r. 12291 Zaterdag IT Maart. A0. 1900 Se2e Gouroak wordt dagelijks, met uitzondering Fan (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Een brutaal Engelschman. LEIDSCH PEUS DESKS GOÜHAJ8T1 Veer Laidaa per 8. maandenj Franco por po6t &6onderH)te Nommerf X.lOy 1.10. v 0.01) PBT.T3 DEB ADVKBTEHTEEWt Van 1—6 regel» t 1.0». tedere regel meer f 0.17|. Qrooter» lettere naar plaatsruimte wordt f 0.06 berekend. Toer bat iacasseareo buiten de stad Tweede Blad, In het jongste nummer van het Tijdschrift voor Armenzorg komt een artikel voor van prof. D. Simons over het Staatstoezicht op WeesiDrichtlngen. Het is hem in de pen gegeven door het straf proces tegen een tweetal suppoosten teNeer- boscb, en hetgeen by het rechtsgeding is aan den dag gekomen over het toezicht aan do inrichting. Uit dat geding toc-h is gebleken, dat de opvoedkundige behandeling aldaar veel te wenschen overlaat, dat het toezicht onvol- doendo is en dat lichamelijke kastijding der kinderen voor de handhaving van orde en tucht aldaar onontbeerlijk schijnt te zijn. Het oordeel van den vertegenwoordiger van het O. M. luidde zeer ongunstig, maar ook de raadsman van de beklaagden, hoezeer uit drukkelijk verklarende, dat hi) de verdediging niet wenschte te voeren ten koste der Wees- inrichting, die hi) als het werk van Christe lijke barmhartigheid niet wilde doen dalen in de waardeering der menschen, kon zich toch niet onthouden van te zeggen, dat beklaagden voor een groot deel de slachtoffers waren van de misstanden in Neerbosch en vooral van het gemis aan contrdle, waardoor wat ge schiedde, kon geschieden. Ook naar het oor deel dus van den raadsman der beklaagden, allerminst partydig ten nadeele der inrichting, waren organisatie en controle onvoldoende; by verklaarde zelfs, dat de inrichting to Noer- bosch te groot is om aan de door hem zelf gestelde eischen voor een Christeiyk gesticht te kunnen voldoen. Prof. S. vermeldt deze van beide zijden gegeven oordeelvellingen, juist omdat hy zichzelf volkomen incompetent acht een goed oordeel over de betrokken inrichting te vestigen en hy dus het veiligst meent te gaan door op onverdachte getuigenissen als de hier aan gehaalde te steunen. Met dezen steun in don rug acht hy zich gerechtigd tot de vraag: Mag een toestand als hier bestaat nog langer mogeiyk biyven? Negenhonderd kinderen, buiten staat om voor zichzelven te waken, personae miserabilesin den waren zin des woords, worden door de zorg van vader of moeder, voogden of anderen aan een inrichting toevertrouwd, waar hun opvoe ding veel te wenschen overlaat, en waar zy voor ernstige lichamelyke tuchtiging, men noeme haar met het O. M. mishandeling of met den verdediger toepassing van de castigatio paterna, niet veilig zyn. Verbetering, reorganisatie is in uitzicht ge steld, maar waar is de waarborg, dat zy werkeiyk zal tot stand komen? De verwach ting van den officier van justitie bleek te dien aanzien niet groot. „Is hier niet een ernstig maatschappeiyk belang in het spel en Staatstusschenkomst gebiedend noodzakeiyk?" aldus vervolgt prof. Simons. „Het Staatsgezag stelt strenge eischen aan de inrichtingen, waarin krankzinnigen worden opgenomen, en onderwerpt die inrichtingen aan voortdurende, geregelde contrdle van daar toe speolaal aangewezen ambtenaren. Bestaat er minder aanleiding om inrichtingen, gestich ten, bestemd voor de opneming van jeugdige kinderen, aan bepaalde voorwaarden te binden en onder Staatstoezicht te stellen Misstanden, als in de inrichting te Neerbosch bestaan, kunnen ook elders misschien gevonden wor den; wie verzekert ons, dat in de talryke weesinrichtingen van ons land de kinderen zóó behandeld, zóó verpleegd worden, als redeiykerwyze mag worden gevorderd? Zeker, de eischen, hier te stellen, mogen niet worden overdreven en moeten biyven binnen de gren zen van het bereikbare; men mag niet ver geten, dat, werden aan weesinrichtingen te strenge voorwaarden gesteld, vele tot schade der verpleegden zouden moeten verdwenen. Ook een onvolmaakt Neerbosch kan nog aan velen ten goede komen. Maar er zyn minimum- eischen, die mogen en moeten worden ge steld; de kinderen komen in het weeshuis niet krachtens hun wil, maar krachtens het goedvinden van hen, aan wier gezag zy zyn onderworpen, en zy zyn niet vry het te ver laten wanneer zy het zouden willen. Daarom dient er te worden gewaakt, dat zy zóó be handeld worden als voor hun toekomst noodzakeiyk is, en vooral dat alles, wat naar mishandeling zweemt, worde vermeden. Een absoluut verbod van elke, ook van de geringste lichamelyke kaetyding, zou stellig te ver gaan, al voel ik weinig sympathie voor de opmer king van den verdediger, dat wy nu in de opvoeding, en hy voegde er zoo terloops by, ook in het gevangeniswezen, ons te veel bewegen in de constellatie van de bumani- teitsleer en naar een andere constellatie moeten overgaan, d. w. z. in eenvoudig Hol- landscb, meer gebruik moeten maken van rotting en touw. Indien in een inrichting als Neerbosch licha melyke kastyding niet kan gemist worden, pleit dat niet voor de zedelyke kracht der opvoeders. Doch ik erken, een draai om de ooren kan soms een noodwendig middel van repressie en van opvoeding wezen, indien tegen misbruik beboorlyk kan worden gewaakt. Blyken nu de bestuurders der inrichting niet in staat de grenzen te doen in acht nemen, die do geoor loofde kastyding van mishandeling scheidt, dan behoort de Staat zyn beschermende hand over de verpleegden uit te strekken. Voor waarden van hygiënischen aard, voorwaarden omtrent toezicht en verpleging mogen worden gesteld, en voor de nakoming van die voor waarden behoort een regelmatig werkend toezicht te waken. Daarom zou ik wenschen, dat van Staatswege een enquête werd inge steld naar de in onze weesinrichtingen be staande toestanden en op den grondslag vau het aldus gehouden onderzoek dit belangryk sociaal belang mettertyd zou worden geregeld. Naar myn meening bestaat hier voor tusschen- komst van den wetgever inderdaad dringende aanleiding." De Tijd stelt naar aanleidiog van het artikel van prof. Simons de vraag, waarom, indien by een onderzoek eens bleek, dat ook in andere gestichten kinderen mishandeld worden, dan een geregeld afzonderiyk Staatstoezicht noodig zou wezen? „Zou men daardoor" zegt De Tijd „niet het werk uit handen nemen van politie en justitie? Hebben zy, die zich over do gebreken van het reusachtige instituut te Neerbosch beklagen, dan reden om de be moeiingen der justitie te wraken? In elk geval hebben deze dan toch reeds het gevolg gehad niet alleen, dat de schuldigen zyn gestraft, maar ook, dat de commissie van bestuur een wyziging heeft gebracht in de huishoudelyke aangelegenheden. Waariyk, ook door hen, die de verpleging van arme weeskinderen in-een gesticht niet als een idealen vorm van opvoeden beschouwen, is te veel en te dikwerf, en met recht, ge roemd over de voortreffelijke wyze, waarop in ons land de weezenverzorging wordt be oefend, om zoo maar dadeiyk den Staats- rompslomp er weer by te halen, als er ergens een wolkje aan de blauwe lucht wordt waargenomen." Eet Centrum maakt gewag van de artikelen van dr. Van Veen in De Nederlander over samenwerking tusschen de Christe- ïyk-Historische groepen, waarby ook de anti-revolutionairen worden ingelyfd. Het blad releveert vooral de door den Utrechtschen hoogleeraar geschetste verhouding tot Rome: geen samenwerking op principiëele gronden, en het wyst er op, dat dit een standpunt is, lynrecht tegenover dat van De Standaard. De argumenten beschouwende, die dr. Van Veen tegen samenwerking met de Roomschen aanvoert, roept Eet Centrum uit: De Roomschen zUn dus niet te vertrouwen, omdat zy desnoods op liberalen hun stem uitbrengen! En dit wordt gezegd door een Cbristeiyk-Historisch man, door oen dergenen dus, die zich beroemen in 1897 de katho lieken en anti-revolutionairen in de minder heid, de liberalen in de meerderheid to hebben gehouden. Voorwaar, een stout stukje l En dan ten slotte zegt bet blad: Nu weten we het. Of neen, nu weten we bet toch nog niet. Het artikel van den Utrechtschen hoogleeraar bevat daarvoor te veel kronkels. Wèl samenwerking, geen samen werking. Geen samenwerking, wèl samenwer king. Het is om er zyn latyn by te verliezen. Het doet denkon aan de merkwaardige bezig heid van iemand, die zyn knoopen telt, of een klaverblaadje verplukt, onzeker wat hy doen zal. En vooral deze ééne groote vraag blyft onopgelost: "Wil prof. Van Veen den Room schen vergunnen, ook buiten de Kamer met de Christelyk-Historischen samen te gaan, zy bet dan ook niet principiêel, maar occa sioneel? Gelyk bekend is, verwerpt Ett Nederlandsche Dagblad zulk een samenwerking aan de stembus. Nooit mag, volgens dit blad, een Christelyk-Historlsch kiezer op een katholieken candidaat stemmen. Sluit dr. Van Veen zich by deze opvat ting aan? That is the question. De Nederlander zegt aangaande dit oordeel van Eet Centrum: Eet Centrum is met het vierde artikel van prof. Van Veen weinig ingenomen. De Room schen zyn „goed genoeg, om de Christ.- Hi8torischen te helpen een wetsvoordracht af te stemmen", maar „aan de eigenlyke samen werking mogen zy niot meedoen". Althans niet aan de algemeene samenwerking, wel aan een occasioneele. Eet Centrum ecbynt het onderscheid hiertusschen echter niet goed te begrijpen. Althans het spreekt van „kron kels" en doet uitkomen, dat prof. Van Veen heen en weer laveert tusschen wèl samen werking en geen samenwerking. Van Eet Centrumdat tegenwoordig op nagenoeg alle „occasioneele" punten met de liberalen meegaat en hen blykbaar alleen meent te moeten bestryden by een generale stembus, kunnen wy dit gemis aan begrip goed verstaan. „Occasioneeta samenwerking" met Eet Centrumia zyn huldig stadium, zal dan ook wel hoogst zelden voorkomen. Voor dat blad kan thans samenwerking met de Chri3telyk-H:3torische partyen geen andere r a i s o n hebben dan tot bereikiDg i n s Blaue hinein van politieke macht. En dat wil prof. Van Veen juist niet. In het Eandelsblad komt een artikel voor van dr. J. H. Gunning Wzn., privaat docent in de paedagogiek aan de Ryksuoiversiteit te Utrecht, ter bestrijding van het Leerplicht- ontwerp. De schryver begint mot te roleveeren do opmerking, onlangs door den Kameroverzicht- schrijver van het Eandelsblad gemaakt, dat do wet de onwilligon, voor wie zy juist gemaakt wordt, niet in de maz.n van haar net zal kunnen vangen. Dr. Gunning teekent hiorby aan: „Ik vraag u, Mijnheer do Redacteur, indien er nog eonigo logica in de wereld bestaat, is er scherper, afdoender veroordeeling van de wet, van deze wet, denkbaar? Ik voor my zou geen woord aan dit vonnis weten toe te voegen, dat Diet zyn bondige kracht zou ver zwakken." De schryver zet dau uiteen, hoe „slecht uitgevoerde wetten het volksgeweten ver slappen, en dus het peil der volkszedolykheid do&n dalen en een gevaar worden in plaats van een zegen." De schryver heeft vooral bezwaar tegen „een wet op den leerplicht, vastgekoppeld aan een wet op het lager onderwys, die stellig overvraagt." „Op het bezwaar, voortvloeiende uit het bestaan van de lyst van vakken in art. 2, beeft de beer Mackay reeds gewezen en de Minister heeft het erkei.d en zelfs zjjn mede werking toegezegd om het te verminderen. Maar verminderen is geen wegruimen, en dat zou alleen kunnen geschieden door vyzi- ging van art. 2 dor wet L. O. en het bezwaar ia veel ernstiger dan de Minister scdijuc te gevoelen. Men vergelyko eens nauwkeurig wat de school op het platteland in Pruisen van de bevolking vordert met onze geüniformeerde lagere school en men zal gemakkelijk inzien, dat de noodige aanpassing van de lagere school aan het werkelijke leven, die met de invoering van leerplicht minstens gelijken tred moest houden, nog lang niet verkregen is. Ons volk is er heusch niet afkeerig van, zyn kiDderen naar school te zenden, maar het verlangt regelingen, die niet op een Haagsch bureau zyn uitgedacht, maar werkelijk passen by het leven, dat bet leidt. In de regeling der schooltyden en der vacanties en van den aard en den omvang der leerstof is nog ont zaglijk veel te doon, om da school voor het volk bruikbaarder te maken. En ook om h>ar aantrekkelyker en vruchtbaar! :t te maken voor hot volgend leven kaa nog verb-zend veel gedaan worden. Wanneer het geld, dat de invooriDg van den leerplicht ongetwijfeld zal kosteD, eens besteed werd aan een alge meene invoering van den handenarbeid en kookonderwys op de L. S., waarvan deze Minister toch ook een warm voorstander is, zou de natie zeker honderdmaal meer wil van baar geld hebben. Wanneer men dit alles indenkt, is dan heusch het argument: Laat ons eerst tracoten de school nog wat bruikbaarder te maken voor het volk en dan den leerplicht invoeren, als die dau nog nooJig is, zoo verachtelijk?" De heer Gunning kan in een eventneele mislukking dezer wet „niet zoo'n groot onheil zien". „By de afschaffing der plaatsvervanging was ongotwyfeld veel moer periculum in mora dan hier, waar ie dor een erkent, dat wy op den goeden weg zyn, en niemand kan loochenen, dat de politiek er by in het spel is. Reeds daarom, omdat men dit ministerie niet wil omverwerpen. Daarby sluit ik my ten volle a3n: ik wensch dit ministerie een lang leven toe en ik hoop, dat het de eerst volgende verkiezingscampagne zal overleven. Maar ia er dan geen vorm, om het ministerie te beduiden: wy willen u wel, wy willen ook wel een leerplichtwet, maar dan een practi- sche en gepaard met de noodige verbeterin gen in het bestaande L. O.?" Na nog gewezen te hebben op het bureau cratische van het ontwerp, zegt de schryver: „L;at men dit verbazend goed bedoeld en ia zyn soort zeer verdiensteiyk en echt Neder- landsch zoetsoepig, maar door en door onprac- ti8ch en onuitvoerbaar ontwerp beleefdelijk ter zyde leggen". Dan wil by eei ander ontwerp ter bestryding van schoolverzuim doen samenstellen, uit de schoolwereld zelve opkomende. Dr. A. W. Bronsveld schryftin zyn „Kroniek" in Stemmen voor Waarheid en Vrede: „Wy, predikanten, die een aanzienlijk deel van onzen tyd doorbrengen met cat-cniseeren, wy worden dikwerf byna tot wanhoop ge bracht door de onwetendheid der leerlingen; en we zouden een lief ding goven, indien wy 2) Aan de table d' hóte een inrichting, welke de Engelschman slechts op een bad plaats kent zag Wilmot de uitverkorene van zijn hart weer. Zy zat tegenover hem en haar vader naast hem. De oude beer nam hem onder het diner met een gesprek over de bandelsb&teekenis van de landen aan dè Mlddellandsche Zee zoozeer in beslag, dat Wilmot geen tien woorden tegen Maudlin kon zoggen, die als buurvrouw een oude, haar bekende dame had. Zoo werd dit gemeen schappelijke maal een foltering voor den jongen man. En toch was hy buiten zich zelven, toen het ten einde Jiep, want nu moest hy afscheid nemen en alles was voorby. Drie jaren van onzekerheid, van verlangen, van agitatie en angst om het meisje, dat hy liefhad en bang was te verliezeD, stonden hem te wachten. Men ging van tafel naar de zyvertrekken; de heeren naar de rookkamer, de dames naar het damessalon. Er moest afscheid genomen worden. Wilmot stond op, om mr. Driver vaarwel te zeggen. De koopman wenschte den jongen man alles goeds toe en sprak de hoop uit, dat men elkaar over drie jaar gezond en wèl zon terugzien. Daarop moest Wilmot gaan en daar hy het salon der dames niet mocht betreden zonder een woord tot afscheid van Maudlin. De jongedame moest hem echter verwacht hebben, want toen hy de gemeenschappelyke gezelschapszaal doorging, verscheen zy plot seling en stak hem de hand toe. „Vaarwel," zeide zy, „en keer gelukkig en gezond terug! Eu nietwaar, gy scbryit my dikwyls? Gy zult zooveel interessants zieD, dat ik my op uw brieven verheug." Wilmot zag er zóó stralend uit, dat het bloed ook Maudlin naar de wangen steeg. Zy onttrok hem haar hand, kDikte hem toe en begaf zich weer naar het damessalon. Wilmot stond nog een oogenblik als bedwelmd van geluk, daarop bezon hy zich en verliet de zaal. By de deur keerde hy zich echter nog eenmaal om. In de deur naar het dames salon stond naast de half teruggeslagen portière Maudlin, die hem met de oogen gevolgd had. Nog eens knikte zy vriendelpk; daarop viel het gordyn achter haar toe. Met den nachttrein vertrok de betaalmeester naar Londen. n. Acht weken later stoomde het Engelsche oorlogsschip „Lucknow" langs de Riviera. Monaco, de hoofdstad van het kleine vorsten dom van dienzelfden naam, kwam in het gezicht. Hoog boven, op een ver in zee voor uitspringend voorgebergte, wenkte het slot met syn prachtige, wereldberoemde parken en terrassen. Op de „Lucknow", die in de nabyheid van de kust voor anker lag, werd eoo boot uitgezet, waarmede een officier aan land zou gaan, om de brieven, welke er te Monaco op het postkantoor voor de scheepsbemanning lagen, in ontvangst te nemen. De officier, die in volle gala in de boot stapte, was Maclean, en hem volgde Martin Wilmot. Toen hy reeds op den valreep stond, werd hy nog terug geroepen. Het was luite nant Wilson, die hem riep. „Gy hebt uw geldkas Diet gesloten, mr. Wilmot; ik zag het, toen ik voorby uw bureau ging," fluisterde hy hem toe. Wilmot dankte haastig en snelde naar zyn bureau terug om de kas te sluiten. „Maak de lysten tegen vanavond klaart" zeido hy tot zyn ondergeschikte, Fowler, die in een zy vertrek over rekeningen zat gebogen. „Wy zullen overmorgen de manschappen uitbetalen; zy zullen wel geld noodig hebben, wanneer zy aan land gaan. Wy blyven hier een week." Dit laatste zeggende snelde Wilmot weer naar het dek en over den valreep in de boot. „Waar blyft gy toch zoo lang, mr. Wilmot?" vroeg Maclean. „Zeker weer iets vergeten? Man, met u wordt het werkeiyk minder! Gy vertoont reeds sporen van geestverstoring l Ja, ja, die liefde 1" Wilmot glimlachte flauw. Maclean had wer keiyk geiyk, hy voelde het zelf; hy was sinds acht en veertig uren de kluts totaal kwyt. Dat hy de geldkas ODgesloten liet, toen hy van boord ging, was bepaald onver- geeflyk. Maar by had in de laatste twee dagen geen oog dicht gedaan, had nauwelijks iets gegeten van koortsachtige verwachting. In Monaco zou immers zyn lot beslist worden; daar verwachtte hy het eerste antwoord van Maudlin, en daarvan hing zyo levensgeluk af. Hy had zeer viytlg aan M.iudlio geschreven; van Gibraltar uit, waar de „Lucknow" een geheele week voor anker lag, en van uit Cartagena. H|j had Maudlin in deze brieven gesmeekt, hem een antwoord daarop naar Monaco te zendeD, on haar ook den dag opge geven, waarop de „Lucknow" daar waar- scbyniyk zou aankomen. Van Maudlin's antwoord hing nu zyn lot af. Hy had in zyn brieven een toon aange slagen, die wellicht niet bepaald een liefdes verklaring uitdrukte, maar toch onmogelyk verkeerd begrepen kon worden. Hy had daarin telkens de hoop te kennen gegoven, in Monaco een brief van haar te vinden. Zoodra de boot landde, snelde Wilmot van denoever de stygende straten naar de stad op. Weldra was hy in het postkantoor en vroeg naar brieven voor de „Lucknow". Er waren een menigte brleveD, de postbeambte gaf ze hem met een naamlyst van de ge adresseerden, welke alphabetisch was opge maakt. Voor den betaalmeester Martin Wilmot was er echter geen brief by. „Onmogelyk, onmogelyk!" riep een stom in zyn binnenste. Wanneer Maudlin Liet schreef, dan wilde zy niets van hem en van zyn liefde weten. Nog eens doorsnuffelde hy alle brieven, maar hy vond geen enkelen aan zyn adres. Hy gat za aan de beide matrozen, die hem naar de post hadden vergezeld, opdat zy ze in een loeren zak naar boord konden brengen; hyz If verliet het postkantoor als een man, die zoo juist zijn laatste hoop begraven had. Voor de deur van bet postkantoor klonk hem echter een vrooiykeu lach in de ooren, welke hem dadelfek in den zoveeden hemel verplaatstoM/tudlia's lac&l Daar stond zyzelve», mooier sUn ooit, want een lieflyke blos bedofcto iiu gelaat, en haal' kleine hand beefdo een weitttg, toen zy hem die toeetak. „Daar ben ik zelve!" zeide ze vroolyk. „O, hoe boos zult gy op m\j geweest zyn, toen gy geen brief vondtl Maar ik ben met mya vader reeds sinds veertien dagen aan dr Riviera en sinds drie dagen bier." Zyn frisch, mauiyk gelaat zag er zo© veranderd uit door het geluk, dat het weer spiegelde, uit zyn vochtige oogen zag Mauolin zooveel innige liefde straleo, dat zy zic'czelve vergat en zjjn hand drukte, voor het eerst. Ontsteld onttrok zy hem die, en het was gelukkig, dat Maudlin's vader op dit oogen blik verscheen. {Wordt vervolgd,)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5