»7 12460
Zaterdag O October.
A®. 1900
'Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van J[on- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Adellijk en burgerlijk bloed.
LEIDSCK
DAGBLAD
PRIJS DEZER COURANT:
Yoor Lelden per 8 maanden; t i t i I I i MO-
Buiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd s()n I-30-
I Franco per post
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 j. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
3 Wy zeiden reeds in een vorig artikel, aldus
do heer V. in Eet Nederlandsche Dagblad
cm wy verwezen daarvoor naar ons jongste
Overzicht dat de methode van wetge
ving veel te wenschen overlaat, omdat de
.juristen niet goed worden opgeleid, en dat
T)unt willen wy nog even nader toelichten.
Reeds vroeger, toen die opleiding op de
juristen-veroeniging ter sprake kwam, hebbon
wy, op dat punt, onze meening gezegd, maar
'thans zetten wy een enkel punt meer op den
'voorgrond. Alle juridische waarheden zyn
ibetrekkeiyke waarheden. Axioma's zyn er
niot op het gobied van het recht. Toch is
hot onderwys ingericht alsof zy er wel zijn.
Op tweeërlei wijze kan de menschelpke geest
werken, van onderen naar boven (inductief) of
boven naar beneden (deductief),
j Men kan met de kennis der onderdeelen
'fcoginnen on dan langzamerhand opklimmen
[tot het inzicht van de algemeene wetten en
jbeginselen, of een zeker algemeen beginsel
i'als punt van uitgang nemen en van daaruit
(logisch allerhande gevolgtrekkingen afleiden
(deduceeren), die waar moeten zijn, indien het
iunt van uitgang waar is. Die laatste methode
'is dus eigenlijk alleen bruikbaar als men
Axioma's heeft om van uit te gaan en hoewel
die op juridisch gebied niet te vinden zyn,
wordt toch in den regel de laatste methode
jaan de academies gebruikt. Het govolg is
ien verkeerde geestesrichting, die aan zeer
[veel juristen eigen is en die op rechtspraak
en wetgeving een zeer ongunstigen invloed
heeft.
De juristen komen gewoonlijk van de
academie met oen grooten vooiraad zooge
naamde axioma's, die z\j daar op gezag hunner
leermeesters als onbetwistbare waarheden
hebben leeren aannemen, en de meeston zetten
na de promotio de studie niet genoeg door,
om tot het inzicht te komen, dat die axioma's
.betrekkelijke, vaak zeer betwistbare waar-
heden of besliste onjuistheden zyn. Zy ge-
bruiken die axioma's als toetssteenen en al
[wat daarmee strijdt wordt als verkeerd en
-1 onjuridisch verworpen. Gaat het leven met
•zyn onverbiddelijke eischen dwars daar
tegen in, komt do werkelijkheid tot go-
heel andere uitkomsten dan zij met hun
logische deductie, dan trekken zij daaruit
niet de voor de hand liggende slotsom, dat
het punt van uitgang en de toetssteen niet
deugen, maar dat de maatschappij niet goed
is ingericht en, desnoods met geweld, in haar
eigen belang in het keurslijf moet worden
gewrongen van het totaal verkeerde stelsel,
dat op die zoogenaamde axioma's is ge
bouwd. De methode moet dus veranderd
worden. Zij, die de jeugdige juristen vor
men, moeten de enge studeercel verlaten
en het leven ingaan. Zij moeten den studen
ten niet leeren redeneeren alleen, maar ook
waarnemen. Deductie en inductie vullen
i elkander aan, maar daarom mag toch niet
aan de academie de inductie geheel verwaar-
loosd worden. Wie met de algemeene begin-
selen aanvangt, begint met het einde, want
eerst na lang ploeteren in de détails zyn
dio algemeene beginselen gevonden. De stu
denten moeten dus denzelfden weg volgen.
Juist in het leven komen de détails er
't meest op aan. De groote zaken komen
vanzelf terecht, als de kleine maar behoorlijk
worden verzorgd, maar de student in de
rechten, die aan de academie geleerd heeft
voor alles naar algemeene beginselen en
axioma's te zoeken, komt met minachting
voor de détails het leven in. Dat de hoog
leeraren in de rechten zelf gevoelen, dat hun
onderwijs niet geheel voldoet, bewijst het
streven, dat onder hen merkbaar is om als
rechterplaatsvervangers en als leden van ge
meenteraden de aanraking met het leven te
behouden. Velen zijn ook vroeger jarenlang
in de praktijk geweest en hebben daar het
ijdelo, hollo on onbruikbare der afgetrokken
rechtsbegrippen leeren kennen. Zy weten het
bij ervaring, dat de rechtsgeleerde geen vasten
grond onder de voeten heeft, en zullen hun
studenten waarschuwen, maar velen zijn
kamergeleerden in den waren zin des woords,
met veel massieve geleerdheid. Mannen, die
prachtige boeken schrijven kunnen, maar die
te kort schieten als zij practische adviezen
geven moeten en aan hun studenten niet
kunnen verschaffen, wat zy zelf missen. De
deductieve methode dus draagt voor een groot
deel de schuld, dat er zoo weinig vorderin
gen zijn gemaakt op het gobied van wet
geving en rechtswetenschap. Aan belezenheid
en geleerdheid geen gebrek, wel aan kennis
der maatschappij en haar behoeften, en juist
die kennis is voor den wetgever onmisbaar.
De klachten over de slechte meth ód e
van werken in de Tweede Kamer
zijn niot nieuw. Reeds voor ruim dertig jaren
werden zjj vernomon. Men leze slechts do
„Schets der Parlementaire Geschiedenis" van
mr. Van Weideren baron Rengers, deel II,
p. 65/66. Veel leden besteedden weinig zorg
aan de studie der wetsontwerpen. Soms nam
nauwelijks do helft aan het sectie onderzoek
deel. „Het gevolg was," zegt hij, met de
woorden van mr. Tels, „dat telkens onbe
kookte, onpraclischo voorstellen, die in de
sectiën afdoende zouden z\jn wederlegd, in
de openbare zitting werden ingediend, om na
een verwarrende en tijdroovende discussie
te worden afgestemd, ingetrokken of, wat
nog erger was, aangenomen zonder dat men
zich altijd voldoende rekenschap gaf van de
gevolgen. Amendementen kruisen dan araen
dementen, sub-amendementen worden voor
gesteld en op de sub-amendementen weder
sub-amendementen; de beraadslaging over
enkele artikels wordt uitgesteld, totdat over
latere met daarop voorgestelde amendementen
zal zijn beslist, om dan weder op de vroegere
terug te keeren, en eindelijk loopt alles zoo
bont dooreen, dat niemand er meer uit wijs
kan worden.
Dikwerf wordt dan do beraadslaging ge
staakt, om aan den minister en de leden
gelegenheid te geven adem te halen en zich
te oriönteeren. De Kamer, in openbare zitting
vereenigd, moet niot zijn een college van
redactie. Het is onmogelijk, dat tachtig (nu 100)
leden te zamen een goede wet vervaardigen,
De openbare zitting moet gewijd zijn aan
het bespreken van beginsels, niet aan het
redigeeren van artikels."
Veel van hetgeen daar staat is nog waar.
Nog steeds worden ondoordachte amende
menten tijdens de beraadslagingen ingediend.
Nog steeds komt het gemeen overleg tusschen
Kamer en Regeering niet tot zijn recht. Wij
golooven, dat Thorbecke ook hier veel be
dorven heeft. Hij was het, die het zwaarte
punt van de Regeering naar de Tweede Kamer
verlegde en de vertegenwoordiging van een
lichaam van controle een college maakte, dat
zelf alles doen wilde. Vroeger waren de
debatten veel minder uitgebreid. Zooveel
mogelijk ging de vertegenwoordiging met de
Regeering mee, thans juist omgekeerd. Een
zekere reactie is dus noodig. De Tweede
Kamer moet zelfbeheersching en zelfbeperking
leeren en liever een slechte wet afstemmen
dan haar door amendementen omwerken.
Zulk een poging mislukt gewoonlijk toch
en de meeste wetten zijn door de amende
menten allesbehalve geamendeerd (verbeterd).
In de Nieuwe Rotlerdamsche Courant is op
genomen een schrijven van den heer G. E.
Huygen, te Canton. Daarin wordt beweerd,
dat de zendelingen feitelijk de aanleidende
oorzaak zijn van de Ohineesche moor
den en de schrijver noemt het een zegen
voor China, als de Europeesche regeeringen
middelen en wégen vinden dit kwaad met
wortel en tak uit te roeien.
De Nederlander is hoogeljjk verontwaardigd.
En met toornigen spot zegt zij:
„Het is Inderdaad hoog noodig, dat de
Europeesche regeeringen, „Christelijke"
heeten die immers? de middelen en wegen
zoeken om „dat kwaad", het zendelingen
gespuis met wortel en tak uit te roeien.
Het middel ligt voor de hand; z\j hebben
zich slechts aan te sluiten by de Boxers.
Als dan alles is uitgemoord, behalve natuur
lijk de brave kooplui, dan kan de handel
weer rustig zijn gang gaan.
Waarlijk, laat ons voortaan de zendolingen
ophangen en de kooplui uitzenden voor be
schaving en verbetering van hot menschdoml"
Mr. H. Verkouteren, te Amsterdam, heeft
in een brochuro op krachtige wijze de
Woningwet bestreden. Het laatste hoofd
stuk er van, getiteld „Besluit," luidt aldus:
Al do willekeur, waartegen ik in de boven
staande bladzyden heb gestreden, wordt ge-
gowoonlyk verdedigd met een beroep op het
belang der gemeenschap.
Wat hindert het of enkelen schade Ijjden,
als de gemeenschap maar do voordeelen plukt 1
Alsof de gemeenschap niet is de som der
individuen, die haar vormen.
Hoe sterker elk soldaat is, des te sterker
is ook het leger.
Het is een noodlottig streven, op misver
stand gegrond, dat de welvaart der gemeen
schap gesteund kan worden op de ruïne der
individuen. Als de burgers arm zijn, wordt
de gemeente het ook. In landen, waar des
potisme heerscht, is alleen de vorst rijk, maar
juist daarom zijn zulke staten altijd voos en
zwak. Het doel der gemeenschap is, juist
omgekeerd, om aan elk individu de voor
waarden voor de moest vr\je ontwikkeling
van zijn persoonlijkheid te verschaffen. Krasse
inbreuken op het eigendomsrecht en beper
kingen van den eigenaar in zijn genot zijn
zeker noodig, maar dat recht blijft niettemin
een dor grondslagen van de maatschappij.
Door de geheele ontworpen woningwet loopt
slechts één streven: „onteigening zonder
schadevergoeding", gelijkmaking der fortuinen
en toepassing der socialistische utopioön, maar
men vergeet, dat volstrekt niet altijd alleen
de rijken getroffen zullen worden. Menig een
voudig burger, die van de opbrengst van een
6tuk grond moet leven, zal worden te gronde
gericht, wanneer h(j zijn grond onbebouwd
moet laten, omdat de gemeente dien wellicht
eerst over 100 jaar denkt te onteigenen, eu
elk burger, die tot armoede vervalt, doot het
belastinggebied der gemeente inkrimpen. Het
belang der gemeenschap staat niet tegenover
het belang der individuen.
In een goed geordende gemeenschap zyn
die belangen identiek.
Een verstandig vorst zal inzien, dat by be
lang heeft by de welvaart zyner onderdanen
en dat hy dus met alle macht die welvaart
moet bevorderen. Gaat het den burgers wèl,
dan komt de gemeenschap vanzelf vooruit,
en anders zal geen tirannie haar ondergang
voorkomen. Er wordt hier ook wederom met
twee maten gemeten. Op onderwysgebied,
wanneer men tot eiken prijs de openbare
school nog meer wil doen genieten uit de
openbare kas, heet het altyd: waar de gemeen
schap voordeel heeft (van goed onderwys)
moet de gemeenschap betalen, maar hier is,
in elk artikel byna, het streven zichtbaar, om
de gemeenschap te laten genieten zonder
betalen.
Groote voordeelen voor de gemeenschap
worden van enkele individuen, zonder ver
goeding, afgedwongen, en in die methode kan
ik geen recht herkennen. Moge dus de Neder
landsche wetgever waakzaam zyn l Verbetering
der woningtoestanden is dringend noodig,
maar die verbetering is mogeiyk, zonder dat
de gegoede burgers met gebonden handen
aan de gemeentebesturen worden overgeleverd.
Het is nooit een verstandige politiek geweest,
om de kip met de gouden eieren te slachten,
en toch is het die politiek, welke nu, in de
ontworpen woningwet, tot stelsel wordt ver
heven. De wet zorgt voor de macht der
gemeentebesturen; niet voor de rechten
der burgers, en in het systeem van: „alles
voor de gemeenschap" komen die rechten
er ook niet op aan. Nu reeds echter worden
de ryken, door al te groote fiscaliteit, uit
veel gemeenten verdreven. Hoe zal het dus
gaan, wanneer ook nog hun eigendommen
gevaar loopen? Het voorbeeld der gemeente
Utrecht bewyst, waartoe gemeentebesturen
in staat zyn. Nadat de minister De Savornin
Lohman bepaald had, dat het systeem der
bouwvergunning uit de verordening moest
verdwynen, is dat systeem toch weer, onder
een anderen naam, ingevoerd en in één artikel
is zelfs het woord, „vergunning" nog biyven
staan. Als de Parysche gemeenteraad openlyk
in opstand komt tegen het centraal gezag,
spreken wy van anarchie, maar zulke toe
standen bestaan ook hier. Niet aan uitbreiding
van hun macht, maar aan beteugeling van
hun overmoed hebben de gemeentebesturen
behoefte. Waar moet het heen, indien een
gemeente straffeloos gehoorzaamheid aan de
Ryksregeering weigeren kan?
Het loopt hier niet alleen over juridische
quaestiën. Het verschil ligt dieper. Twee be
ginselen en twee stelsels staan hier tegenover
elkander: het radicale, dat van tact of beleid
niets weten wil, maar in doctrinair fanatisme
eiken weerstand nedersabelt, en het stelsel
der gematigden, die openbare en byzondere
belangen met elkander in overeenstemming
trachten te brengen, die zedeiyk niet alles
geoorloofd achten, waarvan de gemeenschap
voordeel plukt, die hot belang der gemeenschap
niet bevorderen willen ten koste van het
recht, en die wars zyn van willekeur en
absolutisme. Moge, door middel van amende
menten, het laatste stelsel zegevieren.
De Hollander wydde een artikel aan Indiö
en doet opmerken, dat de verbreiding
van het Evangelie niet meer zoo wordt
tegengestaan als onder het conservatieve
regime, toen men van het optreden der zende
lingen nadeel vreesde voor ons koloniaal bezit.'
Toch, niettegenstaande de meerdere wel
willendheid ten opzichte van de verbreiding
van het Christendom in Indië, wordt hot
Mahomedanisme er nog als de officieele
godsdienst beschouwd, wat het blad met de
volgende voorbeelden aantoont:
1. Op de meeste plaatsen in onze Koloniën
wordt Yrydags (de rustdag der Mahomeda-
nen) de openbare school gesloten en Zondags
geopend; terwyi alle Gouvernementsscholen
de heele vastenmaand (van de Mahomedanen)
worden gesloten.
2. By het afleggen van don ambtseed door
een Mahomedaan voor den rechter komt altyd
de Mahomedaansche priester te pas, en elk
inlandsch hoofd, tot hooger rang bevorderd,
doet immer zijn ambtseed in de moskee vol
gens Mahomedaansch voorschrift.
3. Een Mahomedaansch geestelyke heeft
als zoodanig zitting in het dessa (dorps-)
bestuur.
4. In den vastentyd der Mahomedanen houdt
de Landraad (de inlandsche rechtbank) geen
zitting.
5. Na de Mahomedaansche vasten gaan de
Europeesche ambtenaren in kostuum, dus
officieel, naar de woning van het inlandsch
hoofd, om hem geluk te wenschen met den
gelukkigen afloop daarvan.
6. By de inhuldiging van onze Koningin
werd, op last van het Gouvernement, door een
Arabier een gebod opgesteld, dat toegezonden
is aan alle regenten op Java en Madoera, die
als zoodanig ook zyn hoofd van den Islam-
schen godsdienst. Dat gebed werd „tot in de
kleinste dessa'3 voorgelezen en overal met
groote ingenomenheid aangehoord."
7. Ook de bedevaarten naar Mekka worden
door het Gouvernement zydelings aange
moedigd. Margadant deelt in zyn in 1897
verschenen reglement ovor het Indisch regle
ment mede, dat de concurreerende stoomvaart-
maatschappyen in haar yver om haar zaken
tot bloei te brengen in afgelegen dessa's en
kampongs door kleurige plakkaten en allerlei
voorstellingen de inlanders opwekken om ter
bedevaart te trokken naar Mekka, zoodat de
inlander, die in alles gewoon is de hand der
Compagnie te zien, daardoor in den waan
geraakt, dat hy inderdaad aan het Neder
landsche Gouvernement een dienst bewyst,
wanneer hy de reis naar Mekka onderneemt.
8. De Mahomedaansche zendelingen, die uit
den Levant komen, om, door tusschenkomst
van de mystieke broederschappen, in IndiÖ
den yver voor den Islam aan te vuren, hebben
feiteiyk geen toelating, krachtens art. 123
van het Regeerlngsreglement, noodig, zoodat
ze vry en onverlet in alle gewesten in Indiö
kunnen binnendringen en daar propaganda
voor den Islam kunnen maken.
Uit dit alles blykt, dat men de leuze van
voorheen: „Mahomedaansch in Indië" thans
nog toepast, en dat acht De Hollander een
schande voor de Regeering van ons Christeiyk
Nederland.
Het aangenomen voorstel van den voor
zitter der Tweede Kamer, om, na het sectio-
onderzoek der Staatsbegrooting, eerst de
Ongevallenwet en daarna do tech
nische herziening van de Kieswet te be
handelen, valt niet in den smaak der Slichtsche
Courant. Immers, daardoor zal do Kieswet
niet tydig genoeg afgedaan worden, om by
de verkiezingen van 1901 te kunnen werken.
Het bevreemdt de Stichlschc, dat de Regee
ring deze rangorde met zooveel nadruk voor
staat.
Fi 88)
Op den bergweg, die van Tannberg naar
het slot „Steinrück" leidde, rolde een open
wagen, waarin twee officieren zaten. In den
kapitoin, die rechts zat, had men ook zonder
;de uniform den soldaat herkend; zyn makker
daarentegen, die de uniform van een reserve
luitenant droeg, zag er meer als kunstenaar
dan als krygsman uit, hoewel ook zyn gelaat
door de zon gebruind was.
„Gy kunt van geluk spreken, MichaëlI"
sprak hy in zyn ouden overmoed. „Gy keert
als een gevierd krygsheld terug in de armen
uwer bruid. Ik ben niet zoo gelukkig. Ik
heb nog een zwaren stryd te doorstaan.
Myn klein Doornroosje heeft zich dapper
en moedig betoond, maar de doornhaag
biedt my nog altijd weerstand met al de
kracht der tiende eeuw. Eigenlyk is mijn
uniform my hier op reis zeer lastig, maar
ik hoop daarmee indruk op hem te maken.
Misschien helpt het wel, als de negentiende
eeuw in al haar pracht van den kryg voor
hem verschynt"
„Gy neemt de zaak als gewoonlyk van
de komische zyde," antwoordde Michaël. „Gy
moet echter bedenken, dat niet alleen de
oude vryheer, maar ook uw vader zyn toe
stemming weigert
„Ja, men heeft met de vaders wat te
etellenze zijn met meer te regeeren," stemde
Hans lachend toe. „Ik heb myn vader nu
eindelyk door Gerlinde's brieven, die ik
hem te lazen gaX, overtuigd, dat zy heel
verstandig is; maar hy blijft er halsstarrig
by, dat de kiem der krankzinnigheid in
de familie erfelyk is, en verlangt volstrekt,
dat ik met een toekomstig geslacht rekening
zal houden. De vryheer daarentegen beweert
weer wat anders. Daarenboven moet hy er
een voorgevoel van hebben, dat ik nu, by
het afdanken der troepen, spoedig weer
verschynen zal, want hy heeft Gerlinde
zelfs verboden naar „Steinrück" te gaan. Of
ons dat verhinderen zou? Ik bestorm den
„Ebersburg," als ridder van „Forschungstein,"
naar alle regelen der krygskunst, en voor-
loopig klauter ik nog eens over den burcht-
muur en vind myn Doornroosje, dat reeds
heel nauwkeurig er van onderricht is, op
het terras."
Michaël luisterde wel wat verstrooid toe,
zyn gedachten verwyiden by het slot „Stein
rück," dat al reeds geruimen tyd zichtbaar
was geweest en nu dicht voor hen lag. Hy
zeide dan ook slechts vluchtig:
„Gy schynt met elkander druk verkeer te
hebben. De briefwisseling hield niet op."
„Wy schreven elkander zeer dikwyis tydens
den oorlog. Wy moeten in onze toekomstige
woning allereerst een archief inrichten voor
al de veldpostbrieven, waarin onze geschiede
nis van ons lief en ons leed vervat is. Maar
nu heeft het lang genoeg geduurd en als de
oude heelemaal niet tot rede te brengen is,
dan verklaren wy hem van de rechten op
zyn burcht vervallen, zooals de zalige Balduin
van Ortenau zeshonderd jaren geleden, met
wien dit ook gebeurde, tot hy in het huweiyk
van Koenraad van Eberstein en Hildegarde
van Ortenau bewilligde. Gy ziet, ik ben reeds
geheel thuis in de geschiedenis myner toe
komstige voorvaderen. Ik vergis my niet eens
meer ia dê namen."
Michaël gaf geen antwoord. Nu de wagen
den weg naar het slot opreed, keek hy met
ongeduld naar de ramen van den buroht.
Hans volgde de richting van zyn blik.
„Uw grootvader is daar ook?"
„Sedert acht dagen. Hy heeft langer verlof
moeten nemen, want de vermoeienissen van
den veldtocht hebben hem toch geweldig aan
gegrepen. Ik stel al myn hoop op de ver
sterkende berglucht."
De jonge kunstenaar schudde het hoofd
en sprak, plotseling ernstig wordend:
„De generaal is zeer veranderd. Ik schrikte
er van, toen ik hem weer zag. Maar ook
een zware veldtocht op zyn leeftyd en dan
de plotselinge dood van zyn kleinzoon, het
is te begrypen 1 Maar ik geloof, dat gy ondanks
alles hem nader staat dan Raoul ooit gestaan
heeft."
„Misschien l Maar op zoo'n loeftyd komt
men zwaren slagen niet licht te boven," sprak
Michaël ontwijkend.
Hy wist, wal zyn grootvader niet vergeten
kon, maar dat bleef een geheim tusschen hen
beiden. Hy wist ook, dat zelfs het dienst-
nemen van Raoul, zyn eervol sneuvelen op hot
slagveld, hem niet troosten kon van hetgeen
Raoul, den Steinrück, hem had aangedaan.
Hans praatte verder, maar kreeg steeds
kortere en meer verstrooide antwoorden; zyn
vriend scheen heel niet meer naar hem te
luisteren. Hy keek onafgewend naar het slot.
Plotseling richtte hy zich op, li aaide zyn
zakdoek uit den zak en begon er mee te
wuiven.
„Wat scheelt u toch?" vroeg Hans. „Ha,
zoo, daar ginds wappert een andere doek, en
waarlyk, daar staat ook gravin Hertha. Ja,
schoon is zy, uw goudlokkige tooverfee daar
boven, beschenen door de middagzon 1
Met haar kan myn Doornroosje zich niet
meten, en myn bruid brengt ook geen mil-
lioenen mee, slechts een onhandelbaren vader.
Maar daarvoor is haar geslacht ook voile twee
honderd jaar ouder dan dat der Steinrücks.
Vergeet dat niet, Michaël. In de middeleeuwen
heeft myn vrouw onwederlegbaar den voor
rang op de uwe."
De wagen reed eindelyk de slotpoort binnen,
veel te langzaam voor het ongeduld van den
jongen officier, die nu het portier opende,
er uit sprong en de stoep opstormde. Hertha
verscheen boven aan de trap en in tegen
woordigheid der bedienden kuste Michaël zyn
bruid. Het was do eerste maal, dat hy haar
zoo begroette.
„En dat moet men nu mee aanzien en kan
het niet nadoen, omdat men een onverstandigen
vader en een dito schoonvader heeft," sprak
Hans, terwyi hy langzaam uitstapte. „Maar
wacht maar, heeren vaders, ik kryg u in het
net, dat gy u op genade of ongenade moet
overgeven."
In het met eikenhout beschoten vertrek,
met het breede hoekvenster, waar de beelden
der voorvaderen aan den wand hingen en
het wapen der Steinrüoks boven den schoor
steen prykte, bevond zich graaf Michaël met
zyn kleinzoon, dien hy hier op deze plaats
voor het eerst gezien en de vreeselyke be
schuldiging van diefstal toegeslingerd had.
Het lot had de vergelding daarvoor op zich
genomen, en men zag hoe zwaar de generaal
daaronder leed.
Hy was inderdaad zeer veranderd en scheen
in deze twaalf maaDden evenveel jaren ouder
geworden te zyn. Zoo lang de veldtocht duurde,
hield de plicht van den soldaat, van den
aanvoerder, op wien zoo'n zware verantwoor
ding rustte, hem staande, en geest en lichaam
wist hy met zyn oude wilskracht in beu wang
te houden. Maar met zyn plicht ging ook
zyn kracht ten einde. Do trekken van don
eens zoo schoonen grysaard waren ingevallen,
uit de oogen was het vuur verdwenen, zelfa
de houding scheen moedeloos en gebogen.
Op dit oogenblik echter rustte zyn oog met een
uitdrukking van innerlyke voldoening op zyn
kleinzoon, wiens hand hy nog in de zyno
hield, en hy zeide:
„My dunkt, gy kunt tevredon zyn mot
uw succes. Het gebeurt zelden, dat men zulk
een jongen officier met zulke onderscheidingen
overlaadt, als u ten deel gevallen zyn, maar
ik moet erkennen, dat ze verdiend zijn.
Wat gy in den kryg gedaan hebt, overtreft
zelfs myn verwachtingen en ik heb veel van
myn Michaël verwacht 1"
„Misschien waren de onderscheidingen niet
zoo overvloedig geweest, als ze niet juist
den kleinzoon van den commandeerenden
generaal gegolden hadden," antwoordde Michaël
met oen vluchtig lachje. „Van het oogenb'ik
af aan, dat gy m(j als uw bloedverwant
erkend hebt, werd ik met byzondere oplet
tendheid omringd; dat heb ik maar al te
goed gevoeld."
„Om het even, gy hebt de erkenning ver
diend; ze is nu gegeven en Hertha heeft alle
reden, op haar krijgsheld trotsch te zyn. I»
do dag van het huweiyk reeds bepaald?"
„Nog nietl Hertha moet met de omstan
digheden rekening houden, en ik moet er
my waarscbyniyk ook voor buigen, hoe zwaar
my dit ook valt. Voor de wereld ls haar ver
loving met Raoul nooit verbroken geweest
en het rouwjaar is pas ten einde. Wy wilden
de beslissing aan u overlaten, grootvader. Als
gy denkt, dat wy nog eenige maanden moeten
wachtenWordt vervolgd.)