N\ 12376
Zaterdag SO Juni.
A*. 1960
<Beze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Feuilleton.
VERBROEDERING.
IBSCH
PRIJS DEZER COURANT:
U
Voor Leiden per 3 maanden. 2 f fc.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers w 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTEN:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. - Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
•wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
De Nieuwe jRótterdamsche Courant brengt
hulde aan do Rogeering voor haar in legisla
tieve zaken zeker zelden geëvenaarde activi
teit. Het nieuvvo ontwerp Ongevallenwet
is in hoofdbeginsel en in de uitwerking der
jbyzondorheden gelijk aan het oude, zooals
het, geamendeerd door do Tweede Kamer,
aan de Eerste werd toegezonden. Met name
is absoluut onveranderd gebleven de publiek-
rechtoiyko grondslag.
Het nieuwe in het voorstel betreft vier
onderling nauw samenhangende hoofdzaken:
de werkgever kan op zjja verzoek door de
Koningin worden toegelaten om hetzij zelf
.het risico te dragen der by de wet bedoelde
verzekering van zijn werklieden, hetzy ditover
te dragen aan een naamlooze vennootschap of
rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging;
do administratiekosten dor verzekeringsbank
zullen geheel worden gedragen door den Staat
•en oen reservefonds zal niet worden aangelegd
'de instelling van plaatselijke commissiën zal
'van facultatief imperatief worden en aan
,deze commissiën zal ook toekomen de be
voegdheid om van eenige beslissing der ver
zekeringsbank in appèl to komen bjj den raad
van beroep; zeer gewichtige strafbepalingen
eindelijk, moeten verkeerde handelingen, waar
toe do mogelijkheid van zelfverzekering zou
kunnen aanleiding geven, verhoeden.
Nu is volgens de N. E. Ct. allereerst te
vreezen, wat toch voor alles moet worden
voorkomen dat zal worden uitgesponnen
en nageplozen wat vroeger betoogd is. En de
N. E. Ct, betoogt, dat die napluizerij kan
voorkomen worden, als men maar goed de
toeteekenis begrijpt der vroeger gehouden
etemraingen.
Dat er bezwaren zijn tegen het voorstel om
alle administratiekosten te brengen ten lasto
van den Staat, bezwaren, waarin veel waars is,
dit ontkent do N. E. Ct. niet, maar, zegt het
'blad, zoo precies zyn de sociale lasten nooit
te verdoelen en zooals do zaken nu staan,
'juicht hot blad het voorstel krachtig too.
Aan heb invoeren van een „beroep van
rdordon", van een maatregel dus, waarin reeds
jby de vroegere beraadslaging de minister Lely
een der besto middelen zag om de nadoelen der
jmogoiykheid van zelfverzekoring te verminde
ren', hecht de N. E. Ct. zeer bijzonder. Het
•blad hoopt, dat mr. Druckor en zijn vrienden,
aan wie deze plaatselijke commissiën haar
bestaan te danken hebbon, de voorgestelde
uitbreiding van haar bemoeiingen, en in
verband daarmee het nu voorgedragen ontwerp
in zjjn geheel krachtig zullen steunen.
Onder het hoofd „Bekwame Spoed" zegt
Eet Centrum:
Vrij algemeen heeft het tot dusver in do
pers erkenning gevonden, dat do Regoering
;met ongewonen spoed een nieuw ontwerp
;tot verzekering der werklieden
'tegen ongevallen heeft aanhangig ge
maakt.. Niets natuurlijker dan dat. Immers,
over het doel der zaak is men het eens.
Noch in de Tweede, noch in de Eerste Kamer
|is ontkend, dat dit punt afdoening vereischt.
|Meer nog: ook zij, die tegen de vorige afge
stemde regeling bezwaar hadden, gaven hoog
op van hun verlangen, om do arbeidersver
zekering, mits op gewijzigde grondslagen,
binnen den kortst mogelijken tyd te zien tot
stand komen.
Zonder overdrijving kan das worden ge
zegd, dat zoo min tegen de zaak zelve, als
tegen de urgentie, oppositie bestaat. En zelfs
gaven zij, die do verworpen voordracht met
nadruk bestreden, meermalen te kennen, dat
de verzekering geen uitstel behoefde te lijden,
wanneer een andere, betere regeling aan
geboden werd.
Juist daarom zal het nu echter eenige ver
wondering baren, dat men in de Tweede
Kamer zulk een ernstig bezwaar maakte tegen
het voorstel, om de nieuw ingediende wet
reeds Yrydag (gisteren) in de afdeelingen te
behaudolen. De heer De Savornin Lohman,
die zich aan het hoofd dezer oppositie stelde
in zulk een rol lijkt ons de afgevaardigde
van Goes doorgaans het sterkst verklaarde,
dat do Kamer nog niet genoegzaam voor
bereid was.
En de heer Kuyper viel hem by, zeggende,
dat hy, „hoewel niot geheel onbekend met
de materie," toch de noodige voorbereiding
misto. De heer Veegens was „der Dritte im
Bunde", en het voorstel-Lohman, om eerst
in September mot het afdeelingsonderzoek
een aanvang te maken, verwierf een minder
heid van 33 stemmen.
Dat een zoo aanzienlijk deel dor Kamer
zich met dit voorstel vereenigen kon, mag
waariyk verrassend heeten. Immers, al is het
waar, dat do wetsvoordracht „geheel nieuw"
is, geiyk de heer Lohman zoide, de zaak,
wolke zg betreft, is dit volstrekt niet. Na al
hetgeen over de Ongevallenverzekering is
gezegd en geschreven, na al de amendementen,
die behandeld zijn, na al de nabetrachtingen
en beschouwingen, links en rechts ten beste
gegeven, zou men veeleer kunnen verklaren,
dat nu toch woorden genoeg gewisseld zyn.
Het ontworp-zelf moet als „geheel nieuw"
worden behandeld, dit kan en mag nu
eenmaal niot anders. Maar een meer dan
gewone spoed dringt zich vanzelf op, te meer,
daar de door de Regeering voorgestelde wyzi-
gingen in hoofdzaak neerkomen op door de
Tweede Kamer reeds ampel bediscussieerde
amendementen.
"Wy meenen derhalve, dat de Kamer goed
heeft gedaan met hot voorbeeld dor Regeering
te volgen en op voorstel van de centrale
6ectie, het afdeelingsonderzoek zooveel moge-
ïyk te verhaasten. Dat de ernst dor behandeling
daaronder lijdon zou, gelyk de heer Lohman
waarschuwend zeide, lykt ons een onbewezen
stelling. "VVy herinneren ons, dat in vroeger
jaren door een afgevaardigde eens de bewering
word geuit: De Kamer werkt beter, naarmate
zy meer te doen hoeft en sneller werken
moot. Dit klonk als een paradox. Maar oen
grein van waarheid wa3 er toch wel in, en
onder do tegenwoordige omstandigheden zou
den wy zeggen, dat het woord geheel van
toepassing kan zyn.
Voor essentieel© veranderingen schy'nt het
nieuw-ingediend ontwerp niet vatbaar. Aan
de bezwaren, tegen het centralistisch karakter
van do vorigo wet gerezen, is door de Regee
ring te gemoet gekomen. En hierop kwam
het vooral aan. Waarom dus thans de zaak
niet met moer dan gewonen yver zou mogen
ter hand genomen worden, is ons niot dui-
delyk. Of zou men met een „ernstige behan
deling" bedoelen, den reeds eenmaal go-
voerden stryd weer van voren af aan te
beginnen Zoo ja, dan zouden wy van
onzen kant de opmerking willen maken, dat
de ernst van het zoo dikwerf uitgesproken
verlangen, om alle uitstel te voorkomen, daar
onder wei eens lyden kon.
In een asterisk „Overhaasting* zegt De
Standaard:
Het besluit der Tweede Kamer, om reeds
Vrydag de nieuwe Ongevallenwet in behan
deling te nemen, betreuren we.
Op den laatsten dag voor het reces zyn
de secties gemeeniyk slecht bezocht.
Tot op het laatste oogenblik is de Kamer
druk bezig met ingewikkelde ontwerpen, die
geen tyd laten voor behooriyk onderzoek.
Een Memorie van Toelichting, die op weg
helpt, ontbreekt by dit ontwerp. De Pers is
er nog niet over gehoord. Belanghebbenden
kunnen nog niet van hun gevoelen doen blyken.
Allo voorbereiding ontbreekt nog.
En toch moest nu reeds het sectie-onderzoek
doorgezet. Tyd tot beraad en onderzoek mocht
niet gegund worden. Er =werd de zweep over
heen gelegd.
En dat waarom?
Om twee redenen.
De eerste is, dat men het nieuwe ontwerp
feiteiyk behandelen wil als het oude, met
kleine wyzigingen, zoodat men acht, dat het
onderzoek uitsluitend over die wyzigingen
moet loopen.
En de tweede is, dat er periculum in
mora is, ter wille van den werkman.
Dit laatste nu bewyst te veel, en daarom
niets.
Is er zulk eon haast by het werk, dot
onmiddellyk moet worden doorgetast, dan
had men moeten voorstellen, om uiteriyk
binnen veertien dagen het antwoord der
Regeering te vragen, on niet later dan over
drie weken moeten samenkomen, om het
ontwerp af te handelen.
Maar zoo doet men niet.
Men gaat voor tien weken uiteen, en zal
al tevreden zyn, zoo alsdan het antwoord der
Regeering gereed i3.
Bovendien, zoo geredeneerd, staat èn
RegeeriDg èn Kamer diep schuldig, dat hot
oorspronkeiyk ontwerp; hetwelk reeds in
1897 gereed lag, eerst In 1900 by do Eerste
Kamer kwam.
Zoo mag men niet redeneeren.
Zeker, de werkman moet zoo spoedig als
het kan geholpen worden, maar dit ontslaat
de Kamer in geen enkel opzicht van den plicht,
om haar eigen werk ernstig op to vatten. En
dat juist deed ze nu niet. Ze ging nu on
voorbereid aan den arbeid, en het kan niet
anders of die arbeid zal onvoldoende uitvallen.
Da Residentiebode zegt omtrent de nieuwe
Ongevallenwet:
Zy is buiten kyf een triomf, niet slechts
voor de Eerste Kamer, maar ook voor hen,
die hoewel niet blind voor do nooden van
den werkman en willig dezo niet met woor
den, doch metterdaad to lenigen de Staats
inmenging tot haar uiterste noodzakelykheid
willen beperken, de individueel© vryheid zoo
ver doenlyk ongerept willen houden en in het
algemeen decentralisatie voorstaan.
De Ongevallenwet op zichzelf niemand
zal het loochenen gaat van een opzet uit,
©enigermate met bovengenoemde beginselen
in stryd. Er zyn echter in den loop der tyden,
èn door de uitbreiding van het fabriekswezen,
èn door de veranderde verhoudingen tusschen
werkgever en werknemer, toestanden ont
staan, welke een inmenging van den Staat
tot lots verzekering van den werkman, door
een ongeluk by en ten gevolge van zyn werk
getroffen, noodzakeiyk maakten.
Dat de werkgever in dezo duro verplich
tingen heeft, valt ons erachteDs niet te
loochenen.
Men moge hot betreuren, dat het noodig
is geworden, die verplichting als Staatswet
op te leggen, waarde "Wet der Consciën
tie in de meeste gevallen duideiyk genoeg
spreken moest en, by wezeniyke onmacht,
de christeiyke Charitas diende tusschen-
beide te komenwy leven helaas in de
eeuw, welke haar beschaving ontsierd heeft
door op elk gebied haar: „laissez faire,
laissez passer" „laat begaan, laat ge
worden" tot wet te willen verheffen.
Staatsbemoeiing is op dit stuk, evenals in
andere landen, ons er ach tens onvermydelyk
gebleken, en wy juichen het daarom van
heeler harte toe, dat de verzekering van den
werknemer tegen ongelukken in het bedryf,
als verplichting den werkgever opgelegd,
eerlang naar wy hopen en verwachten ook
in de Nederlandsche Wetten gaat geschre
ven zyn.
Of wy de regeling daarvan, zooals zy naar
het patroon van het verworpen wetsontwerp
opnieuw by de Staten-Genoraal is ingediend,
dan onberispelyk achten?
In geenen deelo.
Wy gelooven, dat het voorstel op veel
punten onvolledig is te noemen, o. a. door
het landbouwbedryf bulten de verzekering te
houden. Met de moeiiykheden echter rekenende,
aan het volledig makeD van het wetsvoorstel
verbonden, gelooven wy, dat het Fransche
spreekwoord hier niet uit het oog mag ver
loren, hetwelk „het betere den vyand van
het goede" noemt.
En het goede is, gelooven wy, zoo naby
mogelyk bereikt, na de gedaantewisseling,
welke de Regeering haar door de Eerste
Kamer verworpen ontwerp deed ondergaan.
Dat aan de privaatrechtelijke bezwaren
tegen de publiekrechtelyke regeling niet ls
te gemoet gekomen, kan ons, in verband
met het bovenstaande en met hetgeen wy in
vorige artikelen omtrent deze zyde der zaak
in het midden brachten, niet tot droefheid
stemmen.
Overigens is echter ons erachtens op biliyke
wyze aan de biliyke bezwaren, in de ver
worpen amendementen der Tweede, in het
votum der Eerste Kamer uitgesproken, te
gemoet gekomen.
De onnoodige, en terecht in beide Kamers
veroordeelde, verplichting, by de Staatsbank
te verzekeren, is thans vervallen, onder de
uitdrukkelyko mits evenwel, dat de ver
zekering elders op menscheiyker wyze ge
sproken oven deugdeiyken grondslag - hoeft
plaata gevonden en blyft gewaarborgd.
De patroons krygen het recht ófwel tot
één onderlinge verzekering toe te treden,
ófwel by een particuliere Bank te verzekeren.
Gevaar echter, dat de arbeider daaronder
lyden zou, wordt voorkomen. Immers, door
een hooge premie uitgelokt, zouden weinig
consciëntieuze patroons er toe kunnen komen,
by ©en insolide assurantie te verzekeren. Om
zulks te ondervangen in^et, als men niet van
de Ryksbank wil gebritfk maken, óf wel de
werkgover, óf wel de assurantie-My. onder
pand met hypothecair verband verstrekken,
als waarborg, dat voor de uitbetaling der
premie niets te duchten valt.
Op die wyze is te gemoet gekomen aan
hetgeen de Eerste Kamer op dit stuk gevorderd
heeft en wat^eon aanzienlyk deel der Tweede
Kamer in de verworpen amendementon-Lohman
en De Beaufort als zyn verlangen had kenbaar
gemaakt.
Nog op een andere wijze is aan geopperde
bezwaren te gemoet gekomen.
Had reeds de Tweede Kamer, door het
amendement-Kuypor aan te nemen, de kosten'
der administratie van de Ryksverzekerings-
bank voor de helft ten laste der schatkist
gebracht, de nieuwe wetsvoordracht gaat nog
verder. Zy brengt die geheele administratief
kosten ten laste van hot Ryk. Wy kunnenj
niet zeggen, dat nu juist deze nieuwigheidi
van onze keuze zoude geweest zyn. Waar de
Ongevallenverzekering als een plicht is te'
beschouwen en by deze wet ook inderdaad
als zoodanig beschouwd wordt, op den werk
gever rustend, daar behoorden de admini
stratiekosten dor Bank, welke in het voldoen
aan die verplichting van Rykswege voorzb
ook door don werkgever te worden gedragen;»
Te meer zouden wy zulks billyk noemen,
omdat de administratiekosten der particuliere
instellingen, waarby nu ook verzekering is
toegelaten, wel degeiyk ten laste dier instel
lingen zei ven en dus overdrachtelyk van den
verzekeraar komen. Feitelyk stelt het nieuwe
ontwerp een promie op het gebruik maken
van de Ryksbank, daar men, zulks dc ->de,
alleen de verzekeringskosten zelve, niet
bestier daarvan moet betalen. Van den andoren
kant mag echter ook niet uit het oog ven i
loren, dat Ryksadministratle in den regol.
kostbaar en omslachtig is. Iets billy ka uaf
er dus in het denkbeeld van het aangonomer'
amendement-Kuyper gelegen, de kosten der
administratie half door den administreerendca^
grooten heer: Staat der Nederlanden
te doen dragen.
"Wat hier ook van zy, de werkgever komt'
er in elk geval genadig mee weg en de tegen
stand zal thans, vertrouwen wy, gebroken'
zyn, nu er aan de bezwaren van decentra -
liseerenden aard, in beide Kamers voorop
gesteld, ruimschoots is te gemoet gekomen.
Hopen wy, dat de principieels strydvraag'
over publiek- of privaatrecht thans naar denj
achtorgrond wyken en tot geen verder acade
misch debat aanleiding geven nuge, maar
dat de praktyk dos levens haar eischen gelde...
doe en deernis gevoele en betoone mot Let'
lot van hen, die in de toekomst slachtoffert
zullen worden van den arbeid.
Hopen, verwachten, vertrouwen wy, dat dei
Ongevallenwet zonder verdere ongevallen
eerlang in hot Staatsblad pryke. Dan zal do
Eerste Kamer met voldoening op haar
votum van 1 Juni kunnenterugrienon - al
is niet alles in haar verleden te roemon
voor de zooveelste maal wederom het hooge
nut van haar bestaan en voortU^t^n hebben,
in hot licht gesteld.
De Eaagsche Courant schryft naar aaniel-»
ding van de sluiting der Ind scho Instel
ling te Delft:
„Een woord van groote waardcaring voor
de Instelling, die weinig minder dan een halve
eeuw de Indische administratie voorzag van
een korps ambtenaren, waarover altyd met
den moesten lof was te spreken, is wel
het minste, dat het Nederlandsche volk aan
de Instelling wyden mag. De gemeente Delft
en het korps leeraren der L L hebbon ge
durende die jaren groote diensten aan den lando
bewezen.
Dat tot de sluiting moest worden overgo-
gaan, is het gevolg van de ministerieele rogo-
ling, die, voor de eerstkomende jaren althans,
geen toekomst meer liet aan de studenten
der L L Het ware misleiding geworden, jonge
lieden naar Delft te trekken voor een studie
zonder vooruitzichten, nu de Minister niet
luisterde naar den raad dergenen, die een
andore handelwyze aanbevalen, waardoor
8)
„Leven uw ouders nog, vrouw Thury?"
vroeg de goneraal.
„Myn moeder is eenige jaren geleden ge
storven, heer generaal. Myn vader is tuinman
op het kastoel Ladonchamps."
„A, dan hebben wy reeds kennis met
hem gemaakt!"
„Men noemt hem gewoonlyk don ouden
Francois, ofschoon hy zoo heel oud nog niet
is. Maar myn man heet ook Francois en dan
moet er toch een onderscheid wezen. Heeft
myn vader u dan niet herkend?"
„My scheen van niet."
„Dat zal hem erg spyton, als hy hoort, dat
gij onze vriend van het jaar '70 waart. Maar
morgen zal hy dadoiyk by u in Metz komen,
om u zyn dank te betuigen...."
„Maar hoo héb ik het nu, vrouw Thury?
Als gy wilt, dat ik u nog meermalen bezoeken
zal, dan moogt ge my niet meer met die
oudo geschiedenissen aankomen."
„Goed, zooals gy wilt, heer generaal. Maar
een vaatje van onzen Lorry-wyn moet gij
aannemen
„Als ik het betalen mag!"
„Waar denkt gy aan!? Wy zullen van u
itoch geen betaling aannemen Neen, neem,
gij moet ons den dienst bewyzen en hot vaatje
aannemen. Ik bid er u om, heer generaal!"
„Goed, goed, zend my het vaatje dan maar!"
„Duizendmaal dank, heer goneraal! Heb je
het gehoord, Francois? Een vat Lorry-wyn,
gewas '86 dat is een uitstekende wyn-
soort, hoer generaal!''
Nog wel eon uur zat men koutend byeen
en scheidde eerst van elkander, toon de zon
zich achter den Mont St.-Quentin ter ruste
wilde begeven. Met een hartolyk: Tot weer
ziens namen de officieren afscheid en sloegen
in draf den weg naar Metz in.
V.
Het slot Hauconcourt grensde met zyn
uitgestrekt, eenigszins verwilderd park onmid
dellyk aan den Moezel, terwyi het tot het
slot behoorende dorp omstreeks een kwartier
uurs vorder in de vlakte lag en met het kasteel
door een laan van oude plataanboomon ver
bonden was. Een goed onderhouden landweg
voerde van het dorp naar het ongeveer een
uur verwyderde Mózières aan den grooten
straatweg van Metz naar Diedenhofen.
Hauconcourt was een van die oude leen-
heorlyko kasteelen, welke men in de land-
stroken van Lotharingon nog zoo veelvuldig
aantreft. Een statig middelgebouw met een
van zuilen voorzien voorportaal en twee in
den styl der vyftiendo eeuw gebouwde vleu
gels omgaven een zonnig binnenplein, dat
naar de voorzydo door een hoog yzeren hek
met vergulde spitsen was afgesloten. Een
wyde, steeds openstaande poort leidde over
een ouderwetsche, steenen, met een wapen
schild gesiordo brug, die, de beide kanten der
oude, thans bijna geheel mot struikgewas en
varens dichtgegroeide slotgracht verbindend,
aan do platanenlaan grensde. Rechts en links
van die laan strekten zich de golvende koren
velden uit, over wier arenzeo heen men de
huizen van het dorp uit het groen der boom
gaarden zag te voorschyn gluren. Verder naar
het Westen verhieven zich do met bosch
begroeide en aan de hellingen mee wijngaarden
bebouwde bergen, te midden waarvan het
overoude stamslot der heeren van Marango
op een kale hoogte zun torens in do lucht
opstak.
Do naar den Moezel toe gelegen voorzydo
van hot slot Hauconcourt was omgeven door
een uitgestrekt park, uit welks slecht onder
houden, verwilderde boschjes hier en daar
een door ouderdom gry's geworden zand-
steenen beeld opkeek.
De heeren van Marange en Hauconcourt
behoorden tot een oud patriciörsgeslacht uit
Metz. Toen Metz nog een vrye stad van het
heilige Roomsche ryk was, hadden de heeren
van Marange menige veeto voor de vrye
ryksstad met de hertogen van Bourgondiö en
Lotharingen en de omwonende ridderschap
uitgevochten. Een heer van Marango en
Hauconcourt was het geweest, die de stryd-
macht der stad tegen Frans Von SiGkingen
had aangevoerd, toen deze met zyn scharen
het land van Metz binnenrukte. Destijds had
den hoeren van Marange niet alleen Haucon
court en het kleine dorpje en het slot Marango
toebehoord, maar zy waren ook bezitters van
Pierrevillor3, Semecourt, Bronvoux on Lorry
geweest en hadden in Metz zelf een prachtig
hotel in de rue des Prètres, thans Priester-
strasze, bezeten. Maar in de oorlogen tusschen
den Franschen koning en keizer Karei V had
het ryke en dappere ge3ladht het eene dorp,
het eene kasteel na het andore verloren. Zy
hadden wel is waar van het begin af de zijde
van den Franschen koning gekozen, toen deze
de vr(je rijksstad Metz in bezit nam, en de
koningen van Frankry'k hadden zich ook
dankbaar "betoond en de heeren van Marange
tot kamerheeren, generaals en veldmaar
schalken gemaakt. Maar het leven aan het
hof te Parys eu Vorsaiiles was zeer duur, en
de heeren van Marango waren niets minder
dan goede financiers. Zoo was het dus
gekomen, dat zy thans nog slechts het oude,
bouwvallige stamslot Marango en het grootere
landgoed Hauconcourt bezaten. Marange leverde
in het geheel niets meer ophet was, zooals
de kolonel Maxime De Marange, de schoon
zoon van den markies van Ladonchamps,
uitdrukte, een oud uilennest. De landeryen van
Hauconcourt waren in afzonderlijke pacht
hoeven verdeeld géworden. De kolonel had
zich slechts de jacht op de velden en in het
naburigo bosch van Silvango voorbohouden.
Vóór twee jaren was do kolonel uit den
actieven dienst getreden. Hy kon het met
zyn legitimistische gezindheid niet overeen
brengen, langer de bewindhebbers in Parys
te dienen. Korten tyd geledon had ook zyn
jongeren broeder, kapitein Eugèno De Marango,
den dienst verlaten en woonde thans meestal
op het slot Hauconcourt of in het vervallen
Marange, wanneer hy niet door de genoegens,
die Parys of de een of andere zeebadplaats
aanbood, werd teruggehouden. Van een ver
zoening met de Duitsche heerschappy wildon
beide broeders niets weten; zy begrepon den
markies van Ladonchamps niot, diedenDuit-
schers ten minste gerechtigheid liet weder
varen.
Heden, op den zonnigen Septemberdag,
heerschte er op het slot Hauconcourt geon
aangename stemming. Tegen don middag
verwachtte men de inkwartiering van onder
scheidene officieren, daar in de nabyheid
tusschen Mézières en Diedenhofen de
manoeuvres dor Duitsche troepen gehouden
werden.
Men zat op de naar het park gekeerde
veranda bij het eerste ontbyt. De kolonel en
zfin broeder, echt Fransche soldatengestalton.
met donkere oogen, geelachtige gelaatskleur
en don bekenden Napoloonsbaard, rookten
zwygend hun sigaretten, terwyi vrouwe
Josóphino De Marange zich mot haar tienjarig
dochtertje bezighield. Madame De Marango
was een statige vérschyning van omstreeks
zes en dertig jaar. Haar groote blauwe oogen,
haar blanke tint en haar golvend, weelderig
blond haar herinnerden in niets aan haar
Fransche afkomst. Zy was het beeld oener,
Duitsche burchtvrouwe, gelyk men zich geen
schooner en statiger donken kan. Madeleine,
haar dochtertje, geleek haar in ieder opzicht;
alleen had zy de donkere oogen van haar
vader geërfd, waardoor de blonde schoonheid
van het kind nog op meer eigenaardige
wyze aan den dag kwam.
„Het zal het besto zyn," zoo nam de
kolonel na een poos het woord, „dat Madeleine
mot de gouvernante gedurende den tyd der
inkwartiering naar uw vader op Ladonchamps1
of met Eugèno naar Marange gaat. Ik zou;
niét gaarne zien, dat heb kind met dei
Duitsche 'officieren en soldaten in aanraking
komt."
„Maar waarom niet, Maxime?" vroeg
mevrouw De Marange verbaasd. „Op den
duur zult go het toch niet kunnen verhoeden,
on Madeleine had zich al zóó over de soldaten
verheugd."
„Ge spreekt net als je vader, Josóphine!;
Madeleino zal in do ideeën van een Fransche
vrouw opgroeien, eerstdaags zend ik haar1
op een pensionnaat in Nancy of Parys; danj
behoeft %y niet eerst de Duitschers te leoroa'
kennen."
„wy leven nu toch eenmaal onder Duitsche;
heerschappy en dan is het het beste met do;
gegeven omstandigheden rekening te houden.''
(Wordt vervolg dj