No. 12418. LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 18 AUCUSTUS. - DERDE BLAD. Anno 1900.
Adellijk en burgerlijk bloed.
Alt 4 der Hinderwet
Oprichting van gemeentelijke slachthnlzei.
III (Slot).
Wetsontwerp 1874-5, dd. 7 Januari
1875. Art. 4 was van den volgenden Inhoud:
„By plaatselijke verordening, die de goed
keuring van Gedep. Staten behoeft, kan de
gemeenteraad
lo. wijken, buurten of straten aanwezen,
waar een of meer uitdrukkelijk genoemde
inrichtingen in art. 2 bedoeld, zonder vooraf
gaande vergunning kunnen worden opgericht;
2o. in het belang der openbare orde, veilig
heid of gezondheid, een bepaalde plaats of
gedeelte der gemeente aanwijzen voor de uit
oefening van een of meer bedrijven, waartoe
de oprichting van eenige in art. 2 genoemde
inrichting vereischt wordt, en die uitoefening
elders in de gemeente verbieden. Deze bevoegd
heid strekt zich evenwel niet uit tot de
inrichtingen, waarbij atoomkraoht wordt ge
bezigd, die onder geen ander nommer dan
XXXV van art. 2 vallen.
Tegen de beslissing van Ged. Staten kan
do gemeenteraad bij Ons in voorziening komen
binnen 14 dagen nadat die te zijner kennis
is gebracht. Het 3de lid van art. 15 is hierbij
van toepassing.
Plaatselijke verordeningen, in dit artikel
bedoeld, gelden voor een bepaalden daarin
genoemden tijd, die 20 jaren niet mag te
boven gaan.
Zy kunnen, voordat die tijd is afgeloopen,
telkens worden hernieuwd."
Mem. v. Toelonderteekend door de Ministers
van Binn. Zaken en van Oorlog. „Herhaal
delijk en van verschillende zijden openbaarde
zich het verlangen naar opheffing van de
belemmeringen, die het K. B. van 31 Jan.
1824 StsblNo. 19) aan de oprichting van
openbare slachthuizen (abattoirs) in den
weg legt.
De (eerst ondergeteekende is van oordeel,
dat voorziening ten deze behoort te geschieden
by een wet, ter vervanging van het aange
haalde K. B., en voldoet te gereoder aan den
uitgesproken wensch, omdat wettelijke rege
ling van een voor het publiek en de nijverheid
zoo gewichtig onderwerp, als het toezicht
by het oprichten van gevaariyke, schadelyko
en hindoriyke inrichtingen, reeds onderschei
dene malen een punt van overleg tusschen
Regeering en Vertegenwoordiging uitmaakte."
Art, 4. Dit artikel schenkt aan den ge
meenteraad, onder goedkeuring van Ged. Staten,
do bevoegdheid tot het aanwezen vanwyken,
buurten of straten, waar bedryven, in art. 2
genoemd, zonder vergunning kunnen worden
uitgeoefend, en van bepaalde plaatsen of ge
deelten der gemeente, buiten welke men
zulke bedryven niet zal mogen uitoofenen.
De bevoegdheid, onder lo. gegeven, is in
het voordeol der ny verheid en is ook by art. 5
vap. het K. B. van 1824 geschonken; de
bepaling ónder 2o. daarentegen moet dienen
tor .bescherming van do openbare veiligheid,
orde of gezondheid.
Herhaaldeiyk is de behoefte aan de laatst
bedoelde bevoegdheid gebleken. Er z(jn be
dryven, waarvan de uitoefening op onder
scheidene plaatsen in de gemeente schadeiyk
is voor de veiligheid, de orde, de gezondheid,
in zekeren zin zelfs voor de zeden, ten opzichte
waarvan alleen dan maatregelen, ter weg
neming van de daaraan verbonden bezwaren,
zyn voor te schryven, indien zy alle op één
en dezelfde plaats worden uitgoefend.
Een der meest in het oog vallende voor
beelden hiervan leveren de slachteryen. Terwyi
de voornaamste en zelfs veel kleinere steden
in het buitenland reods sedert lang in het
bezit zyn van openbare slachthuizen, wordt
hun oprichting hier te lande nog steeds tegen
gehouden door het K. B. van 31 Jan. 1824
{Stbl. No. 19).
Krachtens art. 3 van dat besluit mogen
slachteryen niet dan met toestemming van de
plaatseiyke besturen worden daargesteld of
veranderd. Het arr. van den H. R. van 15 Mei
1855 is bekend. Een slachter te 's-Hertogen-
bosch had een verordening van het gemeente
bestuur aldaar, waarby, te rekenen van
1 Jan. 1853, verboden was elders dan in het
slachthuis vee te slachten, overtreden. De
H. R. maakte by het aangehaalde arr. uit,
dat, aangezien het onderwerp by alg. maat
regel van inw. best. geregeld is, geen plaatse-
ïyko verordeningen daaraan krachtens art. 151
gemeentewet, uitbreiding of verandering kun-
28)
„Aan haat?" voer hy mot heftigheid uit.
„Wilt gy by uw spel ook nog spot voegen?
Het is u immers geen geheim gebleven, dat
ik u liefheb 1"
Hoe eigenaardig klonk dozo bekentenis,
met bevende stem uitgesproken, waarin
gramschap en hartstocht om den voorrang
schenen te stryden. In do oogen lag geen
teederheid, maar een flikkering, die inderdaad
aan haat verwant scheen te zyn.
„En op zulk een wyze werft gy om de
genegenheid eener vrouw?" vroeg Hertha
ontroerd, terwyl een geheime, nooit gekende
Yrees in haar ziel oprees.
„Werven?" herhaalde hy met snydende
bitterheid.
„Neen, dat doe ik niet, en de werving
zou my ook bezwaarlyk toegestaan worden,
my, den jongen, onbeduidenden officier met
den burgerlyken naam, die niets bezit dan
misschien nog eenige hoop op do toekomst.
Het zou vrywel op onomwonden wyze duide
lijk gemaakt worden, dat ik myn oogen niet
tot de gravin Steinrück opheffen mag en dat
haar hand reeds lang aan een ander toe
gezegd is, die evenals zy een gravenkroon
draagt."
Hertha beet zich op do lippen; het ver-
"wyt trof. Dat was dus het slot van de
geschiedenis! Het was do gravin Steinrück
nooit ingevallen, dit spel met don burger
lijken officier ernstig op to nemen, maar
voelde zich toch beschaamd, nu zy inzag,
nen geven. Sedert is de zaak aldus gebleven,
doch de besturen der voornaamste gemeenten
des Ryks, Amsterdam, Rotterdam. 's-Graven-
hage, Utrecht, Groningen enz., onderscheidene
Kamers van Koophandel en Fabrieken, het
geneeskundig staatstoezicht, gezondheidscom-
missiën enz., zyn steeds biyven aandringen
op een regeling, waardoor die belemmeringen,
zouden worden opgeheven.
Aangezien de vergunningen, krachtens hot
besluit van 1824 verleend, verbonden zyn aan
de plaats en niet aan den persoon en dien
tengevolge een byna onbeperkten duur kunnen
hebben, zoo zou de geschonken bevoegdheid
weinig of niets uitwerken, indien hot plaatseiyk
bestuur niet tevens de macht bezat, om de
uitoefening van het aangeduide bedryf in de
gemeente, elders dan op de aangewezen plaats,
te beletten."
Voorl. Verslag Tweede Kamer, dd. 8 Maart
1875. 2 „Al verder wordt, biykens art.
4, aan plaatselyke verordeningen, tegen welker
overtreding straf is bedreigd, zeker wel eens
betwiste bevoegdheid toegekend, en dat wel
onder voorwaarden, geheel afwykende van de
algemeeno bepalingen der gemeentewet om
trent dergeiyke verordeningen." 3„Wordt
by hot wetsontwerp in art. 4 No. 2 omtrent
het verbod der uitoefening van bedryven in
bepaalde gedeelten der gemeente een nieuw
beginsel aangenomen? Zoo ja, hoe zal dat
verbod dan werken ten aanzien der inrichtin
gen, tot welker oprichting krachtens hot K.
B. van 1824 toestemming is verleend of dio
reeds vóór het in werking treden van dat
besluit bestonden I"
„Art. 4. Er heerscht hier aanmerkeiyke
afwyking van de bepalingen der gemeentewet
omtrent de plaatselyke verordening, tegen
wier overtreding straf is bedreigd. De hier
bedoelde verordening vereischt rechtstreeksche
goedkeuring van Ged. Staten; zy is slechts
van tydelyke kracht, wordt, naar hetschynt,
niet gebracht op de jaariykscho lyst van art.
176 gemeentewet en is niet onderworren aan
de vyfjaarlyksche herziening van art. 178.
In beginsel hadden verscheidene leden tegen
die afwykingon bezwaar. Aan de organieke
regelen der gemeentewet moest niet, zonder
alles afdoende noodzakeiykhoid, worden ge
raakt. Deed men dit, dan werd ons staats-
reoht een verzameling van onsamonhangendo
en tegenstrydige bepalingen. Bestond hier
volstrekte noodzakeiykheid om de bevoegdheid
van den gemeenteraad omtrent plaatselyke
verordening, tegen wier overtreding straf is
bedreigd, te beperken? Was het niet genoeg
zaam, dat de Koning die, als strydig met
het algemeen belang, kon vernietigen? Zoo
als de zaak hier is geregeld, heeft de Koning
dat recht van vernietiging niet. Hy zou toch,
de verordening buiten werking stellende, niet
een besluit van den gemeenteraad, maar een
besluit van Ged. Staten vernietigen. Kan,
voorts, de gemeenteraad de eenmaal door
Ged. Staten goedgekeurde verordening weder
intrekken, zonder die goedkeuring? Ook de
beperking van de geldende kracht der ver-
órdening tot een tydvak van twintig jaren
heeft een bedenkeiyko zydo. De verordening
kan worden vernieuwd, maar indien de ver-
hieuwing nu niet plaats heeft en de twintig
jaren afgeloopen zyn, wat wordt er dan van
de bestaande inrichtingen, die zich onder de
heerschappy der verordening hebben gevestigd?
Aangenomen, dat de gemeenteraad bevoegd
heid moet bezitten, om een terrein aan te
wyzen, waar de tegenwoordige wet niet geldt,
en aan den anderen kant alleen in een bepaald
gedeelte der gemeente inrichtingen toe te laten,
hoe is het dan met de waterschapsbesturen
en de door dezen volgens art. 1 dor wet van
12 Juli 1855 (Stsbl. No. 102) uit te vaardigen
keuren? Daaraan schynt niet gedacht. Moet
een waterschapsbestuur niet, evenzeer als de
gemeenteraad, het vestigen van inrichtingen
op een bepaalde plaats kunnen toelaten of
verbieden? Zou het byv. niet een keur kun
nen maken togen het roten van vlas in slooten,
of omgekeerd slooten daarvoor kunnen aan-
wyzenl Zoo ja, welke verordening zal dan
domineerenl Het is toch alleszins denkbaar,
dat door hetgeen door het waterschap, met
het oog op de speciale belangen daarvan
wordt verboden, door de gemeente wordt
toegelaten, en omgekeerd.
Ofschoon men gaarne erkent, dat het locali-
seeren der ny verheid, hetwelk by dit artikel
wordt beoogd, een nuttige strekking heeft,
moest men volgens sommige leden de daar
aan verknochte bezwaren niet geheel uit het
dat hij haar spel van het begin af aan door
zien had.
„Gy schynt niet te gevoelen hoe be-
leedigend uw woorden zyn," zeide zy zich
trotsch oprichtend, „en hoe beleedigend deze
bekentenis is."
„Die gy toch tot eiken prys wildethoorenl"
viel hy haar in de rede. „Welnu dan, gy hebt
uw zin gehad I
Ik wil niet ontkennen wat niet te ont
kennen is, ik wil het noodlot onder de oogen
zien, ja, ik heb u liefgehad, Hertha, van het
eerste oogenblik af, dat ik u zag, en had ik
op uw wederliefde kunnen hopen, do graven
titel dor Steinrücks zou my waarlyk niet
afgeschrikt hebben. Al stond myn geluk ook
zoo hoog en onbereikbaar als de Adelaarswand
daar, ik zou naar boven klimmen, en al dreigde
my by elke schrede do dood, ik zou myn
geluk in myn armen wegdragen, do heele
wereld ten trotsMaar ik was gewaarschuwd,
gewaarschuwd door oen kind, dat my eens
vleide om myn ruiker sneeuwrozen te hebben,
om hem dan achteloos stuk to plukken. Het
zyn nog dezelfde roodgouden lokken, on
dezelfde schoone, slimme oogen, ik herkende
ze by de eerste ontmoeting, maar ik wil niet
voor den tweeden keer van dezo lippen het
hoonende ga weg hooren. Ik mag u nu niet
meer. Ik ben het spel moedel Altyd heeft het
my in de ooren geklonken, al beroerde my
do vleiende toon uwer stem nóg zoo zacht.
De knaap gaf zyn bloemen liever aan het
vuur, dan dat hy zo door uw handen liet
verplukken, en de man zal zyn genegenheid
bedwingen en vernietigen, al gingen daarmede
ook eenige jaren zyns levens verloren een
speelbal in uw handen zal hy nimmer zyn!"
Hertha was doodsbleek gewordenzóó had
het nog niemand gewaagd haar te beleedigen,
oog verliezen. Het preventief toezicht kan ook
hier te ver gaan. By het veelvuldig gebruik
van posteryen en telegraaf was het voor vole
inrichtingen van nijverheid van belang zich
in de onmiddeliyko nabijheid daarvan to kun
nen vestigen. Vooral editor moest niet worden
vergetón, dat beperking van don kring voor
groote nyverhoidsondornomingen aanmorkeiyk
bozwaar kan medebrengen voor de arbeiders,
wier woningen dan in menig geval te ver
van de fabrieken en werkplaatsen verwyderd
zullen zyn.
Ad no. 1. Gaamo erkent men, dat de be
voegdheid, aan den gemeenteraad gegeven om
wyken, buurten of straten aan te wyzen,
waar uitdrukkeiyk in art. 2 genoemde inrich
tingen zonder voorafgaande vergunning kunnen
worden opgericht, in het belang is der ny ver
heid; maar tegen de wyze, waarop die vry-
gevigheid wordt betoond, hadden verscheidene
leden onoverkomeiyk bezwaar. Een plaatselyke
verordening kon niet derogeeren aan een alge-
meene wet. Die wet mocht niet voor een deel
der gemeente krachteloos gemaakt worden,
te minder omdat het In dergeiyke gevallen
toch zoo wenschelyke verhoor van belang
hebbenden daardoor zóo niet onmogelyk, dan
toch raoeiiyk wordt gemaakt." Meende men,
dat de gemeentewet aan den raad geen ge
noegzaam recht gaf omtrent do plaats, waar
fabriekinrichtingen kunnen worden gevestigd,
dan moe6t die bevoegdheid wordon uitgebreid;
maar hier gold het territoriale dispensatie van
bepalingen eener wet, en dat was in lynrechten
stryd met allo beginselen van Staatsrecht.
Dubbel gold hier het bezwaar, dat de plaatse
lyke verordening onttrokken wordt aan de
algemeene bepalingen der gemeentewet; dat
zy onkel aan de goedkeuring van Ged. Staten
wordt onderworpen, en dat de Koning de be
voegdheid 'verliest, om haar te vernietigen.
Ad No. 2. Terwyl tot nu toe in de wet
uitsluitend sprake was van de oprichting van
inrichtingen, wordt hier op eens van de „uit-
oefening van bedrijven" gewaagd."
Mem. v. licant. 3 „Zeer zeker wordt
in art. 4, sub. 2o. een nieuw beginsel inge
voerd, n.l. de bevoegdheid van het plaatselyk
bestuur, om de uitoefening van eenigen tak
van nyvorheid op een bepaalde plaats te con-
centreeren en elders te verbieden. Hoe dat
verbod zal werken ten opzichte van inrich
tingen, die krachtens het besluit van 1824
bestaan, biykt uit de Mem. v. Toelichting
onder art. 4, laatste alinea. Indien de ge
meenteraad, met goedkeuring van Ged. Staten,
tot zoodanig verbod besluit, is het toepasseiyk
op alle Inrichtingen van de voormelde soort,
in de gemeente aanwezig. In het tegenge
stelde geval ware het raadsbesluit een doode
letter en zou, om 6lechts een voorbeeld te
noemen, de zoo lang gekoesterde wensch om
tot de oprichting van abattors te kunnen go-
raken, waarvan het gebruik voor alle vleesch-
houwers verplicht is, nog geen bevrediging
kunnen vinden."
„Art. 4. Er schynt over het hoofd gezien,
dat/dd^Verordening, waarvan hier sprake is,
niét1 to Rangschikken is onder de plaatselyke
verordeningen, tegen wier overtreding straf
is bedreigd, bedoeld by artt. 161178 der
gemeentewet. Art. 161 dier wet spreekt uit
drukkeiyk van „verordeningen, voor zooveel
daartegen by geen wet, alg. maat. van inw.
best. of prov. verordening is voorzien." Dit
nu is hier juist het geval, aangozien art. 23
van het wetsontwerp de strafbepalingen be
helst op de overtreding der krachtens art. 4
uit te vaardigen verordeningen. Hetzelfde geldt
ten opzichte van de krachtens art. 1 der wet
van 12 Juli 1855 {Stsbl. No. 102) uit te vaar
digen keuren. Ook dat art. kent aan do
waterschappen de bevoegdheid toe geldboeten
op to leggen op de overtreding dier keuren,
voor zooveel daartegen by geen wet „of
wetteiyke verordening is voorzien." Daaraan
schynt niet gedacht.
Ad No. 1. De bevoegdheid hier aan ge
meentebesturen, ook., voor het vervolg, toege
kend, bestaat reeds volgens art. 5 van het
K. B. van 1824, zonder dat daaruit moeiiyk-
heden zyn ontstaan. Het is niet de plaatselyke
verordening, die aan de algemeene wet dero
geert, maar do wet zelve, die een uitzonde
ring nevens den door haar gestelden regel
bevat.
De goedkeuring van Ged. Staten voor te
behouden op een plaatselyke verordening, die
zoo ver de individueele vryheid beporkt als
de sub. 2o. bedoelde, schynt raadzaam. In
geval van weigering door Ged. Staten eischt
haar zoo zonder omwegen de waarheid in
het gezicht te slingeren, maar wat vroeg de
man, dien zy tot het uiterste gebracht had,
er nu nog naar, of hy haar beleedigde of niet?
Do storm, dien zy zelf ontketend had, bruiste
nu over haar heen; zy kon hem niet meer
in toom houden. Zy zag dat duidelyk, toen
Michaël voor haar stond en haar met vlam
mende oogen dezo woorden, die van haat
en genegenheid beide getuigden, in het aan
gezicht slingerde. Elke zenuw in hem trilde
van een pynigenden hartstocht en toch streed
hy ook nu nog daartegen met een kracht,
die van geen wyken wist en ook niet wyken
wilde.
Haar vraag had hy beantwoord, maar zich
onderworpen had hy nietl
„Gy spaart het my zeker wel, luitenant
Rodenberg, uw heftige woorden nog verder
aan te hooren," zeide de jonge gravin eindelyk,
terwyl zy zich dwong, haar zelfbeheersching
niet te verliezen.
Ik zal mynheer pastoor opzoeken."
„Dat is niet noodig, ik ga heen!" ant
woordde Michaël. Zyn stem klonk .toonloos,
maar vast.
„Ik weet, dat wy elkander na dit uur
niets meer te zeggen hebben. Vaarwel, gravin
Steinrück I"
Hy boog en ging weg. Hertha zag niet
welken kant hy uitging; en ook niet, dat de
pastoor uit het kleme huisje kwam en haar
naderde. Zy was roerloos biyven staan.
De wind werd heviger, de takken van den
wilden rozenstruik woeien boven haar hoofd,
de wolken-massa dreef steeds nader, en altyd
hooger steeg de nevelbranding, alsof zy de
vlakte wilde overstroomen. Het heldere
schynsel aan den Adelaarswand was verdwe
nen, verdwenen waren ook de goudgekleurde
do billykheid beroep op den Koning, die be
slist na den Raad van State (afd. gesch, van
bestuur) te hebben gehoord.
Dat een verordening van deze soort zonder
plaatselyk onderzoek zou worden uitgevaar
digd, is ondenkbaar, terwyl belanghebbenden
hun bezwaron zeer zeker by Ged. Staten zullen
inbrengen. Do bedenking, dat de Koning een
verordoning van dezo soort niet zou kunnon
vernietigen wr-gens stryd met do wet of hot
algemeen belang, schynt ongegrond. Krachtens
art. 106 dor piovincialo wet, zou de uitspraak
van Ged. Staten, houdende goedkeuring van
zoodanige verordening, door don Koning kun
nen worden geschorst of vernietigd.
Ad No. 2. Gesteld de raad van een ge
meente besluit tot het oprichten van een
openbaar slachthuis, en bepaalt, overeen
komstig art. 4 van het wetsontwerp, dat
alleen daér geslacht mag worden, dan kan
toch niet gezegd worden, dat een bepaalde
plaats is aangewezen voor het oprichten van
slachteryen, maar ook voor het uitoefenen
van het bedryf, waarvoor elders het oprichten
van slachteryen vereischt zou worden.
Echter is het bedryf alleen ten aanzien der
bedoelde plaats beperkt; om dit boven allen
twyfel te stellen, is de redactie van deze
zinsnede in het wetsontwerp gewyzigd."
In het by deze Mem. v. Beantw. over
gelegd gewyzigd ontwerp van wet luidde
No. 2 van art. 4 aldus: „2o. in het belang
„dor openbare orde, veiligheid of gezondheid,
„een bepaalde plaats of gedeelte der getpeente
„aanwyzen voor het oprichten, hebben of
„gebruiken van een der in art. 2 genoemde
„inrichtingen, met verbod om elders in de
„gemeente het bedryf of de bedryven uit
„te oefenen, waartoe de oprichting of het
„gebruik van die inrichting vereischt wordt.
„Deze bevoegdheid strekt zich evenwel niet uit
„tot de inrichtingen, waarby stoomkracht
„wordt gebezigd, die onder geen ander nom-
„mor dan I van art. 2 vallen."
Over het wetsontwerp werd in de Twoodo
Kamer beraadslaagd in de zittingen van 4, 5,
7, 10 en 11 Mei 1875 Bijblad Ned. Staats-
couramt, 1874-'75, II, blz. 1203-1286).
Tydens die beraadslaging deed de Regeering
in het eerste lid van art. 4 3ub 2o. do woorden
„waarby stoomkracht wordt gebezigd", weg
vallen, en, door overneming van een amende
ment, ook de woorden, „die de goedkeuring
van Gedep. Staten behoeft", in den aanhef
van dat artikel, alsmede het 2de lid (luidende
Tegen de beslissing enz.).
De beraadslaging in de Eerste Kamer had
plaats in de zitting van 31 Mei 1875 {Bi)blad
Ned. Staatscourant, 1874 '75,1, bl. 289 272).
Gemeenteraad van Katwijk.
In de gisternamiddag to drie uren gehouden
zitting waren met den burgemeester als Voor
zitter tegenwoordig twaalf leden. Afwezig was
de heer N. Haasnoot.
Na de lezing en goedkeuring der notulen
sprak de Voorzitter%amens don Raad en de
ingezetenen een woord van dank jegens
de Commissarissen der Gemeente-Spaarbank,
welkö Instelling den lödon Juli jl. vyf-en-
twintig jaren heeft bestaan. Hy wees op Oen
bloeienden staat, waarin zy zich bevindt, op de
uitnemende wyze, waarop haar administratie
wordt gevoerd, op de groote diensten, die zy
den Ingezetenen bewyst, op de dringende be
hoefte, waarin zy by haar oprichting voorzag,
daar er toen nog geen dergeiyke instelling
bestond, op het nut, dat zy verspreidt en op
de degelyke wyze, waarop haar geldon worden
belegd. De voorbeeldige wyze, waarop heeren
Commissarissen de belangen der ingezetenon
behartigen, verdient niet anders dan waar-
doering en dankbaarheid. Hy eindigde mot
den wensch, dat heeren Commissarissen nog
vele jaren op dezelfde wyze de belangen der
ingezetenon mogen behartigen. {Applaus.)
Ingekomen was het proces-verbaal van kas-
opneming by den gemeente-ontvanger op 17
Juli, waarby o. a. bleek, dat in kas was
2788,175.
Op het verzoek van H. Haasnoot, schipper-
stuurman, om vrystelling der betaling van zyn
stuurmansbrief van het vorige jaar, werd door
den Raad afwyzond beschikt, omdat het ver
zoek te laat was ingekomen.
Door Ged. Staten waren goedgekeurd het
besluit tot het voeron van een proces door
de gemeente met den heer J. Van As, en
verschillende raadsbesluiten tot af- en over-
schry vingen en aankoop van gemeentegrond.
schimmen; daar dreven nu grauwe, zwaro
nevolmassa's. Zy zonken dieper en dieper en
voreenigden zich met do donkere wolken, die
nu plotseling vanéén gescheurd werden door
een flikkerenden bliksemstraal dat was het
vlammende zwaard van St.-Michaöl.
XL
Het onwedor was met vollo kracht in do
dalen losgebroken, en nadat het wel oen uur
lang gedonderd en gelicht had, was er oen
overvloedige regen gevallen.
Midden door hot druipende woud schreed
een jonge wandelaar, die door het onweder
op zyn weg overvallen was. Had Hans Wehlau
den raad van zyn vriend gevolgd en den
straatweg gehouden, dan zou hy reeds lang
in Tannberg geweest zyn. In het romantische
bergwoud verdwaalde hy en sloeg een ver
keerden weg in, die hem ver van zyn doel
voerde.
Een overhangende rotswand had hem wel
is waar voorloopig een vry goede schuil
plaats verleend, nu echter de schemering
begon te vallen en de regen nog altyd bleef
neerstroomen, had hy geen andere keus dan
óf den nacht in het woud door te brengen,
óf op goed geluk af verder te loopen door
don regen, of hy soms ook een kolenbran
dershut vond, die hom voor een nacht kon
herbergen. Hy besloot tot het laatste.
Eindelyk kwam er aan het dichte woud
een einde, en do jonge man ontwaarde, toen
hy in de vlakte kwam, een schynsel, dat hem
uit de verte tegonblonk. Door do duisternis
en den nevel was het onmogelyk te zien, uit
welk gebouw het kwam. Het scheen op een
met boomen bedekte hoogte te liggen.
In elk geval woonden er menschen en de
Besloten word door don Raad, aan eou door
den Minister van Binnenl. Zaken geopperd
bezwaar betreffende de heffing van begrafeiiis-
rechton tegemoet te komen.
Een staat van oninbare posten van onver»
mogende gemeonte-belastingbotalers werd vasU
gesteld tot een bedrag van f 17.
Gedeputcorde Staten hadden op de belasling-
rcclamos van do hoeren Liebert on dr. Yon
Wcdol gunstig beschikt.
Bosloten werd don aanslag in den Hoofde»,
lyken Omslag van den heer J. H. Smit, deur»'
waarder by 's Ryks belastingen, te brengen
van de klasse van 35 in die van f 22.50.
Ingekomen was de rekening der Gemeente»
Spaarbank over 1899.
Op do verzoeken van de heoren A. Barn-
hoorn, G. v. Duin en B. G. Lammens om
afschryving aanslag hondenbelasting werd
gunstig beschikt.
De rekening 1899 en de begrooting 1901
der schuttery werden voorloopig vastgesteld tot
een bedrag in ontvangst en uitgaaf van f 12.50.
Het suppletoir kohier belasting op de
honden 1900 werd vastgesteld tot een bedrag
van ƒ36.375.
Op de voordracht ter benoeming van zetters
werden na stemming geplaatst de heeren
lo. L. A. v. Mels (aftr.) en D. Zwanenburg;
2o. M. v. Egmond (aftr.) en J. v. d. Gugten Dz.
Benoemd werden, op voordracht van B. en
Ws., tot leden der commissie voor het nazien
der gemeenterekenirig 1899 de hoeren M. v.
Egmond, Lange en Parlevliet; tot leden der
commissie voor het nazien der rekening van
de gemeente-gasfabriek over 1899 de heeren
Meerburg, voorz., Aandewiel en J. v. d
Gugten Dz.
De Voorzitter merkte, wat deze laatste
rekening aangaat, op, dat de uitslag van het
onderzoek, wat de exploitatie der gasfabriek
betreft, zal meevallen. De rente, ook die der
koopsom, kon geheel worden betaald. Het
nadeelig saldo bedraagt slechts ƒ359.
In het belaDg der regeling van de huis
nummers werd, op voorstel van B. en Ws.,
besloten, aan de straten by den vuurtoren
de volgende namen te gevende straat langs
den strandreep, loopende van het noorden
naar het zuiden, zal heeten „Scheveninger
'straat"; die, loopendo van de werf van De
Vreugd tot zoe, „W.-Beukelszoonstraat"die
van af den heer Jonker tot het Schuitengat
V uurtorenstraat'
Op voorstel van B. en Ws. werd voorts,
met 't oog op de rooiing aan de Zandlaan,
besloten tot aankoop van grond van O. J. E.
baron Van Wassenaer van Oatwyck.
By de rondvraag merkte de heer L. A.
Van Mela op, dat er van tyd tot tyd op
publieke pleinen of plaatsen verkoopingen
geschieden van oud en besmet hout, wat hy
nadeelig acht voor de gezondheid. Hy vroeg,
of er geen wetteiyke bepalingen bestaan, waar
door dergeiyke verkoopingen kunnen worden
tegengegaan en alleen de verkoop van nieuwe
materialen wordt toegelaten.
Do Voorzitter beloofde, dat B. en Ws. geen
vergunning meer zullen geven tot het ver»
koopen op publieke plaatsen en pleinen van
besmet hout of hout van ouden datum.
Hierna ging de Raad over tot een geheim»
zitting ter behandeling van hot kohior hoofdo-
ïyken omslag, dienst 1900.
Kun»!.
De buitenlandsohe schilders, die op de
Parysche tentoonstelling den grand prix be
haalden, zyn: Frankryk: Benjamin Constant,
Cazin, Dagnan-Bouveret, Harpignies, Hóbort,
Henner, HeDri Martin, Morot, Roll, Ant. Voilon;
Duitschland: Lenbacb, v. Uhde; Oostenryk:
KlimtBelgiëStevens, StruysDenemarken
Kroyer; Spanje: Sorolla; Vereenigde Staten:
Sargent, Whistier; Engeland: Alma Tadema,
Richardson; Italië: Boldini; Noorwegen; Thau-
low; Rusland: Serof; Zweden; Zorn; Hon-
garye: Benczur.
Don Carlos I, koning van Portugal, en mevr.
Alma Tadema kregen de zilveren medaille.
Park-Concert.
Dinsdag 21 Augustus, te halfackt.
No. 1. Marsch Militair©Geyp.
2. Ouverture „LoichtoCavallerie" Suppé.
3. .Frauengunst"Translatour.
4. Fantaisie uit „Le Postillon do
Lonjumeau"Adam.
5. Kroning-WalsGeyp.
6. „De Slag bij Waterloo Coèoen.
7. „Derscbneidi°:e Marine-Lieuto-
nant", MarschKloss.
natte wandelaar stapte er met vlugge schre
den op af.
Do weg, die togen de hoogto op leidde,
scheen zeer verwaarloosd te zyn. Hans bloef
verscheidene malen in don doorweekten bodem
stek on; nu moest hy eens door een beekje,
dat dwars over den wog liop, dan weder over
eon half vortoerde houten brug, en eindelyk
door een poort, waarvan alleen nog de beide
steenen palen moer stonden, terwyl de deur
zelve ontbrak. Een oogenscbyniyk ruim, maar
half vervallen gebouw met muren en torens
lag voor den jongen man. Intusschen was
het geheel donker geworden, zoodat hy slechts
met moeite en door hot licht geloid oen kleine
deur vond, dio juist onder hot verlichte ven
ster lag en gesloten wa3.
Hy klopte aan, eerst bescheiden, toon harder.
Na verloop van oenigo minuten werd het
venster geopend on een schelle stem vroeg
van boven, wie er was.
„Een vreemdeling, die verdwaald is en om
oon nachtverbiyf verzoekt."
„Ik verleen geen nachtverbiyf aan land-
loopers en bedelaarsmaak, dat ge wegkomt l"
„Dat is al oen heel liofderyko ontvangst,"
riep Hans terug. „Ik bon geen landlooper of
bodelaar, maar oen zeer fatsoenlyk man, dio
gaarne bereid is zyn verbiyf to betalen."
„Betalen 1 Op den „Ebersburg" betalen I"
klonk hot verontwaardigd van boven. „Het
is hier geen herberg; ga terug van waar gy
gekomen zyt."
„Dat zal ik wel laten, want ik kom recht
streeks uit een wolkbreuk en ben daarby ia
het woud het pad byster geraakt. Is dat een
manier, om by zulk weder een gast voor de
dour te laten staan on hem een nachtverbiyf
te weigeren? Maak openl"
{Wordt vervolgd,)