Jongejan geheel ongegrond is. Het noemt, zegt het blad, met het benoemen van vakmannen in hot schooltoezicht, ook onder het tegenwoordige Ministerie, nog niet zulk een vaart, dat dit „regel" zal worden. En ook al mochten de toelagen op f 1500 k f 1800 gesteld worden, dan zouden er, behalve klasse-onder wyzers, nog genoeg hoofden van scholen solliciteeren, die zeker door de Regeering, als zy vak mannen wenscht te benoemen, niet over het hoofd zouden worden gezien. De redeneering van den heer Jongejan noemt het blad wel wat erg „Amsterdamsch". Niot ovoral bedraagt het.flalario dor hoofden f 2000 of moer. Er zyn tal van degely'ke, bekwame, ervaren onder wyzers, die als hoofd van een school buiten hun vrye woning maar f 700 k f 1000, soms f 1200 k f 1600 genieten, en ook onder dezen zouden, niet voor do „groote steden", doch voor hot overige vyf-zesde van Nederland, uitstekende arron- dissements-8choolopziener8 te vinden zyn. De Gereformeerde Kerkbode doet op de volgende wyze zien wat de Leerplichtwet aan de hoofden van scholen belooft. Ten einde u er eenig Idee van te geven, stel ik u het hoofd eener school voor van zeg ongeveer driehonderd leerlingen, ver deeld over zes lokalen. Hy heeft voor zich een groot boek, waarvan ge een voorstelling krygt, wanneer ge ODgeveer een vyftigtal nummers van dit blad (groot folio) ongevouwon op elkaar legt. Een bezwaarlyk te hanteeren boek. Yooral in de school. Over dat vervaariyk groote boek, waarvan elke bladzyde plaats heeft voor slechts vier leerlingen, zit meester gebogen, het doorbladerend van voren naar achteren, zes koer achtereen voor de zes lokalen, waarvan hy de opgaven der verzuimen moet inboeken. De namen in dat boek toch zyn alphabetisch geplaatst, uitgezonderd van die kinderen, welke in den loop van het jaar tot de school zyn toegelaten. Duideiyk en nauwkeurig moet in dat groote boek worden aangeteekend welken school tyd het kind heeft verzuimd en om welke reden het verzuim plaats had. Hy heeft, om die redenon aan te geven, de keuze uit een vyftigtal, vrelke hy znet oen onkele letter aanduidt Daar een strafrechteiyke vervolging kan volgen, moet het verzuim zoo nauw keurig mogelyk worden aangeteekend. De onderwyzer dient zich goed te vergewissen van de redenen van hot verzuim. Heeft hy zoo een week van tien schooltyden doorge worsteld, waarin hy dat boek zoo ongeveer zestigmaal heeft moeten doorbladeren en aanteekeningen heeft gomaakt, dan is hy er nog niet klaar mee. Hy kan dan nog, als de week ten einde is, op een andero lyst invullen de namen der verzuimer8, welke wellicht voor zyn school een vyftigtal bedragen. Hy heeft daarvoor weer een drie vel papier by te werken, welke by vooraf haast wel linieeren moet, om het werk netjes aan den arrondissements-school- opziener elke week af te leveren. Hy moet daarover vooraf zyn onder wyzers en onder- wy zeresson raadplegen, die hy moet uitnoodigen om door hun (haar) handschrift achter elk verzuim de lyst te waarmerken. Iedere onder wyzer voor de leerlingen van zyn eigen klasse. Voorts moet het hoofd der school nauwkeurig in dat groote boek vermelden de verhuizingen, telkens met opgave van straat en huisnummer, waar de leerling vorbiyf houdt. Wat de arrondissements-sohoolopziener met al die paperassen moet uitvoeren, ia me een raadsel Hy krijgt er van de gemeentebesturen in zy'n arrondissement nog een hoele ver zameling by. Ge moet wol medelyden gevoelen met een schoolopziener, die in zyn arrondisse ment byv. hot opzicht over tien duizend kinderen heeft en daarvan elke week de ver zuimen moet nazien en daarby vorige opgaven moet raadplegen, of het misdryf reeds vroeger plaats had, dan elk jaar een verzameling van die groote boeken in ontvangst moet nemen, welke te zamen vermoedeiyk drie duizend pagina's beslaan, en daarop zyn aan teekeningen moet maken. De Leerplichtwet is anti-nationaal, en de bureaucratische manier, waarop die anti nationale wet zal worden uitgevoerd, verscherpt dat karakter. De uitvoering is hoogst enprac- ti6ch en zal daarenboven veel geld kosten. Hoofden van scholen van plm. 800 leerlingen kunnen er niet meer aan denken, een eigen klasse te hebben. De schoolopzieners worden met kantoorwerk zoo overladen, dat de uit voering der wet zelve en voorts het toezicht op het onderwys een wassen neus wordt Ge kunt <er op rekenen, dat er wat klachten zullen worden geslaakt door hen, die eerst zoo yverige voorstanders van de wet waren." Het „Groene" Weekblad komt er tegen op, dat mannen van Invloed het Hof niet aan dachtig hebben gemaakt op hot feit, dat het Nederlandsche volk met uitzondering van enkele zeer beperkte kringetjes volstrekt niet jagerachtig van aard is, integen deel zeer ernstige grieven van verschillenden aard tegen de Jachtwet en het kunstmatig aan fokken van wild heeft, en dus jachthelden- daden allerminst het geschikte middel zyn om Hertog Hendrik populair te maken by ons volk. De „Groene" Amsterdammer ontleent o. a. het volgende aan een paar by zyn redactie ingekomen brieven: „Misschien is het niet aan UEds. aandacht ontsnapt, dat de couranten ln edelen wedyver allerlei berichten van den a. a. Prins-Gemaal pogen te geven. Wy worden dageiyks ver gast op het belangrijke .feit, dat Z. H. alwoor oen hert heeft geschoten, o. a. heden by hot Aardhuis, waar N.B. de arme dieren gevoe derd worden l „H. M. was daarby tegenwoordigl „Indien geen ander nieuws van den Hertog meegedeeld kan worden, dan dat Z. EL zoor makke herten op de voederplaots neerschiet, ware het dan niet beter, dat dergeiyxe pogingen van de bladen om Z. H.'s populariteit te vor- hoogen, achterwege bleven? ,.Op velen met my hoeft dit slechts liet tegenovergesteld effect; als eerste karakter trek had ik liever iets vernomen, dat van geesteiyke ontwikkoling of menschüevendheid getuigde 1 „Geen anti-monarchale nelgingen dwingen my, u zoo te schryven". En uit een ander schryven: „Zooals UEd. weet, zyn in de Soerensche bosschen herten; deze dieren zyn vry mak en loopen dikwijls met de paarden mede. „Op deze onnoozele beesten wordt door den Hertog eiken dag jacht gemaakt. „WelEdelGestr. Heer, Zyne Hoogheid van Mecklenburg-Sehwerin moet zich geacht maken door te handelen ln den geest van het volk van Nederland, dat dit minder gepast vindt. „Aan de personen van invloed is het op gedragen hem ten goede te leidon. „God zegene en bescherme onze Koningin Over deze jacht van den Hertog en zyn feilen hartstocht voor dit vermaak raakt het publiek niet uitgepraat, zegt het Weekblad en men zou wel tot oen zeer byzonderon kring moeten behooren, om daarvan niets te hebben vernomen. Het feit, dat de Hertog H. M. zyn verloofde hotsend en schuddend met de paarden „ventre k terre" over de hei voerde, een koppel herten achterna; dat hy met de aanstaande bruid uitrijdt, het jacht geweer by zich in den wagen; dat H. M. in deze dagen om zoo te zeggen wordt opge voed voor de jacht, zelfs al mochten het dan geen makke herten zyn, die voor haaroogon vallen, het strekt ook o. i. waarlijk niet om do harten van het volk te winnen. De Jacht staat in Nederland allerminst hoog in eere; uitgezonderd natuurlyk bij een betrekkelyk zeer klein clubje van'liefhebbers; die geenszins allen, maar dan toch voor een goed deel, aan hun leven geen hooger ideaal hebben weten te geven dan het treffen van' een haas, een konyn, een fazant of een s.i.p. In de oogen van ons volk behoort de jacht volstrekt niet tot het hooge en edele; veeleer ziet het daarin iets belacheiyks, iets onnoozels, en ook wei Iets moorddadigs en wreeds; en dat, natuurlyk, vooral by een kunstmatig gekweekten wildstand, die geen ander doel kan hebben dan de gelegenheid te geven van te dooden tot vermaak. Wie herinnert zich niet wat er vóór eenige jaren over te doeD geweest is, toen zekere lieden tot tyd- verdryf duiven loslieten, om daarop te mik ken in wedstryd? Eon artikel in het Handelsblad over do tramlijnen in Haarlemmermeer gaf den heer H. F. Bultman aanleiding tot eenige opmerkingen. De heer B. las o. a. in bedoeld artikel: „De verbinding met Utrecht is voor de Meer van geen groot belang." Daartegenover stelt hy als zyn meening: Juist d i e verbinding is voor den land bouwer in do door te snyden streken van het hoogste belanghet is de hoofdver binding. Aansluiting aan Amsterdam en 8) „Hm, het eerste klinkt me beter," meende Ernst „Toen ik my later, zoo vlug ik kon, Baar de Muzenstad spoedde, waart gy al ver trokken. Nu had papa met dezelfde voorzich tigheid, die hem bewoog my den naam van nw hotel op te geven, daar het doel van uw uitstapje kenbaar gemaakt, en zoo was ik nog vóór u hier." „En je liet mo zoo lang naar je wachten vroeg mevrouw Sternthal verwytend. „Ik had alle dienende geesten aanbevolen, my dadeiyk uw aankomst te melden, onder- tusschen luisterde ik naar het gezang van den „Bard van den Drachenfels". Wel is waar had ik slechts van drie personen gesproken, ik wist niet „Myn zoon, mynheer von Wöllern," zeide Sternthal, hem voorstellend, „die op myn uitnoodiging aan onzen tocht deelneemt." Het gesprek werd algemeen, maar later, by de wandeling naar de verschillende ge zichtspunten, bleven vader en zoon een weinig achter. „Zeg my nu eens openlyk, Ernst, wat je zoo onverwachts naar den Ryn heeft gevoerd," begon de oude heer. „Zaken, die ik u noch kort verklaren, noch gedetailleerd mede kan doelen; zy behooren myn principaal en niet aan my. Maar zeker is dit: wy leven in een tyd van grooten oeco- nomischen vooruitgang, waarin ieder ver standig mensch de gelegenheid moet aan- grypen. Overal ziet men plannen en het uitvoeren van groote industrieele onderne mingen. Welk rechtgeaard man van zaken zou daarby achter willen biyven? Yoor hem, die het op de goede manier aanpakt, ligt het geld ala het ware op straat, en behoeft men zich maar te bukken om het op te rapen." „Zeker; maar men moet daarby de hand op zyn zak houden, om het geld, dat er in is, er niet uit te laten vallen," merkte de oude heer droog-komiek op. „Ja, men moet voorzichtig zyn, maar men moet zich ook verheffen boven vroegere klein geestige beschouwingen. Gy past niet meer voor onzen tyd." „Dat is erg genoeg, dat dit nieuwe tydvak, waarover zooveel geschreven en gesproken wordt, de oude, Bolide denkwyze, waarop ons maatschappeiyk leven berust, de wereld uithelpt." „Maar, vader, onder de vroegere omstan digheden had de bekwaamste en yverigste man een menschenleeftyd noodig om ver mogen te maken en dan nog maar zooveel, als tegenwoordig niet eens kapitaal genoemd wordt. Buitendien, men is maar ééns jong, en ieder moet maar, zoolang hy kan, van het leven genieten, en er niet mee wachten tot den ouderdom, als men zyn beste krachten kwyt is." „Is het werkoiyk myn zoon, die dat zegt? Als ik je niet beter kende, Ernst, zou ik me boos op je maken. Laat het sirenengezang van moderne profeten je toch niet aanlokken om van het zekere pad van den eerlijken arbeid af te wyken, myn jongen. Maar zelfs al zou de vooruitgang van onze industrie op de wyze, door jou aangeduid, plaats hebben, dan zou toch een terugslag onvermydeiyk zyn. Want duizenden zouden alles verliezen, om «enigen verryken, die knap genoeg zyn, om zich op den rechten tyd hun winst te verzekeren. Aan dafc geld zouden de tranen en de ellende hunner medemenschen kleven." „Yader, gy ziet de zaak te donker in. Yeel mag ongelukkig genoeg zyn zooals gy zegt, maar veel ondernemingen beloven naast de grootst mogoiyke soliditeit toch een belang- ryke winst. Zulk een zaak nu heeft ons huis Juist op het oog, en ik zou u willen vragen, of gy misschien aandeelhouder wilt worden." „Ik dank je voor de goede bedoeling, Ernst, maar ik doe niet mee aan dien dans om het gouden kalf. Wy zyn voor den tegenwoor- digen tyd wel niet ryk, maar het aardige vermogen, dat ik deels van myn ouders geërfd, deels eerlyk verdiend heb, wensch ik voor myn vrouw en kinderen te bewaren." „Maar als gy het nu binnen korten tyd verdubbelen kunt?" „Laten wy er niet verder over spreken, myn zoon. Myn besluit staat vast." Ernst zweeg; hy wist wel, dat er nu toch niets meer met zyn vader te beginnen was. En do onderneming, waarvan sprake waa, was zoo aanlokkelyk, zoo veelbelovend l Hy kende het vermogen van zyn vader heel precies; „Groot-Helmsdorf" was eenschoone, onbelaste bezitting met een flink bedrijfs kapitaal. Wat zou hot maken, of de oude heer een aardig sommetje Ernst had ge dacht aan 20,000 thaler uitgaf? Daarmee was al iets te beginnen, en xyn vader wist, dat hy toch nooit het goed zou overnemen. Hy was niet voor landman in de wieg ge legd, dat hadden zyn ouders al lang gezien. Waren dan de oudera niet verplicht, hun kinderen, vooral hun zoons, in de wereld vooruit te helpen? Was dat zooals het be hoort, dat een vader zyn zoon diens toekom stige bezitting voor on bepaalden tyd onthield? Ernst had, zooals men ziet, reeds tamelijke vorderingen gemaakt in de afkeurenswaar dige grondregels van den „verlichten nieu wen tyd." Toch hoopte hy nog, dat zyn vader zyn wenschen zou inwilligen, en 'a avonds wilde hy zyn geluk nog eens beproeven. Hy moest nu zjjn teleurstelling verbergen; allerminst mocht de vreemdeling iets van zyn doel weten. Ernst was wèlopgevoed; hy kon zich be- heersehen. Wöllern's frisch optreden sleepte hem mee, en ln een allorvroolykste stemming vervlogen de volgende uren. Ook Roberta werd wat levendiger, maar zy vermeed Wöllern's blikken. By het vertrek ontstond een schertsende twist tusschen de jongelieden. Ernst verzekerde, dat hy, als onvorzochte gast, geen aanspraak kon maken op een plaats ln het rijtuig, wat Wöllern niet wilde toegeven. Natuurlyk bleef Ernst overwinnaar, en due zat Roberta wederom gedurende den tocht naast een jongen man, die haar toescheen, als had zy hem jarenlang gekend, ofschoon zy hem slechts vóór enkele uren voor bet eerst had ontmoet. Onder aan den Ryn scheepte men zich weer in op do stoomboot O, die vaart met haar bedwelmende bókooriykheden, nooit vergat Roberta die! Heeriyk, schynbaar zonder moeite, schoot het schip door de effon golven, heldere strepen schuim achter zich latend. Geen blad bewoog zich. Roberta zat naast haar ouders op het dek. Alle drie bewaarden een diep stüzwygen. Sternthal dacht na over zyn onderhoud met Ernst; hy kon zyn daarin uitgesproken meeningen niet veranderen. Mevronw Sternthal voelde zich vermoeid, en Roberta keek droomerig over de rivier, die glinsterde als een breed zilveren lint; lan^s wier donkere zoomen de verlichte vensters der byna niet afgebroken ryen huizen ver spreid waren. In alle stilte trokken eenige schepen, mot een licht in top, voorby, om voor den nacht een zekere haven te vinden. De schemoring daalde dieper en diepor neder; het zachte rood, dat de wegzinkende zon achter zich gelaten had, was geheel uitgedoofd. Alles rondom hulde zich meer en meer in een schaduwryk donkernog slechts onduideiyk kon Roberta haar broeder en Wöllern onderscheiden, die met een sigaar in do hand op zy van het dok stonden. Langzaam klom de maan aan den homol en goot haar bleek licht over de sluimerende wereldeenige sterren glinsterden in den othor. Geheel overgegeven aan onbepaalde droomo- ryen zat het jonge meisje daar. Wat zy gevoelde, zou Roberta niet hebben kunnen zeggen; zy gevoeldo slechts, dat zy onuit sprekelijk gelukkig was. Hoe was de wereld haar zoo schoon voorgekomen, dat tyd noch plaats voor haar bestonden? Hoe lang dat duurde, wist zy niet; het geroep „Bonn!" schrikte haar uit haar gedachten op. Eon lichte stoot en het soüip lag voor d*n stoiger. Sternthal geleidde zyn vrouw de trap af on naar den uitgang. Wöllern volgde met Roberta, die hy zyn arm had aangeboden. „De dag van hodon behoort tot de schoonste myns levens," zeide hy; „hy zal onvergoteltfk voor my zyn. Mag ik hopen, dat gy my ook in vriendelyke herinnering zult houden?" (V

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5