N°. 12267 A0. 1900 $eze gourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, aitgegevem Derde Blad. Middsleeuwsch Stadsleven te Leiden. Feuilleton. Zaterdag W I^etomari. LEIDSCH DAGBLAD. PBXJS DEZEB COTOAHT. Voor Loldan per 8 maanden. 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommerp 0.05> PRIJS DER AD VERTEN TIËbfl Van 1 —0 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17}. Qrooter^ lettere naar plaatsruimte Voor hot incasseeron buften de stad wordt f 0.06 berekend. Ofllciëele Keunïsgevlngen. Directe Belastingen. De Bargemeeeter van Leiden brengt ter algemeen© kennis, dut aan den Ontvanger der Directe Belastingen is tor hand gesteld het kohier der Pereoneele Belasting No. 13 van den dienst 1899, «lecutoir verklaard den lSdon Februari jl., en herinnert voorts den belanghebbenden aan hun verplichtirg om den aanslag op den bg de Wet bepaalden voet te voldoen. Leiden, De Burgemeester voornoomd, 16 Febr. 1900. F. WA8. (Vrij naar Professor Fruin.) Het was een schoon artikel, hetwelk een maal wijlen de hoogleeraar Robert Fruin over ons middleeeuwsch stadsleven schreef, en het was een goede gedachte van de heeren professoren F. J. Blok en P. L, Muller, als mede van den Utrechtschen rijksarchivaris S. Muller, om onlangs dat artikel opnieuw uit te geven onder Fruins verspreide geschriften. Gier zijn de historische bevindingen geen rudis indig68taque moles gelaten, hier geen opeenstapelen van Ossa op Polion naar de wijze der aloude hemelbestormers, maar in plaats daarvan, geuren u vele vrijheidsvruchten tegen, zooals eerbied en achting voor do instellingen onzer vaderen, keurige afwerking der stof, breeds volledigheid, enz. Zie, zoo zoude Horatius hier zeggenwie zijn zaak maar goed onder de knie heeft, Nee facundia deseret hunc, nee lucidus ordo (o) en Vondel zoude murmelen: Hier geeft een kunstenaar elk ding zijn eigen verf en wie zóó de natuur allernaast volgt, die is de rechte Apelle8t (6) Denkelijk zal menig lezer van het Leidsch Dagblad dan ook volgaarne iets uit Fruins studiewerk genieten, al is het bij wfjze van uittreksel. Komt, laat ons eens ommedwalen tusachen Leidens eerste ateenen huizen, tus- schen de oude schutters en magistraten, ja zelfs tusachen de werkstakenden van vroegere dagen en de oplossers der sociale quaestie I Nil novi sub sole, er is niets nieuws onder de zon, zelfs niet by de strikes der negentiende en twintigste eeuwen l Leiden, dat zijn ontstaan dankt aan zyn ligging op de samenvloeiing der beide Ryn- armen met de Leitbe, óf Marne, óf Maren, had spoedig de eer van de residentie te wezen van zijn landheer Willem II, den beroemden Roomsch-koning, die er een ateenen huis bouwde, met bof en boomgaard. Voorts bezat het op den uithoek van het eiland, dat door de armen van den Ouden en Nieuwen Ryn omgeven werd, een sterkte, den Burg, waarvan reeds anno 1083 Adalwinus de zoogenaamde kastelein of burggraaf is geweest. Genoemde Adalwyn is medo-onderteekenaar van een brief, waarbij Dirk V aan de abdy van Egmond (a) Hem zal noch 't juisto woord, noch orde ea licht ontbreken. Brief ad Pisones, de arte poëtica. (b) Aenleidinghe ter Nederlandsche dichtkunste. haar bezittingen verzekert. Verder is, in de oudst bestaande Latynsche oorkonde der Keur boeken, Leiden ten jare 1266, reeds Been poort met eigen bestuureen rechter en acht gezworenen; al wat door deze heeren wordt gekeurd en gemaakt, zal gestade wezen en vastgehouden warden van elkeen. Men ziet dus orde was het fondament onzer stede! Reoda In 1386 werd van graaf Albrecht door Leiden die nieuwe en zeer groote uit breiding vorlangd en verkregen ten Zuiden, welke aan de stad denzelfden omvang gaf, als zy tot 1611 behouden en ook sedert (de laatste annexatie daargelaten) weinig meer vergroot heeft. In dien zelfden tyd verrees de Smt-Pancra8-kerk op het Hogeland, ter plaatse, waar vroeger een kapel, aan Leiderdorp onder- hoorig, had gestaan. Deze Hooglandscbe kerk (een paar eeuwen jonger dan de Pieterskerk) werd in 1377 begonnen en is nooit geheel afgebouwd, doch haar grootsche aanleg toont genoeg, hoe welvarend de gemeente der veer tiende eenw was. Een derde parochiekerk, van kleiner afmeting en eenvoudiger aanleg werd in het oude Maredorp gesticht. Dit was de Lieve Vrouwe Kerk, gewyd in 1365. Aan het bouwen der stadsmuren en poorten werd in die dagen ook groote zorg besteed en tevens zal er een stadhuis zyu gesticht. Zoo was Leiden al spoedig met publieke prachtgebouwen versierd. Want van welke godsdienstrichting de aanschouwer van een Pieters- of Pancraskerk ook wezen moge, hy zal by de studie van al die tinnen en bogen en transen moeten getuigen, dat het voorge slacht hier allerschoonste dichtstukken van steen heeft achtergelaten, waariyke monu mentale dommen, die passende gedenkzuilen van den Allerboogsten God. mochten heeten en eeuwendurende, onverstoorbare gebeden voor Zynen troon. Hulde dan ook aan de landsregeering, welke door haar subsidie het beboud van een. werk ala Sint-Fan eras heeft verzekerd. Dsd, na die publieke gebouwen te hebben vermeld, moeten wy komen op de byzondere. Hoe waren omtrent de veertiende eeuw de particuliere huizen in Leiden? Zy waren toen nog zeer primitief en do scboone onder hen maakten een effect als de eerste bloesemknoppen in de lente. Immers wy hooren van professor Fruin, dat circa 1316, Pieter van LeideD, oen kraan van een burger, die niets minder was geweest dan klerk van don landgraaf zeiven, op het midden der Breestraat by den Blauwen Steen, een steenen huis bezat „waarmode hy de stad verwonderiyk schoon versierde". In de oudste keuren wordt ook steeds gesproken van huizen timmeren en nog niet van metseleD. Hoe zy van binnen waren ingericht, biykt wel hieruit, dat er nog in 1447 verboden wordt, in de huizen vuur aan te leggen anders dan in steenen schoorsteenen en er werd gelast, alle andere scboorsteenen, gemaakt van bouten borden of van riet en klei, te vermaken. Kort daarna beveelt de stad, dat zijmuren en gevels van nieuwe woningen uit steen moeten bestaan. Ea om de rieten daken weg te krygen gaf de stad telkens subsidie, als er iemand een hard dak van lei of tegels zoude aanleggen. Alles maar voorzorg tegen de brandgevaren, want reeds in 1381 had men, by het verbranden van een twintigtal huizen geleerd, hoe gevaariyk houten stulpen waren. Deftiger echter dan hun huizen waren reeds circa 1351 de Leidsche schutters. Het doet bepaald genoeglijk aan, by professor Fruin over deze lieden iets uitvoerigs te lezen. Immers, zooals de krygers der oudheid hun zonen de liefde voor de wapenen leerden, door dien zonen de koperen en bronzen schilden voor te houden, op welke de figuren hunner heldhaftige voorvaderen stonden ge graveerd, en zooals in Tasso's Verlost Jeru salem Reinout de verbaster4e ridder, aanstonds uit Armida's lusthoven opryst, wanneer hy vol schaamte zyn geblankette trekken in het weerspiegelend oorlogsachlld der medekruis vaarders ontdekt, zoo zal mogeiyk ook Leidens schuttery zich gaarne aan de grootheid van het voorgeslacht spiegelen on zich over eventueele tekortkomingen schamen, te meer nu ginds in de Transvaal, heel een volk zich door zyn vrywillige schutters weet te ver dedigen tegenover een der machtigste natiën der aarde. En waariyk de Transvalers zyn niet het eerste of eenigate voorbeeld van datgene, wat een kleine oorlogstroep onder Gods hulp vermag. Wat zyn by voorbeeld de Machabeërs en hun troepen in het oude Israël anders geweest, dan de gewapende huisvaders van Gods volk? Wat de Polen in hun verdediging tegen den Rus? Wat de Yendeërs in .hun verweer tegen d3 Franscbe revolutie-troepen? Kortom, overal waar een corps van gewapende lieden uit een kern van gevestigde ingezetenen en huisvaders bestaat, daar geeft het pas; dat zoodanig corps en keurbende is aller soldaten. In het midden- eeuwsch. Leiden ia het zoö geweest en van daar de toenmalige vereeriog der zoogenaamde Schutten, (c) Als er in het algemeen verboden werd, te Leiden, eenige liverei te dragen, tenzy die van den graaf en gravin en van den heer Van Beaumont, dan wordt er toch een uitzondering gemaakt voor de Schutter, die naar den papegaai schieten. Reeds een grafelyke brief var. 1354 erkent en beloont de goede oorlogsdiensten der Leidsche schut tery. Denkeiyk had Leiden toen de party van Willem II ondersteund. De corporatie der schuttery ontving dan ook een rente uit de verbeurdverklaarde goederen der vyanden. Martialer genot kon er voor een burger schier niet wezen. Het .gezelschap" der vroegere schutter was honderd man sterk en hun voornaamste wapen was toen de zware voetboog. Het corps trok als soldy zekere stadsrenten, bovendien den wynaccyns en dan nog der stede vesten. Deze laatstgenoemde zaak zal de visschery in de stadsvesten moeten be- teekenen, ieta wat eiken waren Leidschen (c) Oudtijds was de naam Schutter, meervoud van Schut. Van Schuiten kwam Schutterij en van Schutterij weer, doch verkeerdelijk, Schutter. Zoo prof. Fruin pag. 76. bcbutter wel zal doen watertanden. Bij de jaarlyksche stadsfeesten moest men parade maken en aan optochten deelnemeD, o. a. aan de processie, welke in die dagen vóór de hervorming, op den Sacramentsdag, langs de straten der stad werd gehouden. By dien ommegang kreeg elke Schut een paar hand schoenen. Ook als de Burgemeesterschap op Sint-Martynsavond plechtig werd hernieuwd, dan waren de schutters prosent en genieten een ruime hoeveelheid wyn. Als de houten pipegaai op zyn boogen paal door hen wordt beschoten, dan bekomt de overwinnaar van de stad .een goeden boog"; hy wordt tevens tot schutter8koning uitgeroepen en betaalt in die hoedanigheid, aan ieder man, de grafelyke renten uit, waarvan wy boven spraken. Wat verderen wapenhandel te Leiden betreft, mochten de jongelieden beneden achttien jaren zich oefenen met den voetboog en zy vormen een kweekschool voor schutters. Buitendien staat het allen vry, zich te vereeoigen tot oefenen in het hanteeren van den handboog. Doch dit werd geen gemeentezaak. Later stygen de schutten nog altoos hooger in eer. Met Sint-Joris tot patroon, zyn de manschappen van den voetboog onder hun Jiomanshonderd en twintig in getal; de lieden van den voetboog ouder Sint Sebaa- tiaaDS bescherming, zyn vyf en zeventig man sterk. Vier malen per jaar is er inspectie en de Homans gaan gekleed met schutstibbaard en schut8kaproen. In oorlogstyd trekt een deel der manschap, door het lot aan te wyzeD, te velde onder genot van dubbele soldy en een mengsel wyn. Zoo leverde Leiden tegen de Friezen in 1398 vierhonderd man. Doch een deel dier troepen bestond ook, als naar gewoonte, uit gehuurde .wapenturen" of avonturiers vau de werftrom. Aan schutters zijn ook politiemannen ©enigszins verwant. Deze heden waren in het oude Leiden zeer. schaarscb; de schout had zyn bode en de burgemeesters hadden hun roêdragers en busdienaren, vier in getal. Doch bier dient ten zeerste, gelet op den schoonen zoogenaamden zoen of verzoening dier dagen. Stel eens: twee menschen kregen het op straat te kwaad, iets dat men nog wel eens ziet gebeuren. Welnu, aanstonds schoot de eerste de beste magistraat of oudmagistraat toe, en deze vermaande vredel De toristers waren nu zoo goed niet, of zy moesten elkaar de hand geven en de zoogenaamde handvrede was gesloten. Was een van beiden reeds weggeloopen en niet te vindeD, welnu, dan ging do vermelde overheidspersoon eenvoudig naar de woning van den weggeloopene, en hy legde, zooals de term luidde, den vrede op den drempel. Zulk een neerleggen nu had ten gevolge, dat, zoodra de twister te huis kwam, de buren hom waarschuwden omtrent den neer- gelogden vrede, en dan kon onze twistende seigneur eenvoudig te huis blyven, totdat anderen nu, in zyn plaats, verzoening tusschen bóm en zyn vyand hadden bemerkt. Want den vrede te schenden, dat durfde men niet aan, vanwege de felle straffen, die daarop stonden l Zoodoende kon later heel de zaak voor het gereebt dienen, maar particulier^ ondernemingen van veebtpartyen, neen, die verstond het aloude Leiden niet. Waariyk gelukkige tyden, toen gehoorzaamheid aan de overheden den lieden zóó diep in het gemoed stond geschreven l Wy lateo, om den lez-sr dezer bydrage niet te vervelen, nu verder de ietwat dorre zaken der rechtspleging op haar plaats, en hopen later te vervolgen over de werkstaking, den handel, odz. Leiden. P. M. Bots, rector emeritus. Leiden, 17 Februari. Largo in „l'Opinion" (Antwerpen) het laatste vocale concert van de „Zoölogie" te Antwerpen besprekend, oat werd bijgewoond door meer dan 3000 personen, wydt de vol gende regelen aan onzen vroegeren stadgenoot, den h^er Joban Schmier. „In den beer Scbmier hebben wy kenois gemaakt met een zanger, die in 't bezit is van eea welluidende en gevoelvolle stem, welke goed „geposeerd" en in alle registers volma kt geiyk is." Na voorts medegedeeld te hebben, dat de heer S. leerling ia geweest van GouJal ea Warnot, lo<.raar aan het particulier conser- vato ium van Mme. Em. Ambre te Parys ea te Amsterdam vtlë jaren mtt succes als opera zanger optrad, vervolgt schr.: „Lochiaat ons terugkeeren tot ons concert. De heer Schmier nu werd t ruggeroepen na zyn vertolking van de „Imprecations go Thóséb1', compositie van onzeu stadgenoot Armanu Timmermans, overvloeiend van melodische gedachten, die zich par-.n aan een zeer gelukkige orchestratie van breede en karakteristieke thema's. „De heer Scbmier heeft ceze roerende blad- zyde, die zoo vol afwisseling is, met da grootste zorg voor de schakeeringen ten ga- hooro gebracht en heeft, als volleerd zanger, al de gevoelens van droefl.oi toorn en wraak, die elkaar in dit stuk opvolgen, tot hun recht doen komen. In het twee e ceel van hot concert erlangde hy dtnzelfden ryken oogst van bravo's met „Les Saisons" van R. G. Crevecoeur, melo.ie op eeii^ poetischen tekst, coor den heer Schmier zeiven geschreven; de „Zes Kerolen" van Jef Keurvels, een vurig lied, dat met geestdrift door htt puoliek werd toegejuicht, en „Eentje maar" van A. L. Egbers, een eenvoudig liedje, waarin een humor zich mengt aan teeferheid. „Met luii applaus teruggeroepen zong de heer Schmier als bisnummer „Yan een Konings- vrouwe" van Arnold Spoel." De jaarvergadering oer „Marthastichting", voor onverzorgde kinderen, te Alfen a/d. Rya, zal gehouden worden op Woensdag 6 Juni a. s. De staat van ontvangsten en uitgaven over 1899 sluit met de som van f 56,609.41. Ten gevolge van den brand moest voor kleeding- stukken worden uitgegeven 7933.74 en voor meubilair ƒ6361 311/,, waardoor het saldo in kas nu is 3602.25, d. i. 10,105.76 minder dan verleden jaar. orlog en Yrede. 9) VI. Een lauwe, donkere nacht brak aan. Zware wolkenmassa's stapelden zich op boven de Vogeezen, nu en dan als gescheurd door bliksemflitsen. De dikke duisternis verhoogde nog het verschrikkeiyke van het bombar dement, dat steeds heviger werd. Zestig veld kanonnen slingerden hun verderf aanbren- gendo groeten naar het ongelukkige stadje, welks vestinggeschut maar flauw antwoordde. Als een vurige keten sloten de Pruisische batteryen in een balven cirkel om de stad. De bewoners van „Cbateau Pernetto" sloe gen bevend, met bewondering en ontzetting tevens, het wonderbare schouwspel gade en luisterden naar het dof gedreun der schoten, waarvan de aarde trilde, beantwoord nu en dan door het rommelen van den donder boven hun hoofden. De Pruisische voorposten stonden gereed een mogeiyken uitval der Pfalzburgers te weerstaan of om op een gegeven bevel den storm te wagen op de deorlyk gehavende wallen der vesting. Doch in Pfalzburg roerde zich niets; het vyandelyke vuur werd onzeker, flauw beantwoord, en de meeste granaten boorden in den grond zonder den vyand •enig nadeel toe te brengen. Een hevige regen, waarin de onweers wolken zich eindeiyk ontlastten, maakte na een paar uren een einde aan het bom bardement. De bewoners van „Pernette" luisterden met ingehouden adem, of het onheilspellend dreu nen der kanonnen soms werd hervat; ze waren te opgewonden, om aan slapen te denken, en zoo wachtten zy, in de huiskamer vereenigd, den morgen af, die langzaam door de grauwe nevelen kwam aangekropen, alsof bet nimmer weer dag wilde worden. Victor had, toen hy het schieten hoorde, het niet meer in bed kunnen uithouden; hy stond op, trok de burgerkleeding aan, die voor hem gereed gelegd was, en begaf zich naar de huiskamer. Zyn moeder rees ontsteld overeind, toen ze hem zag. „Laat my by u blyven," zei hy, haar zacht afwerend; „ik ben niet meer ziek, alleen nog wat mat in de leden, en dat zal wel spoedig overgaan. Hoe kan ik rustig in myn bed liggen, als de Duitsche granaton myn vader stad beschieten en hun kogels myn ouderiyk huis bedreigen?" „Er wordt niet geschoten in de richting van ons huis," verklaarde de kapitein. „We zyn hier volkomen veilig." „Een kogel kan licht verdwalen en mis schien helpen ze de kogels wel eeü beetje l" De jonge Fransche officier dacht blykbaar niet zoo gunstig over den vyand als zyn familieleden. Hy ging in een hoek zitten, met het hoofd op de hand geleund, en telkens, als men Diet op hem lette, zag hy naar Jeanne, die alleen aan het venster stond en kalm het 8omber-schoone schouwspel van het bombarde ment gadesloeg. Zy scheen niet te letten op haar omgeving; haar oogen staarden naar buiten, als wilde zy met baar blik de duisternis doordringen; haar lippen waren vast op elkaar gedrukt, de armen over de borst gevouwen, die op en neer ging onder het snelle, korte ademhalen. Victor aanschouwde vol verlangen de krachtige, fiere gestalte, het scboone gelaat, nu verduisterd door een diep-emstigen trek. Hy wilde naar haar toegaan, maar zyn moeder kwam naast hem staan en hield hem terug. „Biyf nog een oogenblik," fluisterde zy, naar Jeanne ziende. „Ik weet, welk gevoel je hart beweegt, en ik ben biy, dat je hart onze keuze goedkeurt. Maar eer je naar Jeaune's liefde dingt, moet ik je een geheim toevertrouwen, dat ik heden heb ontdekt. De vreemde officier, die hier op post is gesteld, is ontbrand in liefde voor haar, en Jeanne toont voor hem meer dan gewone belangstelling." Krampachtig omvatte Victor's hand die zyner moeder. „Onmogeiyk, moeder! Zóó zal zy toch niet haar plicht vergeten?" „Een menschenhart is een wonderiyk diog," antwoordde mevrouw Hoffer met een flauw glimlachje; „wellicht ziet haar ver beelding dien Duitscher in een heldhaftig licht. Ik heb op hen gelet, en ik ben zeker van myn zaak; ik deel je dit mee, opdat je daarnaar jo houding tegenover Jeanne kunt regelen." „Ik zal haar vragen ik zal haar zeggen hoe schandeiyk haar neiging is." „Neen, myn jongen 1 Op die wyze bereik je je doel niet. Jeanne is trotsch en heeft een zelfstandig karakter. Je zoudt haar noode- loos beleedigen; want nooit geloof ik, dat zy in het geringste aan die liefde voor den Duitschen officier zal toegeven; zy zal het smadelyke daarvan zelve inzien en met al haar kracht zich daartegen verzetten. Dan zal zy later gaarne gehoor geven aan jouw liefdo; zoo je echter baar trots beleedigt door het geheim, dat zy voor zicbzelve en de geheele wereld tracht te verbergen, prys te geven, dan zal zy je dat nimmer vergeven. Wees dus voorzichtig en kwets haar nietl" Mevrouw Hoffer liet haar zoon weer alleen, mot het hart vol wrok. Hy gevoelde nu haat tegen Jeanne, en vooral tegen den vreemden officier, zyn vyand. Onderwyi was een vreemde man binnen gekomen, de boschwachter Pierre Michel, van Bonne Fontaine, dien het bombardement uit zyn eenzame woning naar „Cbateau Pernetto" gelokt had. Pierre Michel was een lange, magere figuur, gebruind door het verbiyf in warme landen; hy was soldaat geweest en had gediend in Afrika en Mexico. Hy was een volbloed patriot. „Kent u my niet meer, luitenant?" vroeg hy, de hand op Victor's schouder leggend. „Zeker wel, Pierre Michel. Denk je, dat ik het vergeet hoe wy verleden jaar samen op de wolvenjacht zyn geweest? Je hebt je toen heel dapper gehcuden." „De mooite niet waard om van te spre ken! Maar wat ik zeggen wilde, luitenant: Gaat u niet weer naar het leger?" „Jawel. Zoodra ik gelegenheid heb, onop gemerkt door de Pruisische posten heen to komen." „Jammer!" „"Waarom jammer, Pierre?" „Omdat u ons hier van veel nut zou kunnen zyn, luitenanti" „Hier? Ik zou niet weten op welko manier!" „Luister eens, luitenant! U weet, dat ons leger tot den Moezel teruggetrokken is. Maar ik verneem, dat de Moezellinie ook al is opgeheven; er is sprake van een concentratie der Franschen by Metz, misschien pas b(| Chalons. Do keizer heeft dus Elzas Lotharingen opgegeven en wy staan weerloos tegenover den vyand. Wy willen echter onszc-lven helpen door een algemeene wapening. Heel het volk zal vechten, zooals de Spanjaarden tegen onzen grooten Napoleon en de lui uit ds Véndee tegen de legers der Republiek." „De gedachte is niet kwaad." ffVordt vervolgd4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 9