N*. 12484 Zaterdag 3 November. A". 1900 <§eze (Courant wordt dagelijks, met mtzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Femlleton, Schoenmaker, blijf bij je leest LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden, i i i i s *f WO- Buiten Leidon, per looper en muur agenten gevestigd zfln 1.80. Franco per post i 8 t I 1.65. PRIJS DER ADVERTENTIÈN: Van 1 6 regels 1.05. Iedere regel meer 0-174- Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiten de stad wordt 0.05 berekend. In het jongste nummer van Vragen des Tijde heeft de heer G. Zyima in een artikel „De werking van Staatszorg voor den landbouw" o. a. doen uitkomen, dat de groote voordeelen van de Staatszorg, bestaande in het beschikbaar-stellen van landbouwonder wijs, proefstations, subsidies e. d., voor het meerendeel ten bate komen van de groote grondeigenaars, die hun landerijen verpachten en zelvon dus niets voor het verkrijgen dier voordeelen doen. In het Sociaal Weekblad geeft de heer G. B. naar aanleiding van dat artikel het volgende voorbeeld uit eigen omgeving: „De pachter eener hofstede van 44 hectaren had een drietal flinke jongens met goede handen en goede koppen; zij behoorden onder de eersten, die profiteerden van de winter- landbouwcursussen, die in hun buurt werden opgericht, en het geleerde over betere vrucht- wisseling, vlinderbloemige gewassen, kunst bemesting, enz. in toepassing brachten, meestal met uitnemend gevolg. De opbrengst vermeerderde en te gelijk ging de grond zelf in waarde vooruit, zooals ieder zien kon ook de rentmeester en toen enkele jaren later de pachttermtjn verstreken was, kon hun vader weer voor zeven jaren inhuren, mits tegen 400 pacht meer. De boerderij is op dezelfde wijze voortgezet en met behulp van het hoofd en de handen der jongens blijvend vooruit gegaan. Dezer dagen moest de vader weder inhuren en hij was werkelijk in zijn schik, dat hij er met een verhooging van 200 afkwam; de oorspronkelijke pacht van 2400 is dus in het vervolg 3000, wat een voordeeltje voor den eigenaar van ƒ600 ieder jaar oplevert, voornamelijk verworven doordat de Staat op doeltreffende wyze kennis van landbouw en veeteelt in de laatste jaren onder het volk heeft weten te verspreiden. De bewuste hofsteö behoort tot den onver deelden boedel eener buitenlandsche familie, die in het geheel 46 soortgelijke hofsteden in verschillende provinciën van Nederland bezit. Door de peraequatie der grondbo^sting, enkele jaren geleden, betaalt zij thans i1 ion 2- a 3000 gulden grondbelasting mn lan vroeger, terwijl geen enkele pachter daarom afslag heeft gekregen. Niet op al haar boer derijen loopen, het is te begrijpen, de toe standen zóó in het voordeel als bij die ééne, hier door ons beschreven, doch wanneer maar hier en daar op zulke bezittingen de „Staats zorg voor den landbouw", zooals de heer Zijlma het noemt, in goede aarde valt, dan ziet men uit dit voorbeeld, dat zoo'n buiten landsche schatrijke familie er met behulp van een rentmeester, die haar belangen weet te behartigen, voor zich een aardig slaatje kan slaan uit allerlei Staatsbemoeiingen hier te lande." Yolgens velen aldus lezen wij in De Maas bode zou het onderwijs, en speciaal het openbaar onderwijs, een der meest afdoende middelen zijn tot bevordering van wel vaart en dus tot voorkoming van armoede. De heer Jan Trutfen heeft de Bijdragen van het Centraal-Bureau voor de Statistiek daarop nageslagen en betoogt in het Venloosch Nieuwsblad het volgende: „Na een veertigjarige werking der openbare school, zooals die bij de wetten van 1857 en 1878 werd in het leven geroepen, kan men rekening houden met de uitkomsten der practijk. Heeft de Staatsschool aan de daarvan ge koesterde verwachtingen beantwoord, dan zal de welvaart verhoogd en de armoede ver minderd zijn, naarmate die school meer is gesteund geworden De uitkomsten van den hierboven genoem den arbeid van het Centraal-Bureau wijzen echter, voor wat betreft de gemeenten met een bevolking van minder dan 5000 zielen, juist op het tegendeel. Het volgende 8taatje, uit de opgaven van dat Bureau berekend, zal dit aantoonen. Gemeenton van minder dan Uitgaven over 1896, berekend G000 zlelon In do provincie: por 1000 inwoners, voor Onderwijs: Armwezen: Noord-Brabant 1504 613 Limburg1837 415 Utrecht2023 485 Zuid-Holland2147 654 Gelderland. 2431 482 Overijsel 2612 395 Gemiddeld2092 507 Groningen2889 f 1577 Zeeland2987 670 Drente 3121 682 Noord-Holland 3320 847 Friesland3440 2627 Gemiddeld„3151 1281 Gemidd. zonder Friesl. 3090 944" Aan de bovenstaande cqjfers voegt de heer Tru\jen nog het volgende toe: „Het is in geenon deele onze bedoeling om de verkregen uitkomsten tot bewijs te willen doen strekken, dat hoogere uitgaven ten behoeve der openbare school tot oorzakelijk gevolg zouden moeten hebben vermindering van welvaart of toeneming van armoede, maar wel meenen wij uit die uitkomsten de prac- tisc-he conclusie te mogen trekken, dat in de zes eorstgenoemde provinciën, waar, zooals bekend is, het bijzonder onderwijs het meest bloeit, de armenzorg van de openbare kassen over het algemeen de minste uitgaven vraagt." Over uitsluiting van de zeevis- schers zegt De Standaard: Men kan feitelijk iemands kiesrecht ver nietigen, eenvoudig door den dag der stem ming zóó te bepalen, dat hij dien dag niet aan de stembus komen kan. Dit nu is het geval met onze zeevisschers. In de dagen van de vangst zijn zij heel de week op zeo, en komen eerst Zaterdag thuis. Stelt men dus, gelijk onze wet doet, de stemming op Dinsdag, dat staat dit met een vernietiging van hun kiesrecht ten volle gelijk. Het was daarom een uitnemend denkbeeld van den heer De Waai Malefijt, hierin te willen voorzien, door aan de zeevisschers gelegenheid tot het uitbrengen van hun stem op den voorafgaanden Zaterdag te geven. De verzegeling en bewaring van de stem bus van Zaterdag tot Dinsdag kon geen bezwaar opleveren. Een stembus, die één nacht over kan staan, kan ook drie nachten overstaan. Al wat men er tegen aanvoerde, was dan ook, dat, begon men zich op die wijs naar één klasse van burgers te schikken, billijk heid eischte, dit ook ten behoeve van andere klassen van burgers, bijv. de verveenders, te doen; en dan ware er het eind van weg. Gaat dit op? Zeevisschery is geen private liefhebberij, maar van oudsher een tak van nationaal bedrijf. Dit soort bedrijf dwingt tot verlaten van hot land, en tot vertoef op zee. Denk nu aan het vertoef op zee, gelijk by de vaart op de Oost of bij de groote visschery weken achtereen, dan is er natuurlijk niet in te voorzien, omdat de stembus èn door den termijn èn door de stembus-actie aan een beperkt tijdsverloop gebonden is. Dan geldt het l'impossible nul n'est tenu. Maar zóó stond het hier niet. Hier had men te doen met een periodieke afwezigheid, afloopende binnen zóó korte periode, dat de vervroeging van de gelegenheid tot stemmen slechts over twee, hoogstens drie etmalen liep. Niet te kunnen voorzien Id alle denkbare gevallen, ontslaat niet van den plicht tot voorziening in gevallen, die er zich als vanzelf toe leenen. De uitslag der stemming toonde dan ook genoegzaam, dat het denkbeeld van den heer Do Waal Malefijt later toch zal verwezenlijkt worden. Het was nu te onvoorbereid. De visschers- bevolking wist er niet van en had het niet met adressen kunnen steunen. En de Regee ring had het bij de schriftelijke behandeling niet in overweging kunnon nemen. Wordt dit verzuim later ingehaald, en blijft de heer De Waal Malefijt aanhouden, dan zal de uitkomst toonen, dat hij zijn spel wint. Alvast kunnen de zeevisschers opnieuw ontwaren, dat ze niet op aller, maar dan toch op veler sympathie rekenen kunnen en dat de heer De Waal Malefijt voor meer dan voor IJmuiden opkomt. In De Hervorming schrijft een inzender Een predikant gaat als consulent per fiets ter kerkeraads vergadering in een ver afgelegen gemeente. Hij opent de samenkomst en brengt ter tafel wat te behandelon is. Doch waar de harten met verontwaardiging zijn vervuld, worden de hoofden warm en het kalm bespreken der gemeentebelangen is buitengesloten. Een der ouderlingen is zijn toorn niet langer meester en roept uit: „'tls toch een treurige tyd, waarin men den dominee niet langer van den schoolmeester kan onder scheiden l" De voorzitter, niets vermoedende, zwfjgt. Een oogenblik later, de vorige: „'tls toch een slechte tijd, waarin men den dominee niet langer van een timmerman kan onder scheiden." Wordt aangenomen als kennis geving. Ten laatste, met verhefflog van stem „Dominee, ik vind het goddeloos van je, dat je hierheen op 'n fiets komt." Niets meer aan de orde zfinde, wordt de vergadering gesloten. De predikant rijdt huiswaarts op de on schuldige oorzaak dezer heftige alleenspraak. Was hfi geheel onschuldig? Wat wekte eigenlijk des ouderlings verontwaardiging? Is er verband tusschen een dominee en een flets Of bestond dit alleen in 's mans brein Eenige dagen na het hierboven beschrevene, reed ik, ook per flets, ter ring vergadering, een samenkomst van predikanten dus. Hier kwam het voorval ter sprake en werd inderdaad ook nog ernstig behandeld. Zelfs kreeg ik een bevredigende verklaring voor de opgewonden heid des ouderlings. Want aldus kwam hot ietwat plechtig uit den mond van een ring broeder „Zie, collega, als een afgezant van H. M. de Koningin tot mij komt, dan zal hij geen vólocipède gebruiken. Hoe veel te minder mag dan een afgezant van den Koning der Koningen zulk oen vervoermiddel gebruiken." En deze broeder vond by val. Ik stond eenigs- zins beschaamd. Later vernam ik evenwel, dat zulk een afgezant evenmin per tilbury reist. En ik dacht aan een, wellicht door den schrijver vergeten, hoofdstuk der „Christelijke Dogmatiek" van Van Oosterzee, bijv. van den predikant of den bode in het Godsrijk (lees: Ned.-Herv. Kerk). Ook aan het platte van zulk een vergelijking. Hoe het zij, ik acht mij verplicht, deze beschouwing aan mijn collega's, die nog niet vast in het zadel zitten z(j het dan niet met oen woord van aanbevoling ter over denking aan te bieden. Wellicht bezagen zy de zaak nog nooit van deze zijde of vonden haar het overdenken niet der moeite waard. Maar het belang eener zaak is altijd betrek kelijk. Deze kerkeraads- en ringvergaderlng waren zeer zeker belangrijk. Dr. mr. J. Schokking, te Koudum, ver heugt zich in De Gereformeerde Kerk over den steun, ook door de Regeering aan Zondagsrust verschaft. Vooral in zake de posterijen. Maar hy zegt, dat hem toch voor eenigen tyd iets ter ooro kwam, dat in verband met die merkbare verbetering te meer be vreemden moet. Het gebeurde, dat concessionarissen van een aan te leggen tramlijn, in overeenstem ming met den wensch van verreweg het grootste deel der bevolking in die streek, de bepaling maakten, dat de tram des Zon dags niet rijden zou. „Toen zy de Regeering nu subsidie vroegen, bleek echter juist tegen dit laatste bezwaar, en word te verstaan gegeven, dat de begeerde subsidie zou worden voorgesteld, wanneer de genoemde bepaling verviel. De concessionarissen schynen zich daartoe bereid te hebben verklaard, maar nu weigerde een gemeenteraad de subsidie, waarvan die van de Regeenng afhankelijk was gesteld. Iüdion wy onzen zegsman in dezon niet ten volle konden vertrouweu, zouden wfi van deze zaak geen melding hebben gemaakt. Maar wat is nu te denken van de begeerte der Regeering om in de richting van Zondags rust te arbeiden? Behoorde hier geen steun to zijn verleend in plaats van tegenwerking? En zou ook hierin aanleiding kunnen ge vonden worden om straks by de behandeling der Begrooting in do Tweede Kamer het punt van de Zondagsrust ook by Spoor- en Tram wegen ter sprake te breDgen?" Ons dunkt, zegt De Nederlander, dat deze aanleiding zeker bestaan zou, maar dat de schrijver dan wel eerst wat nauwkeuriger mocht opgeven, bij welke tramlijn en in welke streek dit geschied is. Landweer en landstorm. Met deze fraaie Duitsche termen hoopt de Minister van Oorlog onze taal te verrijken, zegt Hollandia, dat voorts schrijft: „Maar een vergelijking van Brandweer toont duidelijk aan, dat Landweer bij ons zou be- teekenen het weren van het land, wat, als diet iets beteekent, precies averechtsch is. Landwacht als men niet het in Vlaan deren gebruikelijk Burgerwacht wil is betere uitdrukking. En Landstorm heeft in onze taal heel en al geen zin. Landtroep, als men er op gesteld is samenstellingen met „Land" te behouden, gaat ten minste. „Volksweerbaarheid", dat den taal hoogleeraar Kalf aan het hoofd heeft, mocht ook hierover wel eens iets zeggen." Het Nederlandsche Dagblad zegt onder het hoofd 1 o t e r (j e n "Wij kunnen ons zeer goed vorcenigcn met het denkbeeld van den heer Do Waal Malefijt om de Staatsloterij af te schaffen. De Slaat moet niet speculeeren op de speelzucht der burgers. De drankaccijns is nog niet noodzakelijk speculeeren op de drank- i zucht, want niet geheel zonder grond kan worden beweerd, dat die accijns ten doel heeft het drankgebruik te beperken, maar dat geldt niet van de instelling der Staatsloterij. Wel is er nog een oude wet van 1814, hou dende verbod van alle vreemde of particuliere loterijen, maar die wet had meer ten doel do Staatsloterij tegen mededinging te beschermen dan om het Nederlandsche volk voor zedelijk nadeel te vrijwaren. Thans zijn ook de strafbepalingen dier wet vervallen, hoewel de verbodsbepalingen zijn gehandhaafd. Er zijn nu slechts strafbepalingen tegen hazardspelen op de openbare straat of in huizen, die voor het publiek toegankelijk zijn. Het argument is dus vervallen, dat de monschen nu eenmaal dobbelen willen Gn dat het dan maar beter is, dat zij by den Staat dan b(j anderen terecht komen. De steeds in aantal toenemende premieleeningen bovendien geven aan de dobbelzucht vry spel. Do zedelijke strekking van de Staatslotery. die toch altyd meer schyn dan wezen is ge weest, is dus nu niet meer vol te houden. Zy biyft over als een bron van inkomsten en nu is het de vraag of uit die bron nog langer mag worden geput. Voor 1900 is de opbrengst der Staatslotery geraamd op ƒ651,000, wat minder is dan de raming over 1899, en dat bedrag is wel op andere wijze te vinden. Reeds in 1865 schreef De Bosch Kemper, dat het gevoelen algemeen was, dat de Staatslotery alleen in het belang van de schatkist werd in stand gehouden en dat zulks toch niet langer mocht. Het wordt dua nu hoog tyd hot oude misbruik op te ruimen. In 1856 heeft mr. Van Lennep, de dichter, in de Tweede Kamer het voorstel gedaan tot het benoemen eener Staatscommissie, die de bezwaren tegen do Staatslotery zou onder zoeken. Maar na een korte discussie, op 7 Maart, trok hy zyn voorstel weer in. Moge de heer De Waal Malefijt thans gelukkiger of vasthoudender zynl In een asterisk „Overdreven yver" zegt De Standaard: Hot besluit van de Tweede Kamer, om behalve de Ongevallenwet en de Kieswet, nog twee andere wetten van beteekenis vóór de Begrootings-discussiön in behandeling te nemen, verdient geen toe juiching. By de beoordeeling van den arbeid der Kamer mag niet uitsluitend met de openbare zittingen worden gerekend. Rekening moet óók worden gehouden met den arbeid in de sectiën, en met don schrifteiyken arbeid, die hieruit voor de Rapporteurs, voor de Ministers en voor de Griffiers voortvloeit. Nu is voor velen dezer sinds de Troonrede de parlementaire arbeid rusteloos doorgegaan, en gaat ook deze veertien dagen door. Dit leidt tot afmatting; en als de Kamer nu 14 November reeds weder byeenkomt, en dan op 21 November de zesweeksche be- grootingsdiscussie opent, kan ieder op zyn 7) „Wat ik u bidden mag, houd uw gemak, me juffrouw I" weerde meester Dirk af met een ho ningzoet glimlachje, waarby hy de lippen buis vormig vooruitstak, alsof hy er een lekker stuk suikergoed tusschen had. En nadat hy de dame niet onbevallig en met eenige compli menten weer op haar leuningstoel had doen plaats nemen, legde hy op de wyze van den hem als voorbeeld voor oogen zwevenden gestorven dokter Wolf zyn dikken rotting dwars over de tafel, zette zyn hoed daarnaast en greep toen onder kuchen en hoesten een stoel, om tegenover zyn patiënte te gaan zitten. In tegenwoordigheid van zyn Hanna of van een kennis uit zyn geboorteplaats D had hy het niet zoo ver gebracht, met zulke stout heid en aanmatiging op te treden, maar tegenover deze vreemde dame, die evenmin als de heer Yan Osch vermoedde, wien zy eigenlyk vóór zich had, gelukte hem dit spel voortreffeiyk. Nadat meester Scherp, ten einde een totaal-indruk te verkrygen, een onder zoekenden blik over de jongedame in haar gansche lengte geworpen had, begon hy het eigeniyke onderzoek. De antwoorden, die hy op de afzonderiyke, door hem gestelde vragen kreeg, begeleidde hy regelmatig met een geleerd toeschynend „hm, hm!" en de complimentachtige buiging met hot hoofd, waarmee hy de hand der juffrouw greep, om haar den pols te voelen, was bepaald onberispeiyk. Wel gelukte het hem niet, het fijne hamerwerk met den vinger to treffen, maar mettemin keek hy tellend en nadenkend op den secondenwyzer van zfin horloge en liet precies na ommekomst van een minuut de hand dankend los. „En nu nog de tong, als ik u verzoeken mag!" vroeg meester Dirk met volleerde beleefdheid, en „dank u well" fluisterde hy byna, nadat hy eenige oogenblikken in den schoonen mond had gestaard. Na afloop van het onderzoek volgde het bedryf, waarop hy zich eigenlyk het meest gespitst had: het schryven van een recept. „Zoo, nu zal ik my veroorloven, u iets voor te schryven," zei hy, met een lichte buiging opstaande en naar de tafel stappende. Met deftige kalmte en het grootste gemak, alsof hy geruimen tyd van het zeld zame genot pleizier wilde hebben, nam hy een stukje papier van den gebruikeiyken receptvorm uit zyn zakboekje en schreef zonder haperen neer, wat hy zich uit het receptenboek nauwkeurig had ingeprent. Alleen by de opgave der dosis bereidde dat dekselsche decimaalteeken, dat hy wel is waar voor een simpele komma hield, maar dat hy toch niet durfde weglaten, hem weder eenige moeilyk- heden. Doch hy zette zich er haastig overheen, ten einde zich niet te verraden, en nadat hy de jongedame by het overhandigen van het recept nog eenige verstandige voorschriften, hoe zich te gedragen, had achtergelaten, nam hy stok en hoed en wenschte de jongedame het beste. Alsof hy eensklaps door een onzichtbare hand in een hoogere geestelyke en maat- schappelyke sfeer verheven was geworden, zoo was het Dirk Scherp te moede, toen hy de ziekenkamer verliet. Thans begon hy eerst recht aan zichzelvon te gelooven, en toen een plagende kwelgeest hem op dit oogenblik van het meest verheffende zelfbewustzyn de gele scheerbekkens van het jaar nul voor het geestesoog schoof, toen zag hy schier nydig op die periode van vernedering in zyn leven terug. Gelukkigerwyze echter was die voorby. Mynheer Yan Osch was er niet af te brengen zfin vriend nog een uurtje by zich te houden, om met hem te ontbyten, vooral omdat baas Dirk van te voren reeds van elk honorarium had afgezien, ook voor het geval, dat hij den volgenden dag nogmaals komen moest, waar over hy een schriftolyke mededeeling van zyn vriend Van Osch zou ontvangen. „Zoo ge echter een passende som voor geneeskundige behandeling op de rekening van die dame wilt brengen," meende hy grootmoedig, „dan moet ge dat maar zelf weten." De eene flesch, die men by het „déjeuner la fourchette" gebruikte, groeide aan tot twee, en als baas Dirk zich niet met geweld aan alle andere traktatie onttrokken had, zou er nog een derde zyn bygekomen. In het verheffende bewustzyn, een groote daad verricht te hebben, schreed hy huiswaarts. De zon scheen hem juist in het gezicht, toen hy de straat insloeg, waarin zyn woning ge legen was. Alsof hy zich het felle licht uit de oogen wilde wisschen, zoo hard wreef hy er in, maar het waren niet de stralen der dagvorstin, die zyn gezichtsvermogen belem merden, doch de uitwerking van den krach- tigen wyn, dien hy by den heer Yan Osch gedronken had. Terwyi hy over de ontmoeting nadacht, die hem thuis te wachten stond, be sloot hy zyn Hanna niet te bekennen, waar hy geweest was, daar zy anders zeker niet zou kunnen nalaten hem niet alleen vandaag, doch nog na jaar en dag er mee voor den gek te houden. In dit opzicht had het kleine vrouwtje haar eigenaardigheden; zy geloofde nu eenmaal niet aan de doctorale kennis van haar Dirk, en wanneer zy er hem vaak mee plaagde, dan was het hem steeds, of hy in wendig op bytend loog onthaald werd. En al had hy haar ook willen uiteenzetten, hoe hy by het heden door hem behandelde geval echt in zyn waardigheid was opgetreden, dan zou zy hem zeker nog meer bespot en uitgelachen hebben. In zyn opgewonden stemming werd hy bepaald boos, wanneer hy er aan dacht, hoe zyn Hanna, in plaats van zyn hoogere vlucht te bevorderen en te pry zen, er juist ver maak in scheen te vinden, hem nog als vroeger, toen hy nog een ambacht dreef, te behandelen. Verontwaardigd by deze sombere overwe ging, stiet hy zyn rotting met kracht op de Btraatsteenen, zoodat de punt er tusschen geraakte, en bemerkte niet, dat hy reeds vóór zyn woning was aangekomen, waar vrouw Hanna reeds geruimen tyd aan het open venster stond en naar hem uitkeek. Een ry tuig, dat in ratelendon draf achter hem aan kwam, noodzaakte hem te blyven staan; het was een jongedame, die voorbyreed en hem, onder herhaald knikken, vriendeiyk groette. Totaal verbluft haalde hy plotseling zyn hoogen hoed af en hem styf in de hand houdend, zag hy het in een oogwenk voorby gevlogen ry tuig met half geopenden mond verbaasd aan het was zyn patiënte, zooals hy nu bespeurde. „Hadt ge niet mee willen rfiden, oude gek?" riep vrouw Hanna hem opeens half luid en spottend door het open venster toe, dat zy daarop terstond rinkelend dichtsloeg. Haastig drukte de zoo onaangenaam opge schrikte baas Dirk den hoogen-zyden op het hoofd en trad beschroomd de echtelyke woning binnen. Het was geen dag van zonneschya, dien meester Scherp na zyn doctoraal uitstapje met zyn Hanna doorbracht. Zy vroeg hem wol is waar niet waar hy in den voormiddag geweest was en wat hy had uitgevoerd, want op een antwoord overeenkomstig de waarheid meende zy toch niet te mogen rekenen. Maar was zoo'n vraag eigenlyk nog noodig? Was het briefje niet voldoende, dat zy na zyn ver- trek gevonden had en waarop hy naar het hu we-* lyksbureau van mynheer Van Osch en naar een hem aldaar wachtende dame geroepen was? En zyn opdirken, vóór hy daarheen ging, en ten overvloede eindeiyk de in een fraai ry tuig voorby gekomen vrouw of dame, die hem zoo bovenmate vrlendeiyk toewuifde, zoodat hy haar totaal verbluft en als verstrooid nagaaptel Neen, vrouw Hanna was lang niet dom genoeg, om voor dat alles blind te zyn. Daarom behoefde zij hem niet te vragen, wat er gebeurd was; zy wist het. Voor baas Dirk was het een ware verlossing, toen het gewone avonduur was aangebroken, dat hem naar de rondo tafel in „Het Biervat" riep. Want van zyn Hanna kon niets hem zoozeer ergeren als wanneer zy den ganschen geslagen dag zwygend haar huiselyke bezig heden verrichtte of een werkje ter hand nam en daarmee in de vensternis ging zitten. Wel wist hy, dat zy enkel over de geheimzinnig heid ontstemd was, waarmee hy 's morgens in zyn Zondagsche kleeren het huis had ver laten, maar waar hy geweest was, dèt mocht hy haar toch niet zeggen, om zich niet aan de hoonende en bytend scherpe woorden van haar booze tong bloot te stellen. Liever ver droeg hy het kwade hoofd, waarmee zy rond liep. Langer dan twee of drie dagen kon zy toch niet tegen hem pruilen, en vóór dien tyd hoopte hy een passende uitvlucht voor zyn geneeskundig bezoek gevonden te hebben. Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5