N®. 12319 Zaterdag f&l April. A". 1900 f 1.10. feze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van <gon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. DE STIEFMOEDER. LEirsci DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT i Voor Leiden per 3 maanden. Franco por post Afzonder i ij ke Nommers J, 1.40. 0.05. PRIJS DER AD VERTEN TIKH t Van 1-8 regeia 1.06. Ieder# regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het lnoaeseeren buiten de stad wordt f 0.0S berekend. Tweede Blad. In Eet Rederlandsche Dagblad vonden w(J in een asterisk het volgende: De Vaderlander is bet niet eens met wat wy onlangs schreven, dat zesjarige kinderen uit do lagere standen g6woonlffk meer tyj-de-hand zyn dan die uit de hoogero. Toch meen en wy onze stel bug to mogen handhaven. Zy berust op practi^che erva ring en niet op boekenwyshoid. De achryver der gewraakte regelen was tal van jaren diaken en lid der plaatselijke schoolcommissie en heeft dus ook de practyk gezien. L&at ieder maar eens op straat rond kykenKin deren uit de volksklasse van vyf jaar doen 'reeds boodschappen met een morkwaardige handigheid, terwyi do meer beschaafden veel meer onbeholpen zyn on niet eens alleen op straat kunnen komen. Waar het op huiseiyke bezigheden aankomt, op hot passen broer tjes en zusjes, enz., winnen de minder be schaafden het gewooniyk verre van de anderen. Over het algemeen i9 de ontwikkeling dor zintuigen en de geschiktheid voer de kleinig heden des dagelyksehen levens geoL vrucht van de school, maar Yaii het werkelijke leven, waarmee de kinderen dor min gegoeden ge wooniyk veel vroeger katmteaiaken. Ren boerin, die een steedsobe d&rae met jonge kinderen by zich en ponoiou had, zond eens haar dochtertje van 6 Jaar met die kinderen uit. En toen de moedor dier kiodoron de vraag waagde, of dat wel vertrouwd was, zeide de boerin„Zy pait wei op onze ganzen". Een dorgeiyk antwoord toekent volkomen den toestand. Men beklage dus niet te veel do kinderen, die niet meer dan eon beef jo lezen, schryven en rekenen loeren, want voor het loven zyn zy dikwijls beter voorbereid dan andere kinderen, die met allerhande Duttelooze kundigheden zyn volgestopt. Ten slotte wensehen v?y do redactie van Dc\u) Vaderlander nog esns te herinneren aan hec prachtige type van den Paryschen straat jongen, door Victor Hugo in zyn „Misérables" zoo schoon beschreven. Een knaap van 12 of 14 jaar, door zijn ouders aan zyn lot over gelaten, weet zich te redden en tevens nog voor twee broertjes te zorgen. Laat een meer ondorwezene en dus zoogenaamd meer be schaafde en meer ontwikkelde hem maar eous nadoen. Kennis en vindingrykheid met geschiktheid voor het leven staan vaak in omgekeorde roden tot elkander. Nood leert niet alloen bidden, maar ook denken, handelen en overleggen. Onder het opschrift Dure steenkool zei het Handelsblad: Heel Europa klaagt over den steenkolen - nood on in Engeland is eon schaarschte, als thans heerscht, niet waargenomen sinds 1873. Voor Engeland is dit een zaak van gewicht. Voor een groot deel is de opperheerschappij der Britsche nyvorheid te danken aan den overvloed van steenkolen tegen behooriyke pry zen. Die oppermacht dreigt thans een ge- voeligen slag te krtfgeD. Evenwel staat Groot-Britanniö niet alleen. In Dultschl&nd, Frankryk, Belgiö en Rusland hoeraoht evenzeer gebrek. Wat mag de oorzaak daarvan zyn? tn AtatA-in'h Oentwry bestrijdt de heer Bennett, to Broogk, de bewering als zouden do kooplieden don prys hebben opgedreven onder voorwendsel, dat de oorlog hun zulke buücimp-irige eiachen stolde. Volgens dezen echry vtr zön de meest» kooltranaporben slechts van bestemming voranderd en hebben zy ge ringe vermeerdering der vraag teweeggebracht. Tot dto voi meerdering heeft voorts medege werkt het ophouden van de producüo der my-ivon in Nvtal en de Kaapkolonie. Ook heeft bet oproepen van mynwerkers voor de land weer en de reeerve naar zyn meening op de prodne&fe een onbeteekenenden invloed ge oefend en in den oorlog ligt dus maar voor een deel de schuld. De voornaamste oorzaken zijn de groote bedrijvigheid in de Europeesche yzer-en staal- nyvorheJd en de vermeerderde vraag op het vasteland ton gevolge van werkstakingen. Er is wel beweerd, dat de mynwerkers in Groot- Britanniö tegenwoordig, nu zy hooger loon trekken, korter werken, maar die bewering wordt niet bevestigd door de officiééls gegevens in de Labor Qazdle. Da 3riteche steenkolenmynen zyn niet langer wat zy geweest zyn. In 1840 leverden zy 75 pCt van al de steenkool, die de wereld produceerde, tegenwoordig slechts 30 pCt. De toestand der yzernyverhoid heeft er steeds In nauw verband mede gestaan; sterke ▼raag naar yzer bracht altyd een sterke vraag naar minerale brandstof voort. Maar nu leert de statistiek, dat het aandeel van Groot- Britanniö in de yzerproductie der wereld in de laatste 80 Jaar met ongeveer de helft ver minderd is, terwyi die van Duitschland is vermeerderd van 11 tot 20 pCt.; van de Y. 8. van 14 tot 83 pCt. en van Ruriand van 3 tot 6 pCt. Wel behoudt tot dusver Groot- Britanniö zyn vorigen eersten rang, maar de ontwikkeling is veel minder snel dan in Amerika en by zyn mededingers op het vasteland. In de laatste jaren heeft men geleerd wat zuiniger te zyn met steenkool. Dertig jaar geloden werd 80 pCt. van alle steenkool, die in het Vereenigd Koninkryk verbruikt werd, verelscht voor de yzer- en staalnyverheid; in 1887 slechts 16 pCt. Hoe veel zuiniger de bewerking waa geworden biykt hieruit, dat terwyl in 1871 byna 40,000,000 tons steenkool vereischt werden om 6,700,000 tons blokyzer te vervaardigen, in 1894 niet meer dan 17,000,000 tons steen kool noodig waren voor 8,600,000 tons blok yzer. Wanneer telkens bezuinigingen op brand stof worden uitgedacht, begrypt men, dat de nyverheid zich aanmerkeiyk kan uitbreiden zonder dat het steenkolenverbrulk sterk toe neemt. Hoe is de toestand op het vasteland van Europa? In Duitschland wordt alle steenkool, die boven den grónd komt, dadeiyk opgekocht. De hooge prijs der steenkool heeft in het Pruisische Huis van Afgevaardigden reeds aanleiding gegeven tot levendige bosprokingon. In het jaarverslag der Kamer van Koophandel to Essen wordt geklaagd over het onvoldoende aantal mynwerkers, de vermindering der pro ductie per man, ondanks hooger looneu en de veelvuldige willekeurige vrije dagen. Voort durend werd ook geklaagd over te weinig spoorwagens in den herfst en den winter voor het vervoer van steenkool. In Oo8tenryk verkeert de steenkoolny verheid in hachelyken toestand. De mynwerkers van Boheme, Moraviö en Sileziö, 50,000 ln aantal, trokken party van de schaarschte door 20 pCt. hooger loon te elschen en een achturigen werkdag. Ten gevolge van deze werkstaking moesten veel groote fabrieken stilstaan, spoorwegen moesten hun treinenloop beperken en langen tyd kon do Jitschin-Nimburg-apoorweg in Boheme, die voornamelyk gebruikt wordt voor het vervoer van suiker, niet bereden worden. Een soort van arbeidsoorlog deed gerulmen tyd allerlei bedryven stilstaan. De steenkolennood in Oostenryk hoeft natuuriyk de bestellingen in andere landen doen toenemen en daar den voorraad nog verminderd. In het zuiden van Frankryk heeft de plaateeiyke overheid aan de Rogeertog verzocht opnieuw een invoerrecht van steen kool te heffen, daar het mynwerk nagenoeg stilstond. Ook in Belgiö is sterke vraag naar het „zwarte goud". In Rusland wordt de tegenwoordige crisis geweten aan de snelle nyverheidsontwikkeling van het ryk en men rekent, dat ondanks hot uitgebreide gebruik van petroleum-afval als brandstof, de productie dit jaar op verre na niet zal voorzien in de behoeften van het land. Alleen Amerika heeft baat by dit alles. Indien de hooge pry zen biyven, verwacht de schryver in The Nin. Gent., dat groote voor raden uit de Y. 3. zullen komen. De Atlan tische booten nemen niet langer steenkool uit Groot-Britanniö mede op de terugreis, maar zy voorzien zich van Amerikaansche kool. In Februari bestelde de Parijs—Lyon- Middellandsche-Zee-spoorweg 75,000 tons Amerikaansche steenkool en 50,000 tons werden uit Philadelphia naar Italiö verscheept togen ƒ8.00 per ton. Zou eerlang de uitvoer van steenkool uit Amerika even belangrijk worden als die van tarwe en katoen? Het is, om die vraag te beantwoorden, goed op te merken, dat terwyl ln Europa de steenkoolprijs in de laatste jaren voortdurend gestegen is, in de V. S. zich juist een neiging toonde tot dalen, voornamelyk ten gevolge van het algemeen gebruik van verbeterde en zuiniger mynwerktuigen. Daar door is de productie per mynwerker met 60, soms met 100 pCt. gestegen. Wat overigens den wereldvoorraad steen kool betreft, gelooft de heer Bennett, dat het menschdom waarschyniyk eerder gebrek aan zuurstof zal krijgen dan aan steenkool. Zal er een soheuring komen in de Katholieke Staatsparty hier te lande? Men weet: de Maas- en Roerbode had haar voorspeld. Een nieuwe partygroepeering was aanstaande. Ook De Tijd had aanstonds na de Leerplicht-stemming gesproken van een „vernieuwde scheuring in de Katholieke ge lederen." Het (Bosschor) Huisgezin maande tot kalmte. Wie wil men buitensluiten? Allen, die het gevoelen van Schaepman en Kolkman ln zake leerplicht zyn toegedaan? Wy zyn en biyven toch allen leden der Katholieke party Er zyn fouten begaan. Laat ons ijveren om een her haling te voorkomen. Maar onverzoeniykheid en koudheid zyn slechte middelen. De aange kondigde scheuring, die wy oprecht en innig zouden betreuren, worde voorkomen. De Maas- en Roerbode kwam nu op de uitdrukking terug. Wy zeiden: „scheuring." Wy bedoelden, evenals anderen, de uittreding van één lid. Maar wy gebruikten zulk een sterke uitdrukking, „om onzen lezers nu reeds ieta te doen gevoelen van den geweldigen „Krack", welken het uittreden van een Reus ook buiten de Kamerclub zou veroorzaken." Ook de uitdrukkingnieuwe party groepeering wil de Maas- en Roei bode wel prysgeven, als men de zaak verstaat, nl. dat de Katholieke party door de afscheiding van een persoon, die een richting vertegen woordigt, een zeor ingrypende verandering zou ondergaan. „Wat er ook moge gebeuren", voegt het blad er by „het treurige voorbeeld van D r. Schaepman zal om zyn gevolgen afschrikkend werken. Te zien, hoe één Afge vaardigde met één slag geheel het werken en streven zyner partygenooten vernietigde het stemt tot behoedzaamheid, maant tot eenheid, waarschuwt tegen een eigendunkeiyk optreden in religieus-politieke quaesties. Het gevaar, dat in de toekomst het getal Schaep- mannianen zich op bedenkeiyke wyze zal uit breiden, is, dunkt ons, door Dr. Schaepman zelf afgeweerd." Het Dagblad v. N.-Brabani is niet van die meening. Er is een party, die Dr. S. erkent en huldigt als vertolker harer beginselen. Door hem martolaar to maken en zyn volge lingen te slaan met ex-communicaties, zal men die party in veerkracht doen winnen. Niemand zal meenen, dat deze party, van welke sommige leden zich hebben doen kennen als eerste vechtersbazen, zich zal overgeven na de uitvaardiging der verbanningsakte. Aan de eenbeidsphrasen na het Utrechtsche Congres van '97 hoeft niemand geloofd. Er bestaan onloochenbaar twee stroomingen. Niettemin, het Dagblad v. N.-Brabant is optimist genoeg om aan verzoening te geloo ven. Maar dan moet de jonge snelgaande groep, die zich by voorkeur do vooruitstrevende noemt, zich niet enkel onthouden van de hartstochtwekkende woorden demooraat en conservatief, maar zy zou moeten toegeven, opdat zy in ernstiger sociale vraag stukken zou staan met een vast party verband tegenover de liberale begrippen van her vorming. Dr. Schaepman moge overwegen, welke bitterheid door hem gebracht is onder het Roomsche volk van Nederland. Zyn politiek van vriendschap met de liberalon heeft haar voordeelen, want een vrede laat altyd meer gunsten los dan een kryg. Maar ter wille van die politiek elke hoop op verzoening dei twee fracties prysgeven past niet aan het streven van een Katholiek staatsman. „Tiro", in het Venloosch Weekblad, die al is hyzelf niet een bepaald tegenstander van leerplicht ook liever dr. S. het hoofd had zien buigen ter wille der eenheid, vestigt de aandacht op het verschijnsel, dat het Pro gram der Katholieke Kamerleden zoo uiteen- loopende interpretaties schynt toe te laten. Daar is een zinsnede in dat Program: „Onderwijs als wezeniyk deel der opvoeding is plicht en recht der ouders." Dr. Schaepman en mr. Travaglino, de een voor-, de ander tegenstander van leerplicht, hebben beiden by de algemeene beraadslagin- Slot) Het kwam niet by my op, of ik misschien te oeniger tyd met hem trouwen zou, of dat ik zelfs maar zyn liefde mocht winnen. Hy schoen hoog als een ster boven my te 6taan iiiot, dat ik iets wist van zyn maatschappe lijke positie of van zyn zedeiyk en verstan delijk karakter, maar in myn groote liefde plaatste ik hem onbewust op zoo'n verheven standpunt. De eenige stekende pijn, die ik in die eerste enkele uren van zaligheid onder vond, was, dat hy een andere vrouw zóó zeer bemind mocht hebbon en van haar be roofd kon zjjn. Later kwam ik te weten, dat hy hoedanigheden van hart en geest bezat, die de zelfopofferende, alles omvattende liefde, welke ik voor hem koestorde, waardig waren maar op don tyd, waarvan ik schrijf, wistik alleen, dat ik hem beminde. Wy waren dien avond allon zeer stil, zeer stil, oigenlyk ter neer geslagen. De oude dame, mevrouw Aveland, was styf beleefd jegens haar neef, en de meisjes, haar klein dochters, volgden onbewust haar voorbeeld. Als by instinct waren zy tegen hem inge nomen. Misschien mishaagde hy haar, omdat hij van mejuffrouw Aveland, de erfgename, gewonnen had, wat haar vader niet in staat was geweest te winnen: hour hart. In elk geval, wat de oorzaak ook mocht zyn, het 'gevolg was, dat zy hem van op een afstand beschouwden, en zoodoende was hy voor de conversatie grootendeels overgelaten aan myn armzalige onbeduidendheid. Ik heb met opzet de-uitdrukkingen „arm zalig" en „onbeduidend" gebruikt Yóór ik Walter Goulding keöde, dacht ik nooit gering over mijzolve; maar ik dacht wöl gering ovor my zelve, myn kennis, myn positie, kortom over alles, wat myzelve betrof, toen ik my vergeleek, of liever my achterstelde, by dezen moester over myn hart en myn leven. In het verhalen van een geschiedenis als de myne dient het opsommen van kleinig heden nergens toe. Dus, om kort te gaan: er kwam oen noodlottige dag, weinig weken nadat Walter Goulding in ons midden was verschenen, de dag, toen zyn tante my mededeelde, dat de tyd gekomen was, waarop haar kleindochters van myn verdere diensten on tnyn gezelschap moesten afzien. In den eigenlijken zin: zy richtte den scheidsmuur op tusschen my en wat ik als het dierbaarste ln myn leven had leeren beschouwen. Gedurende die enkele weken was de heer Goulding geruimen tyd by ons geweest, en in my was het gevoel opgekomen, dat ik, zoo my slechts tyd en gelegenheid gelaten werden, hem voor my zou kunnen winnen, hem er toe zou brengen my te beminnen en die betooverende, geheimzinnige Kafee Aveland te vergeten, aan wie hy nog steeds met zooveel liefde dacht. Myn hoogmoed ver minderde, toen myn meesteres my voor de eerste maal het pyniyke der afhankelykheid deed gevoelen. Zy had de macht om myn droom van mogeiyk geluk te verstoren, maar vruchteloos trachtte ik het zoo ver te brengen, dat zy die macht niet aanwendde. Het baatte niets. Het besluit werd uitgevoerd en ik hield my gereed om te vertrekken, ten einde den middagtrein nog te halen, toen Walter Goulding juist op Hallom-Hall kwam om my voor de laatste maal te begroeten. „Ik zal hun niet lang meer lastig vallen, wanneer gy weg zyt, mejuffrouw Elman," zeide hy. „Ik mag niet veronderstellen, dat gy u zoo zwaarmoedig gevoelt als ik. Gy gaat naar uw vrienden; ik verlies myn eenigste vriendin." „Rekent gy my tot uw vrienden?" vroeg Ik gretig. „Inderdaad," antwoordde hy, op den toon, waarop oen man de verzekering geeft van een gevoel, dat hem niet zeer ter harte gaat. „Kom ons dan eens te Blenton bezoeken. Myns vaders huis staat voor u open en wy zullen u doen zien, dat gy voel vrienden hebt." „Ik zou gaarne uw vader leeren kennen en uw beminiyke stiefmoeder, over wie gy zoo dikwyis gesproken hebt," sprak hy ver strooid. En ik drong er op aan, dat hy komen zou, met een warmte, die myzelve deed schrik ken en die mevrouw Aveland weinig passend voor een jong meisje genoemd zou hebben. Ik haatte dien terugkeer naar de ouderlyke woning, niet omdat myn tehuis nog langer onaangenaam voor my was, maar omdat Walter Goulding niet tot de elementen er van behoorde. Myn stiefmoeder was op haar wyze vriendeiyk jegens my, en myn broertje was voor my een bron van bestendige bezigheid en vermaak. Toch haakte ik naar het zien van den één, die myn bestaan leven had ingeblazenik haakte naar het oogenblik hem weer te zien; ik haakte naar het geluid zyner stem of naar het uitspreken van zyn naam. Eindelijk kon ik het niet langer uithouden, en zoo zei ik op zekeren dag aan tafel, zoo onverschillig mogeiyk: „Papa, ik heb n nog niet verteld, dat ik in uw naam een vriend vaa my, een bloedverwant van mevrouw Aveland, tot een bezoek heb uitgenoodigd. Wat zegt u daarvan?" „Ik zeg, dat het een dochter niet past zoo iets te doen," antwoordde, in plaats van myn vader, mevrouw Elman, op een harden, stroe ven toon, die my verbaasd deed opkyken, zoozeer verschillend was hy van de volle, welluidende stem, die ik steeds gewoon was geweest van haar lippen te vernemen. „Niet past?" wilde ik stamelend antwoor den, maar zy voorkwam my met de vraag: „Hoe heet die vriend, Alice?" „Zyn naam is Goulding; Walter Goulding placht zyn tante hem te noemen," zei ik, van de gelegenheid my uit te spreken ge bruik makende, en met een langzame toeder- heid op den naam drukkende, dien ik zoo gaarne hoorde. „Een heer uit te noodigenl" riep myn stief moeder vertoornd uit. „Zoo iets onwelvoogiyks heb ik nooit gezien," liet zy er op volgen, maar ik bemerkte, dat haar kleur verschoot. „Zachtjes aan, liefste," suste myn vader. „Misschien is de genoodigde méér dan een vriend voor Ally. Is het zoo, myn dochter?" Ik bloosde en raakte in verwarring, terwyl ik myn hoofd schudde en driftig uitriep: „Neen, neen, neenl" En toen moest ik uit eenzetten, dat het een onbepaalde uitnoodiging was, die ik gedaan, en een onbepaalde belofte om te komen, die hy gegeven had. Maar zelfs nadat ik dit alles verklaard had, scheen myn stiefmoeder onredeiyker wyze vertoornd, en ik vreesde, dat, als Walter Goulding kwam, zy hem zyn bezoek onaangenaam maken zou. Maanden verliepen en ik zag noch hoorde iets betreflénde degenen, wier leven zoo innig met het myne in aanraking was gekomen op Hallom-Hall, by Barnes. Intusschen was mevrouw Elman een nieuwe en buitengewone belangstelling gaan betoonen aangaande myn tegenwoordige handelingen en myn toekomstig welzyn. Geen eigen moeder, met een dozyn dochters gezegend, kon met meer volharding er op uit zyn geweest haar goed uit te huwelyken dan deze jonge en sohoone vrouw te mynen behoeve deed. Het scheen haar meer smart te veroorzaken dan den jongen mannen zeiven, wanneer ik een of twee goede aan zoeken afwees, die zy met heelwat zorg tot stand had gebracht. „Als ik u slechts getrouwd kon zien, Ally, zou ik gelukkig zyu," placht zy vaak tot my te zeggen, wanneer zy my in de diepste moedeloosheid of onder harts- tochteiyke tranen verraste. Maar ik kon haar niet gelukkig maken ten koste van myn recht, dat ik niet wilde opgeven, van aan Waiter Goulding to denken, terwyl Walker Goulding ▼ry waa. Op zekeren dag kwam hy. Hy was op een voetreis door dit gedeelto van het land, en, bemerkende, dat Blenton niet ver bezyden den voorgenomen weg lag, had hy dit uitstapje gedaan en myns vaders gastvryheid voor één nacht ingeroepen. Mevrouw Elman was uit ryden, toen hy aankwam, maar myn vader ontving hem met een verwelkoming, vol van dien natuuriyken adeldom van een grootmoedig hart, welke uit een zeld zame vereeniging van fijne opvoeding en vriendeiyke inborst voorkomt. Wat my betreft, ik was schier sprakeloos van de vreugde, die my aangreep, en ik onderstel, dat die vreugde myn gelaat verhelderde, want hy had juist met bewondering de opmerking gemaakt hoe goed ik er uitzag, toen myn stiefmoeder binnentrad. De eerstvolgende vyf minuten zal ik nimmer vergeten. Zy kwam de kamer binnen met haar zoontje aan de hand, stralend van geluk, in een licht zomergewaad, dat in zachte over eenstemming was met haar heerlyke, volrypo schoonheid. Toen zy den heer Goulding ge waarwerd, stond zy. opeens stil en slaakte een lichten kreet, greep haar jongetje op en drukte het tegen zich aan, alsof hy haar tot oen schild moest dienen tégen alle gevaar en moeilijkheid en wanhoop, tegen alle blaam on alle straf. En toen zy dien kreet slaakte, keek Walter Goulding naar haar op en sprong terstond aan haar zyde. „Myn eenige, myn lieveling l" wilde hy uit roepen, maar het zien van den kleinen jongen en de herinnering aan al hetgeen ik hem verteld had over myn schoone stiefmoeder schenen hem te treffen en hy zweeg, terwyl zyn blik van den een naar den ander zweefde, met een zielsbedroefde, doch smeekende uit drukking op het gelaat. „Kate, Katel" bracht hy er eindeiyk uit, „wat beteekent dit?" Maar vóór zy antwoorden kon, begon myn vader te spreken. „Dit beteekent, dat Kate myn vrouw is, en dat ik het een of ander smarteiyk geheim te vernemen heb, dat zy alleen my zal mededeelen," zeide hy, zich by zyn vrouw voegende, zoo beslist en toch zoo vriendeiyk, dat zy minder dan vrouw geweest moest zyn als zy niet gedaan had, wat zy deed: haar hoofd op zyn schouder doen rusten en snikkend hem de geheele waarheid zeggen, die lk reeds geraden bad, nl. dat zy de Catharina Aveland was, die Hallom- Hall erfde. Het kwam thans nit, waarom zQ dch ver scholen had: waarom sty haar zelfstandigheid verborgen bad onder den naam Merrick; waarom zy myn vader haar hand had ge schonken, terwyl heur hart aan Walter Goul ding toebehoorde. Haar stiefmoeder (laag- hartiger en wreeder dan de myne ooit zou kunnen wezen) had haar doen gelooven, dat Walter Goulding slecht over haar dacht ter zake van de beschikking over haar landgoed. Zy waren niet verloofd; geen van beiden kon den ander om een verklaring vragen, en Catharina had dus getracht hot onrecht goed te maken, waarvan zy door do familie ver dacht werd, door alles aan hen over te laten en alleen de wereld in te gaan en den stryd om het leven te beginnen. Indien haar zaak waarnemers niet veel practischer en verstan diger geweest waren dan zyzelve, zou de bezitting Hallom-Hall in Yorkshire op dit oogenblik geheel en al op myn gewezen leerlingen zyn overgegaan. Maar de zaakwaar nemers hadden do bevelen hunner meesteres niet uitgevoerd en zy was nog steeds de lady van Hallom-Hall. En nog Kate Aveland l Dit was eigenlyk de hardste slag voor myn vader. Onbewust van het feit, dat zy hem onrecht deed, was zy getrouwd onder den aangenomen naam Merrick. Wol werden zy in het geheim in Londen overgetrouwd, waardoor de zaak voor de menschen in Blenton niets veranderde, maar de schok, het gevoel, niet om zichzelven bemind te zyn geworden, en het plotselinge, onverwachte van dat alles sloopten myna vaders gezondheid, on hy stierf zes maanden nadat Walter Goulding my zyn beloofd be zoek bracht. „Roem niet op verwoeste genegenheid I Genegenheid gaat nimmer verloren," schryft Longfellow. Het zou my verwonderen, alshy hier de waarheid schryft, nu ik op dezen zomerdag, juist een jaar na myns vaders dood, alleen ln myn kamer zit en in de eerste kolom advortentiön in de „Times" lees: „Gehuwd, den 18den Juli, te St.-John, Hallom, York shire, door den eerwaarden heer ds. D. Smith Walter Goulding en Catharina, weduwe van wyien Eduard Elman, van Blenton, dochter van wyien sir George Aveland, van Hallom- Hall." Lang geleden wist ik, dat ik hem verloren had; ik wist het, toen ik zag, wat er in zyn oogen opflikkerde op het oogenblik, dat zy tot *yn vroegere liefde, myn schoone stief moeder, opzagen. Maar nu voel ik het, alsof ik meer dan hem alleen verloren heb, alsof alle hoop en geloof en kracht en jeugd ver dwenen zyn. Dit was da ondervinding, die ik opdeed en waarvoor tk myn rustig dorpsleven verliet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5