12308
f 1.(5.
Qeze gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven*
Feuilleton.
C1V3 ZIJN OSLO.
"Vrijdag O April. 1900
LEIDSCH
PBUS DBBKB GOUBAHTi
Voot Lelden per 8 maandedi
Franco per post,
Afzonderlijke Nonfloerp
s, 1.40.
0.05,
PBUS DEB ADyERTENTEBNi
%X6 I a6 tegels t 1,05. tedere regel tneer 0.17J. Gr Ontere
létters naar plaatsruimte Voor bot Cncasseeren bui ten de stad
wordt f ü.06 berekend.
Leiden, 6 April.
Van het „Woordenboek der Nederland-
•che Taal" is heden van het tweede deel
verschenen de 14de afleveriDg (tweede afleve
ring van het Tweede Stuk), behandelende de
1 woorden BesmeurenBeter, bewerkt door
dr. A. Kluyver.
De minister van binnenlandsehe zaken
deelt in de „Sts.-Crt." mede, dat in de maanden
Juni of Juli e. k., te Leidon, te Utrecht, to
Groningen en te Amsterdam gelegenheid zal
worden gegeven tot het afleggen van de prac-
tische examens van apotheker.
De dag van aanvang dier examens zal
nader worden bekend gemaakt.
Zy, die tot de examens wenschen te worden
toegelaten, moeten daarvan vóór 1 Mei e. k.
schriftelijk opgave doen aan den voorzitter
der examen-commissie, en wel voor Leiden
b(] den hoogleeraar dr. H. P. Wysman alhier;
voor Utrecht by den hoogleeraar dr. H. Wefers
Bettink, aldaar; voor Groningen by den hoog
leeraar J. F. Eykman, aldaar, en voor Amster
dam hy den buitengewoon hoogleeraar W.
'Stoeder, aldaar.
Verdere byzonderheden bevat de „Sts.-Crt."
No. 81.
I Door het Zeeuwsch Genootschap dér
Wetenschappen zyn benoemd tot leden o. a.
dr. S. G. De Vries, secretaris der Maatschappy
van Nederlandsche Letterkunde en directeur
der Universitoits-bibliotheek te Leiden, en de
heer W. K. F. Zwierzina, penningkundige te
Alfen aan den Ryn.
Gedurende bet eerste kwartaal 1900
meiddon zich voor vrywillige dienstneming
by Hr. Ms. zeemacht, by de verschillende
kantoren van aanneming der marine, aan:
188 jongens beneden den leeft yd van 16 jaren,
waarvan er 124 om verschillende redenen
werden afgekeurd en 64 geplaatst by de
Kweekschool voor Zeevaart alhier.
H. M. de Koningin-Moedor bezocht gisteren
het Haagsche gemeente-museum en nam
aldaar met veel belangstelling tal van voor
werpen en schilderijen in oogenschouw, onder
gelei io van den directeur, den heer A. J. Servaas
van Rooyen.
H. M. de Koningin bracht gistermiddag een
bezoek aan het Lutherscho wees- on oude-
liedongesticht in de L. Lombardstraat te
's-Gravenhage. Het was de eerste maal, dat
zy die inrichting bezocht. De binnon-vader en
-mooder, het echtpaar Meyer, leidden Ilare
Majesteit rond.
Do kinderen zongen bij de komst en het
vertrek van de Koningin de volksliederen en
godsdienstige gezangen, terwijl de 7-jarige
Geertiuida Kok H. M. eon ruiker overhandigde.
De Koningin sprak heel minzaam mot velen
der kinderen en met do oude mannetjes en
vrouwtjes. Zy overhandigde by het vertrek
aan den heer Meyer een gift om de verpleegden
eens extra te onthalen. Goen zaal van hot
gesticht bleef door H. M. onbezocht.
De minister van marine bezocht heden
*8 Rijks Werf te Amsterdam.
By den Raad van State is thans aan
hangig de onteigeningsvoordracht voor den
havenaanleg te Schoveningon.
In de afdeelingen der Eersto Kamer
werd de Ongevallenwet over het algemeen
- niet gunstig ontvangen. Aanneming dier wet
zou op het oogenblik twyfelacbrig zijn.
t De heer G. J. Van der Schroeft', een dor
onlangs bedankte volontairs-stenograaf, heeft
zich met een adres tot do Tweede Kamer
gewehd, met het verzoek om het reglement
der stenographie in dien zin to wijzigen, dat
ook hy, hetzy als stenograaf, hetzy als hulp
of assistent-stenograaf in het corps wordt
opgenomen.
Te Nymegen is op 55-jarigen leeftyd
overleden de gepens. kapitein ter zee P. D. A.
Frankamp.
In Juni 1901 zal het 50-jarig bestaan
van hot instructiebataljon te Kampen worden
herdacht. In veel plaatsen van ons land wor
den reeds daarvoor toebereidselen gemaakt.
Toozogging van beroep voor predikant
by de Ned.-Herv. Gem. te Boskoop is ont
vangen door ds. W. Bax Jr., te Kolhorn.
De „Sts.-Ct." bevat de statuten der ver-
eeniging, erkend volgens de wet van 23 April
1855: „Vereeniging van steen- en pannen-
fabrikanten" te Woerden, Barwoutswaarder en
Rietveld, te Woerden.
De minister van koloniën maakt in de
„Sts.-Ct." bekend, dat in 1900 tien jonge
lieden, die hier te lande in het groot-ambte
naarsexamen voor den Indischen dienst ge
slaagd zyn, naar Nederlandsch-Indië zullen
worden uitgezonden ter vervulling van
administratieve betrekkingen, en dat noch in
1901, noch in 1902 op uitzending van personeel
voor den Indischen administratieven dienst
te rekenen is.
De majoor-titulair A. C. Alma, werkzaam
by het departement van oorlog, heeft pensioen
gevraagd.
De lste-luit. C. F. Gey van Pittius,
van de munitiefabriek aan de Hembrug, is
tydelyk gedetacheerd by het 2de reg. vesting-
art. te Amsterdam.
De lste-luit. W. A. F. G. Bolken, van
het 4de reg. inf. te Delft, wordt 16 dezer
overgeplaatst by het 8ste reg. inf. te Arnhem.
Men schryft aan de „N. R. Ct." uit
Sneek over den heer Leo De Wolf, van wiens
sneuvelen op 9 Februari by de Pontdrift reeds
werd melding gemaakt:
De heer Leo De Wolf vertrok zes jaar ge
leden als 19-jarig jongeling uit Sneek met
een neef naar liet Kaapland, om er in den
wolkandel zijn geluk te beproeven. Alras
wydde hy zich echtor aan do journalistiek.
Na den inval van Jameson vestigdo hy zich
te Johannesburg. In het begin van dezen
oorlog werd hy correspondent van de „Rand
Post". Na den oorlog hoopte De Wolf examen
te doen voor procureur. Zyn verlies wordt in
de oorste plaats betreurd door zyn ouders en
wyders door zyn vele vrienden onder de
Hollandsche Johannesburgers.
Het stoomschip „Amsterdam" vertrok
5 April van Rotterdam naar Nieuw-York (aan
boord 11 kajuits- en 469 tusschendekspassa-
giers); do „Polyphemus" arriveerde 3 April
van Amsterdam en Liverpool te Batavia; de
„Oengaran", van Rotterdam naar Java, ver
trok 5 April van Marseille.
Noordwyk. Gedurende de afgeloopen maand
Maart zyn aan het rykstelegraafkantoor alhier
behandeld 393 telegrammen, en wel verzon
den 130, ontvangen 158, overgenomen en
verder geseind 105.
In den loop derzelfdo maand werd in de
postspaarbank ingelegd ƒ2388.61 tegen een
bedrag van f 4174.65, dat werd terugbetaald.
Het laatst uitgegeven boekje droeg het num
mer 812.
„Maatschappelijk Werk".
Voor een goed bezette zaal hield mej. E.
C. Knappert met het onderwerp„Maatschap-
peiyk Werk" Woensdag-avond de laatste der
aangekondigde lezingen in het „Volkshuis".
Zij schetste, wat men tegenwoordig onder
„Maatschappeiyk Werk" verstaat. Ook, waar
het zich in oude vormen vertoont, is de ge
dachte, die aan dit werk te gronde ligt, een
nieuwe. Het is de gedachte, dat men, den
minder bevoorrechte helpende, hem zelfstan
diger, mondig moet maken, hem op moet
wekken tot onafhankelijkheid. Dit denkbeeld
is eerst 50 jaren oud. Uit Engeland afkom
stig heeft het zich over Europa verbreid,
waarby men in de wyze, waarop mon hot
werk aanpakte, in ons land althans ook
Engeland navolgde. Evenals daar heeft men
ook hier spoedig behoefte gevoeld, en dat
pleit voor den ernst, waarmee gewerkt wordt,
aan opleiding en zoo verrees de Opleidings
school voor Socialen Arbeid te Amsterdam.
Als we deze vergeiyken mot de Londensche
inrichtingThe Women's Settlement op Nelson
square, dan vinden we, dat in Engeland meer
de practyk op den voorgrond treedt, in
Amsterdam meer de theorie. In Londen ligt
de instelling midden in een arme buurt en
is er overvloed van practisch werk te doen,
zoodat men dikwyls krachten te kort schiet;
in Amsterdam moet de gelegenheid om prac
tisch bezig te zyn worden gezocht.
De opleiding in Engeland is zeer stelsel
matig, by ons zal ze dat zeker minder zyn
en spreekster acht dat geen nadeel. Gezond
verstand en hart doen meer dan de beste
indeeling van de verschillende gevallen en de
by gebrachte kennis, hoe men in dit of dat
„geval" heeft te handelen. Meer dan ergens
is dit waar voor het eigeniyke Toynbee-werk,
wat verder meer speciaal het onderwerp zal
uitmaken van mej. Knapperts toespraak, en
wel vooral zooals het zich nu al moer en
meer concentreert in volkshuizen en derge-
lyke inrichtingen.
Spreekster schetste ons de verschillende
phases, welke zy, die daaraan deelnamen,
alzoo hebben doorloopen; op de groote op
gewektheid, waarmee begonnen werd, volgde
een tyd van ontgoocheling, daar zoo weinig
er zich voor aanmeldden, weer vervangen
door beter begrypen van de redenen, waaraan
dit was toe te schryven. Hierna worden de
verschillende bestrijders aan het woord ge
laten, zy die spraken van de verschillende
„volken" spraken door de verschillende stan
den gevormd, waartusschen toenadering on-
mogeiyk was en het werk dus voor nutteloos
verklaarden. Maar degenen, die er zich aan
wydden, hebben gevoeld, dat zy toch een nuttig
werk deden, on gingen er mee voort. Het
bezwaar, dat door Toynbee-werk de uithuizig
heid werd bevorderd, weerlegde spreekster
uit haar ervaring; andere bezwaren worden
uit den weg geruimd, als men in het oog
houdt, dat men alleen dat onderwys behoort
te geven, dat voor de deelnemers direct van
nut kan zyn of hun leven direct wat meer
licht en vreugde kan geven; als voorbeeld
werden genoemd de vreomde talen, die alleen
aan sommigen zullen worden geleerden wie,
die het leven kent der dusgenaamde „straat
kinderen", zou niet voelen, hoe heeriyk het
moet zyn voor wie er talent en tyd toe be
zit, een paar uur in do week prettig met ze
te spelen l Het gevaar, dat Toynbeewerk een
modezaak zou worden, acht spreekster voor
Leiden nog niet grootals het ooit gebeurde,
zou het zeer te betreuren zyn. Men neme
het ook niet op zich uit plicht alleen omdat
men niet anders kan, allicht het hoogst denk
bare motief.
Spreekster eindigde met een aanhaling van
Stuart Mill, die in een oogenblik van moede
loosheid over dit soort werk zyn kracht had
voelen vernieuwen by het bedenken hoe de
liefde voor het schoone in hom gewekt door
de gedichten van Wordsworth, by ieder kan
worden wakker geroepen en allen gelukkig
zou maken.
Nadat spreekster nog eenige vragen had
beantwoord en de toehoorders had verzocht
zich gereed te houden tegen den tyd, dat
hun nieuw opgewekte liefde voor maat
schappeiyk werk in de gelegenheid zou zyn
zich practisch to uiten, nam een der toe
hoorderessen, mej. Va*n Eek, het woord om
uit naam van allen het Comité dank te zeggen
voor het vele goede, dat deze serie lezingen
te genieten had gegeven. Het harteiyk applaus,
waarmede deze woorden werden begroet,
bewezen, dat zy groote instemming vonden,
en in veler oogen heeft zeker deze laatste
lezing op schitterende wyze het geheel ge
kroond.
TJit de „StaateoouraBté*
Koninkl. besluiten. Verleenddo gouden
eere-medaille van do orde van Oranje-Nassau, aan
H. J. Snoek, Israëlietisch godsdieDst-leeraar in
het huis van bewariDg te Winschoten.
Op non-activiteit gesteld: de kapt. ter zee J.
J. De Bruyne, en de luit. ter zee 2de kl. C. A.
Fock, beiden uit Oost-Indië in Nederland terug
gekeerd.
Benoemd tot vice-president bij do rechtbank te
Amsterdam mr. J. Ermerins, rechter bij dat
ooi lego.
Eerst© Kamer.
Eindverslagen. Arbitrage-verdrag.
Tegen het wetsontwerp tot goedkeuring
van het op 29 Juli 1899 te 's-Gravenhage ge
sloten verdrag voor de vreedzame beslechting
van internationale geschillen bestond by onder
scheidene leden bedenking. Zy betreurden den
loop, dien de zaken hadden genomen, en
maakten vooral der Regeering een grief van
de omstandigheid, dat de Volksvertegenwoor
diging was geplaatst in een toestand, waarby
zy niet vry was in de beoordeeling van dit
tractaat. Door de daarin opgenomen bepaling,
krachtens welke 's-Gravenhage als zetel van
het Hof van Arbitrage en hetgeen daarmede
samenhangt is aangewezen, was de aanneming
van het tractaat door de Volksvertegenwoor
diging onvermydelyk geworden, wilde men
niet het gehoele resultaat der Vredesconferen
tie in de waagschaal stellen.
Om die reden meenden deze leden, hoeveel
bezwaar zy ook tegen sommige bepalingen
van het tractaat hadden, in de gegeven
omstandigheden niet anders te kunnen doen
dan hun stem daarvoor te geven.
Veel andere leden daarentegen gaven hun
ingenomenheid met dit wetsontwerp tekenneD,
hot voor ons land een eervolle onderscheiding
achtende, dat ^s-Gravenhage was gekozen als
de plaats, waar het intern. Arbitragehof ge
vestigd zal zyn, een resultaat, waarvoor zy
hulde brachten aan het beleid der Regeering.
Vrijmaking van tollen.
Tegen het wetsontwerp tot bekrachtiging
van een overeenkomst tot vrymaking der
voor een geldleening verbonden tollen op
den Ryksweg langs de Zuiderzee tusschen
hot Katerveer by Zwolle en de Doornheg by
Amersfoort, rezen in de afdeelingen verschil
lende bezwaren. In het algemeen werd het
door eenige leden bedenkeiyk geacht een
verbintenis aan te gaan, waardoor in de toe
komst een reeks van niet minder dan vier
geslachten verbonden werd. Betreurd werd,
dat het contract was gesloten zonder dat er
met de aandeelhouders onderhandelingen ge
voerd waren, en twyfel werd voorts geopperd
of niet op een betere en meer voordeelige
wyze deze aangelegenheid had kunnen ge
regeld worden.
Tegen deze en andere bezwaren werd door
andere leden opgemerkt, dat met het oog op
de omstandigheid, dat het bier een grooten
verkeersweg betreft en geen aanzieniyk gelde-
lyk bedrag er by betrokken is, het niet raad
zaam is de goedkeurig aan dit wetsvoorstel,
dat zy werkelyk in 's lands belang achtten,
te onthouden.
Gevraagd werd of de Regeering ook eenige
mededeelingen kon doen omtrent andere wegen
onder ongeveer dezelfde omstandigheden ver-
keerende als deze straatweg.
Tweede Kamer»
Aan de orde is de voortzetting der behan
deling van het wetsontwerp, houdende alge-
meene regels omtrent het waterstaatsbestuur.
Art. 12: Voor eigenaars en gebruikers van
gronden, gelegen aan een watergang, voor-
schryvende do verplichting tot berging van
specie, die tot behoorlijk onderhoud als water-
loozing uit den watergang wordt verwyderd,
werd goedgekeurd, na overneming door den
Minister van een amendement-Bastert om ge
noemde personen vry te laten in de wyze
van do grondverwydering.
Na uitvoerig debat en verwerping van oen
amendement-Pynappel werden ongewyzigd
goedgekeurd de bepalingen omtrent de ver
nietiging en schorsing van besluiten dor be
sturen van waterschappen, veenschappen en
polders, die in stryd zyn met het algemeen
belang of het provinciaal belang.
De discussie liep voornameiyk over het al
of niet wenschelyke om alleen te sproken
van algemeen- en provinciaal belang of ook in
het artikel „gemeentebelang" te noemen.
De Minister had bezwaar tegen beide denk
beelden; het eerste was z. i. een beperking
van bevoegdheid.
Het gehoele wetsontwerp werd zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Goedgekeurd werd de wyziging van de
gestichtenwet om de bijzondere strafgevan
genis voor vrouwen te Gorkum aan te wyzen
als het gesticht voor tot gevangenisstraf van
meer dan 3 maanden en minder dan 5 jaren
veroordeelde vrouwen, die voor het verb yf
in de cel wegens ouderdom of licharaeiyke
gesteldheid ongeschikt zyn.
By de behandeling van het wetsontwerp
tot aanleg van drinkwaterleiding voor Soera-
baia, gaf de heer Mackay de voorkeur aan
watervoorziening uit Oemboeland-bronnen,
boven die uit Kasribronnen, zooals de Regee
ring voorstelt.
De groote capaciteit van de Oemboeland-
bronnen weegt z. i. tegen de hoogere kosten op.
De heer Van Kol juichte do Staatsexploitatie
toe, echter wil hy verlaging van den water-
prys van 25 tot 16 centen per M\, omdat
winstbejag niet noodig is, en om clandestien
gebruik van de Staatsbronnen togen te gaan.
Ook geeft hy de voorkeur aan de Oemboeland-
bronnen en hy oppert technische bedenkingen.
De heer Pvjnicker Hordijk sloot zich aan
by den heer Mackay en betreurde het, dat
de stranddessa's niet in de buizenleiding
worden opgenomen.
De Minister, het ontwerp verdedigende, bo-
loofde alsnog opneming der stranddessa's te
zullen overwegen.
Het wetsontwerp werd zonder stemming
goedgekeurd.
Nog werden goedgekeurd eenige wetsont
werpen van geringen omvang.
17)
Wol kon hy voor veol jaren, in den tyd,
dat hy nog niet zoo monschenschuw was, in
plaats van de in zyn pas aangegeven „afge
brokkelde tanden", nieuwe hebben aangeschaft,
jB.doch valt niet do kaak by oude menschen
in? Trekken niet allo beenderen en spioron
op een hoogen leoftyd samen? Moet dus niet
een tandgarnituur, hetwelk eens gepast heeft,
na veel jaren onbruikbaar worden?
En daar dat ook by den ouden heer het
geval moest geweest zyn, kon hy nu onmogelyk
iy zulke prachtige tandon in den mond hebben.
Hoe had het zonlicht er op geschenen!
Hoe hadden zy geschitterd en uit het donkere,
zoo merkwaardig grauwe gelaat goblonken!
„Do zoon van de huishoudster was eens
tooneelspelor," zeide hy hardop bij zichzelven
en herhaalde dezen zin en knikte daarby.
John glimlachte weer en ook nu was het
een koude, harde glimlach, welke zyn lippen
vertrok.
K Hij voelde, dat het instinct hem naar het
Ȥroval" Winkelmann had heengetrokken,
g hetzelfde instinct, dat hem in zyn voormalig
beroep zoo dikwyls op het rechte spoor had
gebracht en waaraan hy zoo menig succes
S had te danken. Waar iedereen ten einde raad
I was, had hy by de onderzoekingen, welke
I hy geleid had, nog steeds een uitweg gevonden
I voor hem was er steeds een punt of ook maar
I een puntje geweest, van waar uit hy weer
K een draad kon spinnen, en vroeger of later
had hy dan het net over den misdadiger,
dien hy onder handen had, kunnen dicht
trekken.
En nu, wien had hy nu voor zich gezien?
Moest die persoon niet een misdadiger zyn,
die daar, wie weot hoe lang reeds, de rol van
den ouden heer speelde?
Waar was de oude heer dan? Wat was er
met hem gebeurd? Waarom kon hy niet meer
zelf uit het raam zien?
En hoe lang deed het in zyn plaats
natuurlyk met de bedoeling, om den buren
te doen gelooven, dat de oude heer nog
leefde de ander reeds?
Terwyi de advocaat zichzelven al deze
vragen deed, haalde hy diep adem en concen
treerde zich de blik zyner verstandige oogen,
om zoo te zeggen, naar binnen.
Hy vond echter voorloopig slechts één
antwoord
„De oude heer is dood en anderen genieten
van zyn have en goed; anderen, die zich
natuurlyk wederrechtolyk, hun handelwyze
bewyst dat, tot zyn erfgenamen hebben
gemaakt."
By dit antwoord, dat zyn verstand hem
gaf, balden zich zyn handen, en zeide hy zacht,
met een zonderling rauw klinkende stem:
„Arnold Winkelmann, gy, die by uw leven
de cliënt van myn oom waart, dood zultgy,
hoewel onbekend, de myne zyn. Ik wil toch
zien, of ik u recht vergelding kan
verschaffen."
Hermann John was wel een streng, onbarm
hartig rechter geweest, maar daarom, en ook
wel in zyn ambt, toch een goed mensch.
Dat bewees een handeling, welke hy in dit
oogenblik volbracht.
Terwyl hy den man, dien hy met recht
voor dood moest houden, de belofte deed,
zich zyner aan te trekken, streek hy met
de linkerhand over de papieren, die zyn
naam droegen.
Wellicht was het zachte geritsel, dat zich
daarby liet hooren, een antwoord, hetwelk
do doode gaf, de toestemming, dat hy zulk
eon kampvechter had aangenomen.
John stond op. Hy legde den bundel weer op
zyn plaats, sloot de kast en verliet het kantoor.
VI.
Den volgenden dag bezocht John een
beambte van den Burgerlyken Stand, dien
hy kende, op zyn bureau.
Toen hy hem weer verliet, had hy den
inhoud van de verhuisbiljetten, welke op
twee van de buisgenooten van den ouden
heer betrekking hadden, in zyn notitieboek
opgeschreven.
Het verhuisbiljet van een Arnold Winkel
mann was niet aanwezig. Het moest in het
jaar 1826 afgegeven zyn, want in dat jaar
kocht Winkelmann zyn bezitting, die hy
immers, zooals Moser vertelde, dadelyk betrok.
Het biljet was reeds lang met zyn tydgenooten
in het een of ander archief begraven.
John's kennis bood zich aan het te laten
opzoeken, maar de rechtsgeleerde stond er
niet op, doch informeerde, hoewel ook slechts
terloops, of Winkelmann's biljet niet weer
opgevraagd was.
Dat was nu, zooala John wol denken kon,
niet het geval geweest; maar daarvoor was
het biljet van een Gottfried Muller, den
zoon van Johannes en Hélène Muller, in den
herfst van het jaar 1843 opgevraagd.
Gottfried Muller was toen acht jaar. Hy
had, evenals zyn ouders, in het huis van den
heer Winkelmann gewoond, en was, volgens
de aanteekeningen daaromtrent, naar een
vorwyderde Duitsche plaats vertrokken.
John was niet veel, maar toch iets te weten
gekomen en hy kende immers nog zoo menige
bron, waaruit hy, als het noodig was, meer
nieuws kon putten; dus vervolgde hy zyn
weg, met die kalmte, welke menschen bezitten,
die weten, dat zy hun dool bereikt hebben.
Zyn eerste doel was de kerk, tot welker
parochie de Kilaustraat behoorde.
Hy stelde zich aan den geestelyke daarvan
voor en verzocht dezen het doodonregister
te mogen inzien. De vriendelyke, nog tameiyk
jonge pastoor voldeed dadelyk aan zyn ver
langen. Hy was wel verbaasd, toen John
voor alle aanteekeningen, welke op sterf
gevallen van het jaar 1825 tot heden betrek
king hadden, belangstelling toonde; hy liet
echter zyn verwondering niet merken, maakte
eigenhandig dadelyk een afschrift van alle
datums, welke op de in het jaar 1827 gestorven
Mélanie Winkelmann betrekking hadden, en
deed zyn bezoeker zeer beleefd uitgeleide.
„Natuurlyk is Arnold Winkelmann niet
dood," zeide John zacht by zichzelven, toen
hy het ruime kerkplein overstapte, en
voegde er by:
„Hy ligt dus natuurlyk ook niet op een
kerkhof begraven. En een reis heeft hy, na
alles, wat men over zyn leven vertelt, niet
ondernomen; hy kan dus ook niet buitens
lands gestorven zyn. Waar dus, waar hebben
de Müllers hem begraven? Misschien plukten
de beide vrouwen die rozen voor heml Nu,
om het even, eenmaal zal ik het en zal de
wereld het weten, wanneer en hoe de oude
heer aan zyn eind is gekomen."
Gedurende dit zelfgesprek had de heer John
de Kilaustraat bereikt en was op het punt
die in te slaan, toen hy plotseling van richting
veranderde en een andere straat insloeg.
Hy was op een weg naar het kerkhof; de
Kilaustraat zou hem daar eerder gebracht
hebben, maar hy wilde die niet betreden.
Het mocht den Müllers niet opvallen, dat
hy, die in de laatste dagon eenige malen hun
woning had beschouwd, wat zy immers
bemerkt konden hebben l nu weer daar
langs kwam.
John maakte daarom een omweg, om op
het kerkhof te komen.
Hy vernam daar in de kanselary waar
Mélanie Winkelmann begraven lag en spoedig
had hy haar rustplaats gevonden.
Dit graf, dat men voor negen en twintig
jaar gemaakt had, was nu nog prachtig onder
houden en versierd. Het was met klimop
begroeid, waarop een bouquet rozen, waar
onder ook eenige Maréchal Niel waren, die,
ofschoon reeds iewat verwelkt, toch een mooi
effect op het donkere groen maakten.
De bloemen waren daar zeker met Aller
zielen neergelegd, doch door het zachte,
vochtige weer tot nu toe tameiyk goed
gebleven. Nog beter was het breede, zwarte
lint gebleven, dat, een strik vormend, aan
den bouquet bevestigd was en een kort
opschrift in gouden letters droeg.
„Yan uw echtgenoot," stond op het eene
gedeelte van het lint; op het andere bevond
zich het jaartal „1856."
John balde de banden. Een gevoel van bit
teren wrok overviel hem. Dus tot aan dit
graf strekten die menschen hun ontzettende
comedie uit!
»Nu, gy zult spoedig uitgespeeld hebben,"
dacht hy en ging verder. Hy zag op eenigen
afstand een ouden man bezig met het ver
sieren van een graf.
WmrtU vermotyU
DAG-BLAD.