12308 f 1.(5. Qeze gourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven* Feuilleton. C1V3 ZIJN OSLO. "Vrijdag O April. 1900 LEIDSCH PBUS DBBKB GOUBAHTi Voot Lelden per 8 maandedi Franco per post, Afzonderlijke Nonfloerp s, 1.40. 0.05, PBUS DEB ADyERTENTEBNi %X6 I a6 tegels t 1,05. tedere regel tneer 0.17J. Gr Ontere létters naar plaatsruimte Voor bot Cncasseeren bui ten de stad wordt f ü.06 berekend. Leiden, 6 April. Van het „Woordenboek der Nederland- •che Taal" is heden van het tweede deel verschenen de 14de afleveriDg (tweede afleve ring van het Tweede Stuk), behandelende de 1 woorden BesmeurenBeter, bewerkt door dr. A. Kluyver. De minister van binnenlandsehe zaken deelt in de „Sts.-Crt." mede, dat in de maanden Juni of Juli e. k., te Leidon, te Utrecht, to Groningen en te Amsterdam gelegenheid zal worden gegeven tot het afleggen van de prac- tische examens van apotheker. De dag van aanvang dier examens zal nader worden bekend gemaakt. Zy, die tot de examens wenschen te worden toegelaten, moeten daarvan vóór 1 Mei e. k. schriftelijk opgave doen aan den voorzitter der examen-commissie, en wel voor Leiden b(] den hoogleeraar dr. H. P. Wysman alhier; voor Utrecht by den hoogleeraar dr. H. Wefers Bettink, aldaar; voor Groningen by den hoog leeraar J. F. Eykman, aldaar, en voor Amster dam hy den buitengewoon hoogleeraar W. 'Stoeder, aldaar. Verdere byzonderheden bevat de „Sts.-Crt." No. 81. I Door het Zeeuwsch Genootschap dér Wetenschappen zyn benoemd tot leden o. a. dr. S. G. De Vries, secretaris der Maatschappy van Nederlandsche Letterkunde en directeur der Universitoits-bibliotheek te Leiden, en de heer W. K. F. Zwierzina, penningkundige te Alfen aan den Ryn. Gedurende bet eerste kwartaal 1900 meiddon zich voor vrywillige dienstneming by Hr. Ms. zeemacht, by de verschillende kantoren van aanneming der marine, aan: 188 jongens beneden den leeft yd van 16 jaren, waarvan er 124 om verschillende redenen werden afgekeurd en 64 geplaatst by de Kweekschool voor Zeevaart alhier. H. M. de Koningin-Moedor bezocht gisteren het Haagsche gemeente-museum en nam aldaar met veel belangstelling tal van voor werpen en schilderijen in oogenschouw, onder gelei io van den directeur, den heer A. J. Servaas van Rooyen. H. M. de Koningin bracht gistermiddag een bezoek aan het Lutherscho wees- on oude- liedongesticht in de L. Lombardstraat te 's-Gravenhage. Het was de eerste maal, dat zy die inrichting bezocht. De binnon-vader en -mooder, het echtpaar Meyer, leidden Ilare Majesteit rond. Do kinderen zongen bij de komst en het vertrek van de Koningin de volksliederen en godsdienstige gezangen, terwijl de 7-jarige Geertiuida Kok H. M. eon ruiker overhandigde. De Koningin sprak heel minzaam mot velen der kinderen en met do oude mannetjes en vrouwtjes. Zy overhandigde by het vertrek aan den heer Meyer een gift om de verpleegden eens extra te onthalen. Goen zaal van hot gesticht bleef door H. M. onbezocht. De minister van marine bezocht heden *8 Rijks Werf te Amsterdam. By den Raad van State is thans aan hangig de onteigeningsvoordracht voor den havenaanleg te Schoveningon. In de afdeelingen der Eersto Kamer werd de Ongevallenwet over het algemeen - niet gunstig ontvangen. Aanneming dier wet zou op het oogenblik twyfelacbrig zijn. t De heer G. J. Van der Schroeft', een dor onlangs bedankte volontairs-stenograaf, heeft zich met een adres tot do Tweede Kamer gewehd, met het verzoek om het reglement der stenographie in dien zin to wijzigen, dat ook hy, hetzy als stenograaf, hetzy als hulp of assistent-stenograaf in het corps wordt opgenomen. Te Nymegen is op 55-jarigen leeftyd overleden de gepens. kapitein ter zee P. D. A. Frankamp. In Juni 1901 zal het 50-jarig bestaan van hot instructiebataljon te Kampen worden herdacht. In veel plaatsen van ons land wor den reeds daarvoor toebereidselen gemaakt. Toozogging van beroep voor predikant by de Ned.-Herv. Gem. te Boskoop is ont vangen door ds. W. Bax Jr., te Kolhorn. De „Sts.-Ct." bevat de statuten der ver- eeniging, erkend volgens de wet van 23 April 1855: „Vereeniging van steen- en pannen- fabrikanten" te Woerden, Barwoutswaarder en Rietveld, te Woerden. De minister van koloniën maakt in de „Sts.-Ct." bekend, dat in 1900 tien jonge lieden, die hier te lande in het groot-ambte naarsexamen voor den Indischen dienst ge slaagd zyn, naar Nederlandsch-Indië zullen worden uitgezonden ter vervulling van administratieve betrekkingen, en dat noch in 1901, noch in 1902 op uitzending van personeel voor den Indischen administratieven dienst te rekenen is. De majoor-titulair A. C. Alma, werkzaam by het departement van oorlog, heeft pensioen gevraagd. De lste-luit. C. F. Gey van Pittius, van de munitiefabriek aan de Hembrug, is tydelyk gedetacheerd by het 2de reg. vesting- art. te Amsterdam. De lste-luit. W. A. F. G. Bolken, van het 4de reg. inf. te Delft, wordt 16 dezer overgeplaatst by het 8ste reg. inf. te Arnhem. Men schryft aan de „N. R. Ct." uit Sneek over den heer Leo De Wolf, van wiens sneuvelen op 9 Februari by de Pontdrift reeds werd melding gemaakt: De heer Leo De Wolf vertrok zes jaar ge leden als 19-jarig jongeling uit Sneek met een neef naar liet Kaapland, om er in den wolkandel zijn geluk te beproeven. Alras wydde hy zich echtor aan do journalistiek. Na den inval van Jameson vestigdo hy zich te Johannesburg. In het begin van dezen oorlog werd hy correspondent van de „Rand Post". Na den oorlog hoopte De Wolf examen te doen voor procureur. Zyn verlies wordt in de oorste plaats betreurd door zyn ouders en wyders door zyn vele vrienden onder de Hollandsche Johannesburgers. Het stoomschip „Amsterdam" vertrok 5 April van Rotterdam naar Nieuw-York (aan boord 11 kajuits- en 469 tusschendekspassa- giers); do „Polyphemus" arriveerde 3 April van Amsterdam en Liverpool te Batavia; de „Oengaran", van Rotterdam naar Java, ver trok 5 April van Marseille. Noordwyk. Gedurende de afgeloopen maand Maart zyn aan het rykstelegraafkantoor alhier behandeld 393 telegrammen, en wel verzon den 130, ontvangen 158, overgenomen en verder geseind 105. In den loop derzelfdo maand werd in de postspaarbank ingelegd ƒ2388.61 tegen een bedrag van f 4174.65, dat werd terugbetaald. Het laatst uitgegeven boekje droeg het num mer 812. „Maatschappelijk Werk". Voor een goed bezette zaal hield mej. E. C. Knappert met het onderwerp„Maatschap- peiyk Werk" Woensdag-avond de laatste der aangekondigde lezingen in het „Volkshuis". Zij schetste, wat men tegenwoordig onder „Maatschappeiyk Werk" verstaat. Ook, waar het zich in oude vormen vertoont, is de ge dachte, die aan dit werk te gronde ligt, een nieuwe. Het is de gedachte, dat men, den minder bevoorrechte helpende, hem zelfstan diger, mondig moet maken, hem op moet wekken tot onafhankelijkheid. Dit denkbeeld is eerst 50 jaren oud. Uit Engeland afkom stig heeft het zich over Europa verbreid, waarby men in de wyze, waarop mon hot werk aanpakte, in ons land althans ook Engeland navolgde. Evenals daar heeft men ook hier spoedig behoefte gevoeld, en dat pleit voor den ernst, waarmee gewerkt wordt, aan opleiding en zoo verrees de Opleidings school voor Socialen Arbeid te Amsterdam. Als we deze vergeiyken mot de Londensche inrichtingThe Women's Settlement op Nelson square, dan vinden we, dat in Engeland meer de practyk op den voorgrond treedt, in Amsterdam meer de theorie. In Londen ligt de instelling midden in een arme buurt en is er overvloed van practisch werk te doen, zoodat men dikwyls krachten te kort schiet; in Amsterdam moet de gelegenheid om prac tisch bezig te zyn worden gezocht. De opleiding in Engeland is zeer stelsel matig, by ons zal ze dat zeker minder zyn en spreekster acht dat geen nadeel. Gezond verstand en hart doen meer dan de beste indeeling van de verschillende gevallen en de by gebrachte kennis, hoe men in dit of dat „geval" heeft te handelen. Meer dan ergens is dit waar voor het eigeniyke Toynbee-werk, wat verder meer speciaal het onderwerp zal uitmaken van mej. Knapperts toespraak, en wel vooral zooals het zich nu al moer en meer concentreert in volkshuizen en derge- lyke inrichtingen. Spreekster schetste ons de verschillende phases, welke zy, die daaraan deelnamen, alzoo hebben doorloopen; op de groote op gewektheid, waarmee begonnen werd, volgde een tyd van ontgoocheling, daar zoo weinig er zich voor aanmeldden, weer vervangen door beter begrypen van de redenen, waaraan dit was toe te schryven. Hierna worden de verschillende bestrijders aan het woord ge laten, zy die spraken van de verschillende „volken" spraken door de verschillende stan den gevormd, waartusschen toenadering on- mogeiyk was en het werk dus voor nutteloos verklaarden. Maar degenen, die er zich aan wydden, hebben gevoeld, dat zy toch een nuttig werk deden, on gingen er mee voort. Het bezwaar, dat door Toynbee-werk de uithuizig heid werd bevorderd, weerlegde spreekster uit haar ervaring; andere bezwaren worden uit den weg geruimd, als men in het oog houdt, dat men alleen dat onderwys behoort te geven, dat voor de deelnemers direct van nut kan zyn of hun leven direct wat meer licht en vreugde kan geven; als voorbeeld werden genoemd de vreomde talen, die alleen aan sommigen zullen worden geleerden wie, die het leven kent der dusgenaamde „straat kinderen", zou niet voelen, hoe heeriyk het moet zyn voor wie er talent en tyd toe be zit, een paar uur in do week prettig met ze te spelen l Het gevaar, dat Toynbeewerk een modezaak zou worden, acht spreekster voor Leiden nog niet grootals het ooit gebeurde, zou het zeer te betreuren zyn. Men neme het ook niet op zich uit plicht alleen omdat men niet anders kan, allicht het hoogst denk bare motief. Spreekster eindigde met een aanhaling van Stuart Mill, die in een oogenblik van moede loosheid over dit soort werk zyn kracht had voelen vernieuwen by het bedenken hoe de liefde voor het schoone in hom gewekt door de gedichten van Wordsworth, by ieder kan worden wakker geroepen en allen gelukkig zou maken. Nadat spreekster nog eenige vragen had beantwoord en de toehoorders had verzocht zich gereed te houden tegen den tyd, dat hun nieuw opgewekte liefde voor maat schappeiyk werk in de gelegenheid zou zyn zich practisch to uiten, nam een der toe hoorderessen, mej. Va*n Eek, het woord om uit naam van allen het Comité dank te zeggen voor het vele goede, dat deze serie lezingen te genieten had gegeven. Het harteiyk applaus, waarmede deze woorden werden begroet, bewezen, dat zy groote instemming vonden, en in veler oogen heeft zeker deze laatste lezing op schitterende wyze het geheel ge kroond. TJit de „StaateoouraBté* Koninkl. besluiten. Verleenddo gouden eere-medaille van do orde van Oranje-Nassau, aan H. J. Snoek, Israëlietisch godsdieDst-leeraar in het huis van bewariDg te Winschoten. Op non-activiteit gesteld: de kapt. ter zee J. J. De Bruyne, en de luit. ter zee 2de kl. C. A. Fock, beiden uit Oost-Indië in Nederland terug gekeerd. Benoemd tot vice-president bij do rechtbank te Amsterdam mr. J. Ermerins, rechter bij dat ooi lego. Eerst© Kamer. Eindverslagen. Arbitrage-verdrag. Tegen het wetsontwerp tot goedkeuring van het op 29 Juli 1899 te 's-Gravenhage ge sloten verdrag voor de vreedzame beslechting van internationale geschillen bestond by onder scheidene leden bedenking. Zy betreurden den loop, dien de zaken hadden genomen, en maakten vooral der Regeering een grief van de omstandigheid, dat de Volksvertegenwoor diging was geplaatst in een toestand, waarby zy niet vry was in de beoordeeling van dit tractaat. Door de daarin opgenomen bepaling, krachtens welke 's-Gravenhage als zetel van het Hof van Arbitrage en hetgeen daarmede samenhangt is aangewezen, was de aanneming van het tractaat door de Volksvertegenwoor diging onvermydelyk geworden, wilde men niet het gehoele resultaat der Vredesconferen tie in de waagschaal stellen. Om die reden meenden deze leden, hoeveel bezwaar zy ook tegen sommige bepalingen van het tractaat hadden, in de gegeven omstandigheden niet anders te kunnen doen dan hun stem daarvoor te geven. Veel andere leden daarentegen gaven hun ingenomenheid met dit wetsontwerp tekenneD, hot voor ons land een eervolle onderscheiding achtende, dat ^s-Gravenhage was gekozen als de plaats, waar het intern. Arbitragehof ge vestigd zal zyn, een resultaat, waarvoor zy hulde brachten aan het beleid der Regeering. Vrijmaking van tollen. Tegen het wetsontwerp tot bekrachtiging van een overeenkomst tot vrymaking der voor een geldleening verbonden tollen op den Ryksweg langs de Zuiderzee tusschen hot Katerveer by Zwolle en de Doornheg by Amersfoort, rezen in de afdeelingen verschil lende bezwaren. In het algemeen werd het door eenige leden bedenkeiyk geacht een verbintenis aan te gaan, waardoor in de toe komst een reeks van niet minder dan vier geslachten verbonden werd. Betreurd werd, dat het contract was gesloten zonder dat er met de aandeelhouders onderhandelingen ge voerd waren, en twyfel werd voorts geopperd of niet op een betere en meer voordeelige wyze deze aangelegenheid had kunnen ge regeld worden. Tegen deze en andere bezwaren werd door andere leden opgemerkt, dat met het oog op de omstandigheid, dat het bier een grooten verkeersweg betreft en geen aanzieniyk gelde- lyk bedrag er by betrokken is, het niet raad zaam is de goedkeurig aan dit wetsvoorstel, dat zy werkelyk in 's lands belang achtten, te onthouden. Gevraagd werd of de Regeering ook eenige mededeelingen kon doen omtrent andere wegen onder ongeveer dezelfde omstandigheden ver- keerende als deze straatweg. Tweede Kamer» Aan de orde is de voortzetting der behan deling van het wetsontwerp, houdende alge- meene regels omtrent het waterstaatsbestuur. Art. 12: Voor eigenaars en gebruikers van gronden, gelegen aan een watergang, voor- schryvende do verplichting tot berging van specie, die tot behoorlijk onderhoud als water- loozing uit den watergang wordt verwyderd, werd goedgekeurd, na overneming door den Minister van een amendement-Bastert om ge noemde personen vry te laten in de wyze van do grondverwydering. Na uitvoerig debat en verwerping van oen amendement-Pynappel werden ongewyzigd goedgekeurd de bepalingen omtrent de ver nietiging en schorsing van besluiten dor be sturen van waterschappen, veenschappen en polders, die in stryd zyn met het algemeen belang of het provinciaal belang. De discussie liep voornameiyk over het al of niet wenschelyke om alleen te sproken van algemeen- en provinciaal belang of ook in het artikel „gemeentebelang" te noemen. De Minister had bezwaar tegen beide denk beelden; het eerste was z. i. een beperking van bevoegdheid. Het gehoele wetsontwerp werd zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Goedgekeurd werd de wyziging van de gestichtenwet om de bijzondere strafgevan genis voor vrouwen te Gorkum aan te wyzen als het gesticht voor tot gevangenisstraf van meer dan 3 maanden en minder dan 5 jaren veroordeelde vrouwen, die voor het verb yf in de cel wegens ouderdom of licharaeiyke gesteldheid ongeschikt zyn. By de behandeling van het wetsontwerp tot aanleg van drinkwaterleiding voor Soera- baia, gaf de heer Mackay de voorkeur aan watervoorziening uit Oemboeland-bronnen, boven die uit Kasribronnen, zooals de Regee ring voorstelt. De groote capaciteit van de Oemboeland- bronnen weegt z. i. tegen de hoogere kosten op. De heer Van Kol juichte do Staatsexploitatie toe, echter wil hy verlaging van den water- prys van 25 tot 16 centen per M\, omdat winstbejag niet noodig is, en om clandestien gebruik van de Staatsbronnen togen te gaan. Ook geeft hy de voorkeur aan de Oemboeland- bronnen en hy oppert technische bedenkingen. De heer Pvjnicker Hordijk sloot zich aan by den heer Mackay en betreurde het, dat de stranddessa's niet in de buizenleiding worden opgenomen. De Minister, het ontwerp verdedigende, bo- loofde alsnog opneming der stranddessa's te zullen overwegen. Het wetsontwerp werd zonder stemming goedgekeurd. Nog werden goedgekeurd eenige wetsont werpen van geringen omvang. 17) Wol kon hy voor veol jaren, in den tyd, dat hy nog niet zoo monschenschuw was, in plaats van de in zyn pas aangegeven „afge brokkelde tanden", nieuwe hebben aangeschaft, jB.doch valt niet do kaak by oude menschen in? Trekken niet allo beenderen en spioron op een hoogen leoftyd samen? Moet dus niet een tandgarnituur, hetwelk eens gepast heeft, na veel jaren onbruikbaar worden? En daar dat ook by den ouden heer het geval moest geweest zyn, kon hy nu onmogelyk iy zulke prachtige tandon in den mond hebben. Hoe had het zonlicht er op geschenen! Hoe hadden zy geschitterd en uit het donkere, zoo merkwaardig grauwe gelaat goblonken! „Do zoon van de huishoudster was eens tooneelspelor," zeide hy hardop bij zichzelven en herhaalde dezen zin en knikte daarby. John glimlachte weer en ook nu was het een koude, harde glimlach, welke zyn lippen vertrok. K Hij voelde, dat het instinct hem naar het »§roval" Winkelmann had heengetrokken, g hetzelfde instinct, dat hem in zyn voormalig beroep zoo dikwyls op het rechte spoor had gebracht en waaraan hy zoo menig succes S had te danken. Waar iedereen ten einde raad I was, had hy by de onderzoekingen, welke I hy geleid had, nog steeds een uitweg gevonden I voor hem was er steeds een punt of ook maar I een puntje geweest, van waar uit hy weer K een draad kon spinnen, en vroeger of later had hy dan het net over den misdadiger, dien hy onder handen had, kunnen dicht trekken. En nu, wien had hy nu voor zich gezien? Moest die persoon niet een misdadiger zyn, die daar, wie weot hoe lang reeds, de rol van den ouden heer speelde? Waar was de oude heer dan? Wat was er met hem gebeurd? Waarom kon hy niet meer zelf uit het raam zien? En hoe lang deed het in zyn plaats natuurlyk met de bedoeling, om den buren te doen gelooven, dat de oude heer nog leefde de ander reeds? Terwyi de advocaat zichzelven al deze vragen deed, haalde hy diep adem en concen treerde zich de blik zyner verstandige oogen, om zoo te zeggen, naar binnen. Hy vond echter voorloopig slechts één antwoord „De oude heer is dood en anderen genieten van zyn have en goed; anderen, die zich natuurlyk wederrechtolyk, hun handelwyze bewyst dat, tot zyn erfgenamen hebben gemaakt." By dit antwoord, dat zyn verstand hem gaf, balden zich zyn handen, en zeide hy zacht, met een zonderling rauw klinkende stem: „Arnold Winkelmann, gy, die by uw leven de cliënt van myn oom waart, dood zultgy, hoewel onbekend, de myne zyn. Ik wil toch zien, of ik u recht vergelding kan verschaffen." Hermann John was wel een streng, onbarm hartig rechter geweest, maar daarom, en ook wel in zyn ambt, toch een goed mensch. Dat bewees een handeling, welke hy in dit oogenblik volbracht. Terwyl hy den man, dien hy met recht voor dood moest houden, de belofte deed, zich zyner aan te trekken, streek hy met de linkerhand over de papieren, die zyn naam droegen. Wellicht was het zachte geritsel, dat zich daarby liet hooren, een antwoord, hetwelk do doode gaf, de toestemming, dat hy zulk eon kampvechter had aangenomen. John stond op. Hy legde den bundel weer op zyn plaats, sloot de kast en verliet het kantoor. VI. Den volgenden dag bezocht John een beambte van den Burgerlyken Stand, dien hy kende, op zyn bureau. Toen hy hem weer verliet, had hy den inhoud van de verhuisbiljetten, welke op twee van de buisgenooten van den ouden heer betrekking hadden, in zyn notitieboek opgeschreven. Het verhuisbiljet van een Arnold Winkel mann was niet aanwezig. Het moest in het jaar 1826 afgegeven zyn, want in dat jaar kocht Winkelmann zyn bezitting, die hy immers, zooals Moser vertelde, dadelyk betrok. Het biljet was reeds lang met zyn tydgenooten in het een of ander archief begraven. John's kennis bood zich aan het te laten opzoeken, maar de rechtsgeleerde stond er niet op, doch informeerde, hoewel ook slechts terloops, of Winkelmann's biljet niet weer opgevraagd was. Dat was nu, zooala John wol denken kon, niet het geval geweest; maar daarvoor was het biljet van een Gottfried Muller, den zoon van Johannes en Hélène Muller, in den herfst van het jaar 1843 opgevraagd. Gottfried Muller was toen acht jaar. Hy had, evenals zyn ouders, in het huis van den heer Winkelmann gewoond, en was, volgens de aanteekeningen daaromtrent, naar een vorwyderde Duitsche plaats vertrokken. John was niet veel, maar toch iets te weten gekomen en hy kende immers nog zoo menige bron, waaruit hy, als het noodig was, meer nieuws kon putten; dus vervolgde hy zyn weg, met die kalmte, welke menschen bezitten, die weten, dat zy hun dool bereikt hebben. Zyn eerste doel was de kerk, tot welker parochie de Kilaustraat behoorde. Hy stelde zich aan den geestelyke daarvan voor en verzocht dezen het doodonregister te mogen inzien. De vriendelyke, nog tameiyk jonge pastoor voldeed dadelyk aan zyn ver langen. Hy was wel verbaasd, toen John voor alle aanteekeningen, welke op sterf gevallen van het jaar 1825 tot heden betrek king hadden, belangstelling toonde; hy liet echter zyn verwondering niet merken, maakte eigenhandig dadelyk een afschrift van alle datums, welke op de in het jaar 1827 gestorven Mélanie Winkelmann betrekking hadden, en deed zyn bezoeker zeer beleefd uitgeleide. „Natuurlyk is Arnold Winkelmann niet dood," zeide John zacht by zichzelven, toen hy het ruime kerkplein overstapte, en voegde er by: „Hy ligt dus natuurlyk ook niet op een kerkhof begraven. En een reis heeft hy, na alles, wat men over zyn leven vertelt, niet ondernomen; hy kan dus ook niet buitens lands gestorven zyn. Waar dus, waar hebben de Müllers hem begraven? Misschien plukten de beide vrouwen die rozen voor heml Nu, om het even, eenmaal zal ik het en zal de wereld het weten, wanneer en hoe de oude heer aan zyn eind is gekomen." Gedurende dit zelfgesprek had de heer John de Kilaustraat bereikt en was op het punt die in te slaan, toen hy plotseling van richting veranderde en een andere straat insloeg. Hy was op een weg naar het kerkhof; de Kilaustraat zou hem daar eerder gebracht hebben, maar hy wilde die niet betreden. Het mocht den Müllers niet opvallen, dat hy, die in de laatste dagon eenige malen hun woning had beschouwd, wat zy immers bemerkt konden hebben l nu weer daar langs kwam. John maakte daarom een omweg, om op het kerkhof te komen. Hy vernam daar in de kanselary waar Mélanie Winkelmann begraven lag en spoedig had hy haar rustplaats gevonden. Dit graf, dat men voor negen en twintig jaar gemaakt had, was nu nog prachtig onder houden en versierd. Het was met klimop begroeid, waarop een bouquet rozen, waar onder ook eenige Maréchal Niel waren, die, ofschoon reeds iewat verwelkt, toch een mooi effect op het donkere groen maakten. De bloemen waren daar zeker met Aller zielen neergelegd, doch door het zachte, vochtige weer tot nu toe tameiyk goed gebleven. Nog beter was het breede, zwarte lint gebleven, dat, een strik vormend, aan den bouquet bevestigd was en een kort opschrift in gouden letters droeg. „Yan uw echtgenoot," stond op het eene gedeelte van het lint; op het andere bevond zich het jaartal „1856." John balde de banden. Een gevoel van bit teren wrok overviel hem. Dus tot aan dit graf strekten die menschen hun ontzettende comedie uit! »Nu, gy zult spoedig uitgespeeld hebben," dacht hy en ging verder. Hy zag op eenigen afstand een ouden man bezig met het ver sieren van een graf. WmrtU vermotyU DAG-BLAD.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 1