If. 12400 Zaterdag S8 JuÖ A\ 1900 feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Adellijk en burgerlijk bloed. PRIJS DEZER, COUBANTi Voor Lelden per 3 maanden. 2 2 f 1.10. Franco per post 2 1.40. Afzonderlyko Kommers I 0.05. PRIJS DER AD VERTENTrËN Van 1 8 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootore letters naar plaatsruimte. Voor het incasseerea buiten de stad wordt f 0.05 berekend. In eenige hoofdartikelen heeft De Tijd de aandacht gevestigd op het belangryk rapport, dat door een in 1897 door de afdeeling Amster dam van de „NederL Maatschappij tot bevorde ring der Geneeskunst" benoemde commissie is uitgebracht omtrent den toestand der ziekenfondsen te Amsterdam. De commissie had het mandaat een onder zoek in te stellen „omtrent de te Amsterdam bestaande ziekenfondsen, vooral wat betreft do verhouding der geneesheeren tegenover de directie, de wyze van bezoldiging der genees heeren, de maatschappelijke positie dergenen, die als lid worden toegelaten, en wat verder van belang kan zyn tot het ontwerpen van een voorschrift, zooals een ziekenfonds be hoort ingericht te wezen. Deze opdracht, in verband met het feit, dat do commissie alleen bestaan hoéft uit geneeskundigen, doet, meont De Tijdeenige eenzijdigheid in het rapport verwachten. Maar zy is van oordeel, dat dit rapport toch zeer veel bevat, dat ook in niet-goneeskundige en niet uitsluitend Amsterdamsche kringen de aandacht overwaardig is. Op enkele punton, die haar van algemeen en meer dan gewoon belang schenen, wilde De Tijd in deze artikelen wyzen. By een ziekenfonds heeft men, naar De Tijd aanmerkt, te doen met drie categorieën van porsonen: Vooreerst de leden, voorts de geneeskundigen met hun natuurlyko bondge- nootcn do apothekers, en eindelijk de beheer ders on beambten van het fonds, onder welke in de eerste plaats dient vermeld de man „van schier grönzenloozen invloed" (zooals hy bg de beantwoording van het vragenlijstje der commissie door een der inzenders karak teristiek geheeten wordt), do oppermachtige bode. Ovor elke dezer drie categorieën wil De Tijd enkele opmerkingen maken. Do eerste opmerking van De Tijd is, dat het cijfer van 35 pCt. voor hot percentage der inwoners van Amsterdam, die hun genees kundige en pkarmaceutisohe hulp op de ge wone wijze bokostigen, nU zelf hun dokter en apotheker betalen, door het rapport te hoog berekend is. Daar nu het rapport zelf van oordeel is, dat ook dat cijfer van 35 pCt. bewijst, dat er misbruik zoowel van do zieken fondsen als van de kostelooze geneeskundige hulp gemaakt wordt, zoo zou men kunnen meenen, zegt De Tijddat zy, die dat cijfer nog te hoog berekend achten, nog stelliger tot de conclusie zouden komen, dat er van de gelogonhoid, om by ziekte voor niets van de gemeente of voor een kleinigheid vanwege ',een fonds geholpen te worden, op schandelyke wyze misbruik wordt gemaakt. Maar tot die conclusie komt De Tijd niet. Het komt haar voor, dat het rapport te optimistisch over den welstand en de draagkracht der Amster- jdamsche burgery denkt. Bovendien is zy het niet eens met de meening, dat ieder, wiens 'inkomen meer dan f 20 per week bedraagt, niet in een ziekenfonds thuis behoort. Stel, zegt De Tyd, dat een huisvader, die niet meer of niet aanmerkelyk meer weke- lgksche verdiensten heeft dan f 20, verschei den leden van zyn gezin achtereenvolgens in één jaar door ziekte aangetast ziet. Gevolg: een dokters-rekening over honderd visites, naar het laagste tarief berekend, van even veel guldens, plus een apothekers-rekening, die al weinig minder zwaar zal wezen. Natuuriyk kan de man, als hy zich niet in schulden steekt, dergeiyke rekeningen niet betalen. Mag dan, vraagt zy, een zoodanige huisvader zich verantwoord achten, indien hy zich niet tegen eventualiteiten, als de hier geschetste, verzekert by een fonds? Het is nu eenmaal niet anders, meent De Tijd. Yoor veel personen, vooral voor huis vaders met groote gezinnen, die niet meer ver dienen dan f 20 per week, is verzekering tegen de financieele gevolgen van ziekte een volstrekte noodzakelgkheid. Ook het by do commissie aanbevolen middel, tariefsverlaging van de medici (zoodat f 0.75 de laagste prys zou worden per visite), kan h. L voor de groote klassen niet afdoende hoeten. Veeleer dan beperking achten zy daarom uitbreiding van hot stelsel van verzekering op dit gebied noodig. Ook voor een talryke klasse, staande buiten die van den arbeiders-, ambachts- of werkliedenstand en ook niet mot dezen gelyk te stellen (staande dus ook buiton het eigen- lyko kader der tegenwoordige ziekenfondsen), is h. i. gelegenheid tot verzekering in den hier bedoelden zin een noodzakelykheid ge worden, die zich in onze dagen meer en meer doet gevoelen. Na deze opmerking omtrent de grens, die aan het lidmaatschap dor ziekenfondsen ge steld mag worden, vestigt De Tijd de aan dacht op hetgeen in het rapport o. a. voor komt betreffende klachten over de behandeling van de patiënten dor ziekenfondsen door de geneesheeren. Het rapport erkent, dat die klachten niet zonder grond zgn. Er zgn byv. geneesheeren, die meer dan 2500, zelfs meer dan 4000 fondsleden hebben, en dus uit het ziekenfonds een honorarium van meer dan f 5000, resp. meer dan f 8000 genieten en hot toch niet noodig vinden zich zóó in te richten, dat zy voor do talryke fondsledon een wachtkamer hebben, zoodat zy niet op straat queue behoeven te maken. Ook de klachten over slordige behandeüng van patiën ten, het weigeren om hulp te verleenon des nachts, bleken lang niet altyd uit de lucht gegrepen. Aan den anderen kant acht De Tijd de klachten, die in het rapport voorkomen over de veeleischendheid der busleden, niet minder gegrond. Velen sturen elk oogenblik om don dokter en zgn niet tevreden, tonzy hun veel geneesmiddelen worden voorge schreven. "Wat dit laatste betreft, merkt De Tijd met het rapport aan, dat dit natuuriyk conflict geeft met de belangen der apothekers, die in een fonds meestal per patiënt of per gezin betaald worden. De belangen van ge neesheer en apotheker gaan hier meestal niet parallel. Immers, de beste genoesheer heet in den regel hy, die de meeste en duurste geneesmiddolen voorschryft. De apothekers klagen er dan ook over, dat sommige genees heeren trachten hun leden tevreden te stellen en hun ledenaantal te vergrooten door veel voor te schryven, en meer dan één apotheker beweert, dat „door het te veel voorschry ven door geneesheeren de leden in de gelegenheid worden gesteld eenige buren kosteloos op levertraan, Blaudsche pillen, kininepillen, eiwit- staal, barnsteen, Eau dos Cannes, boor- en zinkzalf, enz. te trakteeren." De geneesmiddelen schynen soms zelfs door busleden verkocht te worden. Wat in het groot geschiedt te Amsterdam zal, meent De Tijd, wei overal elders in ons land, waar ziekenfondsen bestaan, op kleincro schaal plaats hebben. Daaraan dan ook ont leent h. i. het Amsterdamsche rapport zyn groote waarde en beteekenis. Het ingestelde onderzoek moge zuiver locaal geweest zyn, de daarby aan het licht gekomen feiten en vooral do uit dat onderzoek en die feiten getrokken conclusiën zyn h. i. zeer zeker niet alleen van plaatselijk, doch zeer 6tellig van algemeen belang. Met belangstelling zal dan ook, meent zy, in en buiten. Amsterdam kennis worden ge nomen van het ontwerp van een „model ziekenfonds," hetwelk do commissie als eind resultaat van haar geheelen arbeid aan het rapport toevoegde. De Tijd releveert daaruit de volgende bepalingen: „Ieder deelnemer (geneesheer of apotheker) is vry, om, wanneer een lid hem tot zyn geneesheer of apotheker kiest, deze keuzo al of niet aan te nemen. Wenschetyk h» het in het belang der leden, dat bierby echter be paald wordt, dat de deelnemer, behoudens byzondere omstandigheden, aJleen hen als leden mag aannemen, die binnen een bepaal den kring van hem wonen. Noodzakeiyk is het, dat tevens bepaald wordt het maximum aantal personen, dat ton name van een deel nemer mag worden ingeschreven." Vooral door de laatste bepaling zou, meent De Tijd, een stap worden gedaan in goede richting. Uit het statistieke gedeelte van het rapport biykt byv., dat er geneesheeren zyn, die niet schromen de zorg voor 8000, zelfs voor 10,000 patiënten op zich te nemen, en dit bewyst h. L wel de noodzakelgkheid der be paling van een maximum. Merkt men hier tegen aan, dat juist het verbazend cyfer van patiënten voor de behandeling van een be paalden geneesheer het meest gunstige ge tuigenis aflegt, dan antwoordt De Tijd, dat dit zoo wezen zou, indien de keuze van den geneesheer onder alle omstandighedon een werkelgk vrye keuze was. De Tijd ontleent aan het rapport der com missie van de Amsterdamsche afdeeling der Ned. Maatschappy tot bevordering der Genees kunst een en ander omtrent wat zy noemt „de meest donkere zydo van de zaak: de directie en het boden- en aanbreng-stelsel." In nog veel te veel ge rallen worden, naar het rapport leert, de ziekenfondsen door de diroctiöu beschouwd La do ecisto plaats als financieele ondernemingen en ontbreekt het toezicht op het geldelijk beheer volkomen. Talryk waren bovendien de klachten van de deelnemers (geneeskundigen en apothekers) over do geheel willekeurige en eigenmachtige handelingen te hunnen opzichte van de direc- tiën, zoodat van vrye artsen-keuze der leden dikwyis in het geheel geen sprake is, en deze laatsten meermalen tegen hun zin en buiten hun weten op den eenen of anderen deel nemer worden overgeschreven. Aan bepaalde gonoeskundigen en apothe kers wordt somtyds door do directiön een bepaald getal fondsleden als patiënten „gega randeerd", en dan wordt aan boden en andore ondergeschikten last gegeven, voor zoodanigon geneesheer of apotheker te werken. Waar directiön aldus voorgaan, acht De Tijd het natuuriyk, dat by de ondergeschik ten niet veel goeds mag verwacht worden, vooral wanneer dezen financieel afhankeiyk worden gemaakt van het getal leden, dat zy (op welko wyze dan ook) aanbrengen, en van andere handelingen, tegen welke „zelfs een weinig scrupuleus geweten dikwyis in verzet moet komen." Eer De Tijd aan het rapport een en ander ontleent omtrent de oneerlyko praktgken, waaraan de bode de man, die wekeiyks de vaste bezoeken aflegt en geheel alleen voor de meerderheid der leden het fonds ver tegenwoordigt zich soms schuldig maakt, vermeldt zy nog, dat in veel gevallen de directiön het bode-ambt aan den meestbiedende verkoopen en den kooper soms zelfs daarby bedriegen, door een nagenoeg geheel verloopen wyk te verkoopen. Onder de verkeerde praktgken van sommige boden, wier belang het is zooveel mogelyk leden te werven, wordt genoemd, dat zy leden uit andere fondsen trachten over te halen in hun fonds te komen, door allerlei praatjes en verdachtmakingen. De bode werpt daarby nu eens de schuld op het ziekenfonds zelf, waarvan die porsonen lid zyn en dat volgens hem niet deugt, niet betrouwbaar is; dan weder maakt hy de geneesheeren of apothe kers zwart, door den te werven leden wys te maken, dat hun dokter niet deugt, of zyn patiënten verwaarloost, niet bezoekt. Of hy bekladt den apotheker, door te zeggen byv., dat deze slechte of andore waar levert dan de geneesheer voorschryft, dat die en die apotheker veel beter ls, enz. Ook gebeurt het, dat een bode met al zyn leden op een maal naar een andere directie overloopt, als hem dit financieel voordeeliger is of hem daaromtrent aanbiedingen zyn gedaan. Dio overgang kan dikwyis gemakkeiyk plaats hebben, aangezien de meeste Amsterdamsche Ziekenfondsen (met uitzondering van het „Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdam") dezelfde boden en ook dezelfde geneesheeren en apothekers hebben. In veel gevallen be merken de leden, die hun zelfden dokter, apotheker en bode behouden, van dergeiyken ovorgaDg niets en weten zyzelven niet, tot welk fonds zy eigeniyk behooren. Heeft de bode daarby gezorgd, dat de nauwkeurige adressen der leden aan de directie van bet fonds onbekend zyn gebleven, dan staat deze goheel machteloos. Verdere gevallen van bepaalde oplichtery, waarby de namen van nieuwe leden door de boden óf eerst na eenige weken, óf eerst tegen den tyd, dat een lid van het gezin ziek wordt, aan de directiön worden opgegeven, voorby- gaande, noemt De Tijd nog een ander mis bruik, dat volgens het rapport vry algemeen is. Zoo de jonge dokter of apotheker meer bu6ledon wenachon te hebben, dan geven de boden hun te verstaan, dat dit hun niet ge lukken zal, zoo zy daarvoor niet een goede fooi of een vast bedrag voor ieder hun aan te brengen buslid over hebben. Wordt hun dit toegestaan, dan beginnen zy voor hem op allerlei wyze te werken. Er zou, zegt De Tijd, van dien aard nog veel meer aan het rapport te ontleenen zyn. Maar zy meent genoeg te hebben geciteerd, om de overtuiging te schenken, dat de zieken fondsen, die in onzo dagen een noodzake lgkheid moeten heeten en hier te lande honderd duizenden ten zegen kunnen zyn, in een toestand verkeeren, die allerminst een idealen mag heeten en onder veel opzichten dringend verbetering eischt. Feiten en toe standen, zooals in het laatste artikel geschetst zyn, moeten h. i. een schande heeten voor elke beschaafde maatschappy. Hier zou, zegt zy, voor den wetgever, zonder dat van eenige overdreven of ongeoorloofde Staatsbemoeiing of van het dooden van particulier initiatief sprake behoefde te wezen, nattige arbeid te vinden zyn. Maar, zoolang de wetgever zich onthoudt, gelooft zy, dat ook reeds door samenwerking der belanghebbenden, bepaalde- ïyk van het verstandigste gedeelte van het publiek en van de geneesheeren, heilzame her vormingen op dit gebied konden tot stand ge bracht. Daarom wenscht zg aan het rapport veel lozers toe. Rei Nieuwsblad voor Nederland maakt uit het verslag van de Afdeelingen der Tweede Kamer over de nieuwe drankwet de slotsom, dat in die Afdeelingen het dood vonnis ovor het ontwerp van wet ia uitge sproken. De geheele nieuwe drankwet is van de baan, oordeelt het blad. Onderstellende, dat de Regeering het wets ontwerp naar aanleiding van dit Afdeelings- verslag niet reeds nu terugneemt, dan is het toch wis en zeker, meent het, dat de Kamor haar daartoe later zal dwingen door de be paling, rakende hot by opbod verpachten van de met 1 Mei 1901 vervallende vergunningen, enz., met groote meerderheid te verwerpen. En zonder die bepaling is, zegt het blad, het wetsvoorstel als een lichaam zonder ziel, zoodat er niet de minste kans bestaat, dr^ de Regeering in do verwerping van die eene bepaling zal berusten en tevreden zal zyn met de overblyvende te redden. Dat zou reeds daarom onmogelijk wezen, omdat dan de toestand,, dio met 1901 intreedt, totaal ongeregeld zou zgn. Zal dan de Regeering eieren voor haar geld kiezen, vraagt Het Nieuwsblad, en de voor gedragen regeling door een andere vervangen? Dat kon zy, betoogt het, onlangs doen mti de Ongevallenwet, omdat het punt, waarom de meerderheid der Eerste Kamer zich tegen haar kantte, een zaak van betrekkelijk onder geschikt belang uitmaakte, doch thans is het een ander geval, daar het hier de kom van do ontworpen regeling betreft. Maar wat dan? Daaromtrent schryft het blad: „We gelooven, dat hot antwoord voor de hand ligt. Het jaar 1901 staat byna voor de deur. Tyd voor het ontwerpen van een nieuwe regeling ontbreekt dus vry wel. Welnu, dat de Regeering dit ook bedenke en op het oogenblik volsta met het ingediende wetsvoorstel te vervangen door de enkele bepaling, dat de fatale termijn van 1 Mei 1901 een paar jaar, byv. tot 1904, verschoven zal worden. Dan' kan rustig de quaestie nog eens overwogen worden; komt tyd, komt raad is een waar heid, die ook voor oen Regeering geldt Boven dien echter hebben in dien tusschentyd da algemeene Kamerverkiezingen plaats. Wellicht brengen zy wyziging in de samenstelling der Kamer, misschien ook maken zy wel een eind aan het leven van dit ministerie en zal zyn opvolger met volkomen vryheid van handelen een andere, allicht practischer regeling ont werpen, die een meerderheid by de Staten- Generaal vindt" In de Nieuw Arnhemsche Courant wordt met waardeering melding gemaakt van het Koninklyk besluit, waarby is bepaald, da** reserve-tweede-luitenants tusschen 1 Mel en 1 October drie maanden achtereen ondor de wapenen kunnen komen en steeds deelnemen aan voor hen niet verplichte mili taire oefeningen. Eet Staatsbelang is hier vereonigd, sehryft het blad, met het particulier belang. In hot tydpork der vacanties, dat voor de militairen het drukste oefeningstgdperk is, kwamen reeds veel reservisten vry willig onder de wapenen, waardoor hun militaire bruikbaar heid verhoogd word; doch de reserve-officier had tot nog toe een byzondere vergunning noodig om vry willig eenigen tyd in do gelederen 4 dienst te verrichten. Thans behoeft by zich slechts aan te melden om jaarlyks drie maanden onder de wapenen 6) zoide „Ik wilde zyneerwaarde spreken,' hy reeds by den drempel Valentyn schrikte op by den klank dezer stem; toen rees hy met een uitdrukking van bigde verrassing over het gelaat op. „Hans! Gy hier?" riep hy verwonderd. „Gy kent my dus nogl Het zou echter geen wonder geweest zyn, als wy dat weder- keerig verleerd hadden," antwoordde de vreem deling, hem de hand toestekend, die door den pastoor met warmte gedrukt werd. „Welkom hierl Hebt gy werkelgk den weg naar mg nog kunnen vinden?" „Ja, hot was zeker wei een bewys myner vriendschap, dat ik hier boven naar u toegekomen ben," meende de gast. „Uren ver hebben wy ons door de sneeuw moeten werken, nu eens lagen de omgevallen boo- men schuin over den weg, dan weer gleed de slede door eon dichtgosneeuwde woud heek en voor de afwisseling stortte een kleine lawine van de borgen neer. Daarby beweerde tmyn koetsier hardnekkig, dat het de straat weg wasl Dan wilde ik by u de voetpaden ,wel eens zien; die zullen zeker alleen maar voor de gemzen toegankelijk zyn?" Valentyn lachte. „Gy zyt de oude nog ge- bleven, altyd vol spot en bytende critiek." „Laat ons alleen, Michaèl, en zeg don koetsier van dezen heer, dat hy uit moet 'jannen." Michaël gehoorzaamde en verwijderde zich. De vreemdeling had zich omgewend on sloeg ©en vluchtigen blik op hem. „Hebt gy u een kweekeling aangeschaft? Wie is die droomer toch?" „Een scholier, wien ik onderricht gaf." „Nu, dat zal een heel werk zyn. In dat hoofd is zeker wel niets te krygen, het ge heele talent van den jongen sch(jnt in zyn vuisten te liggen; zoo ziet hy er ten minste uit." De gast had intusschon z(jn pels afgedaan. Hy kon vyf of zes jaren jonger zyn dan de pastoor. Hy was van middelbare grootte, maar het hooge voorhoofd en do geestige trekken trokken iemand op het eerste gezicht aan. De heldere, scherpe oogen schenen gewoon te zyn alles en iedereen te doorgronden, en uit zyn houding en geheele wezen sprak de man, die in zyn kring voor een autoriteit gehouden wordt. Op dit oogenblik nam hy zyn omgeving eons op, de woon- en studeerkamer van den pastoor, die beide een waarlyk kloos terachtige eenvoudigheid toonden, zyn oogen dwaalden langzaam rond in de enge ruimte, toen zeide hy, ditmaal zonder eenigen spot, maar met een opwelling van bitterheid: „Hier hebt gy dus uw anker uitgeworpen Zoo eenzaam en van de wereld afgezonderd had ik my uw verblyf toch niet voorgesteld. Arme Valentyn!" De pastoor maakte een zachte, afwerende beweging. „Wat valt u toch in! Er valt zoo dikwyis verplaatsing voor by de geestelijken, en ik ben naar St-Michaël gegaan." „Omdat gy Hans Wehlau als broeder hebt!" bracht deze hiertegen in. Ik deed verkeerd enfin." „Ik veroordeel niemand," sprak de pastoor zacht, „ook u niet, Hans, al doet het my ook pyn, u op een verkeerden weg te zien voort schrijden." „Maar wat er ook van zy, ik kon niet nalaten u nog eens te zien, nu ik naar Noord- Duitschland verhuis." „Hoe? Wilt gy de universiteit verlaten?" „Reeds de volgende maand. Ik heb een benoeming naar de hoofdstad ontvangen en terstond aangenomen, want ik gevoel, dat daar do eigoniyke bodem voor my en myn werk ligt. Daarom wilde ik eerst nog afscheid nemen. Byna was ik u nog misgeloopen, want, zooals ik hoor, waart gy gisteren in Steinrück voor de begrafenis van den graaf." „Op uitdrukkelijk verlangen der gravin. Ik hob do begrafenisplechtigheid geleid." „Dat dacht ik wol! Ik ben ook per telegraaf naar Berkheiin aan hot sterfbed geroepen." „En gy zyt er heen gegaan?" „Zeker, hoewol ik myn praktyk reeds lang neergelegd en een lessenaarsstoel aan genomen heb. Dit was echter een byzonder geval. Ik heb niet vergeten, dat ik als jong arts zondor naam door do Steinrücks aan genomen werd, wel op aanbeveling, maar zy stelden toch volkomen vertrouwen in my. Ik kon echter niets meer doen dan den graaf de doodsure verlichten, maar myn aanwezig heid was toch een geruststelling voor do familie." De terugkomst van Michaël brak het ge sprek af. Hy kwam zeggen, dat de koster den pastoor een oogenblik gehoor vroeg en buiten stond te wachten. „Ik kom dadeiyk terug," zeide Valentyn. „Leg uw schriften maar weg, Michaël, wy zullen vanmorgen de les uitstellen." Hy verliet de kamer, terwyi Michaël do boeken en schriften by elkander begon to leggen. Do professor keek naar hem en vroeg „Krygt gy onderricht van mynheer pastoor?" Michaël knikte slechts en ging met zyn werk door. „Dat is juist iets voor hem," bromde Wehlau. „Nu slooft hy zich af, om dezen half wilden jongen lezen en schryven te leeren; omdat er waarschyniyk geen school in de nabyheid is. Laat ons zien!" Met deze woorden nam hy den jongen de schriften uit de hand en sloeg er een open. Hy liet het echter van verrassing byna uit de hand vallen. „Wat? Latyn? Hoe komt gy daar by?" Michaël begreep de verwondering niet, bet kwam hem zeer natuuriyk voor, dat hy Latyn verstond, en hy antwoordde daarom rustig: „Dat is myn werk." De professor nam den jongeling, dien hy naar zyn kleeding voor een boerenknaap gehouden had, van onder tot boven op. Toen begon hy in het schrift te bladeren, las eenige bladzydon en schudde het hoofd. „Gy schynt uitstekend Latyn te verstaan. Waar komt gy toch eigeniyk van daan." „Van de houtvestery, een uur hier van daan." „En hoe heet gy?" „MichaéL" „Dan hebt gy denzelfden naam als deze bedevaartsplaats. Zyt gy daarnaar soms ge noemd?" „Ik weet het niet, ik geloof naar den aartsengel Michaël." Hy sprak den naam op Gonigszins plechtigen toon uit, en Wehlan, die dat bemerkte, vroeg: „Gy hebt zeker veel eerbied voor de engelen „Ik houd het meest van St.-Michaël, die stoot den duivel neer!" Er moest in deze woorden of ten minste in haar uidrukking wel iets ongewoons liggen, want de professor zwoeg en vestigde zyn doordringende blikken op den jongeling, die dicht voor hem stond, en verlicht werd door den zonneschyn, die door het lago venster naar binnen viel. „Merkwaardig," fluisterde hy weder. „Dat is opeens een geheel ander gezicht! Wat ligt er toch in deze trekken?" Op dat oogenblik trad Valentyn weder binnen, en toon hy het schrift in de hand van zyn broeder zag, vroeg hy*. „Hebt gy Michaël geëxamineerd Nietwaar, hy verstaat goed Latyn?" „Zeker, maar wat moot hy met zyn Latyn op een eenzame houtvestery in het gebergte aanvangen? Zyn vader bezit zekor geen middelen hem op oen school te doen." „Neen, maar ik hoop langs een anderen weg iets voor hem te kunnen doen," 6prak do pastoor, en ging toen, terwyl Michaël do boeken in het kastje opborg, zacht voort: „Als de arme jongen maar niot zoo onbe holpen was! Alles hangt van den indruk af, dien hy op zekere plaats maakt, en ik vrees, dat die zeer ongunstig zal zyn." „Onbeholpen, dat is hy, en toch, als hy zoooven overigens zeer bescheiden zyn meening zegde, schitterde er iets in zyn oog, dat my onwillekeurig herinnerde aan, ha, nu ben ik er, aan graaf Steinrück." „Aan graaf Steinrück?" herhaalde Valentyn diep getroffen. „Tk meen niet den overleden graaf, maar zyn neef, hot hoofd dor oudere linie. Hy was in Berkheim en daar loerdo ik hem kennen. Hy zou zoo'n gedachte overigons als een beleediging beschouwen, en in den grond der zaak had hy gelyk. De schoone, indruk- wekkende Steinrück en de droomeivge Michaël. Geen enkeion trek hebben zy met olkander gemeen ik weet niet, hoe ik zoo ineens op dio onzinnige gedachto kwam, toen ik dio oogen zag schitteren." Wordt vervolgdJ

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5