H\ 12359 Zaterdag Juni. A*. 1900 (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. ^Feuilleton. MOOIE VROUWEN. ACrBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leidon per S maanden. 2 22 2 2 2 2 2 1.10. Franco per poet. ...*22122 2" 2.. 22, 1.40. Afzonderlijke Nommers .2.21^2.2.21, 0.0$. PRIJS DER ADVERTENTIBNt Van 1 8 regels f 1.05. Iedere regel moer f 0.17J. Grootere lottere naar plaatsruimte. Voor het incaaseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Do Rijkspostspaarbank als ban kier. Onder dit hoofd schrift het Week- Had voor Provinciale, Gemeente- en Water scliaps-obligatiën o. a. In den laatsten t\Jd is het herhaaldelijk voorgekomen, dat deze instelling (de Ryks- ■postspaarbank) met verschillende gemeente en waterschapsbesturen in rechtstreeksche 'onderhandeling trad omtrent de overname en bloc van geldleeningen, die door deze .corporaties moesten worden genegotiëerd. Hier door kwam zij, gedeeltelijk althans, op het 'gebied van het bankiersbedryf, trad zy in elk geval in rechtstreeksche concurrentie met de Maatschappij voor Gemeentecrediefc, met ver schillende bankiersfirma's, en de vraag rijst, of z(j, dus handelende, het welbegrepen belang barer instelling niet schaadt en haar bevoegd heid niet overschrijdt. Het ligt in den aard der zaak, dat de R.-P.-S., die van de millioenen, welke zij beheert, slechts een zeer geringe rente betaalt, die niet in de bedrijfsbelasting is aangeslagen en ook aan geen andere ryks of gemeentelijke belasting is onderworpen, deze concurrentie schijnbaar met vrucht kan bedrijven. Schijnbaar, zeggen w(J, want feitelijk 'is dit het geval geenszins. Immers, z(J is I verplicht, de gelden, die haar zijn toevertrouwd, i onder contröle van een raad van toezicht, Slechts te beleggen op do meest voor- deellge en solide wijze. En nu kan het o. i. nimmer in de wettelijke bedoeling hebben gelegen, dat een instelling van dien aard zelfstandig als bankier zou optreden, om met corporaties rechtstreeks te onderhandelen omtrent de overname van geldleeningen en bloc en op die wijze haar gelden vast to leggen in obligaties, die nimmer ter publieke inschrijving zfin aangeboden. Daargelaten voor een oogenblik de mindere wenschelijkheid, dat een Instelling als de hare in het bezit kome van obligaties, waarvan de waarde op de open markt nimmer is gebleken, streeft die wfize van doen toch de bedoeling, aan het woord „beleggen" verbonden, verre voorbij. Een instelling, die gelden beleggen moet, is toch geheel iets anders dan een bankiershuis, dat leeningen met corporaties slechts afsluit om de obligaties er van onder het publiek te brengen, dus om ze weer van de hand te doen. Het is van algemeene bekendheid, dat dit doorgaans geschiedt op zeer matige voor waarden en dat de kans van welslagen voor de plaatsing lang niet altijd verzekerd is. Maar inmiddels hebben door <he overname en door de daaraan verbenden publieke inschrijving, de obligaties der bedoelde geldleeningen een prijs bedongen en slechts die prijs kan voor den belegger een maatstaf zijn voor wat hy besteden wil en mag. De Rijkspost spaarbank, zelve als onderhandelaar met ge meentebesturen optredende, schiet in haar wetenschap wat zy voor hun geldleeningen mag besteden, te kort. Maar zoo zal men ons te gemoet voeren de raad van toezicht dan, waarin mannen zitting hebben, die zeiven verbonden zijn aan groote bankinstellingen? Ons antwoord daarop is, dat ook het advies van dien raad van toezicht niet anders kan zy'n dan a leap in the dark, want alleen de openstelling eerier leening ter publieke of ondershandsche inschrijving bepaalt haar prijs. De raad van toezicht kan zeggen wat een bankier, niet wat een geldbelegger, voor de obligaties wil besteden. En Is het dan niet ook bedenkelijk die leden te stellen tus- schen hun eigen belangen en die der instelling? Dient men niet te voorkomen do beschuldiging, dat zy de R.-P.-8. laten onderhandelen omtrent de overname van geldleeningen, die zij voor zichzelven niet begeeren? Wij kunnen waarlijk geen enkel motief vindon, dat de R.-P.-S. zou kunnen nopen, op het gebied harer beleggingen zich te be geven op een terrein, dat niet het hare is. Gebrek aan geschikt materiaal voor die be leggingen is nog nimmer voorgekomen. Het aanbod van obligaties ten laste van solide corporaties overtreft doorgaans, en bepaaldelijk in den laatsten tijd, de vraag en ook aan vraag voor gelden op prolongatie is nimmer gebrek. Waarom dan door dus te handelen haar eigen belangen eerder te schaden dan te baten en bovendien de ergernis in het leven te roepen, dat een bevoorrechte instelling als de hare in concurrentie treedt met andere instellingen, die daarin op eerlijke wijze haar bestaan zoeken? Het wil ons bescheiden voorkomen, dat deze handelwijze in alle opzichten afkeuring ver dient. En in het belang van de instelling, die w(J ook op het gebied der belegging harer gelden zoo gaarne een modelinstelling zouden willen blfiven noemen en die juist op dit ge bied, in geheel andere richting, op oeconomi- schen grondslag, nog zooveel verder haar vleugelen zoa kunnen uitslaan, hopen wij, dat zy dezen te kwader ure ingeslagen weg spoedig weer moge verlaten. In Eet Nederlandsche Dagblad komt een eerste artikel voor over de Kieswet, luidende Er is een wetsontwerp ingediend tot wijziging van het kiesrecht. De ervaring, zegt do memorie van toe lichting, heeft eenlge leemten en minder juiste formuleeringen in de technische rege ling aan het licht gebracht en die fouten moeten nu verbeterd worden. Als politiek vraagstuk komt het kiesrecht thans niet aan de orde. De herziening is zuiver technisch. Toch meenen wy, dat de politiek niet geheel aan het ontwerp vreemd is. De technische wijzigingen z(jn van dien aard, dat het aantal kiezers grooter wordt en dat is steeds het streven geweest van radicalen en socialisten. Waar is het evenwel, dat ook reeds de bestaande wet een grooter aantal kiezers had kunnen geven, indien zy beter was toegepast, en dat de vermeerdering, die nu te voorzien is, grootendeels, zoo niet geheel, een gevolg zal zyn van do betere en meer volledige werking, die nu aan de wet verzekerd wordt. Met name de eigen aangifte is voor velen een bezwaar geweest, dat nu grootendeels wordt opgeheven. Merkwaardig is de erkentenis der Regeering, dat de bestaande wet feitelijk weer den census heeft ingevoerd, hoewel die bij do laatste Grondwetsherziening was afge schaft. Men vleide zich toen, dat het kiesrecht niet langer van een geldelfiken maatstaf zou afhangen, en wat blijkt nu? Dat 528,000 kiezers hun kiesrecht danken aan het feit, dat zij belasting betalen, en dat de huur- kiezers, de loonkiezers, de examenkiezers, enz. te zamen ruim 36,000 man sterk zijn. Wat baat dus nu al het werk, dat eerst is besteed aan de herziening van de Grondwet en toen aan het vinden der kenteekenen van welvaart en geschiktheid, die de Grondwet voor de kiezers eischte? Slechts een zeer kleine minderheid, nog geen tiende van het geheele kiezerscorps, beantwoordt aan die spitsvondig uitgedachte kenteekenen en voor al de anderen is het oude kenteekenbelastingbetaling, blfiven bestaan. Bij een volgende principiöele herziening wil dan ook de Regeering eiken band tusschen belastingbetaling en kiesrecht doen vervallen, maar welken anderen maat staf zal de Regeering dan vinden, tenzij zij de bekwaamheid (capaciteitenstelsel) beslist op den voorgrond zet? Merkwaardig is ook wat de memorie van toelichting meedeelt over de kiesdistricten. Altjjd heeft men gemeend, dat de districten zoo ongeveer evenveel kiezers telden, en het tegendeel ia waar. In Enkhuizen vindt men op elke 100 inwoners 17 kiezers en in Rotter dam nog geen 6. Toch zal er vermoedelijk in Rotterdam meer welvaart zi)n en meer geschiktheid. Ook dit feit werpt weer een eigenaardig licht op het geknutsel van de Grondwet in zake kiesrecht, maar van een nieuwe indeeling der kiesdistricten is nu geen sprake. In een asterisk, getiteld Kleine staten, zegt De Standaard: De heer Basil Barnhill, te Londen, heeft een nieuw blad opgericht, Nationality, dat ook hier te lande de aandacht verdient. Hij is overtuigd, dat de kleine staten het zout der aarde zijn, maar voorziet, dat de drang der ideeën er almeer heenleidt, om de kleine staten op te ruimen. Voor Denemarken, Belgié, en niet het minst voor Nederland, acht hy het gevaar dreigende. Machten zijn gaande en werkzaam, die het toeleggen op een verdeeling van den aardbol, en hy weet, dat in Engeland de zucht wakker werd,'om toe te zien, dat by die verdeeling het grootste 6tuk aan Groot- Britanniö komt, overtuigd als men is, dat het stuk der wereld, dat Engeland krijgt, by slot van rekening er nog het gelukkigst aan toe zal zfin. Tegen dien stroom nu wil hy oproeien. Allereerst in Engeland zelf, maar ook buiten de grenzen van zyn vaderland. Hy acht de al te groote staten, en met name een verdeeling van de wereld onder deze oppermachtige staten, een ramp, en wil die ramp helpen afweren. Daar nu zyns inziens Nedeiland het eerst en het sterkst bedreigd is, richt zyn energie er zich in de eerste plaats op, om voor de handhaving van Neerlands zelfstandigheid als natie op te komen. Voor ons oorzaak te over, om de werking van zfin blad met interest gade te slaan. Over de algemeene vergadering van de Liberale Unie en het daar genomen besluit omtrent het voorstel van het bestuur betreffende het algemeen kiesrecht heeft het Handelsblad eenlge opmerkingen. Aan het debat is, naar het oordeel van dit blad, grootendeels zyn beteekenis ontnomen, door de intrekking van den considerans met de woorden: „zoodra de politieke omstandig heden het veroorloven", met welke intrekking het bestuur de vergadering verraste. En eigeniyk is ook h. i. de beteekenis ontnomen aan de stemming, want de Afgevaardigden, die een mandaat hadden op de motie met den considerans, wisten nu niet hoe zy tegen over de verminkte motie hun stem moesten uitbrengen. De uitslag van de stemmingen is dan ook, goiyk het blad aanmerkt, niet een geheel juiste maatstaf voor de meening der Kiesvereenigingen. Terecht sprak h. i. de hoer A. Roodhuizen van „de vele zwenkingen van het bestuur". Voorts meent het Handelsblad, dat de mon delinge toelichting van den voorzitter er veel toe bydroeg, om geen principieel debat te doen houden over hot voorstelf zelf, nl. voor het opnemen in het hervormingsprogramma van de wenscheiykheid van Grondwetsher ziening om algemeen kiesrecht voor mannon en vrouwen mogelyk te maken. Volgens den voorzitter toch was het de bedoeling van het bestuur niet, dat men nu reeds zou uitmaken wat de verkiezingsleus in 1901 zou zfin. De practische toepassing van die beginselver klaring verdween daardoor naar het blad meent plotseling in een zóó ver verschiet, dat niemand er zich erg dik over behoefde te maken. Ook zy, die algemeen stemrecht thans nog niet noodig achtten, konden, zegt het Handelsblad, nu wel vóór stemmen. Toch noemt het blad het terloops zonderling, dat de motie-Haarlem en de motie-Enkhuizen om het geheele voorstel nu van de agenda af te voeren werden ingetrokken. De voor stellers verklaarden, dat zy hun inotiön na de intrekking van den considerans niet noodig achtten, maar zy hadden die toch, naar het Handelsblad doet uitkomen, na die intrekking voorgesteld. Het Handelsblad merkt voorts nog aan, dat de vergadering blykbaar zeer onder den indruk verkeerde van de verwerping der Ongevallen wet. Van daar een motie ten gunste van een nieuwe Ongevallenwet op gelyken grond slag (nl. van publiekrechtelyke regeling). Dat by een eventueele Grondwetsherziening een andere samenstelling der Eerste Kamer in overweging zal worden genomen geheel afgescheiden van haar jongste daad, om alge meene gronden van Staatsinrichting schynt, merkt het Handelsblad aan, zeer waarschynlijk. De hoofdquaestie op de vergadering was intusschen die van het kiesrecht. Omtrent de uitkomst van het debat daarover schryft bet Handelsblad ton slotte het volgende: „Eén poging is er nog gedaan om een uitspraak te krfigen, die wezeniyk wat zeggen zou: door de motie-Hilversum, om algemeen kiesrecht on Grondwetsherziening urgent te vei klaren. Doch deze motie werd met 42 tegen 20 stemmen verworpen. Onder de tegenstemmers waren zeker velen, die, geiyk het bestuur, om redenen van opportuniteit, tegenstemden, zoodat hier de scheiding aller minst zuiver was. Dat de bestuursmotie daarna met byna algemeene stemmen werd aangenomen, sprak vanzelf. Om de boven aangegeven reden kon ze nu toch geen kwaad. "Wat ze nu echter voorgoed kan hebben gedaan, is ons een raadsel. Er is een beginsel in neergelegd, doch een beginsel, dat kan worden opgeborgen of voor don dag gehaald naarmate „de politieke omstandigheden dit veroorloven". De „Liberale Unie" heeft zich oen nieuw vaandel aangeschaft, doch zich volstrekt niet verbonden onder dat vaandel ten stryde te trekken. Scheiding zal daardoor dus wel niet worden veroorzaakt. Ons des te liever. Maar waartoe dan nu die beginsel verklaring, die absoluut platonische beginsel verklaring, geschreven met kryt, waaraan de spons al vast zat? Een „Schibboleth" te geven was met doze vergadering misschien bedoeld. Doch wat is er van gekomen? De berg hoeft een muis gebaard". De Middelburgsche Courant vindt blykbaar de beteekenis van het debat on het besluit der vergadering niet zoo gering als het Handelsblad, welk blad, geiyk wy hierboven zagen, kennely'k meent, dat de ingetrokken woorden „zoodra de politieke omstandigheden het veroorloven" eigeniyk na en door de toe lichting van den voorzitter toch weder van kracht worden. Naar het oordeel van de Middelburgsche Courant biyft die introkking wel dogelyk haar beteekenis behouden. Zy schryft nl.: „Het ligt voor de hand, dat wy ons zoel verheugen over de Zaterdag door de algemeene vergadering der „Liberale Unie" genomen be slissing. En dat te meer, waar die geschiedde met zulk een groote meerderheid: 69 stemmen. Slechts drie afgevaardigden verklaarden zich tegen het bekende voorstel van het bestuur omtrent het kiesrecht; een voorstel, dat zelfs nog werd verduidelykt wat betreft het kies recht voor vrouwen. Tevens werd de uitspraak nog positiever, omdat vóór den aanvang der discussiën door het bestuur van het voorstel do oorspronke-: ïyk daarin vervatte overwoging werd inge trokken." Voorts doet de Middelburgsche Courant uit» komen, dat na de verwerping van het voorstel van Hilversum, om nu reeds de urgentie uit te sproken, do voorzitter constateerde, dat hierdoor echter niet uitgemaakt was, dat de zaak niet urgent was, maar dat de vergade ring zich in dezen blykbaar stelde op het standpunt van het bestuur om over die urgentie later te beslissen. Opraerkeiyk noemt de Middelburgsche Cox* rant het voorts, dat een der weinige sprekers van de bestuurstafel, buiten den voorzitter, is geweest de heer dr. W. P. Ruysch, het lid, dat de bekende circulaire niet oodertee- kende, maar staande de vergadering ten sterkste aandrong op aanneming van het bestuursvoorstel, omdat, naar hy opmerkte,1 tusschen het in-het-licht-geven der circulaire van het bestuur en het heden lag de dag, waarop de Eerste Kamer de Ongevallenwet verwierp. Daartoe vermeldt de Middelburgsche Courani blykbaar met ingenomenheid een en ander uit de rede des voorzitters. Het Centrum vindt het oordeel van het Handelsblad zeer juist en meent ook, dat het debat van de vergadering der „L.,U." een ontwykend karakter droeg. Het door haar genomen besluit kan, meent Het Centrum alleen bewyzen, dat de „L. U." de kiesrecht- quaestie niet aandurft en het bestuur die quaestie dus wel wat ongelegen en onvoldoend voorbereid aan de orde heeft gesteld. Ook Het Volk citeert met byval de door ons hierboven vermelde slotwoorden van het Handelsblad en meïkt schamper aan, dat do „Liberale hutspot" nu voorloopig „hutspot" kan blyven. Het begin van oen artikel over de „Liberale Unie" in da Nieuwe Rotterdamsche Courant luidt Wat men van het bestuur der „Liberale Unie" mogo zeggen, men zal moeten erkon- nen, dat zyn handelingen overeenkomen met hetgeen menschenkennis en goed beleid zouden voorschryven. Het bestuur is biykens zyn praeadvies voor algemeen kiesrecht, vooreerst althans voor de mannen, en zou dit ligt in don aard dor zaak ook de „Liberale Unie" zelve gaarne daarvoor winnen. Daar het evenwel voor niemand een geheim 67) „Gy lastert," zeide hy met een kalmte, Waarover hy zelf verbaasd was. „De vrouw, van wie gy spreekt, is hoog boven spot en verdenking verheven. Wie haai* aanvalt, om haar in myn oogen of in die der wereld te ver nederen, geeft zichzelven een slag In het gelaat." „Vergeef!" riep zy, hem met oen plotse linge opwelling van liefde beschouwend. „Maar gy behoort my toe. Ik vecht om je." „Dat is niet noodig en dat zal ook nooit hoodig zyn, zoolang ik nog een greintje achtiDg voor myzolven bezit. Maar ontzie de wonde, waaraan myn geweten voor het oogenblik ïydt. Zy zal ophouden pyn tedoen, zoodra ik my voor myzelven kan verdedigen." „Verdedigt de geheele wereld je niet?" riep Ines spottend. „Vraag haar bekwaamste ver tegenwoordigers. En al is er ook maar een, die je opvatting deelt, dan zult gy recht krygen. Hoe gy het echter met dit recht tegenover my klaar speelt, is een andere vraag. Bedank Raoul De Beauremont voor den overspannen onzin, dien hy je gescheiden vrouw in de pen legde, om geen andere reden, dan om jo leven aan myn zyde te vergallen. Er is niet veel verstand toe noodig om dit te begrypen." Klaussen sprong als geëlectriseerd op. «Wanneer het mogelyk ware, dat zy slechts uit onervarenheid die inblazingen nagezegd, wellicht slechts ook gehuicheld „Eenvoud en geslepenheid gaan hand aan hand,^ zeide Ines, zeer voldaan over de uitwerking harer woorden. „In elk geval, beschouw het als een bewys van myn liefde voor je, dat ik de briefschryfster hot ant woord op haar lasteriyke taal niot door den advocaat laat toekomen." „Ik wil hot gelooven," zeide hy, diep adem halend en hy meende werkelijk nog eenmaal, dat hjj vasten grond onder z(jn giydonde voeten gevoelde. XIV. De schemering was ingevallen. Een kleine streep goudgeel licht viel nog in de kamer over de vensterbank op het donkere kinder hoofd, dat vertrouwelyk tegen Greta's schou der leunde. „Nu wordt er spoedig gescheldl Ja, tante Greta, zal er spoedig gescheld worden?" Het was Kerstavond. Die was zoo spoedig gekomen! Greta had gedacht, dat de tyd voortaan voor haar zóu stilstaan. En nu luidden de klokken van alle torens het heilige feest in. Zy dacht aan den Kerstavond van het vorige jaar, aan Nicolaas' kostbaar geschenk, waarvoor zy niet van harte dankbaar had kunnen wezen; aan het kleine graf op het kerkhof, dat, met bloemen ver sierd, zich zoo vriendeiyk tusschen de andere vergeten grafheuvels verhief. Vreemd l De diepe smart, welke deze her inneringen vroeger by haar verwekten, had voor een gevoel van weemoed plaats gemaakt. Toen zy indertyd, tot in het diepst van haar ziel geschokt, dit huis betrad, meende zy, dat zy te veel van haar krachten gevergd had. De kleine met zyn lachende oogen en levendigen, vroolyken aard brak haar byna het hart. Doch op een dag, dat het kind lusteloos en hangerig was, had het zyn kopje tegen haar borst ge drukt, en van dat oogenblik had zy het lief gekregen. Zy waren zeer goede vrienden geworden, de mooie knaap en zyhy onafschoidelyk van haar, zy onvermoeid voor hem. Hy gaf overal en altyd aan Greta's gezelschap boven dat van anderen de voorkeur, zelfs boven het vroolyke van zyn oom Olaf. In de eerste weken was het haar zonderling te moede geweest in haar nieuwe omgeving, zoo ongeveer als iemand, die uit de duisternis in het licht gebracht wordt. Een geheel nieuwe wereld vertoonde zich aan haar oogen, een tweede leven opende zyn poorten voor haar. Vroolykheid en familie-geluk, die hier hun schepter zwaaiden, waren voor Greta onbe kenden. De opgewekte blymoedigheid der vrouw, de teedere liefde der echtgenooten voor elkaar, «het altyd goede humeur van den heer des huizes brachten Greta in verrukking, die by het aanschouwen van dezen levenslust dikwyis meende, dat zy tot dusver haar leven verdroomd had. Met innige dankbaarheid nam zy de harte- lyke vriendschap aan, die, dank Olaf's invloed, beide echtgenooten haar bewezen. Men dwong haar tot niets; zy kon komen en gaan zooals zy verkoos. Maar langzaam en onweerstaan baar werkten voorbeeld en stemming op Greta's verkommerd zieleleven. Af en toe ge voelde zy reeds behoefte om aan het gezellige, huiselyke leven deel te nemen. Dan verscheen zy na het avondeten nog eens met een hand werkje in de woonkamer. Al zeide zy zelve ook niet veel, zoo luisterde zy des te opmerk zamer naar do woorden van anderen. Slechts zelden vertoonde er zich een lachje om haar lippen, maar dat was niet smarteiyk meer, maar vroolyk. Vooral in Olafs byz(jn, die als vriend des huizes en nog meer dan vroeger kwam, gevoelde Greta zich opgewekt en wel gemoed. Olaf zelf was het wonderlijk te moede. Wanneer by eens niet de trap van zyn be nedenwoning naar do eerste verdieping op steeg, dan dwong eon inneriyke onrust hem toch zoo lang te luisteren, totdat hy den welbekenden voetstap boven zyn hoofd hoorde. Pas, wanneer hy wist, dat Greta met de anderen om de ronde tafel in do woonkamer zat, greep hy wolgemoed overjas en hoed om zyn souper buitenshuis te gebruiken. De klokken luidden zoo plechtig en helder door de stilte van den avond. Bim, bami" zeide de kleine Frans, in de handen klappend. „Nu komt het mooist Wan neer er gescheld wordt, moeten wy binnen komen, heeft papa gezegd. Zou er spoedig gescheld worden, tante Greta?" „Ja, spoedig," fluisterde zy, zacht over zyn haar strykend. Dat geheimzinnig wachten bracht ook haar in biyde spanning. De kamer was langzamerhand geheel duister geworden, slechts by den drempel der deur naar de aangrenzende kamer werd een streep licht zichtbaar. Zoo donker was het ook eenmaal in haar gemoed geweest. „Dat is oom Olafl" riep de kleine, in de hoogte springend. „Ik heb hem hooren lachen." Greta glimlachte. Ook zy verheugde zich steeds op de komst van haar vriend. In zyn tegenwoordigheid voelde zy zich veilig ge borgen. Dit gevoel wa3 over haar gekomen, toen zy met de familie Winter Olaf in zyn groote fabriek, welke onlangs in werking was getreden, had opgezocht. Onder het dreunen en stampen der machines, in de bedrijvigheid, waarvan by zelf de Kiel was, kreeg zy een beter begrip van z(ja geestelyke waarde. Zy hoorde hom bevelen, dien zy tot dusver eerder schuchter dan gebiedend had gekend. Zy zag, dat hy door een enkel woord, door een enkelen blik zyn wil wist te doen eer biedigen. Toen hy later tegen de thee by zyn vrienden verscheen, den jongen op alle vier hoeken door de kamer joeg en met schuwe terug houding zich aanbood voor Greta het garen op te houden, vervulde blyde trots haar hart. Zy wist niet waarom, maar zy verheugde zich voor hem, dat hy was zooals hy was... De kleine Frans trippelde van ongeduld. „Tante Greta, brengt het Christuskind m\) ook iets moois mee? Een hobbelpaard, tante Greta? En een trommel? En peporkoeken? En Allesl Allesl" zeide de jonge vrouw met een geruststellenden glimlach. „Zing je Kerst liedje maar, Fransje, dan zal er zeker spoedig gescheld worden." En terwyl zy samen het oude, welbekende Kerstlied aanhieven, werd er binnen gebeld en do deur wyd geopend. Verblind door het licht, legde Greta een oogenblik de hand voor de oogen. „Toch niet treurig?" vroeg Olaf, op baar toetredend. De ouders waren geheel met hun gedachten by hun stamhouder en nu wilde hy het ge voel van eenzaamheid voorkomen. De prachtig versierde denneboom breidde zyn licht over de gedekte tafel uit, welke met allerlei verrassingen beladen was. „Ik geloof," zeide Olaf zacht, „dat hier uw plaats is, Greta. Een mand met welriekond* rozen duidde de plaats aan. Wordt vervolgd

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5