If. 12400
Zaterdag S8 JuÖ
A\ 1900
feze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Adellijk en burgerlijk bloed.
PRIJS DEZER, COUBANTi
Voor Lelden per 3 maanden. 2 2 f 1.10.
Franco per post 2 1.40.
Afzonderlyko Kommers I 0.05.
PRIJS DER AD VERTENTrËN
Van 1 8 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootore
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseerea buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
In eenige hoofdartikelen heeft De Tijd de
aandacht gevestigd op het belangryk rapport,
dat door een in 1897 door de afdeeling Amster
dam van de „NederL Maatschappij tot bevorde
ring der Geneeskunst" benoemde commissie
is uitgebracht omtrent den toestand der
ziekenfondsen te Amsterdam.
De commissie had het mandaat een onder
zoek in te stellen „omtrent de te Amsterdam
bestaande ziekenfondsen, vooral wat betreft
do verhouding der geneesheeren tegenover de
directie, de wyze van bezoldiging der genees
heeren, de maatschappelijke positie dergenen,
die als lid worden toegelaten, en wat verder
van belang kan zyn tot het ontwerpen van
een voorschrift, zooals een ziekenfonds be
hoort ingericht te wezen.
Deze opdracht, in verband met het feit,
dat do commissie alleen bestaan hoéft uit
geneeskundigen, doet, meont De Tijdeenige
eenzijdigheid in het rapport verwachten.
Maar zy is van oordeel, dat dit rapport toch
zeer veel bevat, dat ook in niet-goneeskundige
en niet uitsluitend Amsterdamsche kringen
de aandacht overwaardig is. Op enkele punton,
die haar van algemeen en meer dan gewoon
belang schenen, wilde De Tijd in deze artikelen
wyzen.
By een ziekenfonds heeft men, naar De
Tijd aanmerkt, te doen met drie categorieën
van porsonen: Vooreerst de leden, voorts de
geneeskundigen met hun natuurlyko bondge-
nootcn do apothekers, en eindelijk de beheer
ders on beambten van het fonds, onder welke
in de eerste plaats dient vermeld de man
„van schier grönzenloozen invloed" (zooals hy
bg de beantwoording van het vragenlijstje
der commissie door een der inzenders karak
teristiek geheeten wordt), do oppermachtige
bode.
Ovor elke dezer drie categorieën wil De Tijd
enkele opmerkingen maken.
Do eerste opmerking van De Tijd is, dat
het cijfer van 35 pCt. voor hot percentage
der inwoners van Amsterdam, die hun genees
kundige en pkarmaceutisohe hulp op de ge
wone wijze bokostigen, nU zelf hun dokter
en apotheker betalen, door het rapport te
hoog berekend is. Daar nu het rapport zelf
van oordeel is, dat ook dat cijfer van 35 pCt.
bewijst, dat er misbruik zoowel van do zieken
fondsen als van de kostelooze geneeskundige
hulp gemaakt wordt, zoo zou men kunnen
meenen, zegt De Tijddat zy, die dat cijfer
nog te hoog berekend achten, nog stelliger
tot de conclusie zouden komen, dat er van de
gelogonhoid, om by ziekte voor niets van de
gemeente of voor een kleinigheid vanwege
',een fonds geholpen te worden, op schandelyke
wyze misbruik wordt gemaakt. Maar tot die
conclusie komt De Tijd niet. Het komt haar
voor, dat het rapport te optimistisch over
den welstand en de draagkracht der Amster-
jdamsche burgery denkt. Bovendien is zy het
niet eens met de meening, dat ieder, wiens
'inkomen meer dan f 20 per week bedraagt,
niet in een ziekenfonds thuis behoort.
Stel, zegt De Tyd, dat een huisvader, die
niet meer of niet aanmerkelyk meer weke-
lgksche verdiensten heeft dan f 20, verschei
den leden van zyn gezin achtereenvolgens in
één jaar door ziekte aangetast ziet. Gevolg:
een dokters-rekening over honderd visites,
naar het laagste tarief berekend, van even
veel guldens, plus een apothekers-rekening,
die al weinig minder zwaar zal wezen.
Natuuriyk kan de man, als hy zich niet in
schulden steekt, dergeiyke rekeningen niet
betalen. Mag dan, vraagt zy, een zoodanige
huisvader zich verantwoord achten, indien hy
zich niet tegen eventualiteiten, als de hier
geschetste, verzekert by een fonds?
Het is nu eenmaal niet anders, meent De
Tijd. Yoor veel personen, vooral voor huis
vaders met groote gezinnen, die niet meer ver
dienen dan f 20 per week, is verzekering
tegen de financieele gevolgen van ziekte een
volstrekte noodzakelgkheid. Ook het by do
commissie aanbevolen middel, tariefsverlaging
van de medici (zoodat f 0.75 de laagste prys
zou worden per visite), kan h. L voor de
groote klassen niet afdoende hoeten. Veeleer
dan beperking achten zy daarom uitbreiding
van hot stelsel van verzekering op dit gebied
noodig. Ook voor een talryke klasse, staande
buiten die van den arbeiders-, ambachts- of
werkliedenstand en ook niet mot dezen gelyk
te stellen (staande dus ook buiton het eigen-
lyko kader der tegenwoordige ziekenfondsen),
is h. i. gelegenheid tot verzekering in den
hier bedoelden zin een noodzakelykheid ge
worden, die zich in onze dagen meer en meer
doet gevoelen.
Na deze opmerking omtrent de grens, die
aan het lidmaatschap dor ziekenfondsen ge
steld mag worden, vestigt De Tijd de aan
dacht op hetgeen in het rapport o. a. voor
komt betreffende klachten over de behandeling
van de patiënten dor ziekenfondsen door
de geneesheeren. Het rapport erkent, dat die
klachten niet zonder grond zgn. Er zgn byv.
geneesheeren, die meer dan 2500, zelfs meer
dan 4000 fondsleden hebben, en dus uit het
ziekenfonds een honorarium van meer dan
f 5000, resp. meer dan f 8000 genieten en
hot toch niet noodig vinden zich zóó in te
richten, dat zy voor do talryke fondsledon
een wachtkamer hebben, zoodat zy niet op
straat queue behoeven te maken. Ook de
klachten over slordige behandeüng van patiën
ten, het weigeren om hulp te verleenon des
nachts, bleken lang niet altyd uit de lucht
gegrepen. Aan den anderen kant acht De Tijd
de klachten, die in het rapport voorkomen
over de veeleischendheid der busleden, niet
minder gegrond. Velen sturen elk oogenblik
om don dokter en zgn niet tevreden, tonzy
hun veel geneesmiddelen worden voorge
schreven. "Wat dit laatste betreft, merkt De
Tijd met het rapport aan, dat dit natuuriyk
conflict geeft met de belangen der apothekers,
die in een fonds meestal per patiënt of per
gezin betaald worden. De belangen van ge
neesheer en apotheker gaan hier meestal
niet parallel. Immers, de beste genoesheer
heet in den regel hy, die de meeste en duurste
geneesmiddolen voorschryft. De apothekers
klagen er dan ook over, dat sommige genees
heeren trachten hun leden tevreden te stellen
en hun ledenaantal te vergrooten door veel
voor te schryven, en meer dan één apotheker
beweert, dat „door het te veel voorschry ven
door geneesheeren de leden in de gelegenheid
worden gesteld eenige buren kosteloos op
levertraan, Blaudsche pillen, kininepillen, eiwit-
staal, barnsteen, Eau dos Cannes, boor- en
zinkzalf, enz. te trakteeren."
De geneesmiddelen schynen soms zelfs door
busleden verkocht te worden.
Wat in het groot geschiedt te Amsterdam
zal, meent De Tijd, wei overal elders in ons
land, waar ziekenfondsen bestaan, op kleincro
schaal plaats hebben. Daaraan dan ook ont
leent h. i. het Amsterdamsche rapport zyn
groote waarde en beteekenis. Het ingestelde
onderzoek moge zuiver locaal geweest zyn,
de daarby aan het licht gekomen feiten en
vooral do uit dat onderzoek en die feiten
getrokken conclusiën zyn h. i. zeer zeker niet
alleen van plaatselijk, doch zeer 6tellig van
algemeen belang.
Met belangstelling zal dan ook, meent zy,
in en buiten. Amsterdam kennis worden ge
nomen van het ontwerp van een „model
ziekenfonds," hetwelk do commissie als eind
resultaat van haar geheelen arbeid aan het
rapport toevoegde. De Tijd releveert daaruit
de volgende bepalingen:
„Ieder deelnemer (geneesheer of apotheker)
is vry, om, wanneer een lid hem tot zyn
geneesheer of apotheker kiest, deze keuzo al
of niet aan te nemen. Wenschetyk h» het in
het belang der leden, dat bierby echter be
paald wordt, dat de deelnemer, behoudens
byzondere omstandigheden, aJleen hen als
leden mag aannemen, die binnen een bepaal
den kring van hem wonen. Noodzakeiyk is
het, dat tevens bepaald wordt het maximum
aantal personen, dat ton name van een deel
nemer mag worden ingeschreven."
Vooral door de laatste bepaling zou, meent
De Tijd, een stap worden gedaan in goede
richting. Uit het statistieke gedeelte van het
rapport biykt byv., dat er geneesheeren zyn,
die niet schromen de zorg voor 8000, zelfs
voor 10,000 patiënten op zich te nemen, en dit
bewyst h. L wel de noodzakelgkheid der be
paling van een maximum. Merkt men hier
tegen aan, dat juist het verbazend cyfer van
patiënten voor de behandeling van een be
paalden geneesheer het meest gunstige ge
tuigenis aflegt, dan antwoordt De Tijd, dat
dit zoo wezen zou, indien de keuze van den
geneesheer onder alle omstandighedon een
werkelgk vrye keuze was.
De Tijd ontleent aan het rapport der com
missie van de Amsterdamsche afdeeling der
Ned. Maatschappy tot bevordering der Genees
kunst een en ander omtrent wat zy noemt
„de meest donkere zydo van de zaak: de
directie en het boden- en aanbreng-stelsel."
In nog veel te veel ge rallen worden, naar
het rapport leert, de ziekenfondsen door de
diroctiöu beschouwd La do ecisto plaats als
financieele ondernemingen en ontbreekt het
toezicht op het geldelijk beheer volkomen.
Talryk waren bovendien de klachten van de
deelnemers (geneeskundigen en apothekers)
over do geheel willekeurige en eigenmachtige
handelingen te hunnen opzichte van de direc-
tiën, zoodat van vrye artsen-keuze der leden
dikwyis in het geheel geen sprake is, en deze
laatsten meermalen tegen hun zin en buiten
hun weten op den eenen of anderen deel
nemer worden overgeschreven.
Aan bepaalde gonoeskundigen en apothe
kers wordt somtyds door do directiön een
bepaald getal fondsleden als patiënten „gega
randeerd", en dan wordt aan boden en andore
ondergeschikten last gegeven, voor zoodanigon
geneesheer of apotheker te werken.
Waar directiön aldus voorgaan, acht De
Tijd het natuuriyk, dat by de ondergeschik
ten niet veel goeds mag verwacht worden,
vooral wanneer dezen financieel afhankeiyk
worden gemaakt van het getal leden, dat zy
(op welko wyze dan ook) aanbrengen, en van
andere handelingen, tegen welke „zelfs een
weinig scrupuleus geweten dikwyis in verzet
moet komen."
Eer De Tijd aan het rapport een en ander
ontleent omtrent de oneerlyko praktgken,
waaraan de bode de man, die wekeiyks
de vaste bezoeken aflegt en geheel alleen
voor de meerderheid der leden het fonds ver
tegenwoordigt zich soms schuldig maakt,
vermeldt zy nog, dat in veel gevallen de
directiön het bode-ambt aan den meestbiedende
verkoopen en den kooper soms zelfs daarby
bedriegen, door een nagenoeg geheel verloopen
wyk te verkoopen.
Onder de verkeerde praktgken van sommige
boden, wier belang het is zooveel mogelyk
leden te werven, wordt genoemd, dat zy leden
uit andere fondsen trachten over te halen
in hun fonds te komen, door allerlei praatjes
en verdachtmakingen. De bode werpt daarby
nu eens de schuld op het ziekenfonds zelf,
waarvan die porsonen lid zyn en dat volgens
hem niet deugt, niet betrouwbaar is; dan
weder maakt hy de geneesheeren of apothe
kers zwart, door den te werven leden wys te
maken, dat hun dokter niet deugt, of zyn
patiënten verwaarloost, niet bezoekt. Of hy
bekladt den apotheker, door te zeggen byv.,
dat deze slechte of andore waar levert dan
de geneesheer voorschryft, dat die en die
apotheker veel beter ls, enz. Ook gebeurt
het, dat een bode met al zyn leden op een
maal naar een andere directie overloopt, als
hem dit financieel voordeeliger is of hem
daaromtrent aanbiedingen zyn gedaan. Dio
overgang kan dikwyis gemakkeiyk plaats
hebben, aangezien de meeste Amsterdamsche
Ziekenfondsen (met uitzondering van het
„Algemeen Ziekenfonds voor Amsterdam")
dezelfde boden en ook dezelfde geneesheeren
en apothekers hebben. In veel gevallen be
merken de leden, die hun zelfden dokter,
apotheker en bode behouden, van dergeiyken
ovorgaDg niets en weten zyzelven niet, tot
welk fonds zy eigeniyk behooren. Heeft de
bode daarby gezorgd, dat de nauwkeurige
adressen der leden aan de directie van bet
fonds onbekend zyn gebleven, dan staat deze
goheel machteloos.
Verdere gevallen van bepaalde oplichtery,
waarby de namen van nieuwe leden door de
boden óf eerst na eenige weken, óf eerst tegen
den tyd, dat een lid van het gezin ziek wordt,
aan de directiön worden opgegeven, voorby-
gaande, noemt De Tijd nog een ander mis
bruik, dat volgens het rapport vry algemeen
is. Zoo de jonge dokter of apotheker meer
bu6ledon wenachon te hebben, dan geven de
boden hun te verstaan, dat dit hun niet ge
lukken zal, zoo zy daarvoor niet een goede
fooi of een vast bedrag voor ieder hun aan
te brengen buslid over hebben. Wordt hun
dit toegestaan, dan beginnen zy voor hem
op allerlei wyze te werken.
Er zou, zegt De Tijd, van dien aard nog
veel meer aan het rapport te ontleenen zyn.
Maar zy meent genoeg te hebben geciteerd,
om de overtuiging te schenken, dat de zieken
fondsen, die in onzo dagen een noodzake
lgkheid moeten heeten en hier te lande
honderd duizenden ten zegen kunnen zyn,
in een toestand verkeeren, die allerminst een
idealen mag heeten en onder veel opzichten
dringend verbetering eischt. Feiten en toe
standen, zooals in het laatste artikel geschetst
zyn, moeten h. i. een schande heeten voor
elke beschaafde maatschappy. Hier zou, zegt
zy, voor den wetgever, zonder dat van eenige
overdreven of ongeoorloofde Staatsbemoeiing
of van het dooden van particulier initiatief
sprake behoefde te wezen, nattige arbeid te
vinden zyn. Maar, zoolang de wetgever
zich onthoudt, gelooft zy, dat ook reeds door
samenwerking der belanghebbenden, bepaalde-
ïyk van het verstandigste gedeelte van het
publiek en van de geneesheeren, heilzame her
vormingen op dit gebied konden tot stand ge
bracht. Daarom wenscht zg aan het rapport
veel lozers toe.
Rei Nieuwsblad voor Nederland maakt uit
het verslag van de Afdeelingen der Tweede
Kamer over de nieuwe drankwet de
slotsom, dat in die Afdeelingen het dood
vonnis ovor het ontwerp van wet ia uitge
sproken. De geheele nieuwe drankwet is van
de baan, oordeelt het blad.
Onderstellende, dat de Regeering het wets
ontwerp naar aanleiding van dit Afdeelings-
verslag niet reeds nu terugneemt, dan is het
toch wis en zeker, meent het, dat de Kamor
haar daartoe later zal dwingen door de be
paling, rakende hot by opbod verpachten van
de met 1 Mei 1901 vervallende vergunningen,
enz., met groote meerderheid te verwerpen.
En zonder die bepaling is, zegt het blad,
het wetsvoorstel als een lichaam zonder ziel,
zoodat er niet de minste kans bestaat, dr^
de Regeering in do verwerping van die eene
bepaling zal berusten en tevreden zal zyn
met de overblyvende te redden. Dat zou
reeds daarom onmogelijk wezen, omdat dan
de toestand,, dio met 1901 intreedt, totaal
ongeregeld zou zgn.
Zal dan de Regeering eieren voor haar geld
kiezen, vraagt Het Nieuwsblad, en de voor
gedragen regeling door een andere vervangen?
Dat kon zy, betoogt het, onlangs doen mti
de Ongevallenwet, omdat het punt, waarom
de meerderheid der Eerste Kamer zich tegen
haar kantte, een zaak van betrekkelijk onder
geschikt belang uitmaakte, doch thans is het
een ander geval, daar het hier de kom van
do ontworpen regeling betreft. Maar wat dan?
Daaromtrent schryft het blad:
„We gelooven, dat hot antwoord voor de
hand ligt. Het jaar 1901 staat byna voor de
deur. Tyd voor het ontwerpen van een nieuwe
regeling ontbreekt dus vry wel. Welnu, dat de
Regeering dit ook bedenke en op het oogenblik
volsta met het ingediende wetsvoorstel te
vervangen door de enkele bepaling, dat de
fatale termijn van 1 Mei 1901 een paar jaar,
byv. tot 1904, verschoven zal worden. Dan'
kan rustig de quaestie nog eens overwogen
worden; komt tyd, komt raad is een waar
heid, die ook voor oen Regeering geldt Boven
dien echter hebben in dien tusschentyd da
algemeene Kamerverkiezingen plaats. Wellicht
brengen zy wyziging in de samenstelling der
Kamer, misschien ook maken zy wel een eind
aan het leven van dit ministerie en zal zyn
opvolger met volkomen vryheid van handelen
een andere, allicht practischer regeling ont
werpen, die een meerderheid by de Staten-
Generaal vindt"
In de Nieuw Arnhemsche Courant wordt
met waardeering melding gemaakt van het
Koninklyk besluit, waarby is bepaald, da**
reserve-tweede-luitenants tusschen
1 Mel en 1 October drie maanden achtereen
ondor de wapenen kunnen komen en steeds
deelnemen aan voor hen niet verplichte mili
taire oefeningen.
Eet Staatsbelang is hier vereonigd, sehryft
het blad, met het particulier belang.
In hot tydpork der vacanties, dat voor de
militairen het drukste oefeningstgdperk is,
kwamen reeds veel reservisten vry willig onder
de wapenen, waardoor hun militaire bruikbaar
heid verhoogd word; doch de reserve-officier
had tot nog toe een byzondere vergunning
noodig om vry willig eenigen tyd in do gelederen 4
dienst te verrichten.
Thans behoeft by zich slechts aan te melden
om jaarlyks drie maanden onder de wapenen
6)
zoide
„Ik wilde zyneerwaarde spreken,'
hy reeds by den drempel
Valentyn schrikte op by den klank dezer
stem; toen rees hy met een uitdrukking
van bigde verrassing over het gelaat op.
„Hans! Gy hier?" riep hy verwonderd.
„Gy kent my dus nogl Het zou echter
geen wonder geweest zyn, als wy dat weder-
keerig verleerd hadden," antwoordde de vreem
deling, hem de hand toestekend, die door
den pastoor met warmte gedrukt werd.
„Welkom hierl Hebt gy werkelgk den weg
naar mg nog kunnen vinden?"
„Ja, hot was zeker wei een bewys
myner vriendschap, dat ik hier boven naar
u toegekomen ben," meende de gast. „Uren
ver hebben wy ons door de sneeuw moeten
werken, nu eens lagen de omgevallen boo-
men schuin over den weg, dan weer gleed
de slede door eon dichtgosneeuwde woud
heek en voor de afwisseling stortte een kleine
lawine van de borgen neer. Daarby beweerde
tmyn koetsier hardnekkig, dat het de straat
weg wasl Dan wilde ik by u de voetpaden
,wel eens zien; die zullen zeker alleen maar
voor de gemzen toegankelijk zyn?"
Valentyn lachte. „Gy zyt de oude nog ge-
bleven, altyd vol spot en bytende critiek."
„Laat ons alleen, Michaèl, en zeg don
koetsier van dezen heer, dat hy uit moet
'jannen."
Michaël gehoorzaamde en verwijderde zich.
De vreemdeling had zich omgewend on sloeg
©en vluchtigen blik op hem.
„Hebt gy u een kweekeling aangeschaft?
Wie is die droomer toch?"
„Een scholier, wien ik onderricht gaf."
„Nu, dat zal een heel werk zyn. In dat
hoofd is zeker wel niets te krygen, het ge
heele talent van den jongen sch(jnt in zyn
vuisten te liggen; zoo ziet hy er ten minste uit."
De gast had intusschon z(jn pels afgedaan.
Hy kon vyf of zes jaren jonger zyn dan de
pastoor. Hy was van middelbare grootte, maar
het hooge voorhoofd en do geestige trekken
trokken iemand op het eerste gezicht aan.
De heldere, scherpe oogen schenen gewoon
te zyn alles en iedereen te doorgronden, en
uit zyn houding en geheele wezen sprak de
man, die in zyn kring voor een autoriteit
gehouden wordt.
Op dit oogenblik nam hy zyn omgeving
eons op, de woon- en studeerkamer van
den pastoor, die beide een waarlyk kloos
terachtige eenvoudigheid toonden, zyn oogen
dwaalden langzaam rond in de enge ruimte,
toen zeide hy, ditmaal zonder eenigen spot,
maar met een opwelling van bitterheid:
„Hier hebt gy dus uw anker uitgeworpen
Zoo eenzaam en van de wereld afgezonderd
had ik my uw verblyf toch niet voorgesteld.
Arme Valentyn!"
De pastoor maakte een zachte, afwerende
beweging.
„Wat valt u toch in! Er valt zoo dikwyis
verplaatsing voor by de geestelijken, en ik
ben naar St-Michaël gegaan."
„Omdat gy Hans Wehlau als broeder hebt!"
bracht deze hiertegen in. Ik deed verkeerd
enfin."
„Ik veroordeel niemand," sprak de pastoor
zacht, „ook u niet, Hans, al doet het my ook
pyn, u op een verkeerden weg te zien voort
schrijden."
„Maar wat er ook van zy, ik kon niet
nalaten u nog eens te zien, nu ik naar Noord-
Duitschland verhuis."
„Hoe? Wilt gy de universiteit verlaten?"
„Reeds de volgende maand. Ik heb een
benoeming naar de hoofdstad ontvangen en
terstond aangenomen, want ik gevoel, dat
daar do eigoniyke bodem voor my en myn
werk ligt. Daarom wilde ik eerst nog afscheid
nemen. Byna was ik u nog misgeloopen,
want, zooals ik hoor, waart gy gisteren in
Steinrück voor de begrafenis van den graaf."
„Op uitdrukkelijk verlangen der gravin. Ik
hob do begrafenisplechtigheid geleid."
„Dat dacht ik wol! Ik ben ook per telegraaf
naar Berkheiin aan hot sterfbed geroepen."
„En gy zyt er heen gegaan?"
„Zeker, hoewol ik myn praktyk reeds
lang neergelegd en een lessenaarsstoel aan
genomen heb. Dit was echter een byzonder
geval. Ik heb niet vergeten, dat ik als jong
arts zondor naam door do Steinrücks aan
genomen werd, wel op aanbeveling, maar
zy stelden toch volkomen vertrouwen in my.
Ik kon echter niets meer doen dan den graaf
de doodsure verlichten, maar myn aanwezig
heid was toch een geruststelling voor do
familie."
De terugkomst van Michaël brak het ge
sprek af. Hy kwam zeggen, dat de koster
den pastoor een oogenblik gehoor vroeg en
buiten stond te wachten.
„Ik kom dadeiyk terug," zeide Valentyn.
„Leg uw schriften maar weg, Michaël, wy
zullen vanmorgen de les uitstellen."
Hy verliet de kamer, terwyi Michaël do
boeken en schriften by elkander begon to
leggen. Do professor keek naar hem en vroeg
„Krygt gy onderricht van mynheer
pastoor?"
Michaël knikte slechts en ging met zyn
werk door.
„Dat is juist iets voor hem," bromde
Wehlau. „Nu slooft hy zich af, om dezen
half wilden jongen lezen en schryven te
leeren; omdat er waarschyniyk geen school
in de nabyheid is. Laat ons zien!"
Met deze woorden nam hy den jongen de
schriften uit de hand en sloeg er een open.
Hy liet het echter van verrassing byna uit
de hand vallen.
„Wat? Latyn? Hoe komt gy daar by?"
Michaël begreep de verwondering niet, bet
kwam hem zeer natuuriyk voor, dat hy Latyn
verstond, en hy antwoordde daarom rustig:
„Dat is myn werk."
De professor nam den jongeling, dien hy
naar zyn kleeding voor een boerenknaap
gehouden had, van onder tot boven op. Toen
begon hy in het schrift te bladeren, las eenige
bladzydon en schudde het hoofd.
„Gy schynt uitstekend Latyn te verstaan.
Waar komt gy toch eigeniyk van daan."
„Van de houtvestery, een uur hier van daan."
„En hoe heet gy?"
„MichaéL"
„Dan hebt gy denzelfden naam als deze
bedevaartsplaats. Zyt gy daarnaar soms ge
noemd?"
„Ik weet het niet, ik geloof naar den
aartsengel Michaël." Hy sprak den naam op
Gonigszins plechtigen toon uit, en Wehlan,
die dat bemerkte, vroeg:
„Gy hebt zeker veel eerbied voor de engelen
„Ik houd het meest van St.-Michaël, die
stoot den duivel neer!" Er moest in deze
woorden of ten minste in haar uidrukking
wel iets ongewoons liggen, want de professor
zwoeg en vestigde zyn doordringende blikken
op den jongeling, die dicht voor hem stond,
en verlicht werd door den zonneschyn, die
door het lago venster naar binnen viel.
„Merkwaardig," fluisterde hy weder. „Dat
is opeens een geheel ander gezicht! Wat ligt
er toch in deze trekken?"
Op dat oogenblik trad Valentyn weder
binnen, en toon hy het schrift in de hand
van zyn broeder zag, vroeg hy*.
„Hebt gy Michaël geëxamineerd Nietwaar,
hy verstaat goed Latyn?"
„Zeker, maar wat moot hy met zyn Latyn
op een eenzame houtvestery in het gebergte
aanvangen? Zyn vader bezit zekor geen
middelen hem op oen school te doen."
„Neen, maar ik hoop langs een anderen
weg iets voor hem te kunnen doen," 6prak
do pastoor, en ging toen, terwyl Michaël
do boeken in het kastje opborg, zacht voort:
„Als de arme jongen maar niot zoo onbe
holpen was! Alles hangt van den indruk
af, dien hy op zekere plaats maakt, en ik
vrees, dat die zeer ongunstig zal zyn."
„Onbeholpen, dat is hy, en toch, als hy
zoooven overigens zeer bescheiden zyn
meening zegde, schitterde er iets in zyn oog,
dat my onwillekeurig herinnerde aan, ha,
nu ben ik er, aan graaf Steinrück."
„Aan graaf Steinrück?" herhaalde Valentyn
diep getroffen.
„Tk meen niet den overleden graaf, maar
zyn neef, hot hoofd dor oudere linie. Hy
was in Berkheim en daar loerdo ik hem
kennen. Hy zou zoo'n gedachte overigons als
een beleediging beschouwen, en in den grond
der zaak had hy gelyk. De schoone, indruk-
wekkende Steinrück en de droomeivge Michaël.
Geen enkeion trek hebben zy met olkander
gemeen ik weet niet, hoe ik zoo ineens op
dio onzinnige gedachto kwam, toen ik dio oogen
zag schitteren." Wordt vervolgdJ