IT.1Z2B8
Woensdag 14 Maart.
A°. 1900
feze gouiant wordt dagelijks, met uitzondering
fi van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Hagenaars over Leienaars
LEIDSCI
DAG-BLAD
■PKIJS DE2EH COTüAMTl
foot ftldsa per 8 maanden.
Franco per post e a
Afzonderlijks Nommcrj» j
1.10.
•t uo.
0.05.
PHLJS DEB AIltfKKT MN'l'l
Van f~6 regels f l.Oö. Iedere regel meer f 0.17}. Grooter^
letters naar plaatsruimte Voor het incasseoren bujteo de stad
wordt f 0.06 berekend.
Dr. S. D. Van Veen vervolgt in De Neder-
latider zfln betoog over de noodzakeiyk-
heid van samenwerking tusschende
OhristeHjk-Historische groepen ter bestrijding
van het liberalisme. Vervolgens behandelt hij
de vraag in welke verhouding de Christeiyk-
Historischen zich te stellen hebben ten op
zichte van de Roomschen, die toch ook
Chiistenen siju eo tegen ongeloof en revolutie
Btryden.
De schrijver meent, dat zij niet de natuur
lijke bondgenooten vau de Christeiyk-Histori-
schen kunnen zijn:
De Christelyk-Historische groepen staan
op een gemeenschappeiyken grondslag, het
Woord Gods; en gaan van hetzelfde beginsel
uit: tegen de revolutie het Evangelie. Voor
Rome berust het hoogst gezag bij den Paus,
zoodat dan ook zeer terecht voor de Room-
sche Kamerleden 's Pausen Encycliek „Rerum
Novarum" de grondwet is op het stuk van
sociale vragen (Program); en tegen de revo
lutie stelt Rome niet het Evangelie, maar de
Kerk. De Roomschen vormen in den grond
der zaak een kerkelijke party. De gedachte
aan de Kerk moet al hun doen op politiek
terrein beheerschen. Wat der Kerk het meeste
voordeel, den grootsten invloed brengt, kan
op hun steun rekenen. Wel zijn zij tegen
standers van het liberalisme, niet minder
beslist dan de Christeiyk-Hstorische partijen,
maar dit sluit volstrekt de mogelykheid niet
buiten, zooals de ervaring trouwens leert, dat
zij op liberalen zullen stemmen, als zulks ge
acht wordt te zijn in het belang der Kerk.
Een vast algemeen bondgenootschap is dus
onmogelijk en ongewenacht. En al zou mis
schien de anti revolutionaire partij tot zulk
een bondgenootschap te vinden zyn, de andere
partyen zouden zich daarin zeer zeker niet
kunnen vinden. Wat is nu beter en gewensch-
ter, wat is ook natuuriyker: Een bondge
nootschap tusschen anti-revolutionairen en
Roomschen en daartegenover, afzonderlek of
gemeeuschappeiyk, de drie andere Christelyk-
Historische groepen; of samenwerking, met
behoud van zelfstandigheid, maar onder
erkenning van het gemeenschappeiyk beginsel,
van al de Christeiyk-Historische groepen? Dit
laatste is mogeiyk, terwyi van te voren reeds
met zekerheid te zeggen is, dat opneming
van de Roomschen in zulk een verbond tot
de onmogelijkheden behoort. Wat samen be
hoort, vereenigo zich daarom tot samenwer
king, opdat men met vereende kracht strydo.
Dit neemt echter niet weg, meent dr.
Van Veen dat er speciale punten aan de
orde kunnen komen, die een tydeiyke occa-
sioneele samenwerking met do Roomschen
noodzakelyk vorderen, zonder dat daardoor
eenig beginsel geschonden wordt. Maar dat
zou dan zyn een samenwerking niet op grond
van gemeenschappeiyk beginsel, maar van
gemeenschappeiyk belang.
Dr. Bronsveld gaf onlangs in de „Kroniek"
van zyn Stemmen voor Waarheid en Vrede
eenige opmerkingen ten beste over de b e v o o r-
rechting van Roomsch-Katholie-
k e n by rechteriyke benoemingen onder don
tegenwoordigen Minister van Justitie. Het stuk
vond bestrijding. In het Nieuwsblad voor Almeloo
en Omstreken wordt er door iemand, die vol
ledig van deze zaak op de hoogte is, het
volgende over geschreven:
„Onjuist, in den zin van onvolledig,
is hetgeen dr. Bronsveld over deze benoe
mingen geschreven heeft.
Juist is het, dat een Roomsche tot officier
van justitie te Middelburg benoemd is, maar
zfin plaats als substituut-officier te Breda
werd vervuld door een Diet-Roomsche, wat
dr. Bronsveld verzwygt.
Te Breda, waar nu niet één protestantsch
rechter meer in de rechtbank zal zyD, zyn de
president en de griffier on-Roomsch; de laatste
vacature heette wel, vry zonderling, een Pro-
testantsche, maar de uit de voordracht be
noemde Roomsche had in anciënniteit zooveel
voor, dat diens benoeming volkomen biliyk
is. Deze benoeming, in verband met de voor
melde 8ubstituut-offlciersbenoeming, verbrak
de verhouding tusschen Roomsch en on-
Roomsch by de rechteiiyke ambtenaren te
Breda niet.
Er zfin op een gegeven oogenblik to Amster
dam drie Roomsche subst.-officiers geweest;
een er van is naar Arnhem verplaatst en doet
in dr. Bronsveld's aanval dubbelen dienst;
maar deze drie hadden te Amsterdam twee
on Roomsche collega's en boven zich een
officier, een procureur-generaal en twee advo
caten-generaal, die geen van allen Roomsch
waren. Schuilde er dus eenig kwaad in drie
geiyktydige Roomsche substituten, dan mag
dat kwaad wel onder deze omstandigheden
op nihil gesteld worden.
Maar in het gerechtshof is buiten de voor
dracht om een raadsheer in de plaats van
mr. Van Lennep benoemd en deze nieuwe
raadsheer is Roomsch. Dat deze minder be
kwaam is dan een der voorgedragenen of
minder aanspraak had, beweert dr. Bronsveld
niet; ook maakt hy er geen melding vaD,
dat president, vice-president en do negen
andere raadsheeren on-Roomsch zyn. Wyders
verzwygt hy, dat onder dezen zelfden Minister
een niet-Roomsche tot rechter te Roermond
benoemd is."
In de Eaagsche Courant lazen we het
volgende
Over eenige dagen komt een nieuwe
lichting miliciens op, ten deele
jongens zonder begrip van de toestanden iu
een groote stad in het algemeen jongelui,
die, behoudens zéér enkele uitzonderingen,
verstomd zouden staan, wanneer zy vernamen,
tot wat gruweiyke handëliogen vooral in groote
steden sommige zedelooze lieden vervallen,
door losbandigheid, leegloopen en andere
booze dingen.
Er bestaat, helaas, weer byzondere reden
om de jongelieden en hun ouders voor d9ze
treurige feiten te waarschuwen.
Want wel is een der schandeiyke zakeD,
die onlangs ter kennis van do justitie kwamen,
in onderzoek en zyn dientengevolge een paar
hoofdschuldigen uitgeweken; maar tot een
vervolging, zonder aaozion des persoons, is
het nog niet gekomen.
De zedenbedervers, de slechte individuen,
die jongelieden zodeiyk en lichameiyk ten
verderve brengeD, loopen nog straffeloos rond,
gehandhaafd in d9 eervolle, soms booge posi
ties, die zy bekleeden; en uit alle kringen,
hoog en laag, burgerlijk en militair, dreigt
Dog het gevaar voor den argloozen knaap,
die naar omstandigheden met geld, met
schandelijke opwekking van hartstochten,
met vriendeiyke praatjes en leugenachtige
voorstellingen wordt gelokt in de netten der
zedelooze bende.
Het onlangs ontdekte hol des verderfs zal
ongetwyfeld nu wel verlaten zyn; maar de
bedryvers der wandaden hebben vormoedeiyk
wel andere plaatsen opgezocht, waar zy tydeiyk
aan het oog der politie ontsnappen.
In afwachting, dat de straffende hand der
justitie naar men mag verwachten op
de schuldige verdervers zal neerdalen, waar
schuwen wy daarom vooral de miliciens en
hun ouders: dat zy zich hoeden voor de boos
aardige verlokkingen, in welken vorm die
zich ook voordoen.
Het is geen algemeen praatje, dat wy hier
overbrengen. De afschuweiyke feiten zyn ons
bekend. Men zal ons van nadere aanduiding
verontschuldigen. Maar men geloove ons:
niet zonder ernstige reden waarschuwen wy.
Aan andere bladen het dringend verzon,
deze waarschuwing ook In hun kring te ver
spreiden.
Op deze waarschuwing vestigt de Nieuwe
Provinciale Groninger Courant byzonaer de
aandacht. Zy zegt
Dat vooral op het gevaar voor miliciens,
dus voor militairen, gewezen wordt,
geeft te denkeö, en de uitdrukking: „de
zedenbedeivers loopen nog straffeloos rond,
gehandhaafd in de eervolle, soms hooge
posities, die zy bekleeden", geeft nog meer
te denken.
Wy willen hopen, dat de waarschuwing
ter harte zal genomen worden door allen,
wien bet aangaat, dus ook door de militaire
autoriteit, die mede heeft te waken voor het
z e d e 1 y k wèteyn van den soldaat.
Ook wy hebben het noodig geacht deze
ernstige waarschuwing onder de oogen onzjr
lezers te brengen. Straks worden onzejongo-
lingen ingedeeld by verschillende corpsen.
Gewooniyk gaan ook eenigen naar Den Haag,
naar de Hofstad, waar biykbaar de zedeloos
heid groot is. 't Is wel diep treurig, dat op
zulke dingen moet gewezen wordeD, maar het
is noodig en daarom doen wy het.
Noode zien we onze jonge mannen ver
trekken, maar als we daarby moeten denkeD,
dat za gevaar loopeD, naar ziel en lichaam
verwoest te zullen worden, dan wordt het
afscheid dubbel zwaar.
Het Nieuws van den Dag is het eens met
het oordeel van prof. De Louter over het
kiesrechtadvios van het Bestuur der
Liberale Unie. Kunnen wy wel komen
tot een andere conclusie dan de Utrechtsche
Hoogberaar kwam? vraagt het blad, en ant
woordt dan:
„Na veel moeiiykbeden kwam, luttel jaren
geleden, een nieuwo kieswet tot stand. Het
kiezerscorps werd verdubbeld, en dat nieuwe
kiezerscorps gaf ons de tegenwoordige Tweede
Kamer en het tegenwoordige Miuisterie. En
deze Tweede Kamer èn dit Ministerie hebben
den wil en de macht om te hervormen en te
verbeteren. Da menscben zyn nog geen volle
drie jaren aan den arbeid. Toch leverden zy
reeds goed werk; toch zyn zy met ander
werk druk bezig; toch is er reeds een gansche
lyat nieuw werk aanhangig. En daar komt
nu eensklaps een circulaire in de wereld, die,
zou er geschieden wat zy voorstelt, in al
dat goed op gang zynde werk stagnatie zou
brengen.
Ia allen eenvoud zou men geneigd zyn,
kende men de achtbaro namen der ondorteei
kenaars niet, van deze circulaire te vragen:
Is dit nu ernst of kortswyi?
Dat er medeburgers zyn, die het kiezers
corps uitgebreid wenschen te zien, is ons be
kend. Maar dat er medeburgers zijn, die, nu
drie jaren geleden pas het kiezerscorps ver
dubbeld werd, de Kamer 6n de Regeoring,
uit die nieuwe bed6eling voortgekomen, slaan
willen met lamheid, vóór deze den tyd heb
ben gehad, datgene uit te werken, waartoe
hun goede wil en hun groote macht in staat
zyn - dat wisten wy niet."
Eet Nieuws besluit zyn waarschuwing mot
de woorden: „"Wanneer de wagon bezig is
de helling op te gaan, verwissel dan Diet van
paarden".
Het Handelsblad heeft, na de stemming
over Art. 1 der Leerplichtwet, een hoofd
artikel, waarin het zegt, dat de aanneming
van het ontwerp thans „afhangt van de
stemmen der vier sociaal democratische leden
en vermoedeiyk ook van die der beide minis
ters Kamerleden".
„Wy zien in deze afbankelykheid van
8ocialisti8Chen steun onder zulko omstandig
heden, geen gevaar noch bezwaar, mits de
Regeering zich tegenover dien hulptroep tot
niets bindt wat met do beginselen der liberale
party in stryd is. Waar de rechterzyde zelfs
een zoo gematigde regeliDg als nu is voorge
dragen, en die voor de volksontwikkeling
noodig is, met gesloten gelederen tracht te
verijdelen, mag de steun der uiterste linker*
zyde met gerustheid worden aanvaard.
Dat bondgenootschap is door de liberale
party niet gezocht en door de Regeering niet
uitgelokt, die juist het uiterste heeft gedaan
om de rechterzyde te gemoet te komen."
In de Zulfenschc Courant wordt de oppo
sitie tegen het Leerplichtontwerp
in dezer voege gekarakteriseerd:
„Of do Leerplichtwet er komen zal, is
voorloopig nog niet met eenige waarschyn-
lykheid te voorspellen.
Het is onder clericale partyen weer het
zelfde spelletje als altyd; de een is tegen het
principe; de ander is geneigd in begiusel
mee te gaan, maar heeft bezwaren tegen do
afzonderlijke bepalingen van het ontwerp;
voor een derde is de wet onaannemelyk,
maar zou zy wél aannemeiyk zyn, indien er
iets in opgenomen was, wat er toevallig niet
in staat; voor een vierde is een onderge
schikte - bepaling reden om tegen de geheele
wet te stemmen; een vyfde heeft bezwaar
DOOR
«OM TOBIE.
V.
Mevrouw Hope geeft een diner.
De familie Hope wilde een diner geven
het eerste na hare vestiging in Den Haag.
Mevrouw Hope, geboren Van den Brande, had
het plan gemaakt eenige kennissen te ver
eenigen en inzonderheid een weldaad te be-
wyzen aan een noef, Karei van den Brande,
eerste luitenant by de grenadiers en jagers.
Dit jongemensch stond zeer in gunst by tante
Hope, omdat hy een knap, zeer verdiensteiyk
officier was, by zyn chefs, by zyn minderen,
in de Haagscbe samenleving, door ieder geacht.
De aanleiding tot deze weldaad was een brief
uit Leiden. Mevrouw Olmberg had aan haar
vriendiQ geschreven, dat haar dochter Annie
„gezakt" was, dat er zeer ernstige onaan
genaamheden in haar huiselijken kring ont
staan waren, dat aan Annie afleiding moest
bezorgd worden in 't kort, dat ze Annie
gaarne voor een paar weken naar Den Haag
zou zien gaan. Mevrouw Hope had den wenk
begrtpen, en sedert acht dagen was Annie
Olmberg haar gast.
Neef Van den Brande had aan tante Hope
sedert lang verteld, dat hy in stilte verloofd
was met Annie Olmberg. Hy had haar op een
bal in do residentie ontmoet, had bezoeken
gebracht te Leiden, maar hare moeder had
geen toestemming willen geven tot een ver
loving, omdat Yan den Brande geen fortuin
bezat, en hem veroorloofd later terug te keeren,
als hy tot kapitein zou bevorderd zyn. Annie
kon aan huis by mevrouw Hope haar Karei
zonder eenig bezwaar ontmoeten. Niemand
wist van Annie's kleinen roman dan haar
humane gastvrouw en Mathilde. Van den
Brande, die met den hcogsten tact en voor
zichtigheid handelde, wist zyn geheim voor
ODingewyden heilig te bewaren. Mevrouw
Hope wilde de jongelui naast elkaar aan tafel
zetten, en daarenboven haar neef een goede
gelegenheid geven tot een paar bezoeken.
De uitnoodigingen waren aangenomen. Te
halfzeven was men byeengekomen en allen
zaten nu naar de schikking van Matbilde aan
tafel in de ruime, helder verlichte eetzaal. De
gastheer zat naast zyn zuster, mevrouw Van
Meyningen, en naast een mevrouw Heshusius
van den Abeele, een zeer bekende Haagsche
schoonheid, in de wereld der letterkundigen
beroemd al3 novellenscbryfster vangroot talent.
Aan de zyde van deze celebriteit bevond zich
de luitenant Van den Bande naast Annie
Olmberg, die tot buurman had jonkheer Van
NieuwveeD, kapitein der artillerie. Matbilde
had zich tusschen den kapitein en haar oom
jonkheer Van Meyningen, heer van Booms-
bergen en Victorienbroek, geplaatst. Deze
laatste vond de gastvrouw aan zyn zyde,
terwyi de heer Heshusius van den Abeele,
groothandelaar in wynen, tusschen mevrouw
Hope en mevrouw Van Meyningen in volle
waardigheid ter neder zat.
Jonkheer Gaston van Meyningen alleen had
bedankt voor de invitatie, Letgeen een wel
dadige uitwerking had geoefend op de sym
metrie der aanzittonden, daar hy als nummer
elf en overscharige heer moeilyk had kunnen
geplaatst worden. Gaston gaf de voorkeur
aan een diner van zyn pistoolgezelschap, en
niemand miste hem. De twee lakeien in
bruine livreien konden, als ze er belang in
stelden, heel wat hooreD, want het gerucht
der stemmen golfde door de eetzaal, zonder
dat een der aanzittenden zyn stem byzonder
verhief. Eigeoiyk was er geen sprake van
algemeen gesprek; het waren verschillende
dialogen, die te geiyk werden gehouden.
Het levendigst klonk de stem van den
gastheer, die zich richtte tot zyn zuster,
mevrouw van Meyningen, en somtyds tot den
heer Heshusius Van den Abeele, buurman
van deze. Mevrouw Van Meyningen, in een
robe van deftig zwart satjjn, en met prachtige
juweelen, sprak met statigheid en beslistheid.
De aristocratische wynkooper Van den Abeele
had er den slag, van door een toevallig air
van voornaamheid en een zeer zorgvuldig
verzorgden, mooi krullenden baard den indruk
te maken van een hoogweledol geboren patri
ciër. In zyn knoopsgat schitterde een lint -
half wit half lichtblauw, een Spaanscbe
decoratie, die hy ontvangen had, zeiden de
vrienden, door hulp van den uitstekenden
wyn, dien hy had geleverd aan een Spaansch
diplomaat, welko diplomaat volgens devyanden
zyn wyn met een lintje betaalde.
Mevrouw Van Meyningen had haar broer
gevraagd, of hy zich nu r.iet veel beter op
zyn gemak gevoelde, dan te Leiden. En daaruit
ontspon zich nu het volgendo gesprek:
De g a s t h e o r. „Neen, ik zou liever in
Lnden biyven wonen, als myn werkkring
my niet verplichtte hier te zyn. Leiden is een
karakteristieke, echt Hollandsche, rustige stad.
Den Haag is vol Franschen en diplomaten,
vol rumoerig, zenuwachtig leven, een inter
nationale stad, waar men alle talen spreekt."
Do wynkooper. (Zyn stem klinkt uiterst
beschaafd, maar sterk gekunsteld). „Ik geloof,
dat Leiden tot de Nederlandschen villes
m o r t e s gerekend moet worden. Er is
tweeërlei do universiteit, die van onze schat
kist zooveel geld vordert, en enkele zeer
respectabele industriëeleo, die zich sterker
zouden ontwikkelen, als zo beter werkvolk
hadden."
De gastheer. „Myn waarde Van den
Abeele l Ik geloof niet, dat je op de hoogte
bent. Het Leidsche werkvolk is een rustig
en eerlyk slag van menscben. Ze zyn gehecht
aan de historische herinneringsdagen van hun
stad dat ziet men ieder jaar op 3 October.
Ze zyn loyale onderdanen van onze jonge
Koningin en ontwikkelen by nationalo feesten
een warmte en geestdrift, die voorbeeldig zyn.
Daarenboven, wanneer de militeerende sociaal
democraten hun zendelingen naar Leiden af
vaardigen, om de bourgeoisie te be
stormen, spreken deze voor stoelen en banken I"
De wynkooper. „Dat is waarschynlyk
een gevolg van den algemeenen geest vaD
loomheid en werkeloosheid, die men in de
villes mortes gewooniyk aantreft
De gastheer. „Je kent Leiden niet,
myn waardel In allo rangen van de maat-
schappy wordt met yver en geestkracht ge
arbeid. Waar is een gemeente, die zoo flink
zorgt voor lager en middelbaar onderwijs?
Overtuig u, en ga eens zien, boe voortr6ffolyk
de meeste schoolgebouwen zyn ingericht. Het
gemeentebestuur deinst er nooit voor terug
de onderwyskrachten uit te breideD, het school
materiaal te verbeteren. Er wordt verder op
alles Dauwkourig gelet. Niet het minst op de
woningstoestanden van de beboeftigste werk
lieden. Een commissie uit den gemeenteraad,
allen mannen van erkende verdiensten en
groote humaniteit, zorgt telkens, dat geen
ongezonde holen bewoond blyven. Zoo doet
men niet in doode steden!"
Mevrouw Van Meyningen, ge
boren Hope. „Ja, maar dat is een heel
gewone zaak. Dat gebeurt ook hier in Den Haag
en in Amsterdam. Esprit de clocher,
m o n c h e r!"
De gastheer. „Ik wil het hopen.
Voor steden, die zich gedurig uitbreiden als
Amsterdam en Den Haag zou het wonen in
krotten en kelders al zeer weinig passent
Lees maar eens, wat men over de kelder
woningen in de hoofdstad schryft
Zyn zuster. „Nu moet Amsterdam
het weer ontgelden! Niets haalt by Loidenl"
De gastheer. „In elk geval kan ik
niet zwygoQ als men Leiden een v i 11 e
morte noemt. Er is leven en beweging in
vele kringen. Hot gemeentebestuur overlegt
het plan eener electri3cho verlichting.
Verder kon do gastheer niet gaan.
Een der lakeien bood zyner buurvrouw
links, mevrouw Heshusius van den Abeele,
een keurigeo, maar wel wat omvangryken
schotel met gebraden reebout aan, en had
het ongeluk den gastheer tegen den arm te
stooten. Deze zag snel op, bemerkte, dat
zyn buurvrouw, in gedachten verdiept, er
niet toe scheon te zullen overgaan, om iets
van bet aangebodene te gebruiken. Zich ver-
wytende, dat hy al dien tyd geen woord mot
haar gewisseld had, bemerkende dat de
luitenant Van den Brande alleen ooren had
voor wat Annie Olmberg hem fluisterend
mededeelde, begrijpende dat eene zoo begaafde
dame als mevrouw Van den Abeele dit alles
niet zeer vleiend zou kunnen vinden, be-
yverae hy zich plotseling om zyn vorzuira
te herstellen. Op de allerbeleefdste wyze wist
hy zyne gaste te bewegen oen miniatuur
reepje van den reebout voor haar rbkening
te nemeD, en hem te vergunnen eigenhandig
haar tulpvormig glas met fonkelenden bour
gogne te vullen.
Mevrouw Heshusius van den Abeele v/ao
niet gewoon, dat men haar verwaarloosde.
Zy eisebte eerbied voor haar schoonheid iu
de eerste plaats, en iu de tweedo voor haar
geest. Ze was een slanke vrouw met een
bleek gelaat, diepe, groote blauwe oogeD, eQ
prachtig helderbruin haar. Hiar hals, boezem
en rug hieven zich fier op uit oen galajapon
van licht paarse zyde, wel laag uitgesneden,
maar niet lager dan de goede smaak kon
gedoogen. Ze bad zich tot nog toe heel ia
stilte geërgerd. Haar ééne buurman, de luite
nant der grenadiers, had aanvankeiyk eenige
beleefde woorden tot haar gericht, maar ver
diepte zich nu in gefluister met die Leidsche
juffrouw, die by de Hope's logeerde. Haar
andere buurman, de gastheer, toonde enkel
belangstelling in de allervervelendste onder
werpen. Ze Dam zich in stilte voor, hem te
bestraffen, door hem te dwingen naar haur
te luisteren, zoo spoedig ze er gelegenheid
voor vond. Ze voelde zich Diet recht thuifl
in dit gezelschap, maar stelde toch de relatie
met de familie Hope op pry«. Het geheel®
gezelschap boezemde haar weinig belang iu.
Jonkheer Van Nieuwveen, de kapitein der
artillerie, vond ze oppervlakkig, en jonkheer
Van Meyningen met zyn jeugdig oud gezicht
amuseerde haar, als hy zyn best deed haar
met zyn galante complimenten lastig te vallen.
Toen dus de gastheer het woord tot baar
richtte, begonnen haar geheimzinnige diepe
oogen te fonkelen, en liet zy niet na hem in
gesprek met haar te wikkelen.