No. 12418. LEIDSCH DAGBLAD, ZATERDAG 18 AUCUSTUS. - DERDE BLAD. Anno 1900. Adellijk en burgerlijk bloed. Alt 4 der Hinderwet Oprichting van gemeentelijke slachthnlzei. III (Slot). Wetsontwerp 1874-5, dd. 7 Januari 1875. Art. 4 was van den volgenden Inhoud: „By plaatselijke verordening, die de goed keuring van Gedep. Staten behoeft, kan de gemeenteraad lo. wijken, buurten of straten aanwezen, waar een of meer uitdrukkelijk genoemde inrichtingen in art. 2 bedoeld, zonder vooraf gaande vergunning kunnen worden opgericht; 2o. in het belang der openbare orde, veilig heid of gezondheid, een bepaalde plaats of gedeelte der gemeente aanwijzen voor de uit oefening van een of meer bedrijven, waartoe de oprichting van eenige in art. 2 genoemde inrichting vereischt wordt, en die uitoefening elders in de gemeente verbieden. Deze bevoegd heid strekt zich evenwel niet uit tot de inrichtingen, waarbij atoomkraoht wordt ge bezigd, die onder geen ander nommer dan XXXV van art. 2 vallen. Tegen de beslissing van Ged. Staten kan do gemeenteraad bij Ons in voorziening komen binnen 14 dagen nadat die te zijner kennis is gebracht. Het 3de lid van art. 15 is hierbij van toepassing. Plaatselijke verordeningen, in dit artikel bedoeld, gelden voor een bepaalden daarin genoemden tijd, die 20 jaren niet mag te boven gaan. Zy kunnen, voordat die tijd is afgeloopen, telkens worden hernieuwd." Mem. v. Toelonderteekend door de Ministers van Binn. Zaken en van Oorlog. „Herhaal delijk en van verschillende zijden openbaarde zich het verlangen naar opheffing van de belemmeringen, die het K. B. van 31 Jan. 1824 StsblNo. 19) aan de oprichting van openbare slachthuizen (abattoirs) in den weg legt. De (eerst ondergeteekende is van oordeel, dat voorziening ten deze behoort te geschieden by een wet, ter vervanging van het aange haalde K. B., en voldoet te gereoder aan den uitgesproken wensch, omdat wettelijke rege ling van een voor het publiek en de nijverheid zoo gewichtig onderwerp, als het toezicht by het oprichten van gevaariyke, schadelyko en hindoriyke inrichtingen, reeds onderschei dene malen een punt van overleg tusschen Regeering en Vertegenwoordiging uitmaakte." Art, 4. Dit artikel schenkt aan den ge meenteraad, onder goedkeuring van Ged. Staten, do bevoegdheid tot het aanwezen vanwyken, buurten of straten, waar bedryven, in art. 2 genoemd, zonder vergunning kunnen worden uitgeoefend, en van bepaalde plaatsen of ge deelten der gemeente, buiten welke men zulke bedryven niet zal mogen uitoofenen. De bevoegdheid, onder lo. gegeven, is in het voordeol der ny verheid en is ook by art. 5 vap. het K. B. van 1824 geschonken; de bepaling ónder 2o. daarentegen moet dienen tor .bescherming van do openbare veiligheid, orde of gezondheid. Herhaaldeiyk is de behoefte aan de laatst bedoelde bevoegdheid gebleken. Er z(jn be dryven, waarvan de uitoefening op onder scheidene plaatsen in de gemeente schadeiyk is voor de veiligheid, de orde, de gezondheid, in zekeren zin zelfs voor de zeden, ten opzichte waarvan alleen dan maatregelen, ter weg neming van de daaraan verbonden bezwaren, zyn voor te schryven, indien zy alle op één en dezelfde plaats worden uitgoefend. Een der meest in het oog vallende voor beelden hiervan leveren de slachteryen. Terwyi de voornaamste en zelfs veel kleinere steden in het buitenland reods sedert lang in het bezit zyn van openbare slachthuizen, wordt hun oprichting hier te lande nog steeds tegen gehouden door het K. B. van 31 Jan. 1824 {Stbl. No. 19). Krachtens art. 3 van dat besluit mogen slachteryen niet dan met toestemming van de plaatseiyke besturen worden daargesteld of veranderd. Het arr. van den H. R. van 15 Mei 1855 is bekend. Een slachter te 's-Hertogen- bosch had een verordening van het gemeente bestuur aldaar, waarby, te rekenen van 1 Jan. 1853, verboden was elders dan in het slachthuis vee te slachten, overtreden. De H. R. maakte by het aangehaalde arr. uit, dat, aangezien het onderwerp by alg. maat regel van inw. best. geregeld is, geen plaatse- ïyko verordeningen daaraan krachtens art. 151 gemeentewet, uitbreiding of verandering kun- 28) „Aan haat?" voer hy mot heftigheid uit. „Wilt gy by uw spel ook nog spot voegen? Het is u immers geen geheim gebleven, dat ik u liefheb 1" Hoe eigenaardig klonk dozo bekentenis, met bevende stem uitgesproken, waarin gramschap en hartstocht om den voorrang schenen te stryden. In do oogen lag geen teederheid, maar een flikkering, die inderdaad aan haat verwant scheen te zyn. „En op zulk een wyze werft gy om de genegenheid eener vrouw?" vroeg Hertha ontroerd, terwyl een geheime, nooit gekende Yrees in haar ziel oprees. „Werven?" herhaalde hy met snydende bitterheid. „Neen, dat doe ik niet, en de werving zou my ook bezwaarlyk toegestaan worden, my, den jongen, onbeduidenden officier met den burgerlyken naam, die niets bezit dan misschien nog eenige hoop op do toekomst. Het zou vrywel op onomwonden wyze duide lijk gemaakt worden, dat ik myn oogen niet tot de gravin Steinrück opheffen mag en dat haar hand reeds lang aan een ander toe gezegd is, die evenals zy een gravenkroon draagt." Hertha beet zich op do lippen; het ver- "wyt trof. Dat was dus het slot van de geschiedenis! Het was do gravin Steinrück nooit ingevallen, dit spel met don burger lijken officier ernstig op to nemen, maar voelde zich toch beschaamd, nu zy inzag, nen geven. Sedert is de zaak aldus gebleven, doch de besturen der voornaamste gemeenten des Ryks, Amsterdam, Rotterdam. 's-Graven- hage, Utrecht, Groningen enz., onderscheidene Kamers van Koophandel en Fabrieken, het geneeskundig staatstoezicht, gezondheidscom- missiën enz., zyn steeds biyven aandringen op een regeling, waardoor die belemmeringen, zouden worden opgeheven. Aangezien de vergunningen, krachtens hot besluit van 1824 verleend, verbonden zyn aan de plaats en niet aan den persoon en dien tengevolge een byna onbeperkten duur kunnen hebben, zoo zou de geschonken bevoegdheid weinig of niets uitwerken, indien hot plaatseiyk bestuur niet tevens de macht bezat, om de uitoefening van het aangeduide bedryf in de gemeente, elders dan op de aangewezen plaats, te beletten." Voorl. Verslag Tweede Kamer, dd. 8 Maart 1875. 2 „Al verder wordt, biykens art. 4, aan plaatselyke verordeningen, tegen welker overtreding straf is bedreigd, zeker wel eens betwiste bevoegdheid toegekend, en dat wel onder voorwaarden, geheel afwykende van de algemeeno bepalingen der gemeentewet om trent dergeiyke verordeningen." 3„Wordt by hot wetsontwerp in art. 4 No. 2 omtrent het verbod der uitoefening van bedryven in bepaalde gedeelten der gemeente een nieuw beginsel aangenomen? Zoo ja, hoe zal dat verbod dan werken ten aanzien der inrichtin gen, tot welker oprichting krachtens hot K. B. van 1824 toestemming is verleend of dio reeds vóór het in werking treden van dat besluit bestonden I" „Art. 4. Er heerscht hier aanmerkeiyke afwyking van de bepalingen der gemeentewet omtrent de plaatselyke verordening, tegen wier overtreding straf is bedreigd. De hier bedoelde verordening vereischt rechtstreeksche goedkeuring van Ged. Staten; zy is slechts van tydelyke kracht, wordt, naar hetschynt, niet gebracht op de jaariykscho lyst van art. 176 gemeentewet en is niet onderworren aan de vyfjaarlyksche herziening van art. 178. In beginsel hadden verscheidene leden tegen die afwykingon bezwaar. Aan de organieke regelen der gemeentewet moest niet, zonder alles afdoende noodzakeiykhoid, worden ge raakt. Deed men dit, dan werd ons staats- reoht een verzameling van onsamonhangendo en tegenstrydige bepalingen. Bestond hier volstrekte noodzakeiykheid om de bevoegdheid van den gemeenteraad omtrent plaatselyke verordening, tegen wier overtreding straf is bedreigd, te beperken? Was het niet genoeg zaam, dat de Koning die, als strydig met het algemeen belang, kon vernietigen? Zoo als de zaak hier is geregeld, heeft de Koning dat recht van vernietiging niet. Hy zou toch, de verordening buiten werking stellende, niet een besluit van den gemeenteraad, maar een besluit van Ged. Staten vernietigen. Kan, voorts, de gemeenteraad de eenmaal door Ged. Staten goedgekeurde verordening weder intrekken, zonder die goedkeuring? Ook de beperking van de geldende kracht der ver- órdening tot een tydvak van twintig jaren heeft een bedenkeiyko zydo. De verordening kan worden vernieuwd, maar indien de ver- hieuwing nu niet plaats heeft en de twintig jaren afgeloopen zyn, wat wordt er dan van de bestaande inrichtingen, die zich onder de heerschappy der verordening hebben gevestigd? Aangenomen, dat de gemeenteraad bevoegd heid moet bezitten, om een terrein aan te wyzen, waar de tegenwoordige wet niet geldt, en aan den anderen kant alleen in een bepaald gedeelte der gemeente inrichtingen toe te laten, hoe is het dan met de waterschapsbesturen en de door dezen volgens art. 1 dor wet van 12 Juli 1855 (Stsbl. No. 102) uit te vaardigen keuren? Daaraan schynt niet gedacht. Moet een waterschapsbestuur niet, evenzeer als de gemeenteraad, het vestigen van inrichtingen op een bepaalde plaats kunnen toelaten of verbieden? Zou het byv. niet een keur kun nen maken togen het roten van vlas in slooten, of omgekeerd slooten daarvoor kunnen aan- wyzenl Zoo ja, welke verordening zal dan domineerenl Het is toch alleszins denkbaar, dat door hetgeen door het waterschap, met het oog op de speciale belangen daarvan wordt verboden, door de gemeente wordt toegelaten, en omgekeerd. Ofschoon men gaarne erkent, dat het locali- seeren der ny verheid, hetwelk by dit artikel wordt beoogd, een nuttige strekking heeft, moest men volgens sommige leden de daar aan verknochte bezwaren niet geheel uit het dat hij haar spel van het begin af aan door zien had. „Gy schynt niet te gevoelen hoe be- leedigend uw woorden zyn," zeide zy zich trotsch oprichtend, „en hoe beleedigend deze bekentenis is." „Die gy toch tot eiken prys wildethoorenl" viel hy haar in de rede. „Welnu dan, gy hebt uw zin gehad I Ik wil niet ontkennen wat niet te ont kennen is, ik wil het noodlot onder de oogen zien, ja, ik heb u liefgehad, Hertha, van het eerste oogenblik af, dat ik u zag, en had ik op uw wederliefde kunnen hopen, do graven titel dor Steinrücks zou my waarlyk niet afgeschrikt hebben. Al stond myn geluk ook zoo hoog en onbereikbaar als de Adelaarswand daar, ik zou naar boven klimmen, en al dreigde my by elke schrede do dood, ik zou myn geluk in myn armen wegdragen, do heele wereld ten trotsMaar ik was gewaarschuwd, gewaarschuwd door oen kind, dat my eens vleide om myn ruiker sneeuwrozen te hebben, om hem dan achteloos stuk to plukken. Het zyn nog dezelfde roodgouden lokken, on dezelfde schoone, slimme oogen, ik herkende ze by de eerste ontmoeting, maar ik wil niet voor den tweeden keer van dezo lippen het hoonende ga weg hooren. Ik mag u nu niet meer. Ik ben het spel moedel Altyd heeft het my in de ooren geklonken, al beroerde my do vleiende toon uwer stem nóg zoo zacht. De knaap gaf zyn bloemen liever aan het vuur, dan dat hy zo door uw handen liet verplukken, en de man zal zyn genegenheid bedwingen en vernietigen, al gingen daarmede ook eenige jaren zyns levens verloren een speelbal in uw handen zal hy nimmer zyn!" Hertha was doodsbleek gewordenzóó had het nog niemand gewaagd haar te beleedigen, oog verliezen. Het preventief toezicht kan ook hier te ver gaan. By het veelvuldig gebruik van posteryen en telegraaf was het voor vole inrichtingen van nijverheid van belang zich in de onmiddeliyko nabijheid daarvan to kun nen vestigen. Vooral editor moest niet worden vergetón, dat beperking van don kring voor groote nyverhoidsondornomingen aanmorkeiyk bozwaar kan medebrengen voor de arbeiders, wier woningen dan in menig geval te ver van de fabrieken en werkplaatsen verwyderd zullen zyn. Ad no. 1. Gaamo erkent men, dat de be voegdheid, aan den gemeenteraad gegeven om wyken, buurten of straten aan te wyzen, waar uitdrukkeiyk in art. 2 genoemde inrich tingen zonder voorafgaande vergunning kunnen worden opgericht, in het belang is der ny ver heid; maar tegen de wyze, waarop die vry- gevigheid wordt betoond, hadden verscheidene leden onoverkomeiyk bezwaar. Een plaatselyke verordening kon niet derogeeren aan een alge- meene wet. Die wet mocht niet voor een deel der gemeente krachteloos gemaakt worden, te minder omdat het In dergeiyke gevallen toch zoo wenschelyke verhoor van belang hebbenden daardoor zóo niet onmogelyk, dan toch raoeiiyk wordt gemaakt." Meende men, dat de gemeentewet aan den raad geen ge noegzaam recht gaf omtrent do plaats, waar fabriekinrichtingen kunnen worden gevestigd, dan moe6t die bevoegdheid wordon uitgebreid; maar hier gold het territoriale dispensatie van bepalingen eener wet, en dat was in lynrechten stryd met allo beginselen van Staatsrecht. Dubbel gold hier het bezwaar, dat de plaatse lyke verordening onttrokken wordt aan de algemeene bepalingen der gemeentewet; dat zy onkel aan de goedkeuring van Ged. Staten wordt onderworpen, en dat de Koning de be voegdheid 'verliest, om haar te vernietigen. Ad No. 2. Terwyl tot nu toe in de wet uitsluitend sprake was van de oprichting van inrichtingen, wordt hier op eens van de „uit- oefening van bedrijven" gewaagd." Mem. v. licant. 3 „Zeer zeker wordt in art. 4, sub. 2o. een nieuw beginsel inge voerd, n.l. de bevoegdheid van het plaatselyk bestuur, om de uitoefening van eenigen tak van nyvorheid op een bepaalde plaats te con- centreeren en elders te verbieden. Hoe dat verbod zal werken ten opzichte van inrich tingen, die krachtens het besluit van 1824 bestaan, biykt uit de Mem. v. Toelichting onder art. 4, laatste alinea. Indien de ge meenteraad, met goedkeuring van Ged. Staten, tot zoodanig verbod besluit, is het toepasseiyk op alle Inrichtingen van de voormelde soort, in de gemeente aanwezig. In het tegenge stelde geval ware het raadsbesluit een doode letter en zou, om 6lechts een voorbeeld te noemen, de zoo lang gekoesterde wensch om tot de oprichting van abattors te kunnen go- raken, waarvan het gebruik voor alle vleesch- houwers verplicht is, nog geen bevrediging kunnen vinden." „Art. 4. Er schynt over het hoofd gezien, dat/dd^Verordening, waarvan hier sprake is, niét1 to Rangschikken is onder de plaatselyke verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, bedoeld by artt. 161178 der gemeentewet. Art. 161 dier wet spreekt uit drukkeiyk van „verordeningen, voor zooveel daartegen by geen wet, alg. maat. van inw. best. of prov. verordening is voorzien." Dit nu is hier juist het geval, aangozien art. 23 van het wetsontwerp de strafbepalingen be helst op de overtreding der krachtens art. 4 uit te vaardigen verordeningen. Hetzelfde geldt ten opzichte van de krachtens art. 1 der wet van 12 Juli 1855 {Stsbl. No. 102) uit te vaar digen keuren. Ook dat art. kent aan do waterschappen de bevoegdheid toe geldboeten op to leggen op de overtreding dier keuren, voor zooveel daartegen by geen wet „of wetteiyke verordening is voorzien." Daaraan schynt niet gedacht. Ad No. 1. De bevoegdheid hier aan ge meentebesturen, ook., voor het vervolg, toege kend, bestaat reeds volgens art. 5 van het K. B. van 1824, zonder dat daaruit moeiiyk- heden zyn ontstaan. Het is niet de plaatselyke verordening, die aan de algemeene wet dero geert, maar do wet zelve, die een uitzonde ring nevens den door haar gestelden regel bevat. De goedkeuring van Ged. Staten voor te behouden op een plaatselyke verordening, die zoo ver de individueele vryheid beporkt als de sub. 2o. bedoelde, schynt raadzaam. In geval van weigering door Ged. Staten eischt haar zoo zonder omwegen de waarheid in het gezicht te slingeren, maar wat vroeg de man, dien zy tot het uiterste gebracht had, er nu nog naar, of hy haar beleedigde of niet? Do storm, dien zy zelf ontketend had, bruiste nu over haar heen; zy kon hem niet meer in toom houden. Zy zag dat duidelyk, toen Michaël voor haar stond en haar met vlam mende oogen dezo woorden, die van haat en genegenheid beide getuigden, in het aan gezicht slingerde. Elke zenuw in hem trilde van een pynigenden hartstocht en toch streed hy ook nu nog daartegen met een kracht, die van geen wyken wist en ook niet wyken wilde. Haar vraag had hy beantwoord, maar zich onderworpen had hy nietl „Gy spaart het my zeker wel, luitenant Rodenberg, uw heftige woorden nog verder aan te hooren," zeide de jonge gravin eindelyk, terwyl zy zich dwong, haar zelfbeheersching niet te verliezen. Ik zal mynheer pastoor opzoeken." „Dat is niet noodig, ik ga heen!" ant woordde Michaël. Zyn stem klonk .toonloos, maar vast. „Ik weet, dat wy elkander na dit uur niets meer te zeggen hebben. Vaarwel, gravin Steinrück I" Hy boog en ging weg. Hertha zag niet welken kant hy uitging; en ook niet, dat de pastoor uit het kleme huisje kwam en haar naderde. Zy was roerloos biyven staan. De wind werd heviger, de takken van den wilden rozenstruik woeien boven haar hoofd, de wolken-massa dreef steeds nader, en altyd hooger steeg de nevelbranding, alsof zy de vlakte wilde overstroomen. Het heldere schynsel aan den Adelaarswand was verdwe nen, verdwenen waren ook de goudgekleurde do billykheid beroep op den Koning, die be slist na den Raad van State (afd. gesch, van bestuur) te hebben gehoord. Dat een verordening van deze soort zonder plaatselyk onderzoek zou worden uitgevaar digd, is ondenkbaar, terwyl belanghebbenden hun bezwaron zeer zeker by Ged. Staten zullen inbrengen. Do bedenking, dat de Koning een verordoning van dezo soort niet zou kunnon vernietigen wr-gens stryd met do wet of hot algemeen belang, schynt ongegrond. Krachtens art. 106 dor piovincialo wet, zou de uitspraak van Ged. Staten, houdende goedkeuring van zoodanige verordening, door don Koning kun nen worden geschorst of vernietigd. Ad No. 2. Gesteld de raad van een ge meente besluit tot het oprichten van een openbaar slachthuis, en bepaalt, overeen komstig art. 4 van het wetsontwerp, dat alleen daér geslacht mag worden, dan kan toch niet gezegd worden, dat een bepaalde plaats is aangewezen voor het oprichten van slachteryen, maar ook voor het uitoefenen van het bedryf, waarvoor elders het oprichten van slachteryen vereischt zou worden. Echter is het bedryf alleen ten aanzien der bedoelde plaats beperkt; om dit boven allen twyfel te stellen, is de redactie van deze zinsnede in het wetsontwerp gewyzigd." In het by deze Mem. v. Beantw. over gelegd gewyzigd ontwerp van wet luidde No. 2 van art. 4 aldus: „2o. in het belang „dor openbare orde, veiligheid of gezondheid, „een bepaalde plaats of gedeelte der getpeente „aanwyzen voor het oprichten, hebben of „gebruiken van een der in art. 2 genoemde „inrichtingen, met verbod om elders in de „gemeente het bedryf of de bedryven uit „te oefenen, waartoe de oprichting of het „gebruik van die inrichting vereischt wordt. „Deze bevoegdheid strekt zich evenwel niet uit „tot de inrichtingen, waarby stoomkracht „wordt gebezigd, die onder geen ander nom- „mor dan I van art. 2 vallen." Over het wetsontwerp werd in de Twoodo Kamer beraadslaagd in de zittingen van 4, 5, 7, 10 en 11 Mei 1875 Bijblad Ned. Staats- couramt, 1874-'75, II, blz. 1203-1286). Tydens die beraadslaging deed de Regeering in het eerste lid van art. 4 3ub 2o. do woorden „waarby stoomkracht wordt gebezigd", weg vallen, en, door overneming van een amende ment, ook de woorden, „die de goedkeuring van Gedep. Staten behoeft", in den aanhef van dat artikel, alsmede het 2de lid (luidende Tegen de beslissing enz.). De beraadslaging in de Eerste Kamer had plaats in de zitting van 31 Mei 1875 {Bi)blad Ned. Staatscourant, 1874 '75,1, bl. 289 272). Gemeenteraad van Katwijk. In de gisternamiddag to drie uren gehouden zitting waren met den burgemeester als Voor zitter tegenwoordig twaalf leden. Afwezig was de heer N. Haasnoot. Na de lezing en goedkeuring der notulen sprak de Voorzitter%amens don Raad en de ingezetenen een woord van dank jegens de Commissarissen der Gemeente-Spaarbank, welkö Instelling den lödon Juli jl. vyf-en- twintig jaren heeft bestaan. Hy wees op Oen bloeienden staat, waarin zy zich bevindt, op de uitnemende wyze, waarop haar administratie wordt gevoerd, op de groote diensten, die zy den Ingezetenen bewyst, op de dringende be hoefte, waarin zy by haar oprichting voorzag, daar er toen nog geen dergeiyke instelling bestond, op het nut, dat zy verspreidt en op de degelyke wyze, waarop haar geldon worden belegd. De voorbeeldige wyze, waarop heeren Commissarissen de belangen der ingezetenon behartigen, verdient niet anders dan waar- doering en dankbaarheid. Hy eindigde mot den wensch, dat heeren Commissarissen nog vele jaren op dezelfde wyze de belangen der ingezetenon mogen behartigen. {Applaus.) Ingekomen was het proces-verbaal van kas- opneming by den gemeente-ontvanger op 17 Juli, waarby o. a. bleek, dat in kas was 2788,175. Op het verzoek van H. Haasnoot, schipper- stuurman, om vrystelling der betaling van zyn stuurmansbrief van het vorige jaar, werd door den Raad afwyzond beschikt, omdat het ver zoek te laat was ingekomen. Door Ged. Staten waren goedgekeurd het besluit tot het voeron van een proces door de gemeente met den heer J. Van As, en verschillende raadsbesluiten tot af- en over- schry vingen en aankoop van gemeentegrond. schimmen; daar dreven nu grauwe, zwaro nevolmassa's. Zy zonken dieper en dieper en voreenigden zich met do donkere wolken, die nu plotseling vanéén gescheurd werden door een flikkerenden bliksemstraal dat was het vlammende zwaard van St.-Michaöl. XL Het onwedor was met vollo kracht in do dalen losgebroken, en nadat het wel oen uur lang gedonderd en gelicht had, was er oen overvloedige regen gevallen. Midden door hot druipende woud schreed een jonge wandelaar, die door het onweder op zyn weg overvallen was. Had Hans Wehlau den raad van zyn vriend gevolgd en den straatweg gehouden, dan zou hy reeds lang in Tannberg geweest zyn. In het romantische bergwoud verdwaalde hy en sloeg een ver keerden weg in, die hem ver van zyn doel voerde. Een overhangende rotswand had hem wel is waar voorloopig een vry goede schuil plaats verleend, nu echter de schemering begon te vallen en de regen nog altyd bleef neerstroomen, had hy geen andere keus dan óf den nacht in het woud door te brengen, óf op goed geluk af verder te loopen door don regen, of hy soms ook een kolenbran dershut vond, die hom voor een nacht kon herbergen. Hy besloot tot het laatste. Eindelyk kwam er aan het dichte woud een einde, en do jonge man ontwaarde, toen hy in de vlakte kwam, een schynsel, dat hem uit de verte tegonblonk. Door do duisternis en den nevel was het onmogelyk te zien, uit welk gebouw het kwam. Het scheen op een met boomen bedekte hoogte te liggen. In elk geval woonden er menschen en de Besloten word door don Raad, aan eou door den Minister van Binnenl. Zaken geopperd bezwaar betreffende de heffing van begrafeiiis- rechton tegemoet te komen. Een staat van oninbare posten van onver» mogende gemeonte-belastingbotalers werd vasU gesteld tot een bedrag van f 17. Gedeputcorde Staten hadden op de belasling- rcclamos van do hoeren Liebert on dr. Yon Wcdol gunstig beschikt. Bosloten werd don aanslag in den Hoofde», lyken Omslag van den heer J. H. Smit, deur»' waarder by 's Ryks belastingen, te brengen van de klasse van 35 in die van f 22.50. Ingekomen was de rekening der Gemeente» Spaarbank over 1899. Op do verzoeken van de heoren A. Barn- hoorn, G. v. Duin en B. G. Lammens om afschryving aanslag hondenbelasting werd gunstig beschikt. De rekening 1899 en de begrooting 1901 der schuttery werden voorloopig vastgesteld tot een bedrag in ontvangst en uitgaaf van f 12.50. Het suppletoir kohier belasting op de honden 1900 werd vastgesteld tot een bedrag van ƒ36.375. Op de voordracht ter benoeming van zetters werden na stemming geplaatst de heeren lo. L. A. v. Mels (aftr.) en D. Zwanenburg; 2o. M. v. Egmond (aftr.) en J. v. d. Gugten Dz. Benoemd werden, op voordracht van B. en Ws., tot leden der commissie voor het nazien der gemeenterekenirig 1899 de hoeren M. v. Egmond, Lange en Parlevliet; tot leden der commissie voor het nazien der rekening van de gemeente-gasfabriek over 1899 de heeren Meerburg, voorz., Aandewiel en J. v. d Gugten Dz. De Voorzitter merkte, wat deze laatste rekening aangaat, op, dat de uitslag van het onderzoek, wat de exploitatie der gasfabriek betreft, zal meevallen. De rente, ook die der koopsom, kon geheel worden betaald. Het nadeelig saldo bedraagt slechts ƒ359. In het belaDg der regeling van de huis nummers werd, op voorstel van B. en Ws., besloten, aan de straten by den vuurtoren de volgende namen te gevende straat langs den strandreep, loopende van het noorden naar het zuiden, zal heeten „Scheveninger 'straat"; die, loopendo van de werf van De Vreugd tot zoe, „W.-Beukelszoonstraat"die van af den heer Jonker tot het Schuitengat V uurtorenstraat' Op voorstel van B. en Ws. werd voorts, met 't oog op de rooiing aan de Zandlaan, besloten tot aankoop van grond van O. J. E. baron Van Wassenaer van Oatwyck. By de rondvraag merkte de heer L. A. Van Mela op, dat er van tyd tot tyd op publieke pleinen of plaatsen verkoopingen geschieden van oud en besmet hout, wat hy nadeelig acht voor de gezondheid. Hy vroeg, of er geen wetteiyke bepalingen bestaan, waar door dergeiyke verkoopingen kunnen worden tegengegaan en alleen de verkoop van nieuwe materialen wordt toegelaten. Do Voorzitter beloofde, dat B. en Ws. geen vergunning meer zullen geven tot het ver» koopen op publieke plaatsen en pleinen van besmet hout of hout van ouden datum. Hierna ging de Raad over tot een geheim» zitting ter behandeling van hot kohior hoofdo- ïyken omslag, dienst 1900. Kun»!. De buitenlandsohe schilders, die op de Parysche tentoonstelling den grand prix be haalden, zyn: Frankryk: Benjamin Constant, Cazin, Dagnan-Bouveret, Harpignies, Hóbort, Henner, HeDri Martin, Morot, Roll, Ant. Voilon; Duitschland: Lenbacb, v. Uhde; Oostenryk: KlimtBelgiëStevens, StruysDenemarken Kroyer; Spanje: Sorolla; Vereenigde Staten: Sargent, Whistier; Engeland: Alma Tadema, Richardson; Italië: Boldini; Noorwegen; Thau- low; Rusland: Serof; Zweden; Zorn; Hon- garye: Benczur. Don Carlos I, koning van Portugal, en mevr. Alma Tadema kregen de zilveren medaille. Park-Concert. Dinsdag 21 Augustus, te halfackt. No. 1. Marsch Militair©Geyp. 2. Ouverture „LoichtoCavallerie" Suppé. 3. .Frauengunst"Translatour. 4. Fantaisie uit „Le Postillon do Lonjumeau"Adam. 5. Kroning-WalsGeyp. 6. „De Slag bij Waterloo Coèoen. 7. „Derscbneidi°:e Marine-Lieuto- nant", MarschKloss. natte wandelaar stapte er met vlugge schre den op af. Do weg, die togen de hoogto op leidde, scheen zeer verwaarloosd te zyn. Hans bloef verscheidene malen in don doorweekten bodem stek on; nu moest hy eens door een beekje, dat dwars over den wog liop, dan weder over eon half vortoerde houten brug, en eindelyk door een poort, waarvan alleen nog de beide steenen palen moer stonden, terwyl de deur zelve ontbrak. Een oogenscbyniyk ruim, maar half vervallen gebouw met muren en torens lag voor den jongen man. Intusschen was het geheel donker geworden, zoodat hy slechts met moeite en door hot licht geloid oen kleine deur vond, dio juist onder hot verlichte ven ster lag en gesloten wa3. Hy klopte aan, eerst bescheiden, toon harder. Na verloop van oenigo minuten werd het venster geopend on een schelle stem vroeg van boven, wie er was. „Een vreemdeling, die verdwaald is en om oon nachtverbiyf verzoekt." „Ik verleen geen nachtverbiyf aan land- loopers en bedelaarsmaak, dat ge wegkomt l" „Dat is al oen heel liofderyko ontvangst," riep Hans terug. „Ik bon geen landlooper of bodelaar, maar oen zeer fatsoenlyk man, dio gaarne bereid is zyn verbiyf to betalen." „Betalen 1 Op den „Ebersburg" betalen I" klonk hot verontwaardigd van boven. „Het is hier geen herberg; ga terug van waar gy gekomen zyt." „Dat zal ik wel laten, want ik kom recht streeks uit een wolkbreuk en ben daarby ia het woud het pad byster geraakt. Is dat een manier, om by zulk weder een gast voor de dour te laten staan on hem een nachtverbiyf te weigeren? Maak openl" {Wordt vervolgd,)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 9