H\ 12359
Zaterdag Juni.
A*. 1900
(Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
^Feuilleton.
MOOIE VROUWEN.
ACrBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leidon per S maanden. 2 22 2 2 2 2 2 1.10.
Franco per poet. ...*22122 2" 2.. 22, 1.40.
Afzonderlijke Nommers .2.21^2.2.21, 0.0$.
PRIJS DER ADVERTENTIBNt
Van 1 8 regels f 1.05. Iedere regel moer f 0.17J. Grootere
lottere naar plaatsruimte. Voor het incaaseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Do Rijkspostspaarbank als ban
kier. Onder dit hoofd schrift het Week-
Had voor Provinciale, Gemeente- en Water
scliaps-obligatiën o. a.
In den laatsten t\Jd is het herhaaldelijk
voorgekomen, dat deze instelling (de Ryks-
■postspaarbank) met verschillende gemeente
en waterschapsbesturen in rechtstreeksche
'onderhandeling trad omtrent de overname
en bloc van geldleeningen, die door deze
.corporaties moesten worden genegotiëerd. Hier
door kwam zij, gedeeltelijk althans, op het
'gebied van het bankiersbedryf, trad zy in elk
geval in rechtstreeksche concurrentie met de
Maatschappij voor Gemeentecrediefc, met ver
schillende bankiersfirma's, en de vraag rijst,
of z(j, dus handelende, het welbegrepen belang
barer instelling niet schaadt en haar bevoegd
heid niet overschrijdt. Het ligt in den aard
der zaak, dat de R.-P.-S., die van de millioenen,
welke zij beheert, slechts een zeer geringe
rente betaalt, die niet in de bedrijfsbelasting
is aangeslagen en ook aan geen andere ryks
of gemeentelijke belasting is onderworpen,
deze concurrentie schijnbaar met vrucht kan
bedrijven. Schijnbaar, zeggen w(J, want feitelijk
'is dit het geval geenszins. Immers, z(J is
I verplicht, de gelden, die haar zijn toevertrouwd,
i onder contröle van een raad van toezicht,
Slechts te beleggen op do meest voor-
deellge en solide wijze. En nu kan het o. i.
nimmer in de wettelijke bedoeling hebben
gelegen, dat een instelling van dien aard
zelfstandig als bankier zou optreden, om met
corporaties rechtstreeks te onderhandelen
omtrent de overname van geldleeningen en
bloc en op die wijze haar gelden vast to
leggen in obligaties, die nimmer ter publieke
inschrijving zfin aangeboden. Daargelaten voor
een oogenblik de mindere wenschelijkheid, dat
een Instelling als de hare in het bezit kome
van obligaties, waarvan de waarde op de open
markt nimmer is gebleken, streeft die wfize
van doen toch de bedoeling, aan het woord
„beleggen" verbonden, verre voorbij. Een
instelling, die gelden beleggen moet, is
toch geheel iets anders dan een bankiershuis,
dat leeningen met corporaties slechts afsluit
om de obligaties er van onder het publiek te
brengen, dus om ze weer van de hand te doen.
Het is van algemeene bekendheid, dat dit
doorgaans geschiedt op zeer matige voor
waarden en dat de kans van welslagen voor
de plaatsing lang niet altijd verzekerd is. Maar
inmiddels hebben door <he overname en door
de daaraan verbenden publieke inschrijving,
de obligaties der bedoelde geldleeningen een
prijs bedongen en slechts die prijs kan
voor den belegger een maatstaf zijn voor
wat hy besteden wil en mag. De Rijkspost
spaarbank, zelve als onderhandelaar met ge
meentebesturen optredende, schiet in haar
wetenschap wat zy voor hun geldleeningen
mag besteden, te kort. Maar zoo zal men
ons te gemoet voeren de raad van toezicht
dan, waarin mannen zitting hebben, die zeiven
verbonden zijn aan groote bankinstellingen?
Ons antwoord daarop is, dat ook het advies
van dien raad van toezicht niet anders kan
zy'n dan a leap in the dark, want
alleen de openstelling eerier leening ter publieke
of ondershandsche inschrijving bepaalt haar
prijs. De raad van toezicht kan zeggen wat
een bankier, niet wat een geldbelegger,
voor de obligaties wil besteden. En Is het dan
niet ook bedenkelijk die leden te stellen tus-
schen hun eigen belangen en die der instelling?
Dient men niet te voorkomen do beschuldiging,
dat zy de R.-P.-8. laten onderhandelen omtrent
de overname van geldleeningen, die zij voor
zichzelven niet begeeren?
Wij kunnen waarlijk geen enkel motief
vindon, dat de R.-P.-S. zou kunnen nopen,
op het gebied harer beleggingen zich te be
geven op een terrein, dat niet het hare is.
Gebrek aan geschikt materiaal voor die be
leggingen is nog nimmer voorgekomen. Het
aanbod van obligaties ten laste van solide
corporaties overtreft doorgaans, en bepaaldelijk
in den laatsten tijd, de vraag en ook aan
vraag voor gelden op prolongatie is nimmer
gebrek. Waarom dan door dus te handelen
haar eigen belangen eerder te schaden dan
te baten en bovendien de ergernis in het leven
te roepen, dat een bevoorrechte instelling als
de hare in concurrentie treedt met andere
instellingen, die daarin op eerlijke wijze haar
bestaan zoeken?
Het wil ons bescheiden voorkomen, dat deze
handelwijze in alle opzichten afkeuring ver
dient. En in het belang van de instelling, die
w(J ook op het gebied der belegging harer
gelden zoo gaarne een modelinstelling zouden
willen blfiven noemen en die juist op dit ge
bied, in geheel andere richting, op oeconomi-
schen grondslag, nog zooveel verder haar
vleugelen zoa kunnen uitslaan, hopen wij,
dat zy dezen te kwader ure ingeslagen
weg spoedig weer moge verlaten.
In Eet Nederlandsche Dagblad komt een
eerste artikel voor over de Kieswet,
luidende
Er is een wetsontwerp ingediend tot
wijziging van het kiesrecht.
De ervaring, zegt do memorie van toe
lichting, heeft eenlge leemten en minder
juiste formuleeringen in de technische rege
ling aan het licht gebracht en die fouten
moeten nu verbeterd worden.
Als politiek vraagstuk komt het kiesrecht
thans niet aan de orde. De herziening is
zuiver technisch. Toch meenen wy, dat de
politiek niet geheel aan het ontwerp vreemd
is. De technische wijzigingen z(jn van dien
aard, dat het aantal kiezers grooter wordt
en dat is steeds het streven geweest van
radicalen en socialisten. Waar is het evenwel,
dat ook reeds de bestaande wet een grooter
aantal kiezers had kunnen geven, indien zy
beter was toegepast, en dat de vermeerdering,
die nu te voorzien is, grootendeels, zoo niet
geheel, een gevolg zal zyn van do betere en
meer volledige werking, die nu aan de wet
verzekerd wordt.
Met name de eigen aangifte is voor velen
een bezwaar geweest, dat nu grootendeels
wordt opgeheven. Merkwaardig is de erkentenis
der Regeering, dat de bestaande wet feitelijk
weer den census heeft ingevoerd, hoewel die
bij do laatste Grondwetsherziening was afge
schaft. Men vleide zich toen, dat het kiesrecht
niet langer van een geldelfiken maatstaf zou
afhangen, en wat blijkt nu? Dat 528,000
kiezers hun kiesrecht danken aan het feit,
dat zij belasting betalen, en dat de huur-
kiezers, de loonkiezers, de examenkiezers,
enz. te zamen ruim 36,000 man sterk zijn.
Wat baat dus nu al het werk, dat eerst is
besteed aan de herziening van de Grondwet
en toen aan het vinden der kenteekenen van
welvaart en geschiktheid, die de Grondwet
voor de kiezers eischte? Slechts een zeer kleine
minderheid, nog geen tiende van het geheele
kiezerscorps, beantwoordt aan die spitsvondig
uitgedachte kenteekenen en voor al de anderen
is het oude kenteekenbelastingbetaling,
blfiven bestaan. Bij een volgende principiöele
herziening wil dan ook de Regeering eiken
band tusschen belastingbetaling en kiesrecht
doen vervallen, maar welken anderen maat
staf zal de Regeering dan vinden, tenzij zij
de bekwaamheid (capaciteitenstelsel) beslist
op den voorgrond zet?
Merkwaardig is ook wat de memorie van
toelichting meedeelt over de kiesdistricten.
Altjjd heeft men gemeend, dat de districten
zoo ongeveer evenveel kiezers telden, en het
tegendeel ia waar. In Enkhuizen vindt men
op elke 100 inwoners 17 kiezers en in Rotter
dam nog geen 6. Toch zal er vermoedelijk
in Rotterdam meer welvaart zi)n en meer
geschiktheid. Ook dit feit werpt weer een
eigenaardig licht op het geknutsel van de
Grondwet in zake kiesrecht, maar van een
nieuwe indeeling der kiesdistricten is nu geen
sprake.
In een asterisk, getiteld Kleine staten,
zegt De Standaard:
De heer Basil Barnhill, te Londen, heeft
een nieuw blad opgericht, Nationality, dat
ook hier te lande de aandacht verdient.
Hij is overtuigd, dat de kleine staten het
zout der aarde zijn, maar voorziet, dat de
drang der ideeën er almeer heenleidt, om de
kleine staten op te ruimen.
Voor Denemarken, Belgié, en niet het
minst voor Nederland, acht hy het gevaar
dreigende.
Machten zijn gaande en werkzaam, die
het toeleggen op een verdeeling van den
aardbol, en hy weet, dat in Engeland de
zucht wakker werd,'om toe te zien, dat by
die verdeeling het grootste 6tuk aan Groot-
Britanniö komt, overtuigd als men is, dat
het stuk der wereld, dat Engeland krijgt, by
slot van rekening er nog het gelukkigst aan
toe zal zfin.
Tegen dien stroom nu wil hy oproeien.
Allereerst in Engeland zelf, maar ook buiten
de grenzen van zyn vaderland.
Hy acht de al te groote staten, en met
name een verdeeling van de wereld onder
deze oppermachtige staten, een ramp, en wil
die ramp helpen afweren.
Daar nu zyns inziens Nedeiland het eerst
en het sterkst bedreigd is, richt zyn energie
er zich in de eerste plaats op, om voor de
handhaving van Neerlands zelfstandigheid als
natie op te komen.
Voor ons oorzaak te over, om de werking
van zfin blad met interest gade te slaan.
Over de algemeene vergadering van de
Liberale Unie en het daar genomen
besluit omtrent het voorstel van het bestuur
betreffende het algemeen kiesrecht heeft het
Handelsblad eenlge opmerkingen.
Aan het debat is, naar het oordeel van dit
blad, grootendeels zyn beteekenis ontnomen,
door de intrekking van den considerans met
de woorden: „zoodra de politieke omstandig
heden het veroorloven", met welke intrekking
het bestuur de vergadering verraste. En
eigeniyk is ook h. i. de beteekenis ontnomen
aan de stemming, want de Afgevaardigden,
die een mandaat hadden op de motie met
den considerans, wisten nu niet hoe zy tegen
over de verminkte motie hun stem moesten
uitbrengen. De uitslag van de stemmingen is
dan ook, goiyk het blad aanmerkt, niet een
geheel juiste maatstaf voor de meening der
Kiesvereenigingen. Terecht sprak h. i. de hoer
A. Roodhuizen van „de vele zwenkingen van
het bestuur".
Voorts meent het Handelsblad, dat de mon
delinge toelichting van den voorzitter er veel
toe bydroeg, om geen principieel debat te
doen houden over hot voorstelf zelf, nl. voor
het opnemen in het hervormingsprogramma
van de wenscheiykheid van Grondwetsher
ziening om algemeen kiesrecht voor mannon
en vrouwen mogelyk te maken. Volgens den
voorzitter toch was het de bedoeling van het
bestuur niet, dat men nu reeds zou uitmaken
wat de verkiezingsleus in 1901 zou zfin. De
practische toepassing van die beginselver
klaring verdween daardoor naar het blad
meent plotseling in een zóó ver verschiet,
dat niemand er zich erg dik over behoefde
te maken. Ook zy, die algemeen stemrecht
thans nog niet noodig achtten, konden, zegt
het Handelsblad, nu wel vóór stemmen. Toch
noemt het blad het terloops zonderling, dat
de motie-Haarlem en de motie-Enkhuizen
om het geheele voorstel nu van de agenda
af te voeren werden ingetrokken. De voor
stellers verklaarden, dat zy hun inotiön na
de intrekking van den considerans niet noodig
achtten, maar zy hadden die toch, naar het
Handelsblad doet uitkomen, na die intrekking
voorgesteld.
Het Handelsblad merkt voorts nog aan, dat
de vergadering blykbaar zeer onder den indruk
verkeerde van de verwerping der Ongevallen
wet. Van daar een motie ten gunste van
een nieuwe Ongevallenwet op gelyken grond
slag (nl. van publiekrechtelyke regeling).
Dat by een eventueele Grondwetsherziening
een andere samenstelling der Eerste Kamer
in overweging zal worden genomen geheel
afgescheiden van haar jongste daad, om alge
meene gronden van Staatsinrichting schynt,
merkt het Handelsblad aan, zeer waarschynlijk.
De hoofdquaestie op de vergadering was
intusschen die van het kiesrecht. Omtrent
de uitkomst van het debat daarover schryft
bet Handelsblad ton slotte het volgende:
„Eén poging is er nog gedaan om een
uitspraak te krfigen, die wezeniyk wat zeggen
zou: door de motie-Hilversum, om algemeen
kiesrecht on Grondwetsherziening urgent te
vei klaren. Doch deze motie werd met 42
tegen 20 stemmen verworpen. Onder de
tegenstemmers waren zeker velen, die, geiyk
het bestuur, om redenen van opportuniteit,
tegenstemden, zoodat hier de scheiding aller
minst zuiver was.
Dat de bestuursmotie daarna met byna
algemeene stemmen werd aangenomen, sprak
vanzelf. Om de boven aangegeven reden kon
ze nu toch geen kwaad.
"Wat ze nu echter voorgoed kan hebben
gedaan, is ons een raadsel. Er is een beginsel
in neergelegd, doch een beginsel, dat kan
worden opgeborgen of voor don dag gehaald
naarmate „de politieke omstandigheden dit
veroorloven". De „Liberale Unie" heeft zich
oen nieuw vaandel aangeschaft, doch zich
volstrekt niet verbonden onder dat vaandel
ten stryde te trekken. Scheiding zal daardoor
dus wel niet worden veroorzaakt. Ons des te
liever. Maar waartoe dan nu die beginsel
verklaring, die absoluut platonische beginsel
verklaring, geschreven met kryt, waaraan de
spons al vast zat?
Een „Schibboleth" te geven was met doze
vergadering misschien bedoeld.
Doch wat is er van gekomen?
De berg hoeft een muis gebaard".
De Middelburgsche Courant vindt blykbaar
de beteekenis van het debat on het besluit
der vergadering niet zoo gering als het
Handelsblad, welk blad, geiyk wy hierboven
zagen, kennely'k meent, dat de ingetrokken
woorden „zoodra de politieke omstandigheden
het veroorloven" eigeniyk na en door de toe
lichting van den voorzitter toch weder van
kracht worden. Naar het oordeel van de
Middelburgsche Courant biyft die introkking
wel dogelyk haar beteekenis behouden. Zy
schryft nl.:
„Het ligt voor de hand, dat wy ons zoel
verheugen over de Zaterdag door de algemeene
vergadering der „Liberale Unie" genomen be
slissing.
En dat te meer, waar die geschiedde met
zulk een groote meerderheid: 69 stemmen.
Slechts drie afgevaardigden verklaarden zich
tegen het bekende voorstel van het bestuur
omtrent het kiesrecht; een voorstel, dat zelfs
nog werd verduidelykt wat betreft het kies
recht voor vrouwen.
Tevens werd de uitspraak nog positiever,
omdat vóór den aanvang der discussiën door
het bestuur van het voorstel do oorspronke-:
ïyk daarin vervatte overwoging werd inge
trokken."
Voorts doet de Middelburgsche Courant uit»
komen, dat na de verwerping van het voorstel
van Hilversum, om nu reeds de urgentie uit
te sproken, do voorzitter constateerde, dat
hierdoor echter niet uitgemaakt was, dat de
zaak niet urgent was, maar dat de vergade
ring zich in dezen blykbaar stelde op het
standpunt van het bestuur om over die urgentie
later te beslissen.
Opraerkeiyk noemt de Middelburgsche Cox*
rant het voorts, dat een der weinige sprekers
van de bestuurstafel, buiten den voorzitter,
is geweest de heer dr. W. P. Ruysch, het
lid, dat de bekende circulaire niet oodertee-
kende, maar staande de vergadering ten
sterkste aandrong op aanneming van het
bestuursvoorstel, omdat, naar hy opmerkte,1
tusschen het in-het-licht-geven der circulaire
van het bestuur en het heden lag de dag,
waarop de Eerste Kamer de Ongevallenwet
verwierp.
Daartoe vermeldt de Middelburgsche Courani
blykbaar met ingenomenheid een en ander
uit de rede des voorzitters.
Het Centrum vindt het oordeel van het
Handelsblad zeer juist en meent ook, dat het
debat van de vergadering der „L.,U." een
ontwykend karakter droeg. Het door haar
genomen besluit kan, meent Het Centrum
alleen bewyzen, dat de „L. U." de kiesrecht-
quaestie niet aandurft en het bestuur die
quaestie dus wel wat ongelegen en onvoldoend
voorbereid aan de orde heeft gesteld.
Ook Het Volk citeert met byval de door
ons hierboven vermelde slotwoorden van het
Handelsblad en meïkt schamper aan, dat do
„Liberale hutspot" nu voorloopig „hutspot"
kan blyven.
Het begin van oen artikel over de „Liberale
Unie" in da Nieuwe Rotterdamsche Courant
luidt
Wat men van het bestuur der „Liberale
Unie" mogo zeggen, men zal moeten erkon-
nen, dat zyn handelingen overeenkomen met
hetgeen menschenkennis en goed beleid
zouden voorschryven. Het bestuur is biykens
zyn praeadvies voor algemeen kiesrecht,
vooreerst althans voor de mannen, en zou
dit ligt in don aard dor zaak ook de
„Liberale Unie" zelve gaarne daarvoor winnen.
Daar het evenwel voor niemand een geheim
67)
„Gy lastert," zeide hy met een kalmte,
Waarover hy zelf verbaasd was. „De vrouw,
van wie gy spreekt, is hoog boven spot en
verdenking verheven. Wie haai* aanvalt, om
haar in myn oogen of in die der wereld te ver
nederen, geeft zichzelven een slag In het
gelaat."
„Vergeef!" riep zy, hem met oen plotse
linge opwelling van liefde beschouwend. „Maar
gy behoort my toe. Ik vecht om je."
„Dat is niet noodig en dat zal ook nooit
hoodig zyn, zoolang ik nog een greintje
achtiDg voor myzolven bezit. Maar ontzie de
wonde, waaraan myn geweten voor het
oogenblik ïydt. Zy zal ophouden pyn tedoen,
zoodra ik my voor myzelven kan verdedigen."
„Verdedigt de geheele wereld je niet?" riep
Ines spottend. „Vraag haar bekwaamste ver
tegenwoordigers. En al is er ook maar een,
die je opvatting deelt, dan zult gy recht
krygen. Hoe gy het echter met dit recht
tegenover my klaar speelt, is een andere
vraag. Bedank Raoul De Beauremont voor
den overspannen onzin, dien hy je gescheiden
vrouw in de pen legde, om geen andere
reden, dan om jo leven aan myn zyde te
vergallen. Er is niet veel verstand toe noodig
om dit te begrypen."
Klaussen sprong als geëlectriseerd op.
«Wanneer het mogelyk ware, dat zy slechts
uit onervarenheid die inblazingen nagezegd,
wellicht slechts ook gehuicheld
„Eenvoud en geslepenheid gaan hand aan
hand,^ zeide Ines, zeer voldaan over de
uitwerking harer woorden. „In elk geval,
beschouw het als een bewys van myn liefde
voor je, dat ik de briefschryfster hot ant
woord op haar lasteriyke taal niot door den
advocaat laat toekomen."
„Ik wil hot gelooven," zeide hy, diep adem
halend en hy meende werkelijk nog eenmaal,
dat hjj vasten grond onder z(jn giydonde
voeten gevoelde.
XIV.
De schemering was ingevallen. Een kleine
streep goudgeel licht viel nog in de kamer
over de vensterbank op het donkere kinder
hoofd, dat vertrouwelyk tegen Greta's schou
der leunde.
„Nu wordt er spoedig gescheldl Ja, tante
Greta, zal er spoedig gescheld worden?"
Het was Kerstavond.
Die was zoo spoedig gekomen! Greta had
gedacht, dat de tyd voortaan voor haar zóu
stilstaan. En nu luidden de klokken van alle
torens het heilige feest in. Zy dacht aan den
Kerstavond van het vorige jaar, aan Nicolaas'
kostbaar geschenk, waarvoor zy niet van harte
dankbaar had kunnen wezen; aan het kleine
graf op het kerkhof, dat, met bloemen ver
sierd, zich zoo vriendeiyk tusschen de andere
vergeten grafheuvels verhief.
Vreemd l De diepe smart, welke deze her
inneringen vroeger by haar verwekten, had
voor een gevoel van weemoed plaats gemaakt.
Toen zy indertyd, tot in het diepst van haar
ziel geschokt, dit huis betrad, meende zy, dat
zy te veel van haar krachten gevergd had.
De kleine met zyn lachende oogen en levendigen,
vroolyken aard brak haar byna het hart. Doch
op een dag, dat het kind lusteloos en hangerig
was, had het zyn kopje tegen haar borst ge
drukt, en van dat oogenblik had zy het lief
gekregen.
Zy waren zeer goede vrienden geworden,
de mooie knaap en zyhy onafschoidelyk van
haar, zy onvermoeid voor hem. Hy gaf overal
en altyd aan Greta's gezelschap boven dat van
anderen de voorkeur, zelfs boven het vroolyke
van zyn oom Olaf.
In de eerste weken was het haar zonderling
te moede geweest in haar nieuwe omgeving,
zoo ongeveer als iemand, die uit de duisternis
in het licht gebracht wordt. Een geheel
nieuwe wereld vertoonde zich aan haar oogen,
een tweede leven opende zyn poorten voor
haar.
Vroolykheid en familie-geluk, die hier hun
schepter zwaaiden, waren voor Greta onbe
kenden. De opgewekte blymoedigheid der
vrouw, de teedere liefde der echtgenooten
voor elkaar, «het altyd goede humeur van den
heer des huizes brachten Greta in verrukking,
die by het aanschouwen van dezen levenslust
dikwyis meende, dat zy tot dusver haar leven
verdroomd had.
Met innige dankbaarheid nam zy de harte-
lyke vriendschap aan, die, dank Olaf's invloed,
beide echtgenooten haar bewezen. Men dwong
haar tot niets; zy kon komen en gaan zooals
zy verkoos. Maar langzaam en onweerstaan
baar werkten voorbeeld en stemming op
Greta's verkommerd zieleleven. Af en toe ge
voelde zy reeds behoefte om aan het gezellige,
huiselyke leven deel te nemen. Dan verscheen
zy na het avondeten nog eens met een hand
werkje in de woonkamer. Al zeide zy zelve
ook niet veel, zoo luisterde zy des te opmerk
zamer naar do woorden van anderen. Slechts
zelden vertoonde er zich een lachje om haar
lippen, maar dat was niet smarteiyk meer,
maar vroolyk. Vooral in Olafs byz(jn, die als
vriend des huizes en nog meer dan vroeger
kwam, gevoelde Greta zich opgewekt en wel
gemoed.
Olaf zelf was het wonderlijk te moede.
Wanneer by eens niet de trap van zyn be
nedenwoning naar do eerste verdieping op
steeg, dan dwong eon inneriyke onrust hem
toch zoo lang te luisteren, totdat hy den
welbekenden voetstap boven zyn hoofd hoorde.
Pas, wanneer hy wist, dat Greta met de
anderen om de ronde tafel in do woonkamer
zat, greep hy wolgemoed overjas en hoed
om zyn souper buitenshuis te gebruiken.
De klokken luidden zoo plechtig en helder
door de stilte van den avond.
Bim, bami" zeide de kleine Frans, in de
handen klappend. „Nu komt het mooist Wan
neer er gescheld wordt, moeten wy binnen
komen, heeft papa gezegd. Zou er spoedig
gescheld worden, tante Greta?"
„Ja, spoedig," fluisterde zy, zacht over zyn
haar strykend.
Dat geheimzinnig wachten bracht ook haar
in biyde spanning.
De kamer was langzamerhand geheel duister
geworden, slechts by den drempel der deur
naar de aangrenzende kamer werd een streep
licht zichtbaar. Zoo donker was het ook
eenmaal in haar gemoed geweest.
„Dat is oom Olafl" riep de kleine, in de
hoogte springend. „Ik heb hem hooren lachen."
Greta glimlachte. Ook zy verheugde zich
steeds op de komst van haar vriend. In zyn
tegenwoordigheid voelde zy zich veilig ge
borgen. Dit gevoel wa3 over haar gekomen,
toen zy met de familie Winter Olaf in zyn
groote fabriek, welke onlangs in werking was
getreden, had opgezocht.
Onder het dreunen en stampen der machines,
in de bedrijvigheid, waarvan by zelf de Kiel
was, kreeg zy een beter begrip van z(ja
geestelyke waarde.
Zy hoorde hom bevelen, dien zy tot dusver
eerder schuchter dan gebiedend had gekend.
Zy zag, dat hy door een enkel woord, door
een enkelen blik zyn wil wist te doen eer
biedigen.
Toen hy later tegen de thee by zyn vrienden
verscheen, den jongen op alle vier hoeken
door de kamer joeg en met schuwe terug
houding zich aanbood voor Greta het garen
op te houden, vervulde blyde trots haar hart.
Zy wist niet waarom, maar zy verheugde
zich voor hem, dat hy was zooals hy was...
De kleine Frans trippelde van ongeduld.
„Tante Greta, brengt het Christuskind m\)
ook iets moois mee? Een hobbelpaard, tante
Greta? En een trommel? En peporkoeken?
En
Allesl Allesl" zeide de jonge vrouw met
een geruststellenden glimlach. „Zing je Kerst
liedje maar, Fransje, dan zal er zeker spoedig
gescheld worden."
En terwyl zy samen het oude, welbekende
Kerstlied aanhieven, werd er binnen gebeld
en do deur wyd geopend.
Verblind door het licht, legde Greta een
oogenblik de hand voor de oogen.
„Toch niet treurig?" vroeg Olaf, op baar
toetredend.
De ouders waren geheel met hun gedachten
by hun stamhouder en nu wilde hy het ge
voel van eenzaamheid voorkomen.
De prachtig versierde denneboom breidde
zyn licht over de gedekte tafel uit, welke met
allerlei verrassingen beladen was.
„Ik geloof," zeide Olaf zacht, „dat hier uw
plaats is, Greta. Een mand met welriekond*
rozen duidde de plaats aan.
Wordt vervolgd