»7 12460 Zaterdag O October. A®. 1900 'Courant wordt dagelijks, met uitzondering van J[on- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Adellijk en burgerlijk bloed. LEIDSCK DAGBLAD PRIJS DEZER COURANT: Yoor Lelden per 8 maanden; t i t i I I i MO- Buiten Leiden, per looper en waar agenten gevestigd s()n I-30- I Franco per post PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 j. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. 3 Wy zeiden reeds in een vorig artikel, aldus do heer V. in Eet Nederlandsche Dagblad cm wy verwezen daarvoor naar ons jongste Overzicht dat de methode van wetge ving veel te wenschen overlaat, omdat de .juristen niet goed worden opgeleid, en dat T)unt willen wy nog even nader toelichten. Reeds vroeger, toen die opleiding op de juristen-veroeniging ter sprake kwam, hebbon wy, op dat punt, onze meening gezegd, maar 'thans zetten wy een enkel punt meer op den 'voorgrond. Alle juridische waarheden zyn ibetrekkeiyke waarheden. Axioma's zyn er niot op het gobied van het recht. Toch is hot onderwys ingericht alsof zy er wel zijn. Op tweeërlei wijze kan de menschelpke geest werken, van onderen naar boven (inductief) of boven naar beneden (deductief), j Men kan met de kennis der onderdeelen 'fcoginnen on dan langzamerhand opklimmen [tot het inzicht van de algemeene wetten en jbeginselen, of een zeker algemeen beginsel i'als punt van uitgang nemen en van daaruit (logisch allerhande gevolgtrekkingen afleiden (deduceeren), die waar moeten zijn, indien het iunt van uitgang waar is. Die laatste methode 'is dus eigenlijk alleen bruikbaar als men Axioma's heeft om van uit te gaan en hoewel die op juridisch gebied niet te vinden zyn, wordt toch in den regel de laatste methode jaan de academies gebruikt. Het govolg is ien verkeerde geestesrichting, die aan zeer [veel juristen eigen is en die op rechtspraak en wetgeving een zeer ongunstigen invloed heeft. De juristen komen gewoonlijk van de academie met oen grooten vooiraad zooge naamde axioma's, die z\j daar op gezag hunner leermeesters als onbetwistbare waarheden hebben leeren aannemen, en de meeston zetten na de promotio de studie niet genoeg door, om tot het inzicht te komen, dat die axioma's .betrekkelijke, vaak zeer betwistbare waar- heden of besliste onjuistheden zyn. Zy ge- bruiken die axioma's als toetssteenen en al [wat daarmee strijdt wordt als verkeerd en -1 onjuridisch verworpen. Gaat het leven met •zyn onverbiddelijke eischen dwars daar tegen in, komt do werkelijkheid tot go- heel andere uitkomsten dan zij met hun logische deductie, dan trekken zij daaruit niet de voor de hand liggende slotsom, dat het punt van uitgang en de toetssteen niet deugen, maar dat de maatschappij niet goed is ingericht en, desnoods met geweld, in haar eigen belang in het keurslijf moet worden gewrongen van het totaal verkeerde stelsel, dat op die zoogenaamde axioma's is ge bouwd. De methode moet dus veranderd worden. Zij, die de jeugdige juristen vor men, moeten de enge studeercel verlaten en het leven ingaan. Zij moeten den studen ten niet leeren redeneeren alleen, maar ook waarnemen. Deductie en inductie vullen i elkander aan, maar daarom mag toch niet aan de academie de inductie geheel verwaar- loosd worden. Wie met de algemeene begin- selen aanvangt, begint met het einde, want eerst na lang ploeteren in de détails zyn dio algemeene beginselen gevonden. De stu denten moeten dus denzelfden weg volgen. Juist in het leven komen de détails er 't meest op aan. De groote zaken komen vanzelf terecht, als de kleine maar behoorlijk worden verzorgd, maar de student in de rechten, die aan de academie geleerd heeft voor alles naar algemeene beginselen en axioma's te zoeken, komt met minachting voor de détails het leven in. Dat de hoog leeraren in de rechten zelf gevoelen, dat hun onderwijs niet geheel voldoet, bewijst het streven, dat onder hen merkbaar is om als rechterplaatsvervangers en als leden van ge meenteraden de aanraking met het leven te behouden. Velen zijn ook vroeger jarenlang in de praktijk geweest en hebben daar het ijdelo, hollo on onbruikbare der afgetrokken rechtsbegrippen leeren kennen. Zy weten het bij ervaring, dat de rechtsgeleerde geen vasten grond onder de voeten heeft, en zullen hun studenten waarschuwen, maar velen zijn kamergeleerden in den waren zin des woords, met veel massieve geleerdheid. Mannen, die prachtige boeken schrijven kunnen, maar die te kort schieten als zij practische adviezen geven moeten en aan hun studenten niet kunnen verschaffen, wat zy zelf missen. De deductieve methode dus draagt voor een groot deel de schuld, dat er zoo weinig vorderin gen zijn gemaakt op het gobied van wet geving en rechtswetenschap. Aan belezenheid en geleerdheid geen gebrek, wel aan kennis der maatschappij en haar behoeften, en juist die kennis is voor den wetgever onmisbaar. De klachten over de slechte meth ód e van werken in de Tweede Kamer zijn niot nieuw. Reeds voor ruim dertig jaren werden zjj vernomon. Men leze slechts do „Schets der Parlementaire Geschiedenis" van mr. Van Weideren baron Rengers, deel II, p. 65/66. Veel leden besteedden weinig zorg aan de studie der wetsontwerpen. Soms nam nauwelijks do helft aan het sectie onderzoek deel. „Het gevolg was," zegt hij, met de woorden van mr. Tels, „dat telkens onbe kookte, onpraclischo voorstellen, die in de sectiën afdoende zouden z\jn wederlegd, in de openbare zitting werden ingediend, om na een verwarrende en tijdroovende discussie te worden afgestemd, ingetrokken of, wat nog erger was, aangenomen zonder dat men zich altijd voldoende rekenschap gaf van de gevolgen. Amendementen kruisen dan araen dementen, sub-amendementen worden voor gesteld en op de sub-amendementen weder sub-amendementen; de beraadslaging over enkele artikels wordt uitgesteld, totdat over latere met daarop voorgestelde amendementen zal zijn beslist, om dan weder op de vroegere terug te keeren, en eindelijk loopt alles zoo bont dooreen, dat niemand er meer uit wijs kan worden. Dikwerf wordt dan do beraadslaging ge staakt, om aan den minister en de leden gelegenheid te geven adem te halen en zich te oriönteeren. De Kamer, in openbare zitting vereenigd, moet niot zijn een college van redactie. Het is onmogelijk, dat tachtig (nu 100) leden te zamen een goede wet vervaardigen, De openbare zitting moet gewijd zijn aan het bespreken van beginsels, niet aan het redigeeren van artikels." Veel van hetgeen daar staat is nog waar. Nog steeds worden ondoordachte amende menten tijdens de beraadslagingen ingediend. Nog steeds komt het gemeen overleg tusschen Kamer en Regeering niet tot zijn recht. Wij golooven, dat Thorbecke ook hier veel be dorven heeft. Hij was het, die het zwaarte punt van de Regeering naar de Tweede Kamer verlegde en de vertegenwoordiging van een lichaam van controle een college maakte, dat zelf alles doen wilde. Vroeger waren de debatten veel minder uitgebreid. Zooveel mogelijk ging de vertegenwoordiging met de Regeering mee, thans juist omgekeerd. Een zekere reactie is dus noodig. De Tweede Kamer moet zelfbeheersching en zelfbeperking leeren en liever een slechte wet afstemmen dan haar door amendementen omwerken. Zulk een poging mislukt gewoonlijk toch en de meeste wetten zijn door de amende menten allesbehalve geamendeerd (verbeterd). In de Nieuwe Rotlerdamsche Courant is op genomen een schrijven van den heer G. E. Huygen, te Canton. Daarin wordt beweerd, dat de zendelingen feitelijk de aanleidende oorzaak zijn van de Ohineesche moor den en de schrijver noemt het een zegen voor China, als de Europeesche regeeringen middelen en wégen vinden dit kwaad met wortel en tak uit te roeien. De Nederlander is hoogeljjk verontwaardigd. En met toornigen spot zegt zij: „Het is Inderdaad hoog noodig, dat de Europeesche regeeringen, „Christelijke" heeten die immers? de middelen en wegen zoeken om „dat kwaad", het zendelingen gespuis met wortel en tak uit te roeien. Het middel ligt voor de hand; z\j hebben zich slechts aan te sluiten by de Boxers. Als dan alles is uitgemoord, behalve natuur lijk de brave kooplui, dan kan de handel weer rustig zijn gang gaan. Waarlijk, laat ons voortaan de zendolingen ophangen en de kooplui uitzenden voor be schaving en verbetering van hot menschdoml" Mr. H. Verkouteren, te Amsterdam, heeft in een brochuro op krachtige wijze de Woningwet bestreden. Het laatste hoofd stuk er van, getiteld „Besluit," luidt aldus: Al do willekeur, waartegen ik in de boven staande bladzyden heb gestreden, wordt ge- gowoonlyk verdedigd met een beroep op het belang der gemeenschap. Wat hindert het of enkelen schade Ijjden, als de gemeenschap maar do voordeelen plukt 1 Alsof de gemeenschap niet is de som der individuen, die haar vormen. Hoe sterker elk soldaat is, des te sterker is ook het leger. Het is een noodlottig streven, op misver stand gegrond, dat de welvaart der gemeen schap gesteund kan worden op de ruïne der individuen. Als de burgers arm zijn, wordt de gemeente het ook. In landen, waar des potisme heerscht, is alleen de vorst rijk, maar juist daarom zijn zulke staten altijd voos en zwak. Het doel der gemeenschap is, juist omgekeerd, om aan elk individu de voor waarden voor de moest vr\je ontwikkeling van zijn persoonlijkheid te verschaffen. Krasse inbreuken op het eigendomsrecht en beper kingen van den eigenaar in zijn genot zijn zeker noodig, maar dat recht blijft niettemin een dor grondslagen van de maatschappij. Door de geheele ontworpen woningwet loopt slechts één streven: „onteigening zonder schadevergoeding", gelijkmaking der fortuinen en toepassing der socialistische utopioön, maar men vergeet, dat volstrekt niet altijd alleen de rijken getroffen zullen worden. Menig een voudig burger, die van de opbrengst van een 6tuk grond moet leven, zal worden te gronde gericht, wanneer h(j zijn grond onbebouwd moet laten, omdat de gemeente dien wellicht eerst over 100 jaar denkt te onteigenen, eu elk burger, die tot armoede vervalt, doot het belastinggebied der gemeente inkrimpen. Het belang der gemeenschap staat niet tegenover het belang der individuen. In een goed geordende gemeenschap zyn die belangen identiek. Een verstandig vorst zal inzien, dat by be lang heeft by de welvaart zyner onderdanen en dat hy dus met alle macht die welvaart moet bevorderen. Gaat het den burgers wèl, dan komt de gemeenschap vanzelf vooruit, en anders zal geen tirannie haar ondergang voorkomen. Er wordt hier ook wederom met twee maten gemeten. Op onderwysgebied, wanneer men tot eiken prijs de openbare school nog meer wil doen genieten uit de openbare kas, heet het altyd: waar de gemeen schap voordeel heeft (van goed onderwys) moet de gemeenschap betalen, maar hier is, in elk artikel byna, het streven zichtbaar, om de gemeenschap te laten genieten zonder betalen. Groote voordeelen voor de gemeenschap worden van enkele individuen, zonder ver goeding, afgedwongen, en in die methode kan ik geen recht herkennen. Moge dus de Neder landsche wetgever waakzaam zyn l Verbetering der woningtoestanden is dringend noodig, maar die verbetering is mogeiyk, zonder dat de gegoede burgers met gebonden handen aan de gemeentebesturen worden overgeleverd. Het is nooit een verstandige politiek geweest, om de kip met de gouden eieren te slachten, en toch is het die politiek, welke nu, in de ontworpen woningwet, tot stelsel wordt ver heven. De wet zorgt voor de macht der gemeentebesturen; niet voor de rechten der burgers, en in het systeem van: „alles voor de gemeenschap" komen die rechten er ook niet op aan. Nu reeds echter worden de ryken, door al te groote fiscaliteit, uit veel gemeenten verdreven. Hoe zal het dus gaan, wanneer ook nog hun eigendommen gevaar loopen? Het voorbeeld der gemeente Utrecht bewyst, waartoe gemeentebesturen in staat zyn. Nadat de minister De Savornin Lohman bepaald had, dat het systeem der bouwvergunning uit de verordening moest verdwynen, is dat systeem toch weer, onder een anderen naam, ingevoerd en in één artikel is zelfs het woord, „vergunning" nog biyven staan. Als de Parysche gemeenteraad openlyk in opstand komt tegen het centraal gezag, spreken wy van anarchie, maar zulke toe standen bestaan ook hier. Niet aan uitbreiding van hun macht, maar aan beteugeling van hun overmoed hebben de gemeentebesturen behoefte. Waar moet het heen, indien een gemeente straffeloos gehoorzaamheid aan de Ryksregeering weigeren kan? Het loopt hier niet alleen over juridische quaestiën. Het verschil ligt dieper. Twee be ginselen en twee stelsels staan hier tegenover elkander: het radicale, dat van tact of beleid niets weten wil, maar in doctrinair fanatisme eiken weerstand nedersabelt, en het stelsel der gematigden, die openbare en byzondere belangen met elkander in overeenstemming trachten te brengen, die zedeiyk niet alles geoorloofd achten, waarvan de gemeenschap voordeel plukt, die hot belang der gemeenschap niet bevorderen willen ten koste van het recht, en die wars zyn van willekeur en absolutisme. Moge, door middel van amende menten, het laatste stelsel zegevieren. De Hollander wydde een artikel aan Indiö en doet opmerken, dat de verbreiding van het Evangelie niet meer zoo wordt tegengestaan als onder het conservatieve regime, toen men van het optreden der zende lingen nadeel vreesde voor ons koloniaal bezit.' Toch, niettegenstaande de meerdere wel willendheid ten opzichte van de verbreiding van het Christendom in Indië, wordt hot Mahomedanisme er nog als de officieele godsdienst beschouwd, wat het blad met de volgende voorbeelden aantoont: 1. Op de meeste plaatsen in onze Koloniën wordt Yrydags (de rustdag der Mahomeda- nen) de openbare school gesloten en Zondags geopend; terwyi alle Gouvernementsscholen de heele vastenmaand (van de Mahomedanen) worden gesloten. 2. By het afleggen van don ambtseed door een Mahomedaan voor den rechter komt altyd de Mahomedaansche priester te pas, en elk inlandsch hoofd, tot hooger rang bevorderd, doet immer zijn ambtseed in de moskee vol gens Mahomedaansch voorschrift. 3. Een Mahomedaansch geestelyke heeft als zoodanig zitting in het dessa (dorps-) bestuur. 4. In den vastentyd der Mahomedanen houdt de Landraad (de inlandsche rechtbank) geen zitting. 5. Na de Mahomedaansche vasten gaan de Europeesche ambtenaren in kostuum, dus officieel, naar de woning van het inlandsch hoofd, om hem geluk te wenschen met den gelukkigen afloop daarvan. 6. By de inhuldiging van onze Koningin werd, op last van het Gouvernement, door een Arabier een gebod opgesteld, dat toegezonden is aan alle regenten op Java en Madoera, die als zoodanig ook zyn hoofd van den Islam- schen godsdienst. Dat gebed werd „tot in de kleinste dessa'3 voorgelezen en overal met groote ingenomenheid aangehoord." 7. Ook de bedevaarten naar Mekka worden door het Gouvernement zydelings aange moedigd. Margadant deelt in zyn in 1897 verschenen reglement ovor het Indisch regle ment mede, dat de concurreerende stoomvaart- maatschappyen in haar yver om haar zaken tot bloei te brengen in afgelegen dessa's en kampongs door kleurige plakkaten en allerlei voorstellingen de inlanders opwekken om ter bedevaart te trokken naar Mekka, zoodat de inlander, die in alles gewoon is de hand der Compagnie te zien, daardoor in den waan geraakt, dat hy inderdaad aan het Neder landsche Gouvernement een dienst bewyst, wanneer hy de reis naar Mekka onderneemt. 8. De Mahomedaansche zendelingen, die uit den Levant komen, om, door tusschenkomst van de mystieke broederschappen, in IndiÖ den yver voor den Islam aan te vuren, hebben feiteiyk geen toelating, krachtens art. 123 van het Regeerlngsreglement, noodig, zoodat ze vry en onverlet in alle gewesten in Indiö kunnen binnendringen en daar propaganda voor den Islam kunnen maken. Uit dit alles blykt, dat men de leuze van voorheen: „Mahomedaansch in Indië" thans nog toepast, en dat acht De Hollander een schande voor de Regeering van ons Christeiyk Nederland. Het aangenomen voorstel van den voor zitter der Tweede Kamer, om, na het sectio- onderzoek der Staatsbegrooting, eerst de Ongevallenwet en daarna do tech nische herziening van de Kieswet te be handelen, valt niet in den smaak der Slichtsche Courant. Immers, daardoor zal do Kieswet niet tydig genoeg afgedaan worden, om by de verkiezingen van 1901 te kunnen werken. Het bevreemdt de Stichlschc, dat de Regee ring deze rangorde met zooveel nadruk voor staat. Fi 88) Op den bergweg, die van Tannberg naar het slot „Steinrück" leidde, rolde een open wagen, waarin twee officieren zaten. In den kapitoin, die rechts zat, had men ook zonder ;de uniform den soldaat herkend; zyn makker daarentegen, die de uniform van een reserve luitenant droeg, zag er meer als kunstenaar dan als krygsman uit, hoewel ook zyn gelaat door de zon gebruind was. „Gy kunt van geluk spreken, MichaëlI" sprak hy in zyn ouden overmoed. „Gy keert als een gevierd krygsheld terug in de armen uwer bruid. Ik ben niet zoo gelukkig. Ik heb nog een zwaren stryd te doorstaan. Myn klein Doornroosje heeft zich dapper en moedig betoond, maar de doornhaag biedt my nog altijd weerstand met al de kracht der tiende eeuw. Eigenlyk is mijn uniform my hier op reis zeer lastig, maar ik hoop daarmee indruk op hem te maken. Misschien helpt het wel, als de negentiende eeuw in al haar pracht van den kryg voor hem verschynt" „Gy neemt de zaak als gewoonlyk van de komische zyde," antwoordde Michaël. „Gy moet echter bedenken, dat niet alleen de oude vryheer, maar ook uw vader zyn toe stemming weigert „Ja, men heeft met de vaders wat te etellenze zijn met meer te regeeren," stemde Hans lachend toe. „Ik heb myn vader nu eindelyk door Gerlinde's brieven, die ik hem te lazen gaX, overtuigd, dat zy heel verstandig is; maar hy blijft er halsstarrig by, dat de kiem der krankzinnigheid in de familie erfelyk is, en verlangt volstrekt, dat ik met een toekomstig geslacht rekening zal houden. De vryheer daarentegen beweert weer wat anders. Daarenboven moet hy er een voorgevoel van hebben, dat ik nu, by het afdanken der troepen, spoedig weer verschynen zal, want hy heeft Gerlinde zelfs verboden naar „Steinrück" te gaan. Of ons dat verhinderen zou? Ik bestorm den „Ebersburg," als ridder van „Forschungstein," naar alle regelen der krygskunst, en voor- loopig klauter ik nog eens over den burcht- muur en vind myn Doornroosje, dat reeds heel nauwkeurig er van onderricht is, op het terras." Michaël luisterde wel wat verstrooid toe, zyn gedachten verwyiden by het slot „Stein rück," dat al reeds geruimen tyd zichtbaar was geweest en nu dicht voor hen lag. Hy zeide dan ook slechts vluchtig: „Gy schynt met elkander druk verkeer te hebben. De briefwisseling hield niet op." „Wy schreven elkander zeer dikwyis tydens den oorlog. Wy moeten in onze toekomstige woning allereerst een archief inrichten voor al de veldpostbrieven, waarin onze geschiede nis van ons lief en ons leed vervat is. Maar nu heeft het lang genoeg geduurd en als de oude heelemaal niet tot rede te brengen is, dan verklaren wy hem van de rechten op zyn burcht vervallen, zooals de zalige Balduin van Ortenau zeshonderd jaren geleden, met wien dit ook gebeurde, tot hy in het huweiyk van Koenraad van Eberstein en Hildegarde van Ortenau bewilligde. Gy ziet, ik ben reeds geheel thuis in de geschiedenis myner toe komstige voorvaderen. Ik vergis my niet eens meer ia dê namen." Michaël gaf geen antwoord. Nu de wagen den weg naar het slot opreed, keek hy met ongeduld naar de ramen van den buroht. Hans volgde de richting van zyn blik. „Uw grootvader is daar ook?" „Sedert acht dagen. Hy heeft langer verlof moeten nemen, want de vermoeienissen van den veldtocht hebben hem toch geweldig aan gegrepen. Ik stel al myn hoop op de ver sterkende berglucht." De jonge kunstenaar schudde het hoofd en sprak, plotseling ernstig wordend: „De generaal is zeer veranderd. Ik schrikte er van, toen ik hem weer zag. Maar ook een zware veldtocht op zyn leeftyd en dan de plotselinge dood van zyn kleinzoon, het is te begrypen 1 Maar ik geloof, dat gy ondanks alles hem nader staat dan Raoul ooit gestaan heeft." „Misschien l Maar op zoo'n loeftyd komt men zwaren slagen niet licht te boven," sprak Michaël ontwijkend. Hy wist, wal zyn grootvader niet vergeten kon, maar dat bleef een geheim tusschen hen beiden. Hy wist ook, dat zelfs het dienst- nemen van Raoul, zyn eervol sneuvelen op hot slagveld, hem niet troosten kon van hetgeen Raoul, den Steinrück, hem had aangedaan. Hans praatte verder, maar kreeg steeds kortere en meer verstrooide antwoorden; zyn vriend scheen heel niet meer naar hem te luisteren. Hy keek onafgewend naar het slot. Plotseling richtte hy zich op, li aaide zyn zakdoek uit den zak en begon er mee te wuiven. „Wat scheelt u toch?" vroeg Hans. „Ha, zoo, daar ginds wappert een andere doek, en waarlyk, daar staat ook gravin Hertha. Ja, schoon is zy, uw goudlokkige tooverfee daar boven, beschenen door de middagzon 1 Met haar kan myn Doornroosje zich niet meten, en myn bruid brengt ook geen mil- lioenen mee, slechts een onhandelbaren vader. Maar daarvoor is haar geslacht ook voile twee honderd jaar ouder dan dat der Steinrücks. Vergeet dat niet, Michaël. In de middeleeuwen heeft myn vrouw onwederlegbaar den voor rang op de uwe." De wagen reed eindelyk de slotpoort binnen, veel te langzaam voor het ongeduld van den jongen officier, die nu het portier opende, er uit sprong en de stoep opstormde. Hertha verscheen boven aan de trap en in tegen woordigheid der bedienden kuste Michaël zyn bruid. Het was do eerste maal, dat hy haar zoo begroette. „En dat moet men nu mee aanzien en kan het niet nadoen, omdat men een onverstandigen vader en een dito schoonvader heeft," sprak Hans, terwyi hy langzaam uitstapte. „Maar wacht maar, heeren vaders, ik kryg u in het net, dat gy u op genade of ongenade moet overgeven." In het met eikenhout beschoten vertrek, met het breede hoekvenster, waar de beelden der voorvaderen aan den wand hingen en het wapen der Steinrüoks boven den schoor steen prykte, bevond zich graaf Michaël met zyn kleinzoon, dien hy hier op deze plaats voor het eerst gezien en de vreeselyke be schuldiging van diefstal toegeslingerd had. Het lot had de vergelding daarvoor op zich genomen, en men zag hoe zwaar de generaal daaronder leed. Hy was inderdaad zeer veranderd en scheen in deze twaalf maaDden evenveel jaren ouder geworden te zyn. Zoo lang de veldtocht duurde, hield de plicht van den soldaat, van den aanvoerder, op wien zoo'n zware verantwoor ding rustte, hem staande, en geest en lichaam wist hy met zyn oude wilskracht in beu wang te houden. Maar met zyn plicht ging ook zyn kracht ten einde. Do trekken van don eens zoo schoonen grysaard waren ingevallen, uit de oogen was het vuur verdwenen, zelfa de houding scheen moedeloos en gebogen. Op dit oogenblik echter rustte zyn oog met een uitdrukking van innerlyke voldoening op zyn kleinzoon, wiens hand hy nog in de zyno hield, en hy zeide: „My dunkt, gy kunt tevredon zyn mot uw succes. Het gebeurt zelden, dat men zulk een jongen officier met zulke onderscheidingen overlaadt, als u ten deel gevallen zyn, maar ik moet erkennen, dat ze verdiend zijn. Wat gy in den kryg gedaan hebt, overtreft zelfs myn verwachtingen en ik heb veel van myn Michaël verwacht 1" „Misschien waren de onderscheidingen niet zoo overvloedig geweest, als ze niet juist den kleinzoon van den commandeerenden generaal gegolden hadden," antwoordde Michaël met oen vluchtig lachje. „Van het oogenb'ik af aan, dat gy m(j als uw bloedverwant erkend hebt, werd ik met byzondere oplet tendheid omringd; dat heb ik maar al te goed gevoeld." „Om het even, gy hebt de erkenning ver diend; ze is nu gegeven en Hertha heeft alle reden, op haar krijgsheld trotsch te zyn. I» do dag van het huweiyk reeds bepaald?" „Nog nietl Hertha moet met de omstan digheden rekening houden, en ik moet er my waarscbyniyk ook voor buigen, hoe zwaar my dit ook valt. Voor de wereld ls haar ver loving met Raoul nooit verbroken geweest en het rouwjaar is pas ten einde. Wy wilden de beslissing aan u overlaten, grootvader. Als gy denkt, dat wy nog eenige maanden moeten wachtenWordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5