SSÜi S SS33 i 3S A*. 1900 1 Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. MOOIE VROUWEN. ^.12325 Zaterdag 28 ApiU, LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PBUB ntcy.KR Voor Leiden per 8 Franco per post Afzonderlijke Nommem i I. 1 1 y> J i J 4 rn 4 4 <X05. £est ^oarant wordt dagelijks, mei uitsondering vos &OB- es feestdagen,uitgegeven. RHUS UEE AUVgtfTI^WTl Tan 1—0 regeh 1-06. Iedere regel maar 0.1TJ. Orootere letters naar piaatandnte - Voor het taasMeno bulten de stad wordt ƒ0.08 berekend, Naar onzen lezers bekend is, heoft de Begeerïng haar herziening ran het tarief van invoerreohten aan de Kamers van Koophandel gezonden. De Gelder lander, die dit ministerieels werk. eens heeft ingezien, geeft z(Jn Indruk aldus weer: „De eerste indruk, dien men bi) een opper vlakkige beschouwing van dat nieuwe tarief krijgt, is, dat minister Pierson het bescher mende stelsel omhelsd heeft. Sinds jaar en dag toch Is door de proteo- tfonisten aangedrongen op verhooging der Invoerrechten, geheven van die voortbrengselen der buitenlandsche nijverheid, welke evengoed door de Nederlandsche nijverheid vervaardigd louden kunnen worden. De vrijhandelaars hebben daar nooit van willen hooren en allerminst hun wakkere voorman, minister Pierson. Nederland moest de vlag van den vrijhandel hoog houden, zeker omdat ze overal elders was neergehaald en toch te mooi is om heelemaal te verdwijnen. Yerhooging van invoerrechten was een belem mering van den handel en daarbij een schrik kelijke benadeoling van de kleine koopers, die alle benoodlgdheden zooveel te duurder moeston betalen. Kortom, er kon en mocht niets van komen; het zou een nationale ramp wezen. En nu komt minister Pierson zelf het invoer recht van bijna alle artikelen verhoogen!" De Gelderlander gaat dan in byzonderheden hot nieuwe tarief na, doch wil dat niet aan critiek onderwerpen. „"Wij wenschen er alleen maar op te wijzen, dat b|Jna heel de buitenlandsche invoer door verhoogde invoerrechten getroffen wordt, en dat wij zulks te danken hebben aan.... den verstokten vryhandelaar Pierson. Waaraan die opvallende ommekeer in 'smans denkbeelden toe te 6chr()ven? Eenvoudig aan het feit, dat hij minister van financiën is en dus moet zorgen, dat er geld in de kas komt, vooral met het oog op de dure Bocialo maatregelen, die nu al zoo lang zijn voorgespiegeld en waarvan zonder gold niets terecht komt. Terwijl de heer Pierson in theorie steeds leerde, dat hooge invoerrechten de pest z(Jn voor een land, heeft de practjjk hem geleerd, dat zU in elk geval geld ln de kas brengen. En dat deed hem by het aanbieden van zyn jongste begrooting zeggen: „De niet onbe- langryke opbrengst, die uit de her ziening van het tarief van invoerrechten zal voortvloeien, kan nagenoeg geheel worden bestemd om de invoering van wetten financieel mogeiyk te maken". Het is den Minister dus alleen maar te doen om geld te slaan uit het nieuwe tarief. Vandaar, dat hy ook artikelen belast, die niet in ons land vervaardigd worden, en waarby dus alle gedachte aan protectie van binnonlandsch fabrikaat blyft buitengesloten. Maar voor do artikelen, die wel hier te lande worden gefabriceerd, werkt de tariefverhoo- ging wel degeiyk als beschermende maat regel, de Minister moge het willen of niet; «n zoo is dus de vryhandelaar Pierson pro tectionist togen wil en dank. Natuuriyk vlast hy er op, dat de verhoogde invoerrechten den invoer niet zullen doen afnemen, daar anders zyn rekening fallkant zou uitkomen. Wy daarentegen beschouwen de zaak uit een ander oogpunt. Wy hopen, dat het ver hoogde invoerrecht, op buttenlandscbe artikelen, waardoor deze noodzakelijk duurder moeten wordon, ten gevolge moge hebben, dat het Kederlandsch fabrikaat het vreemds goed op den duur verdringt. Daar ion de vader land scha nyverheld wèl by varen en op haar beurt zou ty volop werk en welvaart brengen onder de werklieden, die nu vaak ten gevolge der doodende buitenlandsche concurrentie zonder werk en brood zitten. De toeneming van den algemeenen welstand, die daarvan het gevolg zou zyn, zouden wy een veel grooter voordeel aohten dan het buitenkansje van eenlge tonnen meer in de schatkist. Gaat het een volk naar den vleesohe, dan wordt de schatkist vanzelf wel gevuld." Het blad betreurt het ten slotte, dat de Minister zyn „protectionistische bui" ook niet tot den landbouw heeft uitgestrekt, die nog meer dan handel on nyverhefd behoefte aan bescherming heeft. Misschien echter komt ook d&t weL Do Eaagsche Courant zegt! Bet (R.-K.) Buiegezin werpt een balletje op voor de stichting van een journalisten- vereeniging door de R.-K. dagblad schrijvers, op grond, dat „waardeering en hoffelijkheid daardoor konden worden bevor derd". En De Residentieboda verklaart, er iets voor te gevoelen. Zonderling, voorwaar! Er bestaat sinds een vyftien jaren een „Nederlandsche Journalistenkring", die het bovengenoemde doel in inderdaad zéér belangryke mate heeft bevorderd, en daardoor nu langzamerhand ook andere gewichtige belangen daadwerkelyk kan gaan dienen. In dien Kring zyn allen geiyk, - is nooit van verschil tusschen Katholiek en niet- Katholiek schyn of schaduw geweest. En hoewel er steeds maar weinig Katholieken toetraden, is er altyd naar gostreefd, althans een hunner in het bestuur te krygen, wat steeds is gelukt, tot in 1898 dr. Vermeulen, hoofdredacteur van Da Tijd, zonder opgaaf van redenon ontslag nam. En nu komen zy, alsof er van dit alles niets ware, met het denkbeeld van een afkon- deriyken kring van R.-K. journalisten I Het ls mogeiyk, dat de toon in dat deel der pers onderling méér behoefte heeft aan meer hoffelykheid. Maar anders zou, dunkt ons, het doel en nog meer dan dat beter bereikt worden, als de heeren zich herinnerden, dat er reeds een krachtige, door de autoriteiten vaak erkende „Ned. Journ.-Kring" bestaat, die.... éék voor de R.-K. journalisten, met volstrekte onpar- tydlgheid, al wel eens het een en ander heeft gedaan. Men weet, wat door het optreden van den Kring nu werd verkregen te Parys, in het belang van alle Nederlandsche journalisten en ter voorkoming van misbruiken, die den goeden naam van het vak wel eens schaadden. Willen onze R.-K. vakbroeders nu een eigen R.-K. vakbond gaan maken, wel, dan moeten zy het weten; maar dén zou ook het gevolg wel zyn, dat dan voortaan de „Ned. Kring" hen geheel voor zichzelven liet zorgen. De Residentiebode antwoordt op hetgeen de Eaagsche Courant zei het volgende: Heuscb, wy verstaan van dien uitval niets. Indien wy iets gevoelen voor een Kath. Journalistenkring, dan denken wy ons dien niet tegenover, maar naaet denNeder- landschen Journalistenkring. Hy zou moeten bewerken, meer speciaal onder de Katholieke journalisten, hetgeen wy gaarne erkennen, dat de Nederlandsche heeft gedaan onder de journaliston ln het algemeen; meer waar deering en meer hoffelykheid. Wy voor ons zonden dan ook zeer zeker, lid wordende van den Kath. Journalistenkring, het blyven van den Nederlandsohen, waarvan wy het sinds jaren zyn. Mogen wy ochter aan de Eaagsche Courant vragen, in opdracht van wie zy spreekt, waar zy dreigend waarschuwt, dat de Nederlandsche, die de Eaagsche Ort. wyst er op met waar deering te Parys zloh de belangen van alle journalisten ook van de niet-leden van den Kring aantrok, voortaan de Katholieken dan voor zichzelven zou laten zorgen? De heer J. B. J. Loeft, te Utrecht, schryft in Bet Nieuws van den Dag: Naar aanleiding van de mededeeling, dat er een wetsontwerp tot nadere regeling van het Nederlandsche muntwezen is inge diend, is het niet onaardig aan te stippen, dat er In ons land, voomamelyk nog in Lim burg, eigenaardige toestanden daaromtrent be staan, o. a. te Roermond. Als men daar vraagt naar dsn prys van het een of ander, dan geeft men dezen veelal in francs op, en als men dan betaalt met Nederlandsch zilveren, gouden of papieren geld, dan ont vangt men veelal zilveren of nikkelen D u i tsoh geld terug. Zou or ook niet voorgesteld kunnen wor den, om eindeiyk eens onze halve-centjes, zilveren stuivertjes en 21/,-cent-stukken to doen verdwynen, en byv. ln de plaats te stellen 5-cents nikkelen munt, als zjjnde deze zeer gemakkolyk en zuiver; dau zouden ook die vervelende berekening en veelal belaohe- ïyke quaesties met dat halve-centje opge heven zyn. By zyn laatste opmerking schynt de heer L. te hebben vergeten, dat de Latynsche landen het belachelyke halve-centje alleen daarom niet hebben, omdat déér de eenheid de centime (d. L de halve cent) ls, en dat Dultschland zyn pfennig hoeft, ook ongeveer een halven cent waard, zegt de Eaagsche Courant. Overigens weten wy een doelmatiger middel dan het invoeren van Hollandsch nikkel, dat de kwaal niet verhelpen zou: streven naar een Germaan3che muntunie, waarby wy dan den dubbelen mark gulden kondon blyven noemen en het P-mark-stuk rijksdaalder. De Nieuwe Delfttche Courant stelt de vraag: Welke school ls ds Volksschool? en beantwoordt die als volgt: Jaren lang hebben de liberalen geroepen: de openbare school ls de volksschool; zy alleen Is in staat aan het volk te geven wat het volk wenscht; zy is en zal blyven het plechtanker van ons volksbestaan; de plaats, waar de kinderen van hetzelfde volk, hoewel verschillend in geloofsovertuiging, elkaar zullen leeren verdragen: in het kort, de openbare school zal, hoe meer zy gekend wordt, ook zooveel te meer bloeien. Of dit alles waarheid bevat? Wy willen eens een kort statistlekjo mede- deelen. Van elke 100,000 kinderen, die de school bezochten, waren er: in 186S op do oponb. och.: 7SU45; op do btfai 21558, Ziedaar hoe de uitspraak; „de openbare school ls do volksschool" ls bewaarheid ge worden. Zy ls fallkant uitgekomen. Niet de scliooi, waar over God en godsdienst niet mag gesproken worden, Is de volksschool; maar het volk wenscht - dit blykt boven voldingend oen godsdienstig onderricht, en dat godsdienstig onderwys wint meer en meer veld. Ds verdedigers der neutrale scholen tn de practyk een onmogelyk ding worden met den dag geringer in aantal. De boston onder de liberalen beginnen tn te zien, dat de openbare school fiasco gemaakt heeft. In een der ohristelyke biaden zyn de ouders opgoroepen om zich door lydeiyk verzet tegen den leerdwang te verzetten. Ds Nederlander gaat na of de leerplichtwet dit verzet rechtvaardigt. Voorop stelt zy, dat zy de invoering van leerdwang uit wetgevend oogpunt ten zeerste Wyft betreuren om do bekende redenen. Doch dan gaat hot blad alle bepalingen der wet na, om te onderzooken, waartegen het verzet gericht zou kannon zyn, en dan vraagt het; Is daaronder nn één, die chriatelyke ouders ln de noodzakelykheld kan brengen zich daar tegen te verzotten; die hen plaatst voor do vraag of zy den menschen moer moeten ge hoorzamen dan God; die hen ln stryd brengt met hun geweten? Nog eens; Wy meenon, dat het gevoel van persooniyke verantwoordeiykheld der ouders door de wet zal worden verzwaktwy hebben nog tal van andere bedenkingen, on wenschen alsnog haar verwerping door de Eerste Kamer. Maar wy zien niet in, dat de toepassing dezer wet ln don waren zin des woords een botsing kan doen ontstaan tusschen de eischen der overheid en de christelyke consciëntie. Da Standaard zegt onder het hoofd „Het gezantschap": Het besluit van het gezantschap, om voors hands niet in onze grootere volksverzame lingen op te treden, behoort geëerbiedigd te wordon. Hun missie richt zich ln do eerste plaats tot de Regoering. Het zyn niet interessante vreemdelingen, die ons land bezoeken, maar diplomaten, die ln het karakter van Buitengewone Gezanten tot onze en andore Regeeringon zyn afge vaardigd. Hun zending is geheel officieel. Ze hebben hun geloofsbrieven by onze Regeering ingediend. En ze zyn ln hun qualitelt door de Koningin ontvangen. Onder die omstandigheden is het niet het volk, dat hun ovatiën moet brengen, maar de Regeering, die hen met al het ceremonieel, door hnn rang geëlsoht, ep eervolle wyze, te ontvangen heeft. De oorlogstoestand kan hierop geen invloed oefenen. Nederland leeft met de belde Republieken ln vrede, en beide zyn voor onzo Regeorlng „bevriende mogendheden". By het beoordeelen van het doel van hnn missie moot natunrlyk door onze Regeering ln de eerste plaats op de Nederlandsche belangen gelet worden, maar in de wyze van ontvangst mag onze Regeering ln geen geval te kort schieten. Op haar, niet op het volk, rust voorshands de plicht der gastvryheld. Of er daarom niet een oogenblik zal komen, dat de Gezanten, na hun taak, hier en elders, volbracht te hebben, zloh persooniyk ook met hot volk In contact zullen kannen stellen, is een *s*ag, die nn nog niet voor beslissing vatbaar is. In elk geval is het zaak, hen nn rustig aan de volvoering 'fan hun moellyke taak te laten, en hen daarhr niet te storen. Wei ls het natuuriyk, drt het hart andere behoeften gevoeit, maar aan dien drang moet vooralsnog hot zwygen wo.den opgelegd. Het denkbeeld, dat se hier slechts hnn voet aan wal zett'en, om yilngs naar Amorika te trekken, is dan ook onjuist. Wie hun dien raad gaf, kon zelfs op deze nnchtere, ernstige mannen geen anderen indruk maken, dan dat men liefst zoo spoedig- mogelyk van hun t-s<mwoordlgheld wenscht» verlost to zyn; en dat ware wreed. Dat ze éék Daar I morika zullen gaan, spreekt vanzelf, maar dit sollen ze doen op hun tyd. Ook zy weten zeer wel, dat in Amerika de toestanden nog pas rypende zyn, en ook, dit hnn komst in Amerika moet worden voorbereid. De heer H. Van Syn, t.'Rotterdam, plaatst in De Nederlander een stukje, waarboven hy sohroof: „Het rypaard van Graaf Schlmmelpennlnck", en van den vol genden inhoud; Dat fameuze paard i* in zake de Wet op don Leerplloht al zoo voak van stal gehaald, dat het zelfs een zwyger tot spreken brengt. Zou ik, naar aanleiding van dit feit, da vraag mogen stellen, of het in het vervolg nletrationeeler zou zyn, als om wettige redenen afwezige Kamerleden by een eindbeslissing éék hnn stem konden uitbrengen, byv. per aangeteekenden brief? Ret zit 'm toch niet ln hnn tegenwoordigheid, maar ln hnn oordeel over een wetsootwo-p, au dat kan zich, mede uit de Kamerverslagen, immers even goed te huls vormen als ln het Parlement. Een volk» belang moest m. i. met ven zulk een ongeval, als Graaf Sohtmmelpenninck overkomen is, afhankeiyk kannon zya, en slechts din, wanneer werkeiyk de helft plus één van do Kamerleden véér of tegen oen wet is, moest zy, dnnkt me, aangenomen of afge stemd heeten. Onder de dankbetuiging van Dr. Sohaepman In Bet Centrum, welke ook door ons blad werd overgenomen, drukt D» Maasbode het volgende af: Met den toon van bescheiden dankbaar heid, die uit dit schryven u tegemoet komt, sal leder onzer gaarne vrede hebben. Waar dr. Schaapman een trouw en een liefde tegenademdc, misschien uit eerbied waardiger kringen nog dan die, waaruit do Jongsto huide-moties opgingen, daar ia J het te begrypen en te wnardeeren, dat de gebrulkeiyke dankbetuiging niet achterwege bleef. Waar we echter wel op afdingen, het ls op het woordje moeten ln dat stak. Heeft men eerst zelf het stemmen over da leerplichtwet tot oen „Vrye QuaostJe" ge proclameerd, dan heeft hot absoluut geen gezonden zin, dan ls het veel eer een reusachtige vergissing, liever nog een aperte en flagrant» tegenspraak, wanneer men later zegt^ dat men tot het geven van zyn stem, hetz|J véér of tegen, gedwongon is geworden. 3 Gedwongen wordt go alleen door een Katholiek beginsel. Dit eohter bleef volgens dr. Schoep man geheel holten epeh En zegt hy nu gedwongen te zjjn door 7) „Ja, de oogenl" riep Klaussen, hem by den urm grypend met schitterenden blik. „De oogenl Ziet gij, dat ia voor mij nu het be koorlijkste raadsel. Ik stel mi) haar met de meeat verschillende oogen voor. "Wanneer zij bruin waren „Bruine oogen vind ik leeljjk bij hoogblond haar," zeide Olaf laconiek; „Ik zou nooit op zulk een meisje verliefd kunnen worden." „Natuurlijk!" zeide Klaussen lachend, „gij zyt m|j ook de rechte! Mensch, hebt gy dan geen begrip hoe alles samenwerken moet, om het ideale, het mooiste, de harmonie by een menscheiyke gestalte te voorschyn te too- veren?" „Ik weet niet of ik dit begripsvormogen bezit, maar dit weet ik wel, dat ik niet zoo spoedig als gy vorliefd zou kunnen worden." „Verliefd?" riep de schilder, terwyl hy het haar van het heet geworden voorhoofd streek. „Nu, wat dan anders? Gy zyt eenvoudig verliefd op dat mooie dorpskind," zeide Olaf bedaard. „Of nu als kunstenaar of mensch, dat maakt voor my weinig onderscheid. Maar om weer op onze eigen aangelegenheid terug te komenik hoop, dat wy morgen weer zoo ver zullen zyn, om naar Hochwald, naar onze koffers, te wandelen." „Dat is juist iets voor jou!" riep Klaussen, zich op zyn hielen omdraaiend. „Ik bid je, bederf ons ten minste dit eenig prettig uur niet met je zorg over hemden en kousen. Beschouw my als een assurantiemaatschappy voor ver loren gegaan ondergoed. Het is hier immers zoo mooi, zoo tooverachtig mooil" „Vooral ik in dit toilet, dat my nergons past, waarin ik als vogelverschrikker zou kunnen dienst doen," bromde Olaf. „Wat komt het uiteriyk er op aan, wanneer het hier in de borst feestdag is Wie kent ons dan? En het komt immers niet op een paar dagen aan. Of wy laten het goed van Hochwald hierheen komen!" „Zyt ge dol? Eerder liet ik Je nu nog in den stoek mot je gloednieuw ideaal." „Welnu, dan geven wy beiden iets toe." „Dat wil zeggen, gy wilt je madonna nog eens zien, spreken en wanneer het kan, een schets van haar maken, nietwaar?" „Ja, juist zoo l Dus afgesproken 1 Wy blyven hier twee dagen. Morgen kruipen wy boven dien weer in onze eigen spullen." Intusschen had het bosch zyn groene poorten wyd voor hen geopend. Het was ln de lommerryke koelte stil als in een tempel. Zelfs do wind suisde niet meer door do takken der boomen. Klaussen bevond zich in een eigenaardige stemming. Hy hief het eene oogenblik een vrooiyk lied aan, om het volgende weer zwygend voor zich uit te staren. Over een ernstige opmerking van Olaf lachte hy tot tranen toe, terwyi hy by een leuke geestig heid van dezen slechts onverschillig zyn schouders optrok. De prozaïsche Harmeen lette daar weinig op. Hy ging zyn weg door het leven zonder te verblinden en zonder verblind te worden. Het lot had Harmsen vroeg op eigen voeten geplaatst Een weinig pedanterie liep er van zelf onder door, toen hy reeds als jongen met alle energie begon naar een bepaald doel te streven. Steeds binnen de grenzen van het kunnen biyvend en steods tevreden met het bereikte, was hy toegevender jegens anderen dan togen zichzelven. Hy verstond de kunst van vleien niet, maar zyn geheele manier van zyn maakte den indruk van een eeriyk, trouw, rechtschapen karakter. Dat hy geen byzonder knap uiteriyk bezat met zyn kaal geschoren roodblond hoofd en forsche gelaatstrekken, wist hy wel. Haar hy wist ook. dat hy een gezond lichaam bezat en daarbij een aanzieniyk, zorgvuldig byeen- gehouden vermogen, dat hem eiken dag in staat stelde een eigen huishouden op te riohten. Deze laatste zekerheid vooral gaf Olaf een gevoel van tevredenheid. En wanneer hy aan den dag dacht, waarop een lieve vrouw als levensgezellin naast hem zou staan, voelde hy, dat het hem warm om hot hart werd. Tegen den middag keerden de vrienden naar het huis van den meester terug. Martin Brehmer ontving de beide jonge mannen met de hem eigen, rustige vriendeiykheid. Nu, by helder daglicht, scheen hy veel gebrekkiger dan by het lamplicht van den vorigen avond. „Welkom, myn heeren", zeide hy en zyn stem klonk vermoeid van het voorlezen van de preek. „Neemt deel aan ons bescheiden maal." Olaf drukte hem de hand. „Onze eetlust, geachte meestor, is van dien aard, dat ik reeds by voorbaat medeiyden met uw gast- vryheid heb. Dit hongerige gevoel heb ik altyd heeriyk gevonden, zoodra er een gedekte tafel in het vooruitzicht was." Brehmer glimlachte. „Nu, ik hoop, dat u het eten hier zal smaken. Laten wy dadeiyk een proef nemen. Daar komt de soep." De jonge mannen, die tot dusver met den rug naar do deur hadden gestaan, maakten onwillekeurig een beweging naar dien kant. Olaf, met een uitroep van verrassing, waarby hy meer den blik op zyn vriend vestigde dan op de verschijning op den drempel, Klaussen met een stralend gelaat en sprakeloos van verbazing. Want het Jonge meisje, dat, een dampende soepterrine ln beide handen houdend, de tafel naderde, was het bekooriyke meisje onder het rozendak, de n^adonnaverschyning van dien morgen. „Mag Ik u verzoeken, heeren", zeide Brehmer, zonder de minste notitie van de ontstane stilte te nemen. Vóór alle drie aan tafel hadden plaats geno men, was het jonge meisje weer even onhoor baar verdwenon als zy gekomen was. Een bouquet frisch geplukte bloemen in een bonte vaas versierde de tafel. De welriekende geur tooverde Klaussen voortdurend het jonge meisje voor oogen, wier hand de slanke stelen had gebroken. En hy zou gaarne den bouquet in de hand genomen hebben, om de kolken te kussen, waarover haar adem was heen gegaan. Wie was zy Hoe kwam zy in dit huis? Zou zy nog eenmaal terugkomen Klaussen beefde van verwachting en ongeduld. Hy luisterde koortsachtig ingespannen, in de hoop lichte voetstappen in de gang te vernemen. Hy boorde echter niets. Maar toen hy om keek, stond het jonge meisje nogmaals op den drempel, met een blad in de hand. Ditmaal sprong hy op en met hem Olaf. „Myn beste heeren", zeide de oude man verwonderd, „wy zyn nog niet klaar." Dat zeggend viel zyn oog op het jonge meisje. „A zoo, myn kleindochter I Kom nader, Greta." De jongelieden keken elkaar een oogenblik verrast aan. „Sta ons toe, dat wy onszolven bedienen'V zeide Olaf. „Dat zou de viiendeiykhoid wat af te ver gedreven zfjo. Mejuffrouw Olaf Harn> son is myn naam en hier myn zwijgende vriend Hans Klaussen, een veelbelovend schil der, Wanneer ik u nu verzoeken mag, dit, blad aan ons over te laten.../' Het jonge meisje bleef, als met bloed over goten, ln de opening der deur staan. 721 durfde de oogen niet opslaan. „Mag ik niet behulpzaam zyn?" vroeg Klaussen, met zooveel teederheid in zyn stem, dat zfjn vriend een glimlach niet kon onder drukken. Zy schudde het hoofd, tervryi zy verlegen naar haar grootvader keok. Deze maakte glim/ lachend aan het pyniyke tooneeltje een einden „Myn waarde heeren, leder moet by zyn werk blyven. Dienen Is een genoegen voor degeen, die het gaarne doet. En myn klein» dochter is uit de oude school en volgt groot moeder en moeder gaarne na nietwaar, Greta?" Het mooie meisje knikte vrtendeiyk. „Zeker, grootvader l" En zy snelde de kamer uit. „Wy zyn nameiyk door het verscbynen der jongedame hier eenigszins verwonderd", zeide Olaf, zich weer op zyn gemak neerzettend,' „wyl wy meenden, dat zy in het huis hier naast woonde." En hy vertelde, door Klaussen ondersteund, van hun waarnomingen dien morgen. „A zoo", antwoordde Brehmer glimlachend, „gy hebt Greta by buurman Meissner gezien! Zy gaat daar dikwyis heen, om den ouden man, die aan jicht ïydt, en den zoon, die kreupel is, een hoofdstuk uit den Bybel voor te lezen, daar beidon zelden in do kerk kun nen komen." Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5