N*. 12484
Zaterdag 3 November.
A". 1900
<§eze (Courant wordt dagelijks, met mtzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Femlleton,
Schoenmaker, blijf bij je leest
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden, i i i i s *f WO-
Buiten Leidon, per looper en muur agenten gevestigd zfln 1.80.
Franco per post
i 8 t I
1.65.
PRIJS DER ADVERTENTIÈN:
Van 1 6 regels 1.05. Iedere regel meer 0-174- Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeron buiten de stad
wordt 0.05 berekend.
In het jongste nummer van Vragen des
Tijde heeft de heer G. Zyima in een artikel
„De werking van Staatszorg voor den
landbouw" o. a. doen uitkomen, dat de
groote voordeelen van de Staatszorg, bestaande
in het beschikbaar-stellen van landbouwonder
wijs, proefstations, subsidies e. d., voor het
meerendeel ten bate komen van de groote
grondeigenaars, die hun landerijen verpachten
en zelvon dus niets voor het verkrijgen dier
voordeelen doen.
In het Sociaal Weekblad geeft de heer G. B.
naar aanleiding van dat artikel het volgende
voorbeeld uit eigen omgeving:
„De pachter eener hofstede van 44 hectaren
had een drietal flinke jongens met goede
handen en goede koppen; zij behoorden onder
de eersten, die profiteerden van de winter-
landbouwcursussen, die in hun buurt werden
opgericht, en het geleerde over betere vrucht-
wisseling, vlinderbloemige gewassen, kunst
bemesting, enz. in toepassing brachten, meestal
met uitnemend gevolg.
De opbrengst vermeerderde en te gelijk ging
de grond zelf in waarde vooruit, zooals ieder
zien kon ook de rentmeester en toen
enkele jaren later de pachttermtjn verstreken
was, kon hun vader weer voor zeven jaren
inhuren, mits tegen 400 pacht meer. De
boerderij is op dezelfde wijze voortgezet en
met behulp van het hoofd en de handen der
jongens blijvend vooruit gegaan.
Dezer dagen moest de vader weder inhuren
en hij was werkelijk in zijn schik, dat hij er
met een verhooging van 200 afkwam; de
oorspronkelijke pacht van 2400 is dus in
het vervolg 3000, wat een voordeeltje voor
den eigenaar van ƒ600 ieder jaar oplevert,
voornamelijk verworven doordat de Staat op
doeltreffende wyze kennis van landbouw en
veeteelt in de laatste jaren onder het volk
heeft weten te verspreiden.
De bewuste hofsteö behoort tot den onver
deelden boedel eener buitenlandsche familie,
die in het geheel 46 soortgelijke hofsteden in
verschillende provinciën van Nederland bezit.
Door de peraequatie der grondbo^sting,
enkele jaren geleden, betaalt zij thans i1 ion
2- a 3000 gulden grondbelasting mn lan
vroeger, terwijl geen enkele pachter daarom
afslag heeft gekregen. Niet op al haar boer
derijen loopen, het is te begrijpen, de toe
standen zóó in het voordeel als bij die ééne,
hier door ons beschreven, doch wanneer maar
hier en daar op zulke bezittingen de „Staats
zorg voor den landbouw", zooals de heer
Zijlma het noemt, in goede aarde valt, dan
ziet men uit dit voorbeeld, dat zoo'n buiten
landsche schatrijke familie er met behulp van
een rentmeester, die haar belangen weet te
behartigen, voor zich een aardig slaatje kan
slaan uit allerlei Staatsbemoeiingen hier te
lande."
Yolgens velen aldus lezen wij in De Maas
bode zou het onderwijs, en speciaal het
openbaar onderwijs, een der meest afdoende
middelen zijn tot bevordering van wel
vaart en dus tot voorkoming van
armoede.
De heer Jan Trutfen heeft de Bijdragen
van het Centraal-Bureau voor de Statistiek
daarop nageslagen en betoogt in het Venloosch
Nieuwsblad het volgende:
„Na een veertigjarige werking der openbare
school, zooals die bij de wetten van 1857 en
1878 werd in het leven geroepen, kan men
rekening houden met de uitkomsten der
practijk.
Heeft de Staatsschool aan de daarvan ge
koesterde verwachtingen beantwoord, dan zal
de welvaart verhoogd en de armoede ver
minderd zijn, naarmate die school meer is
gesteund geworden
De uitkomsten van den hierboven genoem
den arbeid van het Centraal-Bureau wijzen
echter, voor wat betreft de gemeenten met
een bevolking van minder dan 5000 zielen,
juist op het tegendeel.
Het volgende 8taatje, uit de opgaven van
dat Bureau berekend, zal dit aantoonen.
Gemeenton van minder dan Uitgaven over 1896, berekend
G000 zlelon In do provincie: por 1000 inwoners, voor
Onderwijs: Armwezen:
Noord-Brabant 1504 613
Limburg1837 415
Utrecht2023 485
Zuid-Holland2147 654
Gelderland. 2431 482
Overijsel 2612 395
Gemiddeld2092 507
Groningen2889 f 1577
Zeeland2987 670
Drente 3121 682
Noord-Holland 3320 847
Friesland3440 2627
Gemiddeld„3151 1281
Gemidd. zonder Friesl. 3090 944"
Aan de bovenstaande cqjfers voegt de heer
Tru\jen nog het volgende toe:
„Het is in geenon deele onze bedoeling
om de verkregen uitkomsten tot bewijs te
willen doen strekken, dat hoogere uitgaven
ten behoeve der openbare school tot oorzakelijk
gevolg zouden moeten hebben vermindering
van welvaart of toeneming van armoede, maar
wel meenen wij uit die uitkomsten de prac-
tisc-he conclusie te mogen trekken, dat in de
zes eorstgenoemde provinciën, waar, zooals
bekend is, het bijzonder onderwijs het meest
bloeit, de armenzorg van de openbare kassen
over het algemeen de minste uitgaven vraagt."
Over uitsluiting van de zeevis-
schers zegt De Standaard:
Men kan feitelijk iemands kiesrecht ver
nietigen, eenvoudig door den dag der stem
ming zóó te bepalen, dat hij dien dag niet
aan de stembus komen kan.
Dit nu is het geval met onze zeevisschers.
In de dagen van de vangst zijn zij heel
de week op zeo, en komen eerst Zaterdag
thuis. Stelt men dus, gelijk onze wet doet,
de stemming op Dinsdag, dat staat dit
met een vernietiging van hun kiesrecht ten
volle gelijk.
Het was daarom een uitnemend denkbeeld
van den heer De Waai Malefijt, hierin te
willen voorzien, door aan de zeevisschers
gelegenheid tot het uitbrengen van hun stem
op den voorafgaanden Zaterdag te geven.
De verzegeling en bewaring van de stem
bus van Zaterdag tot Dinsdag kon geen
bezwaar opleveren. Een stembus, die één
nacht over kan staan, kan ook drie nachten
overstaan.
Al wat men er tegen aanvoerde, was dan
ook, dat, begon men zich op die wijs naar
één klasse van burgers te schikken, billijk
heid eischte, dit ook ten behoeve van andere
klassen van burgers, bijv. de verveenders, te
doen; en dan ware er het eind van weg.
Gaat dit op?
Zeevisschery is geen private liefhebberij,
maar van oudsher een tak van nationaal
bedrijf. Dit soort bedrijf dwingt tot verlaten
van hot land, en tot vertoef op zee. Denk
nu aan het vertoef op zee, gelijk by de vaart
op de Oost of bij de groote visschery weken
achtereen, dan is er natuurlijk niet in te
voorzien, omdat de stembus èn door den
termijn èn door de stembus-actie aan een
beperkt tijdsverloop gebonden is. Dan geldt
het l'impossible nul n'est tenu.
Maar zóó stond het hier niet. Hier had
men te doen met een periodieke afwezigheid,
afloopende binnen zóó korte periode, dat de
vervroeging van de gelegenheid tot stemmen
slechts over twee, hoogstens drie etmalen liep.
Niet te kunnen voorzien Id alle denkbare
gevallen, ontslaat niet van den plicht tot
voorziening in gevallen, die er zich als vanzelf
toe leenen.
De uitslag der stemming toonde dan ook
genoegzaam, dat het denkbeeld van den heer
Do Waal Malefijt later toch zal verwezenlijkt
worden.
Het was nu te onvoorbereid. De visschers-
bevolking wist er niet van en had het niet
met adressen kunnen steunen. En de Regee
ring had het bij de schriftelijke behandeling
niet in overweging kunnon nemen.
Wordt dit verzuim later ingehaald, en blijft
de heer De Waal Malefijt aanhouden, dan zal
de uitkomst toonen, dat hij zijn spel wint.
Alvast kunnen de zeevisschers opnieuw
ontwaren, dat ze niet op aller, maar dan
toch op veler sympathie rekenen kunnen
en dat de heer De Waal Malefijt voor meer
dan voor IJmuiden opkomt.
In De Hervorming schrijft een inzender
Een predikant gaat als consulent per
fiets ter kerkeraads vergadering in een ver
afgelegen gemeente. Hij opent de samenkomst
en brengt ter tafel wat te behandelon is. Doch
waar de harten met verontwaardiging zijn
vervuld, worden de hoofden warm en het
kalm bespreken der gemeentebelangen is
buitengesloten. Een der ouderlingen is zijn
toorn niet langer meester en roept uit: „'tls
toch een treurige tyd, waarin men den dominee
niet langer van den schoolmeester kan onder
scheiden l" De voorzitter, niets vermoedende,
zwfjgt. Een oogenblik later, de vorige: „'tls
toch een slechte tijd, waarin men den dominee
niet langer van een timmerman kan onder
scheiden." Wordt aangenomen als kennis
geving. Ten laatste, met verhefflog van stem
„Dominee, ik vind het goddeloos van je, dat
je hierheen op 'n fiets komt." Niets meer
aan de orde zfinde, wordt de vergadering
gesloten.
De predikant rijdt huiswaarts op de on
schuldige oorzaak dezer heftige alleenspraak.
Was hfi geheel onschuldig? Wat wekte
eigenlijk des ouderlings verontwaardiging?
Is er verband tusschen een dominee en een
flets Of bestond dit alleen in 's mans brein
Eenige dagen na het hierboven beschrevene,
reed ik, ook per flets, ter ring vergadering, een
samenkomst van predikanten dus. Hier kwam
het voorval ter sprake en werd inderdaad ook
nog ernstig behandeld. Zelfs kreeg ik een
bevredigende verklaring voor de opgewonden
heid des ouderlings. Want aldus kwam hot
ietwat plechtig uit den mond van een ring
broeder „Zie, collega, als een afgezant van
H. M. de Koningin tot mij komt, dan zal hij
geen vólocipède gebruiken. Hoe veel te minder
mag dan een afgezant van den Koning der
Koningen zulk oen vervoermiddel gebruiken."
En deze broeder vond by val. Ik stond eenigs-
zins beschaamd. Later vernam ik evenwel,
dat zulk een afgezant evenmin per tilbury
reist. En ik dacht aan een, wellicht door den
schrijver vergeten, hoofdstuk der „Christelijke
Dogmatiek" van Van Oosterzee, bijv. van den
predikant of den bode in het Godsrijk (lees:
Ned.-Herv. Kerk). Ook aan het platte van
zulk een vergelijking.
Hoe het zij, ik acht mij verplicht, deze
beschouwing aan mijn collega's, die nog niet
vast in het zadel zitten z(j het dan niet
met oen woord van aanbevoling ter over
denking aan te bieden. Wellicht bezagen zy
de zaak nog nooit van deze zijde of vonden
haar het overdenken niet der moeite waard.
Maar het belang eener zaak is altijd betrek
kelijk. Deze kerkeraads- en ringvergaderlng
waren zeer zeker belangrijk.
Dr. mr. J. Schokking, te Koudum, ver
heugt zich in De Gereformeerde Kerk over
den steun, ook door de Regeering aan
Zondagsrust verschaft. Vooral in zake
de posterijen.
Maar hy zegt, dat hem toch voor eenigen
tyd iets ter ooro kwam, dat in verband
met die merkbare verbetering te meer be
vreemden moet.
Het gebeurde, dat concessionarissen van
een aan te leggen tramlijn, in overeenstem
ming met den wensch van verreweg het
grootste deel der bevolking in die streek,
de bepaling maakten, dat de tram des Zon
dags niet rijden zou.
„Toen zy de Regeering nu subsidie vroegen,
bleek echter juist tegen dit laatste bezwaar,
en word te verstaan gegeven, dat de begeerde
subsidie zou worden voorgesteld, wanneer de
genoemde bepaling verviel.
De concessionarissen schynen zich daartoe
bereid te hebben verklaard, maar nu weigerde
een gemeenteraad de subsidie, waarvan die
van de Regeenng afhankelijk was gesteld.
Iüdion wy onzen zegsman in dezon niet
ten volle konden vertrouweu, zouden wfi van
deze zaak geen melding hebben gemaakt.
Maar wat is nu te denken van de begeerte
der Regeering om in de richting van Zondags
rust te arbeiden?
Behoorde hier geen steun to zijn verleend
in plaats van tegenwerking?
En zou ook hierin aanleiding kunnen ge
vonden worden om straks by de behandeling
der Begrooting in do Tweede Kamer het punt
van de Zondagsrust ook by Spoor- en Tram
wegen ter sprake te breDgen?"
Ons dunkt, zegt De Nederlander, dat deze
aanleiding zeker bestaan zou, maar dat de
schrijver dan wel eerst wat nauwkeuriger
mocht opgeven, bij welke tramlijn en in
welke streek dit geschied is.
Landweer en landstorm. Met
deze fraaie Duitsche termen hoopt de Minister
van Oorlog onze taal te verrijken, zegt
Hollandia, dat voorts schrijft:
„Maar een vergelijking van Brandweer toont
duidelijk aan, dat Landweer bij ons zou be-
teekenen het weren van het land, wat, als
diet iets beteekent, precies averechtsch is.
Landwacht als men niet het in Vlaan
deren gebruikelijk Burgerwacht wil is
betere uitdrukking.
En Landstorm heeft in onze taal heel en
al geen zin. Landtroep, als men er op gesteld
is samenstellingen met „Land" te behouden,
gaat ten minste.
„Volksweerbaarheid", dat den taal hoogleeraar
Kalf aan het hoofd heeft, mocht ook hierover
wel eens iets zeggen."
Het Nederlandsche Dagblad zegt onder het
hoofd 1 o t e r (j e n
"Wij kunnen ons zeer goed vorcenigcn met
het denkbeeld van den heer Do Waal Malefijt
om de Staatsloterij af te schaffen.
De Slaat moet niet speculeeren op de
speelzucht der burgers. De drankaccijns is
nog niet noodzakelijk speculeeren op de drank- i
zucht, want niet geheel zonder grond kan
worden beweerd, dat die accijns ten doel
heeft het drankgebruik te beperken, maar dat
geldt niet van de instelling der Staatsloterij.
Wel is er nog een oude wet van 1814, hou
dende verbod van alle vreemde of particuliere
loterijen, maar die wet had meer ten doel do
Staatsloterij tegen mededinging te beschermen
dan om het Nederlandsche volk voor zedelijk
nadeel te vrijwaren.
Thans zijn ook de strafbepalingen dier wet
vervallen, hoewel de verbodsbepalingen zijn
gehandhaafd. Er zijn nu slechts strafbepalingen
tegen hazardspelen op de openbare straat of
in huizen, die voor het publiek toegankelijk
zijn. Het argument is dus vervallen, dat de
monschen nu eenmaal dobbelen willen Gn dat
het dan maar beter is, dat zij by den Staat
dan b(j anderen terecht komen. De steeds in
aantal toenemende premieleeningen bovendien
geven aan de dobbelzucht vry spel.
Do zedelijke strekking van de Staatslotery.
die toch altyd meer schyn dan wezen is ge
weest, is dus nu niet meer vol te houden.
Zy biyft over als een bron van inkomsten
en nu is het de vraag of uit die bron nog
langer mag worden geput. Voor 1900 is
de opbrengst der Staatslotery geraamd op
ƒ651,000, wat minder is dan de raming over
1899, en dat bedrag is wel op andere wijze
te vinden.
Reeds in 1865 schreef De Bosch Kemper,
dat het gevoelen algemeen was, dat de
Staatslotery alleen in het belang van de
schatkist werd in stand gehouden en dat
zulks toch niet langer mocht. Het wordt dua
nu hoog tyd hot oude misbruik op te ruimen.
In 1856 heeft mr. Van Lennep, de dichter,
in de Tweede Kamer het voorstel gedaan tot
het benoemen eener Staatscommissie, die de
bezwaren tegen do Staatslotery zou onder
zoeken. Maar na een korte discussie, op
7 Maart, trok hy zyn voorstel weer in. Moge
de heer De Waal Malefijt thans gelukkiger
of vasthoudender zynl
In een asterisk „Overdreven yver" zegt
De Standaard:
Hot besluit van de Tweede Kamer, om
behalve de Ongevallenwet en de Kieswet, nog
twee andere wetten van beteekenis
vóór de Begrootings-discussiön in
behandeling te nemen, verdient geen toe
juiching.
By de beoordeeling van den arbeid der
Kamer mag niet uitsluitend met de openbare
zittingen worden gerekend. Rekening moet
óók worden gehouden met den arbeid in de
sectiën, en met don schrifteiyken arbeid, die
hieruit voor de Rapporteurs, voor de Ministers
en voor de Griffiers voortvloeit.
Nu is voor velen dezer sinds de Troonrede
de parlementaire arbeid rusteloos doorgegaan,
en gaat ook deze veertien dagen door.
Dit leidt tot afmatting; en als de Kamer
nu 14 November reeds weder byeenkomt,
en dan op 21 November de zesweeksche be-
grootingsdiscussie opent, kan ieder op zyn
7)
„Wat ik u bidden mag, houd uw gemak, me
juffrouw I" weerde meester Dirk af met een ho
ningzoet glimlachje, waarby hy de lippen buis
vormig vooruitstak, alsof hy er een lekker stuk
suikergoed tusschen had. En nadat hy de
dame niet onbevallig en met eenige compli
menten weer op haar leuningstoel had doen
plaats nemen, legde hy op de wyze van den
hem als voorbeeld voor oogen zwevenden
gestorven dokter Wolf zyn dikken rotting
dwars over de tafel, zette zyn hoed daarnaast
en greep toen onder kuchen en hoesten een
stoel, om tegenover zyn patiënte te gaan zitten.
In tegenwoordigheid van zyn Hanna of van
een kennis uit zyn geboorteplaats D had
hy het niet zoo ver gebracht, met zulke stout
heid en aanmatiging op te treden, maar
tegenover deze vreemde dame, die evenmin
als de heer Yan Osch vermoedde, wien zy
eigenlyk vóór zich had, gelukte hem dit spel
voortreffeiyk. Nadat meester Scherp, ten einde
een totaal-indruk te verkrygen, een onder
zoekenden blik over de jongedame in haar
gansche lengte geworpen had, begon hy het
eigeniyke onderzoek.
De antwoorden, die hy op de afzonderiyke,
door hem gestelde vragen kreeg, begeleidde
hy regelmatig met een geleerd toeschynend
„hm, hm!" en de complimentachtige buiging
met hot hoofd, waarmee hy de hand der
juffrouw greep, om haar den pols te voelen,
was bepaald onberispeiyk. Wel gelukte het
hem niet, het fijne hamerwerk met den vinger
to treffen, maar mettemin keek hy tellend
en nadenkend op den secondenwyzer van zfin
horloge en liet precies na ommekomst van
een minuut de hand dankend los. „En nu nog
de tong, als ik u verzoeken mag!" vroeg
meester Dirk met volleerde beleefdheid, en
„dank u well" fluisterde hy byna, nadat hy
eenige oogenblikken in den schoonen mond
had gestaard. Na afloop van het onderzoek
volgde het bedryf, waarop hy zich eigenlyk
het meest gespitst had: het schryven van
een recept. „Zoo, nu zal ik my veroorloven,
u iets voor te schryven," zei hy, met een
lichte buiging opstaande en naar de tafel
stappende. Met deftige kalmte en het grootste
gemak, alsof hy geruimen tyd van het zeld
zame genot pleizier wilde hebben, nam hy
een stukje papier van den gebruikeiyken
receptvorm uit zyn zakboekje en schreef
zonder haperen neer, wat hy zich uit het
receptenboek nauwkeurig had ingeprent. Alleen
by de opgave der dosis bereidde dat dekselsche
decimaalteeken, dat hy wel is waar voor een
simpele komma hield, maar dat hy toch niet
durfde weglaten, hem weder eenige moeilyk-
heden. Doch hy zette zich er haastig overheen,
ten einde zich niet te verraden, en nadat hy
de jongedame by het overhandigen van het
recept nog eenige verstandige voorschriften,
hoe zich te gedragen, had achtergelaten, nam
hy stok en hoed en wenschte de jongedame
het beste.
Alsof hy eensklaps door een onzichtbare
hand in een hoogere geestelyke en maat-
schappelyke sfeer verheven was geworden,
zoo was het Dirk Scherp te moede, toen hy
de ziekenkamer verliet. Thans begon hy eerst
recht aan zichzelvon te gelooven, en toen een
plagende kwelgeest hem op dit oogenblik
van het meest verheffende zelfbewustzyn de
gele scheerbekkens van het jaar nul voor
het geestesoog schoof, toen zag hy schier
nydig op die periode van vernedering in
zyn leven terug. Gelukkigerwyze echter was
die voorby.
Mynheer Yan Osch was er niet af te brengen
zfin vriend nog een uurtje by zich te houden,
om met hem te ontbyten, vooral omdat baas
Dirk van te voren reeds van elk honorarium
had afgezien, ook voor het geval, dat hij den
volgenden dag nogmaals komen moest, waar
over hy een schriftolyke mededeeling van zyn
vriend Van Osch zou ontvangen. „Zoo ge
echter een passende som voor geneeskundige
behandeling op de rekening van die dame
wilt brengen," meende hy grootmoedig, „dan
moet ge dat maar zelf weten." De eene flesch,
die men by het „déjeuner la fourchette"
gebruikte, groeide aan tot twee, en als baas
Dirk zich niet met geweld aan alle andere
traktatie onttrokken had, zou er nog een
derde zyn bygekomen.
In het verheffende bewustzyn, een groote
daad verricht te hebben, schreed hy huiswaarts.
De zon scheen hem juist in het gezicht, toen
hy de straat insloeg, waarin zyn woning ge
legen was. Alsof hy zich het felle licht uit
de oogen wilde wisschen, zoo hard wreef hy
er in, maar het waren niet de stralen der
dagvorstin, die zyn gezichtsvermogen belem
merden, doch de uitwerking van den krach-
tigen wyn, dien hy by den heer Yan Osch
gedronken had. Terwyi hy over de ontmoeting
nadacht, die hem thuis te wachten stond, be
sloot hy zyn Hanna niet te bekennen, waar
hy geweest was, daar zy anders zeker niet
zou kunnen nalaten hem niet alleen vandaag,
doch nog na jaar en dag er mee voor den
gek te houden. In dit opzicht had het kleine
vrouwtje haar eigenaardigheden; zy geloofde
nu eenmaal niet aan de doctorale kennis van
haar Dirk, en wanneer zy er hem vaak mee
plaagde, dan was het hem steeds, of hy in
wendig op bytend loog onthaald werd. En al
had hy haar ook willen uiteenzetten, hoe hy
by het heden door hem behandelde geval echt
in zyn waardigheid was opgetreden, dan zou
zy hem zeker nog meer bespot en uitgelachen
hebben. In zyn opgewonden stemming werd
hy bepaald boos, wanneer hy er aan dacht,
hoe zyn Hanna, in plaats van zyn hoogere
vlucht te bevorderen en te pry zen, er juist ver
maak in scheen te vinden, hem nog als vroeger,
toen hy nog een ambacht dreef, te behandelen.
Verontwaardigd by deze sombere overwe
ging, stiet hy zyn rotting met kracht op de
Btraatsteenen, zoodat de punt er tusschen
geraakte, en bemerkte niet, dat hy reeds vóór
zyn woning was aangekomen, waar vrouw
Hanna reeds geruimen tyd aan het open
venster stond en naar hem uitkeek. Een
ry tuig, dat in ratelendon draf achter hem aan
kwam, noodzaakte hem te blyven staan; het
was een jongedame, die voorbyreed en hem,
onder herhaald knikken, vriendeiyk groette.
Totaal verbluft haalde hy plotseling zyn hoogen
hoed af en hem styf in de hand houdend,
zag hy het in een oogwenk voorby gevlogen
ry tuig met half geopenden mond verbaasd aan
het was zyn patiënte, zooals hy nu bespeurde.
„Hadt ge niet mee willen rfiden, oude
gek?" riep vrouw Hanna hem opeens half
luid en spottend door het open venster toe,
dat zy daarop terstond rinkelend dichtsloeg.
Haastig drukte de zoo onaangenaam opge
schrikte baas Dirk den hoogen-zyden op het
hoofd en trad beschroomd de echtelyke woning
binnen.
Het was geen dag van zonneschya, dien
meester Scherp na zyn doctoraal uitstapje
met zyn Hanna doorbracht. Zy vroeg hem
wol is waar niet waar hy in den voormiddag
geweest was en wat hy had uitgevoerd, want
op een antwoord overeenkomstig de waarheid
meende zy toch niet te mogen rekenen. Maar
was zoo'n vraag eigenlyk nog noodig? Was
het briefje niet voldoende, dat zy na zyn ver-
trek gevonden had en waarop hy naar het hu we-*
lyksbureau van mynheer Van Osch en naar
een hem aldaar wachtende dame geroepen was?
En zyn opdirken, vóór hy daarheen ging, en
ten overvloede eindeiyk de in een fraai ry tuig
voorby gekomen vrouw of dame, die hem
zoo bovenmate vrlendeiyk toewuifde, zoodat
hy haar totaal verbluft en als verstrooid
nagaaptel Neen, vrouw Hanna was lang niet
dom genoeg, om voor dat alles blind te zyn.
Daarom behoefde zij hem niet te vragen, wat
er gebeurd was; zy wist het.
Voor baas Dirk was het een ware verlossing,
toen het gewone avonduur was aangebroken,
dat hem naar de rondo tafel in „Het Biervat"
riep. Want van zyn Hanna kon niets hem
zoozeer ergeren als wanneer zy den ganschen
geslagen dag zwygend haar huiselyke bezig
heden verrichtte of een werkje ter hand nam
en daarmee in de vensternis ging zitten. Wel
wist hy, dat zy enkel over de geheimzinnig
heid ontstemd was, waarmee hy 's morgens
in zyn Zondagsche kleeren het huis had ver
laten, maar waar hy geweest was, dèt mocht
hy haar toch niet zeggen, om zich niet aan
de hoonende en bytend scherpe woorden van
haar booze tong bloot te stellen. Liever ver
droeg hy het kwade hoofd, waarmee zy rond
liep. Langer dan twee of drie dagen kon zy
toch niet tegen hem pruilen, en vóór dien
tyd hoopte hy een passende uitvlucht voor
zyn geneeskundig bezoek gevonden te hebben.
Wordt vervolgd).