N\ 12376 Zaterdag SO Juni. A*. 1960 <Beze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. Feuilleton. VERBROEDERING. IBSCH PRIJS DEZER COURANT: U Voor Leiden per 3 maanden. 2 f fc.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers w 0.05. PRIJS DER ADVERTENTTEN: Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17}. - Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad •wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. De Nieuwe jRótterdamsche Courant brengt hulde aan do Rogeering voor haar in legisla tieve zaken zeker zelden geëvenaarde activi teit. Het nieuvvo ontwerp Ongevallenwet is in hoofdbeginsel en in de uitwerking der jbyzondorheden gelijk aan het oude, zooals het, geamendeerd door do Tweede Kamer, aan de Eerste werd toegezonden. Met name is absoluut onveranderd gebleven de publiek- rechtoiyko grondslag. Het nieuwe in het voorstel betreft vier onderling nauw samenhangende hoofdzaken: de werkgever kan op zjja verzoek door de Koningin worden toegelaten om hetzij zelf .het risico te dragen der by de wet bedoelde verzekering van zijn werklieden, hetzy ditover te dragen aan een naamlooze vennootschap of rechtspersoonlijkheid bezittende vereeniging; do administratiekosten dor verzekeringsbank zullen geheel worden gedragen door den Staat •en oen reservefonds zal niet worden aangelegd 'de instelling van plaatselijke commissiën zal 'van facultatief imperatief worden en aan ,deze commissiën zal ook toekomen de be voegdheid om van eenige beslissing der ver zekeringsbank in appèl to komen bjj den raad van beroep; zeer gewichtige strafbepalingen eindelijk, moeten verkeerde handelingen, waar toe do mogelijkheid van zelfverzekering zou kunnen aanleiding geven, verhoeden. Nu is volgens de N. E. Ct. allereerst te vreezen, wat toch voor alles moet worden voorkomen dat zal worden uitgesponnen en nageplozen wat vroeger betoogd is. En de N. E. Ct, betoogt, dat die napluizerij kan voorkomen worden, als men maar goed de toeteekenis begrijpt der vroeger gehouden etemraingen. Dat er bezwaren zijn tegen het voorstel om alle administratiekosten te brengen ten lasto van den Staat, bezwaren, waarin veel waars is, dit ontkent do N. E. Ct. niet, maar, zegt het 'blad, zoo precies zyn de sociale lasten nooit te verdoelen en zooals do zaken nu staan, 'juicht hot blad het voorstel krachtig too. Aan heb invoeren van een „beroep van rdordon", van een maatregel dus, waarin reeds jby de vroegere beraadslaging de minister Lely een der besto middelen zag om de nadoelen der jmogoiykheid van zelfverzekoring te verminde ren', hecht de N. E. Ct. zeer bijzonder. Het •blad hoopt, dat mr. Druckor en zijn vrienden, aan wie deze plaatselijke commissiën haar bestaan te danken hebbon, de voorgestelde uitbreiding van haar bemoeiingen, en in verband daarmee het nu voorgedragen ontwerp in zjjn geheel krachtig zullen steunen. Onder het hoofd „Bekwame Spoed" zegt Eet Centrum: Vrij algemeen heeft het tot dusver in do pers erkenning gevonden, dat do Regoering ;met ongewonen spoed een nieuw ontwerp ;tot verzekering der werklieden 'tegen ongevallen heeft aanhangig ge maakt.. Niets natuurlijker dan dat. Immers, over het doel der zaak is men het eens. Noch in de Tweede, noch in de Eerste Kamer |is ontkend, dat dit punt afdoening vereischt. |Meer nog: ook zij, die tegen de vorige afge stemde regeling bezwaar hadden, gaven hoog op van hun verlangen, om do arbeidersver zekering, mits op gewijzigde grondslagen, binnen den kortst mogelijken tyd te zien tot stand komen. Zonder overdrijving kan das worden ge zegd, dat zoo min tegen de zaak zelve, als tegen de urgentie, oppositie bestaat. En zelfs gaven zij, die do verworpen voordracht met nadruk bestreden, meermalen te kennen, dat de verzekering geen uitstel behoefde te lijden, wanneer een andere, betere regeling aan geboden werd. Juist daarom zal het nu echter eenige ver wondering baren, dat men in de Tweede Kamer zulk een ernstig bezwaar maakte tegen het voorstel, om de nieuw ingediende wet reeds Yrydag (gisteren) in de afdeelingen te behaudolen. De heer De Savornin Lohman, die zich aan het hoofd dezer oppositie stelde in zulk een rol lijkt ons de afgevaardigde van Goes doorgaans het sterkst verklaarde, dat do Kamer nog niet genoegzaam voor bereid was. En de heer Kuyper viel hem by, zeggende, dat hy, „hoewel niot geheel onbekend met de materie," toch de noodige voorbereiding misto. De heer Veegens was „der Dritte im Bunde", en het voorstel-Lohman, om eerst in September mot het afdeelingsonderzoek een aanvang te maken, verwierf een minder heid van 33 stemmen. Dat een zoo aanzienlijk deel dor Kamer zich met dit voorstel vereenigen kon, mag waariyk verrassend heeten. Immers, al is het waar, dat do wetsvoordracht „geheel nieuw" is, geiyk de heer Lohman zoide, de zaak, wolke zg betreft, is dit volstrekt niet. Na al hetgeen over de Ongevallenverzekering is gezegd en geschreven, na al de amendementen, die behandeld zijn, na al de nabetrachtingen en beschouwingen, links en rechts ten beste gegeven, zou men veeleer kunnen verklaren, dat nu toch woorden genoeg gewisseld zyn. Het ontworp-zelf moet als „geheel nieuw" worden behandeld, dit kan en mag nu eenmaal niot anders. Maar een meer dan gewone spoed dringt zich vanzelf op, te meer, daar de door de Regeering voorgestelde wyzi- gingen in hoofdzaak neerkomen op door de Tweede Kamer reeds ampel bediscussieerde amendementen. "Wy meenen derhalve, dat de Kamer goed heeft gedaan met hot voorbeeld dor Regeering te volgen en op voorstel van de centrale 6ectie, het afdeelingsonderzoek zooveel moge- ïyk te verhaasten. Dat de ernst dor behandeling daaronder lijdon zou, gelyk de heer Lohman waarschuwend zeide, lykt ons een onbewezen stelling. "VVy herinneren ons, dat in vroeger jaren door een afgevaardigde eens de bewering word geuit: De Kamer werkt beter, naarmate zy meer te doen hoeft en sneller werken moot. Dit klonk als een paradox. Maar oen grein van waarheid wa3 er toch wel in, en onder do tegenwoordige omstandigheden zou den wy zeggen, dat het woord geheel van toepassing kan zyn. Voor essentieel© veranderingen schy'nt het nieuw-ingediend ontwerp niet vatbaar. Aan de bezwaren, tegen het centralistisch karakter van do vorigo wet gerezen, is door de Regee ring te gemoet gekomen. En hierop kwam het vooral aan. Waarom dus thans de zaak niet met moer dan gewonen yver zou mogen ter hand genomen worden, is ons niot dui- delyk. Of zou men met een „ernstige behan deling" bedoelen, den reeds eenmaal go- voerden stryd weer van voren af aan te beginnen Zoo ja, dan zouden wy van onzen kant de opmerking willen maken, dat de ernst van het zoo dikwerf uitgesproken verlangen, om alle uitstel te voorkomen, daar onder wei eens lyden kon. In een asterisk „Overhaasting* zegt De Standaard: Het besluit der Tweede Kamer, om reeds Vrydag de nieuwe Ongevallenwet in behan deling te nemen, betreuren we. Op den laatsten dag voor het reces zyn de secties gemeeniyk slecht bezocht. Tot op het laatste oogenblik is de Kamer druk bezig met ingewikkelde ontwerpen, die geen tyd laten voor behooriyk onderzoek. Een Memorie van Toelichting, die op weg helpt, ontbreekt by dit ontwerp. De Pers is er nog niet over gehoord. Belanghebbenden kunnen nog niet van hun gevoelen doen blyken. Allo voorbereiding ontbreekt nog. En toch moest nu reeds het sectie-onderzoek doorgezet. Tyd tot beraad en onderzoek mocht niet gegund worden. Er =werd de zweep over heen gelegd. En dat waarom? Om twee redenen. De eerste is, dat men het nieuwe ontwerp feiteiyk behandelen wil als het oude, met kleine wyzigingen, zoodat men acht, dat het onderzoek uitsluitend over die wyzigingen moet loopen. En de tweede is, dat er periculum in mora is, ter wille van den werkman. Dit laatste nu bewyst te veel, en daarom niets. Is er zulk eon haast by het werk, dot onmiddellyk moet worden doorgetast, dan had men moeten voorstellen, om uiteriyk binnen veertien dagen het antwoord der Regeering te vragen, on niet later dan over drie weken moeten samenkomen, om het ontwerp af te handelen. Maar zoo doet men niet. Men gaat voor tien weken uiteen, en zal al tevreden zyn, zoo alsdan het antwoord der Regeering gereed i3. Bovendien, zoo geredeneerd, staat èn RegeeriDg èn Kamer diep schuldig, dat hot oorspronkeiyk ontwerp; hetwelk reeds in 1897 gereed lag, eerst In 1900 by do Eerste Kamer kwam. Zoo mag men niet redeneeren. Zeker, de werkman moet zoo spoedig als het kan geholpen worden, maar dit ontslaat de Kamer in geen enkel opzicht van den plicht, om haar eigen werk ernstig op to vatten. En dat juist deed ze nu niet. Ze ging nu on voorbereid aan den arbeid, en het kan niet anders of die arbeid zal onvoldoende uitvallen. Da Residentiebode zegt omtrent de nieuwe Ongevallenwet: Zy is buiten kyf een triomf, niet slechts voor de Eerste Kamer, maar ook voor hen, die hoewel niet blind voor do nooden van den werkman en willig dezo niet met woor den, doch metterdaad to lenigen de Staats inmenging tot haar uiterste noodzakelykheid willen beperken, de individueel© vryheid zoo ver doenlyk ongerept willen houden en in het algemeen decentralisatie voorstaan. De Ongevallenwet op zichzelf niemand zal het loochenen gaat van een opzet uit, ©enigermate met bovengenoemde beginselen in stryd. Er zyn echter in den loop der tyden, èn door de uitbreiding van het fabriekswezen, èn door de veranderde verhoudingen tusschen werkgever en werknemer, toestanden ont staan, welke een inmenging van den Staat tot lots verzekering van den werkman, door een ongeluk by en ten gevolge van zyn werk getroffen, noodzakeiyk maakten. Dat de werkgever in dezo duro verplich tingen heeft, valt ons erachteDs niet te loochenen. Men moge hot betreuren, dat het noodig is geworden, die verplichting als Staatswet op te leggen, waarde "Wet der Consciën tie in de meeste gevallen duideiyk genoeg spreken moest en, by wezeniyke onmacht, de christeiyke Charitas diende tusschen- beide te komenwy leven helaas in de eeuw, welke haar beschaving ontsierd heeft door op elk gebied haar: „laissez faire, laissez passer" „laat begaan, laat ge worden" tot wet te willen verheffen. Staatsbemoeiing is op dit stuk, evenals in andere landen, ons er ach tens onvermydelyk gebleken, en wy juichen het daarom van heeler harte toe, dat de verzekering van den werknemer tegen ongelukken in het bedryf, als verplichting den werkgever opgelegd, eerlang naar wy hopen en verwachten ook in de Nederlandsche Wetten gaat geschre ven zyn. Of wy de regeling daarvan, zooals zy naar het patroon van het verworpen wetsontwerp opnieuw by de Staten-Genoraal is ingediend, dan onberispelyk achten? In geenen deelo. Wy gelooven, dat het voorstel op veel punten onvolledig is te noemen, o. a. door het landbouwbedryf bulten de verzekering te houden. Met de moeiiykheden echter rekenende, aan het volledig makeD van het wetsvoorstel verbonden, gelooven wy, dat het Fransche spreekwoord hier niet uit het oog mag ver loren, hetwelk „het betere den vyand van het goede" noemt. En het goede is, gelooven wy, zoo naby mogelyk bereikt, na de gedaantewisseling, welke de Regeering haar door de Eerste Kamer verworpen ontwerp deed ondergaan. Dat aan de privaatrechtelijke bezwaren tegen de publiekrechtelyke regeling niet ls te gemoet gekomen, kan ons, in verband met het bovenstaande en met hetgeen wy in vorige artikelen omtrent deze zyde der zaak in het midden brachten, niet tot droefheid stemmen. Overigens is echter ons erachtens op biliyke wyze aan de biliyke bezwaren, in de ver worpen amendementen der Tweede, in het votum der Eerste Kamer uitgesproken, te gemoet gekomen. De onnoodige, en terecht in beide Kamers veroordeelde, verplichting, by de Staatsbank te verzekeren, is thans vervallen, onder de uitdrukkelyko mits evenwel, dat de ver zekering elders op menscheiyker wyze ge sproken oven deugdeiyken grondslag - hoeft plaata gevonden en blyft gewaarborgd. De patroons krygen het recht ófwel tot één onderlinge verzekering toe te treden, ófwel by een particuliere Bank te verzekeren. Gevaar echter, dat de arbeider daaronder lyden zou, wordt voorkomen. Immers, door een hooge premie uitgelokt, zouden weinig consciëntieuze patroons er toe kunnen komen, by ©en insolide assurantie te verzekeren. Om zulks te ondervangen in^et, als men niet van de Ryksbank wil gebritfk maken, óf wel de werkgover, óf wel de assurantie-My. onder pand met hypothecair verband verstrekken, als waarborg, dat voor de uitbetaling der premie niets te duchten valt. Op die wyze is te gemoet gekomen aan hetgeen de Eerste Kamer op dit stuk gevorderd heeft en wat^eon aanzienlyk deel der Tweede Kamer in de verworpen amendementon-Lohman en De Beaufort als zyn verlangen had kenbaar gemaakt. Nog op een andere wijze is aan geopperde bezwaren te gemoet gekomen. Had reeds de Tweede Kamer, door het amendement-Kuypor aan te nemen, de kosten' der administratie van de Ryksverzekerings- bank voor de helft ten laste der schatkist gebracht, de nieuwe wetsvoordracht gaat nog verder. Zy brengt die geheele administratief kosten ten laste van hot Ryk. Wy kunnenj niet zeggen, dat nu juist deze nieuwigheidi van onze keuze zoude geweest zyn. Waar de Ongevallenverzekering als een plicht is te' beschouwen en by deze wet ook inderdaad als zoodanig beschouwd wordt, op den werk gever rustend, daar behoorden de admini stratiekosten dor Bank, welke in het voldoen aan die verplichting van Rykswege voorzb ook door don werkgever te worden gedragen;» Te meer zouden wy zulks billyk noemen, omdat de administratiekosten der particuliere instellingen, waarby nu ook verzekering is toegelaten, wel degeiyk ten laste dier instel lingen zei ven en dus overdrachtelyk van den verzekeraar komen. Feitelyk stelt het nieuwe ontwerp een promie op het gebruik maken van de Ryksbank, daar men, zulks dc ->de, alleen de verzekeringskosten zelve, niet bestier daarvan moet betalen. Van den andoren kant mag echter ook niet uit het oog ven i loren, dat Ryksadministratle in den regol. kostbaar en omslachtig is. Iets billy ka uaf er dus in het denkbeeld van het aangonomer' amendement-Kuyper gelegen, de kosten der administratie half door den administreerendca^ grooten heer: Staat der Nederlanden te doen dragen. "Wat hier ook van zy, de werkgever komt' er in elk geval genadig mee weg en de tegen stand zal thans, vertrouwen wy, gebroken' zyn, nu er aan de bezwaren van decentra - liseerenden aard, in beide Kamers voorop gesteld, ruimschoots is te gemoet gekomen. Hopen wy, dat de principieels strydvraag' over publiek- of privaatrecht thans naar denj achtorgrond wyken en tot geen verder acade misch debat aanleiding geven nuge, maar dat de praktyk dos levens haar eischen gelde... doe en deernis gevoele en betoone mot Let' lot van hen, die in de toekomst slachtoffert zullen worden van den arbeid. Hopen, verwachten, vertrouwen wy, dat dei Ongevallenwet zonder verdere ongevallen eerlang in hot Staatsblad pryke. Dan zal do Eerste Kamer met voldoening op haar votum van 1 Juni kunnenterugrienon - al is niet alles in haar verleden te roemon voor de zooveelste maal wederom het hooge nut van haar bestaan en voortU^t^n hebben, in hot licht gesteld. De Eaagsche Courant schryft naar aaniel-» ding van de sluiting der Ind scho Instel ling te Delft: „Een woord van groote waardcaring voor de Instelling, die weinig minder dan een halve eeuw de Indische administratie voorzag van een korps ambtenaren, waarover altyd met den moesten lof was te spreken, is wel het minste, dat het Nederlandsche volk aan de Instelling wyden mag. De gemeente Delft en het korps leeraren der L L hebbon ge durende die jaren groote diensten aan den lando bewezen. Dat tot de sluiting moest worden overgo- gaan, is het gevolg van de ministerieele rogo- ling, die, voor de eerstkomende jaren althans, geen toekomst meer liet aan de studenten der L L Het ware misleiding geworden, jonge lieden naar Delft te trekken voor een studie zonder vooruitzichten, nu de Minister niet luisterde naar den raad dergenen, die een andore handelwyze aanbevalen, waardoor 8) „Leven uw ouders nog, vrouw Thury?" vroeg de goneraal. „Myn moeder is eenige jaren geleden ge storven, heer generaal. Myn vader is tuinman op het kastoel Ladonchamps." „A, dan hebben wy reeds kennis met hem gemaakt!" „Men noemt hem gewoonlyk don ouden Francois, ofschoon hy zoo heel oud nog niet is. Maar myn man heet ook Francois en dan moet er toch een onderscheid wezen. Heeft myn vader u dan niet herkend?" „My scheen van niet." „Dat zal hem erg spyton, als hy hoort, dat gij onze vriend van het jaar '70 waart. Maar morgen zal hy dadoiyk by u in Metz komen, om u zyn dank te betuigen...." „Maar hoo héb ik het nu, vrouw Thury? Als gy wilt, dat ik u nog meermalen bezoeken zal, dan moogt ge my niet meer met die oudo geschiedenissen aankomen." „Goed, zooals gy wilt, heer generaal. Maar een vaatje van onzen Lorry-wyn moet gij aannemen „Als ik het betalen mag!" „Waar denkt gy aan!? Wy zullen van u itoch geen betaling aannemen Neen, neem, gij moet ons den dienst bewyzen en hot vaatje aannemen. Ik bid er u om, heer generaal!" „Goed, goed, zend my het vaatje dan maar!" „Duizendmaal dank, heer goneraal! Heb je het gehoord, Francois? Een vat Lorry-wyn, gewas '86 dat is een uitstekende wyn- soort, hoer generaal!'' Nog wel eon uur zat men koutend byeen en scheidde eerst van elkander, toon de zon zich achter den Mont St.-Quentin ter ruste wilde begeven. Met een hartolyk: Tot weer ziens namen de officieren afscheid en sloegen in draf den weg naar Metz in. V. Het slot Hauconcourt grensde met zyn uitgestrekt, eenigszins verwilderd park onmid dellyk aan den Moezel, terwyi het tot het slot behoorende dorp omstreeks een kwartier uurs vorder in de vlakte lag en met het kasteel door een laan van oude plataanboomon ver bonden was. Een goed onderhouden landweg voerde van het dorp naar het ongeveer een uur verwyderde Mózières aan den grooten straatweg van Metz naar Diedenhofen. Hauconcourt was een van die oude leen- heorlyko kasteelen, welke men in de land- stroken van Lotharingon nog zoo veelvuldig aantreft. Een statig middelgebouw met een van zuilen voorzien voorportaal en twee in den styl der vyftiendo eeuw gebouwde vleu gels omgaven een zonnig binnenplein, dat naar de voorzydo door een hoog yzeren hek met vergulde spitsen was afgesloten. Een wyde, steeds openstaande poort leidde over een ouderwetsche, steenen, met een wapen schild gesiordo brug, die, de beide kanten der oude, thans bijna geheel mot struikgewas en varens dichtgegroeide slotgracht verbindend, aan do platanenlaan grensde. Rechts en links van die laan strekten zich de golvende koren velden uit, over wier arenzeo heen men de huizen van het dorp uit het groen der boom gaarden zag te voorschyn gluren. Verder naar het Westen verhieven zich do met bosch begroeide en aan de hellingen mee wijngaarden bebouwde bergen, te midden waarvan het overoude stamslot der heeren van Marango op een kale hoogte zun torens in do lucht opstak. Do naar den Moezel toe gelegen voorzydo van hot slot Hauconcourt was omgeven door een uitgestrekt park, uit welks slecht onder houden, verwilderde boschjes hier en daar een door ouderdom gry's geworden zand- steenen beeld opkeek. De heeren van Marange en Hauconcourt behoorden tot een oud patriciörsgeslacht uit Metz. Toen Metz nog een vrye stad van het heilige Roomsche ryk was, hadden de heeren van Marange menige veeto voor de vrye ryksstad met de hertogen van Bourgondiö en Lotharingen en de omwonende ridderschap uitgevochten. Een heer van Marango en Hauconcourt was het geweest, die de stryd- macht der stad tegen Frans Von SiGkingen had aangevoerd, toen deze met zyn scharen het land van Metz binnenrukte. Destijds had den hoeren van Marange niet alleen Haucon court en het kleine dorpje en het slot Marango toebehoord, maar zy waren ook bezitters van Pierrevillor3, Semecourt, Bronvoux on Lorry geweest en hadden in Metz zelf een prachtig hotel in de rue des Prètres, thans Priester- strasze, bezeten. Maar in de oorlogen tusschen den Franschen koning en keizer Karei V had het ryke en dappere ge3ladht het eene dorp, het eene kasteel na het andore verloren. Zy hadden wel is waar van het begin af de zijde van den Franschen koning gekozen, toen deze de vr(je rijksstad Metz in bezit nam, en de koningen van Frankry'k hadden zich ook dankbaar "betoond en de heeren van Marange tot kamerheeren, generaals en veldmaar schalken gemaakt. Maar het leven aan het hof te Parys eu Vorsaiiles was zeer duur, en de heeren van Marango waren niets minder dan goede financiers. Zoo was het dus gekomen, dat zy thans nog slechts het oude, bouwvallige stamslot Marango en het grootere landgoed Hauconcourt bezaten. Marange leverde in het geheel niets meer ophet was, zooals de kolonel Maxime De Marange, de schoon zoon van den markies van Ladonchamps, uitdrukte, een oud uilennest. De landeryen van Hauconcourt waren in afzonderlijke pacht hoeven verdeeld géworden. De kolonel had zich slechts de jacht op de velden en in het naburigo bosch van Silvango voorbohouden. Vóór twee jaren was do kolonel uit den actieven dienst getreden. Hy kon het met zyn legitimistische gezindheid niet overeen brengen, langer de bewindhebbers in Parys te dienen. Korten tyd geledon had ook zyn jongeren broeder, kapitein Eugèno De Marango, den dienst verlaten en woonde thans meestal op het slot Hauconcourt of in het vervallen Marange, wanneer hy niet door de genoegens, die Parys of de een of andere zeebadplaats aanbood, werd teruggehouden. Van een ver zoening met de Duitsche heerschappy wildon beide broeders niets weten; zy begrepon den markies van Ladonchamps niot, diedenDuit- schers ten minste gerechtigheid liet weder varen. Heden, op den zonnigen Septemberdag, heerschte er op het slot Hauconcourt geon aangename stemming. Tegen don middag verwachtte men de inkwartiering van onder scheidene officieren, daar in de nabyheid tusschen Mézières en Diedenhofen de manoeuvres dor Duitsche troepen gehouden werden. Men zat op de naar het park gekeerde veranda bij het eerste ontbyt. De kolonel en zfin broeder, echt Fransche soldatengestalton. met donkere oogen, geelachtige gelaatskleur en don bekenden Napoloonsbaard, rookten zwygend hun sigaretten, terwyi vrouwe Josóphino De Marange zich mot haar tienjarig dochtertje bezighield. Madame De Marango was een statige vérschyning van omstreeks zes en dertig jaar. Haar groote blauwe oogen, haar blanke tint en haar golvend, weelderig blond haar herinnerden in niets aan haar Fransche afkomst. Zy was het beeld oener, Duitsche burchtvrouwe, gelyk men zich geen schooner en statiger donken kan. Madeleine, haar dochtertje, geleek haar in ieder opzicht; alleen had zy de donkere oogen van haar vader geërfd, waardoor de blonde schoonheid van het kind nog op meer eigenaardige wyze aan den dag kwam. „Het zal het besto zyn," zoo nam de kolonel na een poos het woord, „dat Madeleine mot de gouvernante gedurende den tyd der inkwartiering naar uw vader op Ladonchamps1 of met Eugèno naar Marange gaat. Ik zou; niét gaarne zien, dat heb kind met dei Duitsche 'officieren en soldaten in aanraking komt." „Maar waarom niet, Maxime?" vroeg mevrouw De Marange verbaasd. „Op den duur zult go het toch niet kunnen verhoeden, on Madeleine had zich al zóó over de soldaten verheugd." „Ge spreekt net als je vader, Josóphine!; Madeleino zal in do ideeën van een Fransche vrouw opgroeien, eerstdaags zend ik haar1 op een pensionnaat in Nancy of Parys; danj behoeft %y niet eerst de Duitschers te leoroa' kennen." „wy leven nu toch eenmaal onder Duitsche; heerschappy en dan is het het beste met do; gegeven omstandigheden rekening te houden.'' (Wordt vervolg dj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5