N#. 12424 Zaterdag 25 Augustus. A0. 1300 <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van @pn- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Ke-ailieton. Adellijk cn burgerlijk bloed. LEILSCH DA&BLAD. PBUS DEZER COUR ART! Voor Leiden per 3 maanden. i 1.10. Franco per post1.10. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER AD VERTEN TIER Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel moer f 0.17}. Grootere lettors naar plaatsruimte. - Voor het incasseeron buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Ofüoieele Kennisgeying. WAARSCHUWING. Inschrijving voor de Nationale Militie. Burgemeester en Wethouders van Leiden her inneren bij deze de ingezetenen, dat ingevolge de wet van 4 April 189Z (Staatsblad No. 56) het register van inschrijving voor do Nationale Militie den Sisten Augustus aanstaande, des namiddags te vier uren, voorgoed wordt gesloteD, en roepen mitsdien do geborenen in het jaar 1881, die zich nog niet hebben doen inschrijven, op, om zich daartoe nog vóór dat tijdstip aan te geven, te einden de nadeelige gevolgen, die uit verzuim ten deze voor hen zouden ontstaan, te voorkomen, ook al mochten zij doar een vergissing omtrent hun geboortejaar in de meening hebben verkeerd, dat zij nog niet tot aangifte ter inschrij ving gehouden waren. Zij noodigen daarom belanghebbenden, die 18 a 19 jaren oud zijn, uit, zich zoo uoodig omtrent het jaar hunner geboorte te vergewissen, en zich, zoo dit jaar 1881 is, alsnog ten spoedigste aan te meldon, waartoe gelegenheid zal worden gegeven ter Secretarie dezer gemeente (afd- Nat. Militie en Schutterij, kamer No. 9), op ioderen werkdag, tu3scben des voormiddags balftien en des namid dags drie uren, tot en met 31 Augustus a. s. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, H. C. JUTA, Weth., lo.-Burg. 1 Aug. 1900, VAN HEYST, Secretaris. In het Venloosch Nieuwsblad geeft de heer J. Truyen zyn oordeel over de Drankwet, echijjvend: Het komt ons voor, dat deze tweede proeve van wetgeving op het gebied van drankbe strijding niet gelukkig geslaagd mag heeten. De drankwet van 1881 nagenoeg alge meen wordt hot erkend is als mislukt te beschouwen. De oorzaak daarvan ligt in de onmacht van het wettig gezag om den clan- destienen verkoop van sterken drank te be letten. Ook d i t wordt niet ontkend. De Regeering zelf stemt het volmondig too. En wat doet de Regeenng nu om het euvel, door haar zoo welsprekend geschetst, te bestrijden? In paragraaf 3 geeft zij de volgende mid delen aan: lo. Het maximum van het aantal liters bij verkoop van sterkon drank in het klein wordt van 2 op 5 gobracht. 2o. Do strafbepalingen tegoiï clandestienen verkoop worden scherper omschreven en de straffen aanmorkelijk ver zwaard. Is dat nu alles? zal de verbaasde lezer- vergunninghouder vragen. Ja, man, dat is alles. Maak u echter maar niot bezorgd, want tot bevrediging van u en van uw eerlijke confraters-vorgunningbetalors laat deRegeering, na opgave van haar redmiddel, er gerust stellend op volgen: „Op die wijze zal het gezag dor politie en der wet zelve boter worden gewaarborgd en tevens worden te gemoet gekomen aan de rechtmatige klachten van vergunningsrecht- betalende belanghebbenden." W\j durven het betwijfelen of ondanks de verzekering der Regeering, vergunninghouders en drankbestrijders voldaan zullen zijn. De strenge strafbepalingen zijn er wel, maar het is de vraag of de politiemannen de over tredingen zullen kunnen en zullen willen constateerenof de kantonrechters de bedreigde strenge straffen wol zullen toepassen. Rekening houdende met de opgedane ondervinding, ieder in zijn omgoving, is twijfel daaromtrent wel eenigszins geoorloofd. Dan geeft de heer Truyen een statistiek van den clandestienen verkoop te Amsterdam, met de straffen, door den rechter op deze overtredingen uitgesproken. Ten slotte zegt de schrijver: De clandestiene drankverkoopers kunnen er licht een bekeuring op wagen. Want terwijl het vergunningsrecht te Amsterdam over het algemeen zeer hoog is, bedroegen de opge noemde boeten over 800 verkoopers van sterken drank zonder vergunning omgeslagen slechts 6 gulden per persoon. En aangezien op het platteland, uit den aard der zaak, de bekeuringen veel moeilijker zyn dan in de steden, is het te voorzien, dat ook deze tweede proef van drankbestrijding zal mislukken. In de Indische Gid3 stelt de heer R. A. Van Sandick de vraag, welken weg de Regee ring na de opheffing der Indische Instelling te Delft zal inslaan, om, als de behoefte aan administratieve ambtenaren voor Ned.-Oost-Indië zich doet gevoelen, in het tekort te voorzien. Er is galgenhumor in het feit, dat de Indische af deeling van het gymnasium Willem III, te Batavia, die een doorn was in het oog van zooveel toongevers op kolo niaal gebied, thans de eenige opleidingsschool is voor onze administratieve ambtenaren. De Indische Instelling te Delft toch is plotseling gezelfmoord door den Delftschen gemeenteraad, onder goedkeuring van den Minister van Koloniën. Het is geen wonder, dat de gemeente Delft dat zaakjo niet langer aandurfde. Maar allen, die in Indië belangstellen, vragen nu met ergernis of het by de aan vulling van dat keurkorps niet altyd hollen of stilstaan moet zyn. Zeker, men ruimt op afdoende wyze het overcompleet der ongelukkige ambtenaren ter beschikking op, door af te kondigen, dat er in de eerste twee jaar geen ambtenaren zullen worden uitgezonden. Maar men gooit zoodoende met het badwater ook het kind weg. Men stampt over een paar jaar, als er wiskundig zeker weer evenveel ambtenaren uoodig z(jn als vroeger, die menschon nu eenmaal niet uit den grond. Hen slechts één jaar voor te bereiden voor die taak, is een methode, die, buiten de staatscommissie, al heel weinig sympathie heeft gevonden. Het is dus noodig, inderdaad absoluut noodig, dat in September a. s. een zeker aantal jongelui voor ambtenaar gaat studeeren. Te Delft kunnen zy dat niet meer. Zal de Regeering een Staatsinrichting scheppen Wy hebben er nog niets van vernomen. Maar hot bljjft een diep treurige zaak, dat men Delft feitelyk van hooger hand moreel heeft gedwongen haar inrichting, die den Staat, jarenlang, zoo goedkoop voor dien Staat, aan ambtenaren hielp, op te heffen, en dat we, nadat die opheffing een feit is gewordon, nog geheel in den blinde tasten nopens den weg, dien de llegeering in wil slaan. De Residentiebode brengt in herinnering, dat z(j indertijd, toen in de troonrede voor het eerst herziening van het tarief van invoerrechten door het tegenwoordig Kabinet werd aangekondigd, dat schaamteloos noemde, er aan toevoegend, dat de herziening óf niets zou beduiden óf zou wezen uitvoering geven aan een deel van het program, waarop de vereenigde rechterzijde by de Tweede-Kamer verkiezingen van '97 voor do kiezers was ge treden. Eet Vaderland mocht toen aanmer ken, dat z(j dan toch moeilijk te voldoen was, daar zij niet tevreden was, indien er geen herziening van tarief werd vastgesteld, en ook al ontevreden betoonde, nu de Regeering ze had aangekondigd. Maar deze aardigheid hield h. L geen steek: zy bïyft deze herziening van een Regeering, die het leven dankte aan de verkiezingen, waarbij de oerwinning be haald werd onder de leuze: Tegen het cleri- cali6me en tegen protectie, een schaamteloos bestaan noemen. Het was intusschen, merkt De Residentie bode verder aan, toen reeds vooruit te zien, dat sociale wetgeving geld kosten zou en dat dit op verhooging der indirecte belastingen en speciaal der invoerrechten moest uitloopen. „De opportuniteit", schrijft dit blad verder o. a., „bracht in '97 mede en de omstandig heden zijn sinds dien niet veranderd met wijs beleid op eenige artikelen verhoogde invoerrechten te leggen, andere, die niet ge troffen werden, te belasten. Dat de Regeering daartoe eindelijk is over gegaan, doet ons genoegen, maar kunnen wij daarom toch niet toejuichen als een daad van moed. Het is eenvoudig een daad van nood zakelijkheid, niets meer en niets minder. Het „ministerie van sociale rechtvaardig heid" werd deze Regeering genoemd, doch wat is er onder dit bewind voor die zoogenaamde sociale rechtvaardigheid tot stand gebracht, voor zoover dit geldelijke offers gevraagd heeft? Een wet op don dienstplicht, oen op den leerplicht en een ongevallenwetdie nog altyd in de lucht zit. Is dat nu alles, heeren, van de rijke sorteering verkiezings leuzen, waarmede gij in de dagen van '97 hebt opgodischt, vóór ge uw laatste redding zoeken moest in het verzamelen op Van Houten's anti-clericalismo en anti-pro tectie? De Regeering begrijpt, dat net zóó niet langer kan, dat zy, om bij do stembus van 1901 voor den dag te durven komen, naast de vele andere wetsontwerpen, door haar ingediend, ook wat sociale beloften bolof- ten, welke men met wissels op de schatkist honoreert zal moeten inlossen. En daarom komt zij na veel aarzelen voor den dag met haar fiscale herziening, die vooral niet be schermen mag, maar hot toch doen zaL Nog oens, ons is het opperbest. De libera len gaan nu uitvoeren wat de rechterzijde, en met name de katholieken, in 1897 in hun program hadden geschreven. Met hun dit voor de voeten te werpen vroezen wij in geenen deele hen van hun voornemen af te brengen, ook al ware onze invloed van heelwat meer beteekenis dan hij is. Wy zijn daarvoor met beducht, want de liberalen kunnen er niet buiten, ons program van toen ten uitvoer te leggen, tenzij zy den kiezers willen verkon digen, dat hun sociale wetgeving een wassen neus is geweest. Maar we zijn toch zoo vrij, onze parlementaire meerderheid nogmaals er aan te herinneren, dat haar stembus-tactiek van 1897 een schaamteloos stuk is geweest." De Nederlander zegt in een artikel met het opschrift Oorsprong van hot Kabinet: „Voor hem, die de signatuur van het hui dige Kabinet zoekt in het verloop van den stembusstrijd, waaruit dit is voortgekomen, vermenigvuldigen zich de verrassingen. Anticloricalismo, antiprotectionisme en anti papisme waren de hoofdmomenten van der liberalen actie in '97. En wat heeft men nu beleefd? lo. Dat, naar aller getuigenis, nog weinig liberale Kabinetten zich zóózeer hebben be ijverd om een ongunstig anticlericalisme te vermijden en zóó ernstig hebben gepoogd al lukte het nu en dan slecht om aan „clericale" bezwaren te gemoet te komen, als dit Ministerie. In die mate zelfs, dat sommige ultra-liberalen van een „flirten" met de rech terzijde spraken, en sommige zwakke broeders als Het Centrum er geheel door gebiologeerd zyn. 2o. Dat van antipapisme niet alleen geen sprake was, maar dat hot Kabinet op dit terrein, met name by de briefwisseling met den Paus, zelfs verder ging dan gewenscht was en dan een kabinet van de rechterzyde ooit zou hebben aangedurfd. 8o. Dat thans, als kroon op dit alles^ het Kabinet met een tariefsherziening komt, dio door bosliste protectionisten als De Tijd warm wordt toegejuicht en door ministerioel-gezinde vryhandelaars als Eet Vaderland met een be- denkeiyk hoofdschudden wordt aangezien". Er zit, zegt De Nederlanderin deze schyn- bare tegenstrydigheid iets, dat moed geeft en vertrouwen wekt, omdat het toont, dat in Nederland het party wozen ten slotte toch niet oppermachtig is en de ministers zich niet in de eerste plaats beschouwen als dienaren eener party, maar als dienaren der Kroon. Het blad verheugt zich, dit gunstige verschynsel te mogen opmerken, en zegt verder: „Wel weten w(j, dat de revolutionaire dog matici, en tegenwoordig ook sommige Christe nen, die iets van die dogmatiek hebben mee gekregen, het zeer „inconstitutioneel" vinden als hot Kabinet op zulk een wyze „zyn oor sprong verloochent", doch wy hebben een andere, een meer historische en zegenryke opvatting der constitutie, een opvatting, die de Kroon niet verlaagt tot de uitvoerster van don wil der meerderheid en niet ons geheele staatkundig leven doet draaien om de spil van een stembuscampagne. 4 Afgescheiden van de vraag, hoe wy over veel daden der huidige ministers denken, en ai is ons oordeel over het landsbelang vaak een geheel ander dan het hunne, eerlykheid gebiedt te erkennen, dat zy naar hun beste weten trachten het landsbelang boven het partybelang te stellen en de Kroon te steunen in haar taak om een schild te zyn ook voor de minderheden. Het ia mogeiyk, wat men zegt, dat de stand dor partyen in de Tweede Kamer hier toe meewerkt, en dat zonder dit „staatkundig evenwicht" het optreden van het Kabinet eenigszins anders zou zyn. Doch dit is slechts een zielkundige verklaring, die in elk geval aan de feiteiykheid, waarop wy wozen, niets afdoet". In De Politiegids is een schry ven opgenomen, waarin het voorstel wordt gedaan een Bond van do Rykspolitio op te richten, In het belang van het stoffeiyk en geesteiyk welzyn der ambtenaren van dien dienst. „Laat ik echter daarby mogen doen op merken", zegt schr. „dat het niet is in slaafsche navolging van het te veel overheer- schend begrip, dat vereeniging van krachten sterk maakt om pressie te oefenen of meer onredelyken eischen kracht by te zetten. Voor ons, Rykspolitio, bestaat daaraan aller minst behoefte, aangenomen het al met ons eer- en plichtgevoel ware te rymen, in te stemmen met zoodanige begrippen, die helaas by te vele der bestaande bonden de actie be- heerschen, al wordt dat niet met zooveel woorden in de statuten uitgedrukt. Ik denk my den bond, dien ik beoog, als een zedeiyk en wettig geoorloofde organisatie, tot onderlinge ontwikkeling, èn, om in ge- meenschappeiyk overleg voorgelicht door onze districts-commandanten te trachten geleidelyk die verbeteringen in de vigeerende voorschriften betrefiende ons stoffelyk welzyn uit te lokken, die op goede gronden worden erkend noodig te zyn en voor den Staat uit voerbaar. Ik denk daarby o. m. aan de wyze, waarop het Ned. Onderwyzers-Genootschap werkt. Moge óón enkel voorbeeld hier myn bedoeliDg nader aanduiden. Veertig jaren dienst worden voreischt voor het volle pensioen. Aangenomen nu eens, dat men op dertig jarigen leeftyd Ryksveldwachter wordt, en men niet eenige militaire dienstjaren heeft dan zou men tot zyn zeventigste levensjaar dienst moeten doen, om, voor slechts weinige jaren waarschynlyk, van het volle pensioen te kunnen genieten. En wat men pp dien hoogen leeftyd by de Ryksveld wacht zou kunnen prestoeren, weet ieder, die bekend is met de eischen, aan ons pliysiek en intellect gesteld, by de plichtge trouwe uitoefening van vele onzer diensten. En zoo is er meer. Men denke maar eens aan do verhouding der organieke cyfer3 van gewone Ryksveldwachters en brigadiers. "Welnu, men overwege het hier uitgesproken denkbeeld eens rypeiyk on late daarna, zonder uitstel, van zyn instemming blyken, door zyn naam en standplaats op te geven aan do redactie van dit blad (De Politiegids), die met haar bekende toewyding deze opgaven wel zal willen verzamelen, en ter beschikking van schry ver dezer uituoodiging zal willen houden. Ik stel my voor dan verder op de zaak in te gaan, door een oproeping tot samenstelling van een comité voor do organisatie. En tevens, dat dit blad, waaraan wy roeds zooveel leer zaams danken, dat ons zulke gewaardoerde diensten bewyst, c. q. het voor den Ryks- politiebond aangewezen officieole orgaan zou kunnen zyn." De redactie van De Politiegids verklaart in oen ondorschrift gaarne haar hulp te willen verleenen. Van den Alg. Nod. Politiebond, de belangen beoogend van allen, die in eenig opzicht tot de politie in ods land behooreu, of zy deol uitmaken van de Gemeentepolitie, van de Rykspolitie of van de Kon. Marechaussee, van dien bond ban moeilyk gevergd worden, zoo betoogt zy, de behartiging van óón be lang van slechts óón deel onzer drielodige politie. Willen byzondere belangen goed gedieDd kunnen worden, dan moeten daarvoor byzon dere organen ingesteld, die dozo uitspreken en ze voor het front brengen dóAr, waar hun vervulling ligt. En waar het korps Rykspolitie geheel anders is georganiseerd als de gemeente politie, geheel anders wordt bezoldigd en uit gerust, zooals ook de taak, aan beiden opgelegd, verscheiden is, gelooven we, dat een Ryks- politiebond het aangewezen orgaan is, om dio speciale Rykspolitie-belangen te behartigen. De kracht eener vereeniging ligt niet zoo zeer in haar ledental, dan wel hierin: dat de toegetreden leden allen dezelfde belangen hebben. Dit nu zal het geval zyn, als de Rykspolitie-ambtenaren en -beambten (bezol digde) zich gaan vereonigen tot een bond, en van dien bond de actie doen uitgaan voor het gemeenschappelijk heilop de gematigde en daardoor doeltreffende wyze, hierboven zoo uitnemend geschetst. Elke daad moet weloverwogen z(jn, alvorens uitgevoerd te wordenelk verlangen moet berusten op degelijke gronden, elk verzoek moet redelyk zyn. Zóó alleen kan een bond, SG) „Ik weet, dat deze naam nog een andore, pynlyke beteekenis voor ons heeft, maar daarvan kan hier toch onmogelyk sprake zyn. Het is toch niet „Louise's zoon," voltooide Steinrück somber. „Om 's Hemels wil, dat ontbrak or nog aan!" riep Raoul ontsteld uit „Duikt deze ongelukkige geschiedenis, die wij reeds lang begraven en vergeten waanden, weer op? De knaap was immers weggeloopen, gestorven, zooals er toen gezegd werd. Hoe komt nu dio jongen, de zoon van den avonturier, aan zoo'n betrekking?" De generaal fronste het voorhoofd; op dit ©ogenblik kreeg by den ouden krygsman zyn militair gevoel de overhand; zelfs zyn afkoer voor den zoon van den gehaton avonturier week daarvoor torug. Michaël droog evenals by den degen op zy; beschimpen liet hy hem mot in zyn tegenwoordigheid. „Matig u watl" sprak hy opstrengen toon. „Het geldt hier een officier van het leger en wel een der besten, van wien men in zulke termen niet spreken mag." „Maar, grootvader, gy zult toch toegeven, dat deze Rodenberg ons in hooge mate lastig js en nog lastiger worden kan, juist ómdat bij officier is, want daardoor is hy in de mogelykheid in onze kringen te komen, en ©P welken voet moeten wy dan met hem omgaan? En juist nu komt hy te voorschyn, tm door myn verloving met Hertha aller ©ogen op ons gevestigd zyn. Hy zal natuurlyk wel zoo spoedig mogeiyk zyn betrekking tot ons wereldkundig maken." „Daar twyfel ik aan, anders had hy het reeds lang gedaan; tot op dit oogonblik weet niemand er iets van; ik heb er inlichtingen over ingewonnen. Maar hy moet in elk geval weten, dat wy niet genegen zyn, zyn be trekking tot ons te erkennen." „Om het oven, vroeg of laat zal hy als kleinzoon van graaf Steinrück optreden en er zyn voordeel mee weten te doen. Meent gy werkelyk, dat een burgerlyk officier van dit voordeel zal afzien en zyn verwantschap met den commandeerenden generaal ver- zwygen?" „Ik wil ten minste beproeven, dat gedaan te krygen." „Gy hebt gelyk, juist nu moet het ver leden, deze oude, lang begraven geschiedenis tot elkon prys vermeden worden. Ik heb Rodenberg slechts een enkele maal gezien, maar volgens myn oordeel zal een beroep op zyn eergevoel niet tevergeefs zyn. Hy zal zich niet opdringen aan een familie, die hem nu eenmaal niet kennen wil, en hy heeft zeker evenveel reden als wy om het aandenken van zyn vader in het graf te laten ruston. Hoe de zaak echter ook uitvalt, gy zwygt er onvoorwaardeiyk over tegen uw bruid en haar moeder. Zy zyn door een toeval met Rodenberg bekend geworden en hebben zonder eenig vermoeden der waarheid met hem verkeerd." „Zeide ik het niet, dat het een ongeluk is, dat deze man juist officier is I" riep Raoul heftig uit. „In eiken anderen kring kon men hem links laten liggen, nu heeft hy reeds gelegenheid gevonden tot een omgang met de dames van ons buis en dat zal wel met berekening geschied aljo." Natuurlyk mogen zy niet ervaren, wie hy is. Hoe zou de trotsche Hertha my aanzien, als ik voor haar dezen man als myn neef moest erkennen! Dat moet verhinderd worden, het koste, wat het wil, wy zyn immers tot elk offer bereid, indien „Gij vergeet weer, dat er hier van luitenant Rodenberg sprake is," viel hem de graaf op scherpen toon in de rede. „Een officier van ons leger kan men zyn stilzwygen niet afkoopen; men kan hoogstens een beroep doen op zyn eergevoel. Hy moet en zal begrypen, dat het geen eer is zoo de naam van zyn vader genoemd wordt, en als men iets van hem verkrygen kan, dan is het langs dezen weg." Raoul zweog, maar zyn gelaat toonde, dat hy deze meening niet deelde. Tot een ander gesprek kwam hot niet, want de verwachte werd juist aangediend en Steinrück gaf een wenk hem binnen te laten. „Verlaat my nu l" sprak hy op fluisterenden toon tot zyn kleinzoon. „Ik wil hem alleen spreken." Raoul gehoorzaamde, maar toen hy op het punt was de kamer te verlaten, trad Rodenberg reeds binnen en zy ontmoetten elkander by de deur. Michaël groette vluchtig den onbekenden heer, maar doze zag hem met een half vyandigen, half verachtelyken blik aan en wilde voorby gaan zonder verder notitie van hem te nemen. Nu echter plaatste de jonge officier zich plotseling vóór hem en nam hem van het hoofd tot de voeten op zonder een woord te spreken, maar zyn oog en zyn houding eischten zoo gebiedend den verschuldigden groet, dat de graaf onwille keurig gehoorzaamde. Hy boog even en ging toen door. Steinrück had het tooneel, dat slechts eenige seconden duurde, zwygend gadegeslagen. Hoe weinig hy hot gedrag van zyn kleinzoon kon billyken, hy was er byna toornig om, dat hy zich had laten dwingen. Michaël trad nu nader by en zelfs het scherpste oog had niet kunnen bemerken, dat er een nauwere band tusschen deze beide menschen bestond. De ondergeschikte presen teerde zich volgens de streng voorgeschrevon regelen en de overste bleef naar gewoonte koel, ernstig en afgemeten; geen van beiden verloor een enkel oogenblik de strenge mili taire houding uit het oog. Maar toen het noodige gezegd en beantwoord was en de jonge officier op zyn afscheid wachtte, nam de generaal opnieuw het woord. „Ik wilde iets met u besproken, wat voor ons beiden van veel gewicht is," sprak graaf Steinrück, toen alle dienstzaken afgehandeld waren. „Toen wy elkander voor den eersten keer zagen, waren tyd en plaats daartoe niet geschikt; nu zyn wy ongestoord. Wilt gy naar my luisteren?" „Om u te dienen, Excellentie," luidde het korte antwoord van Michaël. „Uw houding by die ontmoeting heeft my getoond, dat gy de betrekking, die tusschen ons bestaat, nauwkeurig kent, en wy zullen over de opvatting daarvan elkander van beide zyden wel opheldering moeten geven." „Ik houd het niet voor noodig, dat dit punt tusschen ons besproken wordt," zeide Michaël koud. De generaal zag hem somber aan; hy had goed gevonden oen teruggetrokken houding aan te nemon, om elke vertrouweiyklioid by dit onderhoud reeds by voorbaat uit te aluitei^ au »Uet uu op oen zelfde houding, die byna even hoogmoedig was als de z.yne; er viel hier niets af te wyzen. „Maar ik houd hot voor noodzakelijk, ciat wy elkander op dit punt good verstaan." antwoordde hy op schorpon toon. „Gy zljt do zoon van gravin Loui3 Steinrück. (Hy zei niet van myn dochter). Ik kan dat natuurlyk niet loochenen en evenmin verhinderen, dat gy uw wettige afkomst doet gelden. Gy hebt dat tot nu toe niet gedaan, gij hebt de zaak zelfs als een geheim behandeld, en dat doet my hopen, dat gy zolf hel nuttolooze van een openbaring zult inzien." „Waar gy baDg voor zyt," antwoordde Michaël. „Dat my ten minste niet gewenscht voor komt. Ik wil openhartig jegens u zyn. Door den overste Roval zult gy vernomen hebben, dat er korten tyd geleden oen familiefeest in( myn huis gevierd is: myn kleinzoon graaf Raoul is met de gravin Hertha Steinrück vorloofd, die gy ook wel konnen zult." Er trilde iets m hot gelaat van den jongeu officier, maar slechts óón oogenblik; dan was het weder vordwonon en hy antwoordde schynbaar volkomen bedaard: „Ik heb het vernomen." „Goed dan. Het huweiyk zal na korten tyd plaats hebben en het jonge bruidspaar zal in den loop van dozen winter aan bet hof voorgesteld worden." Deze verbintenis tusschen do beide laat-ste spruiten dor twee takken van myn geslacht," ging de graaf voort, „legt my dubbel don plicht op, den naam en het wapen van dit geslacht rein te houden van elko vlek. Ik wil u niot beleedigen, luitenant Rodenborg, maar ik mag toch wel aannomen, dat u het leven en het gedrag van uw vader bokend zijn?" #jal" iWordt vervolgd,)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5