SSÜi S
SS33 i 3S
A*. 1900
1
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
MOOIE VROUWEN.
^.12325
Zaterdag 28 ApiU,
LEIDSCÏÏ
DAGBLAD.
PBUB ntcy.KR
Voor Leiden per 8
Franco per post
Afzonderlijke Nommem
i I. 1
1 y>
J i J 4 rn
4 4 <X05.
£est ^oarant wordt dagelijks, mei uitsondering
vos &OB- es feestdagen,uitgegeven.
RHUS UEE AUVgtfTI^WTl
Tan 1—0 regeh 1-06. Iedere regel maar 0.1TJ. Orootere
letters naar piaatandnte - Voor het taasMeno bulten de stad
wordt ƒ0.08 berekend,
Naar onzen lezers bekend is, heoft de
Begeerïng haar herziening ran het
tarief van invoerreohten aan de
Kamers van Koophandel gezonden. De Gelder
lander, die dit ministerieels werk. eens heeft
ingezien, geeft z(Jn Indruk aldus weer:
„De eerste indruk, dien men bi) een opper
vlakkige beschouwing van dat nieuwe tarief
krijgt, is, dat minister Pierson het bescher
mende stelsel omhelsd heeft.
Sinds jaar en dag toch Is door de proteo-
tfonisten aangedrongen op verhooging der
Invoerrechten, geheven van die voortbrengselen
der buitenlandsche nijverheid, welke evengoed
door de Nederlandsche nijverheid vervaardigd
louden kunnen worden.
De vrijhandelaars hebben daar nooit van
willen hooren en allerminst hun wakkere
voorman, minister Pierson. Nederland moest
de vlag van den vrijhandel hoog houden,
zeker omdat ze overal elders was neergehaald
en toch te mooi is om heelemaal te verdwijnen.
Yerhooging van invoerrechten was een belem
mering van den handel en daarbij een schrik
kelijke benadeoling van de kleine koopers, die
alle benoodlgdheden zooveel te duurder moeston
betalen. Kortom, er kon en mocht niets van
komen; het zou een nationale ramp wezen.
En nu komt minister Pierson zelf het invoer
recht van bijna alle artikelen verhoogen!"
De Gelderlander gaat dan in byzonderheden
hot nieuwe tarief na, doch wil dat niet aan
critiek onderwerpen.
„"Wij wenschen er alleen maar op te wijzen,
dat b|Jna heel de buitenlandsche invoer door
verhoogde invoerrechten getroffen wordt, en
dat wij zulks te danken hebben aan.... den
verstokten vryhandelaar Pierson.
Waaraan die opvallende ommekeer in
'smans denkbeelden toe te 6chr()ven?
Eenvoudig aan het feit, dat hij minister
van financiën is en dus moet zorgen, dat er
geld in de kas komt, vooral met het oog op
de dure Bocialo maatregelen, die nu al zoo
lang zijn voorgespiegeld en waarvan zonder
gold niets terecht komt.
Terwijl de heer Pierson in theorie steeds
leerde, dat hooge invoerrechten de pest z(Jn
voor een land, heeft de practjjk hem geleerd,
dat zU in elk geval geld ln de kas brengen.
En dat deed hem by het aanbieden van zyn
jongste begrooting zeggen: „De niet onbe-
langryke opbrengst, die uit de her
ziening van het tarief van invoerrechten zal
voortvloeien, kan nagenoeg geheel worden
bestemd om de invoering van wetten
financieel mogeiyk te maken".
Het is den Minister dus alleen maar te
doen om geld te slaan uit het nieuwe
tarief.
Vandaar, dat hy ook artikelen belast, die
niet in ons land vervaardigd worden, en
waarby dus alle gedachte aan protectie van
binnonlandsch fabrikaat blyft buitengesloten.
Maar voor do artikelen, die wel hier te lande
worden gefabriceerd, werkt de tariefverhoo-
ging wel degeiyk als beschermende maat
regel, de Minister moge het willen of niet;
«n zoo is dus de vryhandelaar Pierson pro
tectionist togen wil en dank.
Natuuriyk vlast hy er op, dat de verhoogde
invoerrechten den invoer niet zullen doen
afnemen, daar anders zyn rekening fallkant
zou uitkomen.
Wy daarentegen beschouwen de zaak uit
een ander oogpunt. Wy hopen, dat het ver
hoogde invoerrecht, op buttenlandscbe artikelen,
waardoor deze noodzakelijk duurder moeten
wordon, ten gevolge moge hebben, dat het
Kederlandsch fabrikaat het vreemds goed op
den duur verdringt. Daar ion de vader
land scha nyverheld wèl by varen en op haar
beurt zou ty volop werk en welvaart brengen
onder de werklieden, die nu vaak ten gevolge
der doodende buitenlandsche concurrentie
zonder werk en brood zitten. De toeneming
van den algemeenen welstand, die daarvan
het gevolg zou zyn, zouden wy een veel
grooter voordeel aohten dan het buitenkansje
van eenlge tonnen meer in de schatkist. Gaat
het een volk naar den vleesohe, dan wordt
de schatkist vanzelf wel gevuld."
Het blad betreurt het ten slotte, dat de
Minister zyn „protectionistische bui" ook niet
tot den landbouw heeft uitgestrekt, die nog
meer dan handel on nyverhefd behoefte aan
bescherming heeft. Misschien echter komt
ook d&t weL
Do Eaagsche Courant zegt!
Bet (R.-K.) Buiegezin werpt een balletje op
voor de stichting van een journalisten-
vereeniging door de R.-K. dagblad
schrijvers, op grond, dat „waardeering en
hoffelijkheid daardoor konden worden bevor
derd". En De Residentieboda verklaart, er iets
voor te gevoelen.
Zonderling, voorwaar!
Er bestaat sinds een vyftien jaren een
„Nederlandsche Journalistenkring", die
het bovengenoemde doel in inderdaad zéér
belangryke mate heeft bevorderd, en daardoor
nu langzamerhand ook andere gewichtige
belangen daadwerkelyk kan gaan dienen.
In dien Kring zyn allen geiyk, - is nooit
van verschil tusschen Katholiek en niet-
Katholiek schyn of schaduw geweest. En
hoewel er steeds maar weinig Katholieken
toetraden, is er altyd naar gostreefd, althans
een hunner in het bestuur te krygen, wat
steeds is gelukt, tot in 1898 dr. Vermeulen,
hoofdredacteur van Da Tijd, zonder opgaaf
van redenon ontslag nam.
En nu komen zy, alsof er van dit alles
niets ware, met het denkbeeld van een afkon-
deriyken kring van R.-K. journalisten I
Het ls mogeiyk, dat de toon in dat deel
der pers onderling méér behoefte heeft
aan meer hoffelykheid. Maar anders zou,
dunkt ons, het doel en nog meer dan
dat beter bereikt worden, als de heeren
zich herinnerden, dat er reeds een krachtige,
door de autoriteiten vaak erkende „Ned.
Journ.-Kring" bestaat, die.... éék voor
de R.-K. journalisten, met volstrekte onpar-
tydlgheid, al wel eens het een en ander heeft
gedaan.
Men weet, wat door het optreden van den
Kring nu werd verkregen te Parys, in het
belang van alle Nederlandsche journalisten
en ter voorkoming van misbruiken, die den
goeden naam van het vak wel eens schaadden.
Willen onze R.-K. vakbroeders nu een
eigen R.-K. vakbond gaan maken, wel,
dan moeten zy het weten; maar dén zou ook
het gevolg wel zyn, dat dan voortaan de
„Ned. Kring" hen geheel voor zichzelven liet
zorgen.
De Residentiebode antwoordt op hetgeen de
Eaagsche Courant zei het volgende:
Heuscb, wy verstaan van dien uitval niets.
Indien wy iets gevoelen voor een Kath.
Journalistenkring, dan denken wy ons dien
niet tegenover, maar naaet denNeder-
landschen Journalistenkring. Hy zou moeten
bewerken, meer speciaal onder de Katholieke
journalisten, hetgeen wy gaarne erkennen,
dat de Nederlandsche heeft gedaan onder de
journaliston ln het algemeen; meer waar
deering en meer hoffelykheid. Wy voor ons
zonden dan ook zeer zeker, lid wordende
van den Kath. Journalistenkring, het blyven
van den Nederlandsohen, waarvan wy het
sinds jaren zyn.
Mogen wy ochter aan de Eaagsche Courant
vragen, in opdracht van wie zy spreekt, waar
zy dreigend waarschuwt, dat de Nederlandsche,
die de Eaagsche Ort. wyst er op met waar
deering te Parys zloh de belangen van
alle journalisten ook van de niet-leden van
den Kring aantrok, voortaan de Katholieken
dan voor zichzelven zou laten zorgen?
De heer J. B. J. Loeft, te Utrecht, schryft
in Bet Nieuws van den Dag:
Naar aanleiding van de mededeeling, dat
er een wetsontwerp tot nadere regeling van
het Nederlandsche muntwezen is inge
diend, is het niet onaardig aan te stippen,
dat er In ons land, voomamelyk nog in Lim
burg, eigenaardige toestanden daaromtrent be
staan, o. a. te Roermond. Als men daar vraagt
naar dsn prys van het een of ander, dan
geeft men dezen veelal in francs op, en
als men dan betaalt met Nederlandsch
zilveren, gouden of papieren geld, dan ont
vangt men veelal zilveren of nikkelen
D u i tsoh geld terug.
Zou or ook niet voorgesteld kunnen wor
den, om eindeiyk eens onze halve-centjes,
zilveren stuivertjes en 21/,-cent-stukken to
doen verdwynen, en byv. ln de plaats te
stellen 5-cents nikkelen munt, als zjjnde deze
zeer gemakkolyk en zuiver; dau zouden ook
die vervelende berekening en veelal belaohe-
ïyke quaesties met dat halve-centje opge
heven zyn.
By zyn laatste opmerking schynt de heer
L. te hebben vergeten, dat de Latynsche landen
het belachelyke halve-centje alleen daarom
niet hebben, omdat déér de eenheid de
centime (d. L de halve cent) ls, en dat
Dultschland zyn pfennig hoeft, ook ongeveer
een halven cent waard, zegt de Eaagsche
Courant.
Overigens weten wy een doelmatiger middel
dan het invoeren van Hollandsch nikkel, dat
de kwaal niet verhelpen zou: streven naar
een Germaan3che muntunie, waarby wy dan
den dubbelen mark gulden kondon blyven
noemen en het P-mark-stuk rijksdaalder.
De Nieuwe Delfttche Courant stelt de vraag:
Welke school ls ds Volksschool?
en beantwoordt die als volgt:
Jaren lang hebben de liberalen geroepen:
de openbare school ls de volksschool; zy
alleen Is in staat aan het volk te geven wat
het volk wenscht; zy is en zal blyven het
plechtanker van ons volksbestaan; de plaats,
waar de kinderen van hetzelfde volk, hoewel
verschillend in geloofsovertuiging, elkaar zullen
leeren verdragen: in het kort, de openbare
school zal, hoe meer zy gekend wordt, ook
zooveel te meer bloeien.
Of dit alles waarheid bevat?
Wy willen eens een kort statistlekjo mede-
deelen.
Van elke 100,000 kinderen, die de school
bezochten, waren er:
in 186S op do oponb. och.: 7SU45; op do btfai 21558,
Ziedaar hoe de uitspraak; „de openbare
school ls do volksschool" ls bewaarheid ge
worden. Zy ls fallkant uitgekomen. Niet de
scliooi, waar over God en godsdienst niet
mag gesproken worden, Is de volksschool;
maar het volk wenscht - dit blykt boven
voldingend oen godsdienstig onderricht,
en dat godsdienstig onderwys wint meer en
meer veld.
Ds verdedigers der neutrale scholen
tn de practyk een onmogelyk ding worden
met den dag geringer in aantal.
De boston onder de liberalen beginnen tn
te zien, dat de openbare school fiasco
gemaakt heeft.
In een der ohristelyke biaden zyn de ouders
opgoroepen om zich door lydeiyk verzet
tegen den leerdwang te verzetten.
Ds Nederlander gaat na of de leerplichtwet
dit verzet rechtvaardigt. Voorop stelt zy, dat
zy de invoering van leerdwang uit wetgevend
oogpunt ten zeerste Wyft betreuren om do
bekende redenen. Doch dan gaat hot blad
alle bepalingen der wet na, om te onderzooken,
waartegen het verzet gericht zou kannon zyn,
en dan vraagt het;
Is daaronder nn één, die chriatelyke ouders
ln de noodzakelykheld kan brengen zich daar
tegen te verzotten; die hen plaatst voor do
vraag of zy den menschen moer moeten ge
hoorzamen dan God; die hen ln stryd brengt
met hun geweten?
Nog eens; Wy meenon, dat het gevoel van
persooniyke verantwoordeiykheld der ouders
door de wet zal worden verzwaktwy hebben
nog tal van andere bedenkingen, on wenschen
alsnog haar verwerping door de Eerste Kamer.
Maar wy zien niet in, dat de toepassing dezer
wet ln don waren zin des woords een botsing
kan doen ontstaan tusschen de eischen der
overheid en de christelyke consciëntie.
Da Standaard zegt onder het hoofd „Het
gezantschap":
Het besluit van het gezantschap, om voors
hands niet in onze grootere volksverzame
lingen op te treden, behoort geëerbiedigd te
wordon.
Hun missie richt zich ln do eerste plaats
tot de Regoering.
Het zyn niet interessante vreemdelingen,
die ons land bezoeken, maar diplomaten, die
ln het karakter van Buitengewone Gezanten
tot onze en andore Regeeringon zyn afge
vaardigd. Hun zending is geheel officieel. Ze
hebben hun geloofsbrieven by onze Regeering
ingediend. En ze zyn ln hun qualitelt door
de Koningin ontvangen.
Onder die omstandigheden is het niet het
volk, dat hun ovatiën moet brengen, maar
de Regeering, die hen met al het ceremonieel,
door hnn rang geëlsoht, ep eervolle wyze,
te ontvangen heeft.
De oorlogstoestand kan hierop geen invloed
oefenen.
Nederland leeft met de belde Republieken
ln vrede, en beide zyn voor onzo Regeorlng
„bevriende mogendheden". By het beoordeelen
van het doel van hnn missie moot natunrlyk
door onze Regeering ln de eerste plaats op
de Nederlandsche belangen gelet worden,
maar in de wyze van ontvangst mag onze
Regeering ln geen geval te kort schieten.
Op haar, niet op het volk, rust voorshands
de plicht der gastvryheld.
Of er daarom niet een oogenblik zal komen,
dat de Gezanten, na hun taak, hier en elders,
volbracht te hebben, zloh persooniyk
ook met hot volk In contact zullen kannen
stellen, is een *s*ag, die nn nog niet voor
beslissing vatbaar is.
In elk geval is het zaak, hen nn rustig
aan de volvoering 'fan hun moellyke taak
te laten, en hen daarhr niet te storen.
Wei ls het natuuriyk, drt het hart andere
behoeften gevoeit, maar aan dien drang moet
vooralsnog hot zwygen wo.den opgelegd.
Het denkbeeld, dat se hier slechts hnn
voet aan wal zett'en, om yilngs naar Amorika
te trekken, is dan ook onjuist.
Wie hun dien raad gaf, kon zelfs op deze
nnchtere, ernstige mannen geen anderen
indruk maken, dan dat men liefst zoo spoedig-
mogelyk van hun t-s<mwoordlgheld wenscht»
verlost to zyn; en dat ware wreed.
Dat ze éék Daar I morika zullen gaan,
spreekt vanzelf, maar dit sollen ze doen op
hun tyd.
Ook zy weten zeer wel, dat in Amerika
de toestanden nog pas rypende zyn, en ook,
dit hnn komst in Amerika moet worden
voorbereid.
De heer H. Van Syn, t.'Rotterdam, plaatst
in De Nederlander een stukje, waarboven hy
sohroof: „Het rypaard van Graaf
Schlmmelpennlnck", en van den vol
genden inhoud;
Dat fameuze paard i* in zake de Wet op
don Leerplloht al zoo voak van stal gehaald,
dat het zelfs een zwyger tot spreken brengt.
Zou ik, naar aanleiding van dit feit, da
vraag mogen stellen, of het in het vervolg
nletrationeeler zou zyn, als om wettige redenen
afwezige Kamerleden by een eindbeslissing
éék hnn stem konden uitbrengen, byv. per
aangeteekenden brief? Ret zit 'm toch niet
ln hnn tegenwoordigheid, maar ln hnn oordeel
over een wetsootwo-p, au dat kan zich, mede
uit de Kamerverslagen, immers even goed te
huls vormen als ln het Parlement. Een volk»
belang moest m. i. met ven zulk een ongeval,
als Graaf Sohtmmelpenninck overkomen is,
afhankeiyk kannon zya, en slechts din,
wanneer werkeiyk de helft plus één van
do Kamerleden véér of tegen oen wet is,
moest zy, dnnkt me, aangenomen of afge
stemd heeten.
Onder de dankbetuiging van Dr.
Sohaepman In Bet Centrum, welke ook
door ons blad werd overgenomen, drukt D»
Maasbode het volgende af:
Met den toon van bescheiden dankbaar
heid, die uit dit schryven u tegemoet komt,
sal leder onzer gaarne vrede hebben.
Waar dr. Schaapman een trouw en een
liefde tegenademdc, misschien uit eerbied
waardiger kringen nog dan die, waaruit do
Jongsto huide-moties opgingen, daar ia J
het te begrypen en te wnardeeren, dat de
gebrulkeiyke dankbetuiging niet achterwege
bleef.
Waar we echter wel op afdingen, het ls
op het woordje moeten ln dat stak.
Heeft men eerst zelf het stemmen over da
leerplichtwet tot oen „Vrye QuaostJe" ge
proclameerd, dan heeft hot absoluut
geen gezonden zin, dan ls het veel
eer een reusachtige vergissing,
liever nog een aperte en flagrant»
tegenspraak, wanneer men later zegt^
dat men tot het geven van zyn stem, hetz|J
véér of tegen, gedwongon is geworden. 3
Gedwongen wordt go alleen door een
Katholiek beginsel.
Dit eohter bleef volgens dr. Schoep man
geheel holten epeh
En zegt hy nu gedwongen te zjjn door
7)
„Ja, de oogenl" riep Klaussen, hem by den
urm grypend met schitterenden blik. „De
oogenl Ziet gij, dat ia voor mij nu het be
koorlijkste raadsel. Ik stel mi) haar met de
meeat verschillende oogen voor. "Wanneer
zij bruin waren
„Bruine oogen vind ik leeljjk bij hoogblond
haar," zeide Olaf laconiek; „Ik zou nooit op
zulk een meisje verliefd kunnen worden."
„Natuurlijk!" zeide Klaussen lachend, „gij
zyt m|j ook de rechte! Mensch, hebt gy dan
geen begrip hoe alles samenwerken moet, om
het ideale, het mooiste, de harmonie by een
menscheiyke gestalte te voorschyn te too-
veren?"
„Ik weet niet of ik dit begripsvormogen
bezit, maar dit weet ik wel, dat ik niet zoo
spoedig als gy vorliefd zou kunnen worden."
„Verliefd?" riep de schilder, terwyl hy het
haar van het heet geworden voorhoofd streek.
„Nu, wat dan anders? Gy zyt eenvoudig
verliefd op dat mooie dorpskind," zeide Olaf
bedaard. „Of nu als kunstenaar of mensch,
dat maakt voor my weinig onderscheid. Maar
om weer op onze eigen aangelegenheid terug
te komenik hoop, dat wy morgen weer zoo
ver zullen zyn, om naar Hochwald, naar onze
koffers, te wandelen."
„Dat is juist iets voor jou!" riep Klaussen,
zich op zyn hielen omdraaiend. „Ik bid je,
bederf ons ten minste dit eenig prettig uur niet
met je zorg over hemden en kousen. Beschouw
my als een assurantiemaatschappy voor ver
loren gegaan ondergoed. Het is hier immers
zoo mooi, zoo tooverachtig mooil"
„Vooral ik in dit toilet, dat my nergons
past, waarin ik als vogelverschrikker zou
kunnen dienst doen," bromde Olaf.
„Wat komt het uiteriyk er op aan, wanneer
het hier in de borst feestdag is Wie kent ons
dan? En het komt immers niet op een paar
dagen aan. Of wy laten het goed van Hochwald
hierheen komen!"
„Zyt ge dol? Eerder liet ik Je nu nog in
den stoek mot je gloednieuw ideaal."
„Welnu, dan geven wy beiden iets toe."
„Dat wil zeggen, gy wilt je madonna nog
eens zien, spreken en wanneer het kan, een
schets van haar maken, nietwaar?"
„Ja, juist zoo l Dus afgesproken 1 Wy blyven
hier twee dagen. Morgen kruipen wy boven
dien weer in onze eigen spullen."
Intusschen had het bosch zyn groene poorten
wyd voor hen geopend. Het was ln de
lommerryke koelte stil als in een tempel.
Zelfs do wind suisde niet meer door do
takken der boomen.
Klaussen bevond zich in een eigenaardige
stemming. Hy hief het eene oogenblik een
vrooiyk lied aan, om het volgende weer
zwygend voor zich uit te staren. Over een
ernstige opmerking van Olaf lachte hy tot
tranen toe, terwyi hy by een leuke geestig
heid van dezen slechts onverschillig zyn
schouders optrok.
De prozaïsche Harmeen lette daar weinig
op. Hy ging zyn weg door het leven zonder
te verblinden en zonder verblind te worden.
Het lot had Harmsen vroeg op eigen voeten
geplaatst Een weinig pedanterie liep er van
zelf onder door, toen hy reeds als jongen met
alle energie begon naar een bepaald doel te
streven. Steeds binnen de grenzen van het
kunnen biyvend en steods tevreden met het
bereikte, was hy toegevender jegens anderen
dan togen zichzelven. Hy verstond de kunst
van vleien niet, maar zyn geheele manier van
zyn maakte den indruk van een eeriyk, trouw,
rechtschapen karakter.
Dat hy geen byzonder knap uiteriyk bezat
met zyn kaal geschoren roodblond hoofd en
forsche gelaatstrekken, wist hy wel. Haar hy
wist ook. dat hy een gezond lichaam bezat
en daarbij een aanzieniyk, zorgvuldig byeen-
gehouden vermogen, dat hem eiken dag in
staat stelde een eigen huishouden op te
riohten.
Deze laatste zekerheid vooral gaf Olaf een
gevoel van tevredenheid. En wanneer hy aan
den dag dacht, waarop een lieve vrouw als
levensgezellin naast hem zou staan, voelde
hy, dat het hem warm om hot hart werd.
Tegen den middag keerden de vrienden naar
het huis van den meester terug. Martin Brehmer
ontving de beide jonge mannen met de hem
eigen, rustige vriendeiykheid. Nu, by helder
daglicht, scheen hy veel gebrekkiger dan by
het lamplicht van den vorigen avond.
„Welkom, myn heeren", zeide hy en zyn
stem klonk vermoeid van het voorlezen van
de preek. „Neemt deel aan ons bescheiden
maal."
Olaf drukte hem de hand. „Onze eetlust,
geachte meestor, is van dien aard, dat ik
reeds by voorbaat medeiyden met uw gast-
vryheid heb. Dit hongerige gevoel heb ik altyd
heeriyk gevonden, zoodra er een gedekte tafel
in het vooruitzicht was."
Brehmer glimlachte. „Nu, ik hoop, dat u het
eten hier zal smaken. Laten wy dadeiyk een
proef nemen. Daar komt de soep."
De jonge mannen, die tot dusver met den
rug naar do deur hadden gestaan, maakten
onwillekeurig een beweging naar dien kant.
Olaf, met een uitroep van verrassing, waarby
hy meer den blik op zyn vriend vestigde dan
op de verschijning op den drempel, Klaussen
met een stralend gelaat en sprakeloos van
verbazing.
Want het Jonge meisje, dat, een dampende
soepterrine ln beide handen houdend, de tafel
naderde, was het bekooriyke meisje onder
het rozendak, de n^adonnaverschyning van
dien morgen.
„Mag Ik u verzoeken, heeren", zeide Brehmer,
zonder de minste notitie van de ontstane stilte
te nemen.
Vóór alle drie aan tafel hadden plaats geno
men, was het jonge meisje weer even onhoor
baar verdwenon als zy gekomen was.
Een bouquet frisch geplukte bloemen in een
bonte vaas versierde de tafel. De welriekende
geur tooverde Klaussen voortdurend het jonge
meisje voor oogen, wier hand de slanke stelen
had gebroken. En hy zou gaarne den bouquet
in de hand genomen hebben, om de kolken
te kussen, waarover haar adem was heen
gegaan.
Wie was zy Hoe kwam zy in dit huis? Zou
zy nog eenmaal terugkomen Klaussen beefde
van verwachting en ongeduld. Hy luisterde
koortsachtig ingespannen, in de hoop lichte
voetstappen in de gang te vernemen.
Hy boorde echter niets. Maar toen hy om
keek, stond het jonge meisje nogmaals op den
drempel, met een blad in de hand.
Ditmaal sprong hy op en met hem Olaf.
„Myn beste heeren", zeide de oude man
verwonderd, „wy zyn nog niet klaar." Dat
zeggend viel zyn oog op het jonge meisje.
„A zoo, myn kleindochter I Kom nader, Greta."
De jongelieden keken elkaar een oogenblik
verrast aan.
„Sta ons toe, dat wy onszolven bedienen'V
zeide Olaf. „Dat zou de viiendeiykhoid wat af
te ver gedreven zfjo. Mejuffrouw Olaf Harn>
son is myn naam en hier myn zwijgende
vriend Hans Klaussen, een veelbelovend schil
der, Wanneer ik u nu verzoeken mag, dit,
blad aan ons over te laten.../'
Het jonge meisje bleef, als met bloed over
goten, ln de opening der deur staan. 721
durfde de oogen niet opslaan.
„Mag ik niet behulpzaam zyn?" vroeg
Klaussen, met zooveel teederheid in zyn stem,
dat zfjn vriend een glimlach niet kon onder
drukken.
Zy schudde het hoofd, tervryi zy verlegen
naar haar grootvader keok. Deze maakte glim/
lachend aan het pyniyke tooneeltje een einden
„Myn waarde heeren, leder moet by zyn
werk blyven. Dienen Is een genoegen voor
degeen, die het gaarne doet. En myn klein»
dochter is uit de oude school en volgt groot
moeder en moeder gaarne na nietwaar,
Greta?"
Het mooie meisje knikte vrtendeiyk. „Zeker,
grootvader l" En zy snelde de kamer uit.
„Wy zyn nameiyk door het verscbynen der
jongedame hier eenigszins verwonderd", zeide
Olaf, zich weer op zyn gemak neerzettend,'
„wyl wy meenden, dat zy in het huis hier
naast woonde." En hy vertelde, door Klaussen
ondersteund, van hun waarnomingen dien
morgen.
„A zoo", antwoordde Brehmer glimlachend,
„gy hebt Greta by buurman Meissner gezien!
Zy gaat daar dikwyis heen, om den ouden
man, die aan jicht ïydt, en den zoon, die
kreupel is, een hoofdstuk uit den Bybel voor
te lezen, daar beidon zelden in do kerk kun
nen komen."
Wordt vervolgd.)