N#. 12375 "Vrijdag 29 Juni. A*. 1900 (Beze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven. Het Openbaar Slachthuis te Leiden. Leiden, 29 Jnni. Feuilleton. VERBROEDERING, PEUS DEZER COURANT: Voor Leidon per 3 maanden. f 1.10. Franco per post 1.40. Afeonderlyke Nommers 0.05. PRIJS DER ADVERTKN 'I'IËN Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootere letters naar plaatsruimto. Voor het incasseoren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. IV. Een der krachtigste argumenten voor do oprichting van een abattoir, erkenden enkele leden, was wel de noodzakelijkheid van een behoorlijke vee- en vleeschkeuring. Hier echter kon dat motief niet gelden, omdat wy ons mochten beroemen op een uitstekende keuring. Men weos op het groote percentage van tuberculeus vee, dat hier onder het slachtvee wordt aangetroffen. Ongetwijfeld moest dit voor een deel daaraan worden toegeschreven, dat Leiden zyn slachtvee voornamelijk betrok uit een streek, waar veel tuberculose onder het vee heerscht, maar voor een ander deel was dit tocli ook hot gevolg van de strengere keuring, zooals de ervaring aantoonde. In Rotterdam, dat zijn slachtvee uit dezelfde streek betrok, werd veel minder tuberculose geconstatoerd. En toen destijds ia deze ge meente de rykskommiezen, tot dusverre met de keuring belast, door deskundige keur meesters werden vervangen, steeg plotseling het percentage aanmerkelijk. Het was dan ook van algemeene bekendheid onder do slagers, dat hier wordt afgekeurd, wat in Amsterdam nog voldoende wordt geacht Nu gaf men gaarne toe, dat de keuring op een abattoir gemakkelijker gaat, maar men zou datzelfde doel kunnen bereiken door een paar keurmeesters meer aan te stellen, in plaats van een abattoir op te richten. Overigens dweept een dezer leden niet met den hier bestaanden toestand. Hij erkent, dat er behoefte bestaat aan een beter keurings lokaal en aan een betere gelegenheid om hot vee te stallen. Zijnerzijds spreekt echter de aanwezige deskundige als zijn uitdrukkelijke meening uit, dat de keuring bij de oprichting van oen abattoir nog een enorme verbetering zou kunnen ondergaan. En ongetwijfeld" zoir men het percentage tuberculeus vee dan nog weer zien stijgen. Overigens was onjuist, dat hier strenger gekeurd werd dan in Amsterdam. De keuring in Amsterdam was niet minder streng, maar er bestond verschil van meening omtrent de vraag, of afgekeurd vleesch door zouten nog voor de consumptie kan worden geschikt gemaakt. Hier achtte men dat zouten wetenschappelijk onjuist en werd dus vleesch vernietigd, dat in Amsterdam nog gezouten werd. Een groot bezwaar voor de keuring zonder abattoir bestond ook in de groote afstanden, die de keurmeesters hadden af te leggen. Op het laatst werden zy moe en moest uit den aard der zaak de keuring minder nauwgezet in haar werk gaan. In een abattoir daaren tegen bleven de keurmeesters tot het laatst toe frisch. Eindelijk was de keuring in een abattoir, meer nog dan voor tuberculeus veo, noodig voor andere ziekten, die tusschen de keuring en de slachting in de slachtstallen ontstaan en zonder abattoir aan de aandacht moeten ,ontsnappen. Ook de zoogenaamde noodslach- tingen behooren in een abattoir plaats te hebben, waar men onmiddellijk al het noodige by de hand heeft en een behoorlijke desinfectie mogelijk is. Overigens was de keuring hier slechts relatief zoo uitnemend. De toestand was vroeger zoo ontzettend slecht. Ook werden in de jaarverslagen niet alle cijfers gegeven; de toestand, geheel beschreven, zou een aller- ongunstigsten indruk maken. Alleen meteen abattoir kon men een workoljjk goeden toestand tot stand brengen. Trouwens, als een afdoend bewye, dat men zonder abattoir nimmer een goede keuring zou kunnen verkrijgen, behoefde men slechts te wijzen op het feit, dat hier des Vrijdags- middags na afloop van de veemarkt in een paar uur tyds niet minder dan 60 slachtingen plaats hebben. Om deze alle behoorlijk te controleeren en de keuring naar eisch te doen plaats hebben, zouden zeker 80 keurders noodig zyn Daarentegen acht een lid die noodslach- tingen voor een abattoir juist een groot gevaar, omdat de beambten zich van het besmet vee dadelijk weer naar andere locali- telten begeven, en wyst hy er op, dat het plotselinge slachten juist in een abattoir veelal moeilijker zal zyn, waartegen echter weder werd aangevoerd, dat de directie tegen mis bruikon, als hier bedoeld worden, maatregelen kan nemen. Ook acht dat lid het onrecht vaardig tegenover onze 6lagers, dat het uit het buitenland ingovoerdo vleesch en ook het vleesch dat by kleine hoeveelheden uit de buitengemeenten wordt ingevoerd, niet zoo voldoende kan worden gekeurd. Om consequent te zyn, zou men dus feitolyk de gemeente- lyke grenzen voor don invoer van vleesch moeten sluiten. Enkele leden gaven ook als hun meening to kennon, en dit op gezag van slachthuis directeuren, dat de clandestiene invoer van vleesch met een abattoir even goed zou biy ven bestaan, ja, veeleer nog zou toenemen. Aan het thans gevolgde speur- en contröle-stelsel zou minder streng de hand worden gehouden, de inspecteur dor vee- en vleeschkeuring zou zyn krachten op één plaats concentreeren en overal elders zouden veel meer ongerechtig heden gobeuren, tenzy veel meer ambtenaren werden aangesteld. En dit bezwaar was te grooter, omdat het publiek na de oprichting van een openbaar slachthuis, dat van gemeente wege wordt beheerd, geruster zou worden en de eigen contröle zou laten varen en daar door zeker niet minder dan vroeger gevaar zou loopen om ongekeurd vloesch te eten. Scherpo contröle door de goheele gemeente zou dus in ieder geval dringend noodig biy ven. In hot algemeen waren deze leden van oordeel, dat het destijds door den inspecteur der veo- en vleeschkeuring uitgebrachte rapport voel te optimistisch gekleurd was. Men wees op de uitspraak van het Rapport, dat eon abattoir de vee- en vleeschkeuring volmaakt zou maken. Men geloofde niet aan die vol maaktheid, en achtte haar in ieder goval dan wel duur gekocht. Do bewering, dat do clandestiene invoer met een abattoir nog zou toenemen, althans niot verminderen, vond ovenwol by veel andere leden bestryding. En men beriep zich daarby op de ervaring, in Duitschland opgedaan, waar na de oprichting van een abattoir de clandestiene invoer belangrijk verminderd was. En dit lag toch ook in den aard van de zaak, daar de in de gemeento verspreid liggende slachtplaatsen en veestallen by do oprichting van eon abattoir verdwynen en dus de ge legenheid tot clandestienen invoer zoozeer verminderd werd. Ook zou de controle op don invoer gemakkelyker zyn, omdat alles naar één plaats zou moeten worden vervoerd. Overigens was do politie daar om deze over tredingen (o constateeren. Ook de in de secties aanwozige deskundige sprak als zijn overtuiging uit, dat de fraudu leuze invoer, al zou hy nimmer geheel en al kunnen worden tegengegaan, door de opruiming van meer dan 100 slachtplaatsen en meer dan 100 veestallen ontzettend zou verminderen, waar reeds door do contröle der bedryfe- lokalen zoo belangrijke resultaten waren ver kregen. Evenmin kon het bezwaar, aan de concentratie van het bedryf ontleend, hier gelden, omdat met een abattoir minder personeel voor de keuring noodig was dan anders, en dus meer personeel voor de contröle in de stad beschikbaar bleef. Dün zouden twee personen voor dat doel beschikbaar zyn, nu eigenlyk .nog niot één. En wat het hem toegeschreven optimisme betreft, hy had in zyn Rapport uitsluitend bereikbare toestanden geschilderd. Indien hy de vee- en vleeschkeuring in een abattoir volmaakt had genoemd, dan had hy daarmede bedoeld het beste, wat men op dit gebied kan bereiken, voldoende aan do eischen, door deskundigen gesteld. Kindelyk deelde nog een der leden ten aanzien V3n dit punt mede, dat drie voorname slagers te dezer stede, met wie hy destyds een onderhoud had gehad by het ontwerpen van do verordening op do voe- en vleeschkeuring, uitdrukkeiyk als hun moening hadden te kennen gegeven, dat de verordening zeker verbetering zou brongen, maar dat een afdoende verbetering alleen door oen abattoir zou kunnen worden tot stand gebracht. Het heeft in de laatste dagen hier tor stede zeker niet aan muziek ontbroken. Maar wie houdt er dan ook niet van muziek, zelfs al keert Leiden weer tot zyn gewone, neen, na die drukko feestweek, tot een nög méér stille rust terug? Al was het gisteravond nog niot wat men zomer zou kunnen noemen, zoo kon do tuin van Musis Sacrum" onder dio omstandigheden toch vry goed bezet genoomd worden, toen het stafmuziekcorps van het 4do reg. inf, er een concert gaf, waarmede het'veel by val inoogstte, wat trouwens niot te verwonderen was reeds by een blik op het programma. Dit bevatte van do acht hommers niet minder dan vyf „eerste uitvoeringen", zoodat „M. S." op dit punt niet karig bedacht wordt. Maar bovendien geschiedde de uitvoe ring op zulk een wyze, dat ook daarvoor niets dan lof kan worden gebracht. Zelfs een go- deelto van het programma was een gang naar het Plantsoen waard. Behalve Coonen's fan tasie op Bizet's „Carmen" (voor de eerste maal), werd op verzoek ook diens fantasie op Gounod's Faust" nogmaals ton gehoore ge bracht, en Van Erps wakkere kapel weerde zich daarin nog dapperder, ook wat den zang van het soldatenkoor betreft, dan de vorige maal. Hedenavond „Zomerzorg"-concort. De levering van reuzel ten behoeve der soldatonmenages van het garnizoen, gedurende het tydvak 1 Juli tot en met 31 December 1900, is toegowozon aan den hoer M. F. Taverne, alhier, en de levering van aardappelen voor die menages, van 16 Juli tot en met 31 October 1900, aan den hoor C. Yan Straaten, te 's-Gravenhage. Geslaagd is als derde stuurman voor de Grooto Stoomvaart (diploma A) de heer Joh. C. A. L. De Vries, te Leiden. Bedankt is voor het beroep naar do Evang.-Luthorsche Kerk te Heusden door ds. J. L. F. De Meyere, to Bodegraven. H. M. de Koningin heeft do uitnoodiging tot het by wonen der Yisschersvlootrevue op de Zuiderzee, voorbereid door de heeron L. C. Kolff en H. J. Calkoen, burgemeesters van Wieringen en Edam, aanvaard. Do revue zal nu worden gehouden op den 3den Augustus dezes jaars. Reeds zyn 900 vaartuigen ingeschreven de genoemdo beeren wekken op tot. nog grootore deelnoming en hopen, dat ook de vrouwen en kinderen niet op de schepen zullen» ontbreken.. Een firma te Rotterdam heeft uit Hamburg hot volgende telegram ontvangon: „Volgens telegrammen uit Shanghai zyn de Duitschers te Tientsin ongedeerd." Dit geeft eenige hoop, dat ook onze landgenooten daar behouden zyn. Do heer Chinda, die te 's-Gravenhage geaccrediteerd was als minister-resident van Japan, is benoemd tot buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister en biyft zyn functie in Don Haag uitoefenen. Dinsdag is door do commissarissen van do Maatschappy tot Exploitatievan Staats spoorwegen aan den met 1 Juli a. s. aftre denden directeur-generaal, den heer Cluysenaer, in het „Amstel-hotel" te Amsterdam een diner aangeboden en tevens tot een biyvende herinnering een bronzen beeld naar Michel Angelo's Ponserosa. Op het drietal voor predikant by de Ned.- Herv. Gemeente te 's-Gravenhage zyn ge plaatst: lo. Dr. H. M. Van Nes, te Rotterdam 2o. A. Do Haan, to Zwolle3o. G. F. Haspels, to Kralingen. Ds. S. TJlfers, te Rotterdam, dio indertyd door een rat gebeten is, ten gevolge waarvan by ernstig ziek was, is nu beterende. Omtrent de wotonschappeiyko expeditie naar Suriname deelt hot „Hbld." nog het navolgende mede: Zy vertrekt a. s. Zondag, 's morgens 10 uren, per stoomschip „Prins Willem H", van den W.-I. maildienst. Do oxpoditie bestaat nu uit <3 personen: behalve dr. H. v. Cappello, uit den heer C. Van Drimmolen, districts-commissaris van Nickerie (Suriname), dr. J. E. Tulleken, J. Haenon, F. C. Gantzert, H. v. Cappelle Jr. Het doel is eon onderzoek in het onbekende westelyk gedeelte der kolonie Suriname, dat een ont- zagiyk uitgestrekt gebied omvat en waar nog eenigo expedities, uitgerust al3 do hunno, oen uitgebreid arbeidsveld zouden vinden. Do terreinopname zal zyn opgedragen aan do heeren Haenon en Gantzert, dio, dank zy der medewerking van den minister van koloniön, wat betreft de instrumenten, op de meest onbekrompen wfize zyn uitgerust. Het geologisch onderzoek zal door dr. H. v. Cappelle worden verricht, dr. kulleken zal voor het botanisch onderzoek medegaan en zal trachten zooveel mogeiyk materiaal byeen te brengen, dat bouwstoffen zal kunnen leveren voor een flora van West-Indiè. De hoor H. v. Cappelle Jr. zal trachten een aantal photographieön te vervaardigen, die oen beold zullen kunnen geven van de door reisde landstreek. Tevens zal hy zich met die meteorologische waarnemingen belasten, die op een tocht als dezo wel met niet te groote bezwaren kunnen verricht worden. Alle leden der expeditie zullen tevens zoo veel mogeiyk medewerken om voor het Museum van Natuurlyko Historie te Leiden eon colloctio byeen te brengen. Directeur en conservatoren van genoemd museum hebbon hun daartoe instructiön medegegeven, die do kansen verhoogen om bruikbaar en gewenscht materiaal to verschaffen. Behalve do vroeger reeds gemelde bydragen voor do expeditie mocht dr. Van Cappelle van den directeur van den W.-I. maildienst en van de firma Str&ter en Esser teAmster^ dam financieelen steun ontvangen, terwyl, ook enkele firma's belangstelling toonden doofc schenkingen, dio voor de onderneming van grooto waarde zyn. By da familie te Bloemendaal is van het ministerie van buitcnlandsche zaken bericht gekomen, dat, volgens een telegram van den consul-generaal te Kaapstad, overleden was» do hoor P. Meurs, hoofd van de school te Jachtfontein in het Transvaalsche district Potchefstroom. De heer Meurs was verbonden aan hot commissariaat van generaal Piet Oronjó's lager. Hy werd te Paardeborg ge vangengenomen. Dat hy niet met hot leger van Cronjó naar St.-Helena is gezonden, maar aan de Kaap bleef, schynt er op te wyzen,' dat hy van al de ontberingen ziek was ge worden. Maar den 22sten Mei schroef de consul- genoraal te Kaapstad nog, dat hy in het ge-, vangenkamp te Groeneput en gezond was. De lieer Meurs was S2 jaar en laat eon vrouw en een kind achter. Aan een schry ven van schipper K. Schol van het Hospitaal-Kerkschip „De Hoop" zyn de volgende byzonderhoden omtront de laatste reis van dat schip ontleend: Na 6 dagen werd door „De Hoop" opge nomen een Duitscher, dio een 6chot in de zfide had gekregen. Een der opvarenden van een ander Duitsch vaartuig kon, na door den j dokter te zyn behandeld, weer vertrekken. De nummers dezer schepen, die beide thuis be-' hooren to Bremen, zyn B V15 en BV 16., Zaterdag h werden weder eenigo patiönton: opgenomen van de schepen V L 136 en V L 16, torwyi op dien dag en den volgenden dag patiönten werden behandeld, van de te Maas i sluis thuis behoorende schepen 170 en 62. Later werd door den dokter hulp verleend aan1 opvarenden van V 74, M A 75 en Sch 174. Volgens dit schry ven blyft het schip steeds goed voldoen. Naar wy vernemen, wordt kolonel J. L. De Bock, commandant van het regiment) grenadiers en jagers, binnenkort bevorderd' tot generaal-majoor, en is de kolonel E. D. H. Mac Leod, comm. van het 1ste reg. int.,' bestemd om op te treden als oomm. van hot reg. gren. en jagers. (D.) By het examen voor do cadettenschool, in Neclerlandsch-Indiö afgenomen, hebben vol-| daan do jongelieden A. J. T. Dessauvagies, J.( W. K. Eichhols, W. A. Grashuis, H. A. W. C.- Do Hazo Winkelman, J. Hogewind en C. L,.' Schreuer. Geref. Kerken. Aangenomen is het beroep naar Zegwaard c. a. door den heer L. Van Loon, cand. to Zwyndrecht. Zondag 8 Juli a. s., 'a namiddags to 2 uren, zal do nieuw benoemde opperrabbyn by do Portugeosche Israël. Gemeento te 's-Graven hage, do heer Poreira, plechtig als zoodanig wordon geïnstalleerd in een buitengowonen dienst in het kerkgebouw aan den Boschkant. By den heer Corns. Morks Cz., te Dordrecht, zyn weer twee „Zuid-Afrikaansche Vlugschriften" verschenen„Eenige Bladzyden uit do Geschiedenis van den Vryheidsstrydl der Transvaalsche Boeren" door dr. H. Blink en „Generaal Joubert" door P. R. O. Boer* (Pro-Boer). Het stoomschip „Statendam" vertrok 28 Juni van Rotterdam naar Nieuw-York; do „Cludon" (Holland-Amorika-iyn), van New. port-News naar Amsterdam, passeerde 28 Juni Wight; de „Kanzlor" (thuisreis) arriveerde 27 Juni te Suez; do „Soombing", van Rotter dam naar Java, vertrok 28 Juni van Marseille;1 het dubbolschroofstoomscip „Smdoro", vaa 7) Daar knalden in de richting van La petite Maxo goweerschoten. Myn afdeeling tirailleurs was aangevalion, en ylings reed ik naar die hofstede, om my van den stand van hot gevecht op de hoogte te stollen. De Franschen rukten in dichte drommon togen ons op. Zelfs brachten zy zwaar geschut in het gevecht, en krakend sloegen de granaten in de nog ongedeerde hofstede La petite Maxe, waaruit een man on een vrouw my jammorend te gemoet snoldon. „Red ons, red ons kind, loon commandant 1" smeekten zy met uit gestrekte armen. „Onze dochter onze arme dochter haar man is in Metz by het leger zy is vóór eenige dagen moeder van een meisje geworden rod ons, mon commandant 1" Al menigvuldiger vielen do Fransche gra naten op do hofstede neer, wier dak reeds in vlam 6tond. Om do monschen gerust te stollen, zond ik eenigen myner manschappen naar do woning, waarin do jonge vrouw zich bevond. Rustend, met haar pasgeboren kind in don arm, werd zy door do soldaten uit het brandendo huis gedragen en op myn aan- wyzing naar St.-Remy gebracht. Het heviger wordend gevecht nam my daarop geheel in beslag, de dichtstby zynde troepen onzer voorposteniyn kregen deel aan den stryd, de Franschen werden afgeslagen, wy zei ven trok ken ons ook binnen onze stellingen terug, het ongelukkige dorp aan zyn lot overlatend, terwyl den ganschen nacht door de brandende boerderyen de goheele streek met een akeligen rooden gloed overgoten. Do zware stukkon geschut van de forten Plappeville en St.-Ger- main kozen zich hot brandende dorp, om hetwelk zy meenden, dat een heete stryd gevochten werd, tot mikpunt hunner projec tielen: de eene granaat na do andere klet terde in do vlammen neer; toen de morgen schemering aanbrak, was La Maxo een rookende puinhoop." „Een droevige herinnering, oom." „De oorlog is wreed, onnoemlyk wreed. Dien nacht zal ik nooit vergeten. Maar kyk daarl Dat moet de hofstede La petite Maxe zyn, uit wier vlammen myn manschappen de jonge moeder redden. Hoe statig is ze weer opgebouwd 1 Het schynt een logement te zyn waarlyk, daar is het uithangbord: „Auberge do St.-Agathe." Hier zullen wy een glas bier drinken l" Vóór het vriendeiyke huis verhief zich oen oude lindeboom, in welks lommer een tafel en een bank stonden. Het was een uitlokkend plekje om te rusten. Van dit punt genoot men een heeriyk uitzicht op do Moezelbergen en de stad Metz. Toen de ruiters hot huis naderden, ver hief zich van do bank onder de linde een omstreeks veertigjarige vrouw, legde haar breiwerk neer en ging den officieren vriendeiyk to gemoet. „Wenschen de heeren een glas wyn?" vroeg zy. „Zeker, madame. Hebt go wyn van Scy?" „Neen, mynheer. "Wy schenken slechts eigen gewas uit onzo wynbergen by Lorry. Maar ik denk wel, dat de heeren tevreden zullen zyn." „Goed, goed, madamel Breng ons dan uw wyn van Lorry." De generaal en Koenr&ad sprongen uit het zadel en namen op de bank plaats. Do vrouw snelde hot huis binnen. „Als ik my niet vergis, is deze vrouw de jonge moeder uit het jaar '70," sprak de generaal glimlachend. „Ik ben nieuwsgierig te vernemen, wat er van haar kind gewor den is." Op dit oogenblik kwam een jong meisje, in do nette landelyke dracht der Lotharingsche vrouwen, naar buiten en spreidde een zinde- ïyk tafellaken over de tafel uit. Verbaasd keken de officieren naar de slanke en toch flinke gestalte van het meisje, wier frisch gezicht, groote blauwe oogen en weelderig donkerblond haar van oen bekoorlyko schoon heid waren. „zyt gy de dochter des huizes, mademoi selle?" vroeg de generaal, die het jonge meisje met belangstelling aanstaarde. „Ja, mynheer," antwoordde het meisje glim lachend, waarby een ry kleine witte tanden te voorschyn kwam. „En hoe oud zyt ge, als ik vragen mag?" „Twintig jaar, mynheer." 3- -„ „Heet gy niet Madeleine?" „Jawel. „Nu, dan kennen wy elkaar, jufjel" „Kent u my, mynheer? Ik herinner my niet. „Dat wil ik graag gelooven," lachte do generaal „Toen wy elkaar leerden kennen, laagt gy nog hulpeloos neer. Het was in het jaar '70; toen waart gy nog heel, heel Jong, nietwaar? Maar lk herinner my de kleine Madeleine nog zeer goed. Ge waart toen wel niet hier in La Maxe, maar in St.-Remy...." „Wy woonden destyds in St.-Remy, toen ons huis was afgebrand." „Ja, en in datzelfde huis te St.-Remy woonde een Duitsch officier, die u, kleine Madeleine, vaak op de knieën geschommeld heeft „Gy u on zou u die goede officier ge weest zyn, van wien myn moeder my zoo vaak verteld heeft?1' „Ik ben ten minste de officier, die met uw moeder en uw grootouders te St.-Remy in één en hetzelfde huis woonde. „O, mynheer, wy hebben u niet vergeten 1 Hoezeer verheug ik my, u te leeren kennen I Wat heb ik er naar verlangd, u te leeren kennen, om u te bedanken. „Maar, myn kind, van dank kan immers allerminst sprake zynl" „Zeker wel, mynheer." En meteen snelde zy haar moeder te gemoet, dio juist met den wyn uit hot huis kwam. „Moedor, verbeeld u dio heer dat is de officier, die ons in het jaar '70 uit hot bran dende huis gered, die ons in St.-Remy zoo vriendelyk behandeld heeft. Do vrouw liet van verrassing de flesch en de glazen byna op den grond vallon. Haastig plaatste zy ze op de tafel, en vóór do gene raal het verhinderen kon, had zy zynhandon gegrepen en aan haar lippen gedrukt. „Myn lieve, beste mynheer 1" riep zy met tranen in de oogen. „Eindeiyk dan kan ik u voor uw liefde, uw goedheid danken, dio gy ons destyds ln die verschrikkeiyko dagen bewezen hebt. Gauw, Madeleine, ga gauw vader roepen! Hy Is in don tuin. Hy moot den weldoener van zyn vrouw en zyn kind leeren kennen en hen bedanken." Madeleine liep weg, om kort daarop met een omstreeks vyf-en-veertigjarigen, broed geschouderden landman, haar vader, terug te keeren. De generaal poogde tevergeefs zich legen de dankbetuigingen der brave menschen te verzetten. „Ik heb immers niets moor gedaan dan myn plicht als christenmensch I" sprak hy glimlachend. „Gy hebt meer gedaan, mon gónóral," zoide' Thury, de eigenaar dor herberg „St.-Agathe,", op ernstigen toon. „Luister slechts, mon lieutenant 1" zoo wendde hy zich tot Koon- raad. „Mynheer de generaal hoeft niet alloeri myn Yrouw en myn kind uit de vlammen gered, maar ook hun en myn schoonoudere te St.-Romy een goed onderkomen verschaff en er voor gezorgd, dat het myn arme, ziekf vrouw en myn kind aan niets ontbrak. Wa( dit in tyd van oorlog zeggen wil, mon lieutenant, kan slechts diegene beseffen, die zelf den oorlog hoeft Jeeron kennen. Ik wna destyds in Metz, by hot leger van maarschalk) Bazaine, ik was toen forestier boschwachter zegt men thans, mon lieutenant, en als zoodanig by het leger ingolyfd. Mynheer de generaal heeft my binnen Metz tyding vaa vrouw en kind doen geworden." „Dat was toch maar een kleine dienst. „Maar voor my meer waard dan wanneei ik een beurs vol goudstukkon gevonden had* Neon, neen, mon gónéral, gy moogt onzen dank niet weigeren l En zoo gy ons nog even vriendelyk gezind zyt, als toen, in het jaap 1870, dan moet gy vaak in do herborg „St.-Agatho" komen en mynheer uw zoon meebrengen." j „Luitenant Von Holten is myn neef." „Mon lieutenant, gy zyt ons altijd welkom,* sprak de rechtschapen Thury, terwijl hy deir jongen officier de breode jechterband tm-stakf Wordt V'.rto'gd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 1