N°. 12264
Woensdag 14 Februari.
A°. 1900
f no; J
Seze @ouiant> wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
Oorlog en Yrede.
LEID
'?EUS DEZER QQPPQAKT» -
Voor LeiöfiQ pér 8 maaiideiL' 3 n
Franco per post m m v a
Aüaonderiyko Nommers
1.40. 1
0.05.
PRUS DER AUVKR'l'K'N'l'l
Vao t~6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17J. Grootor^
lettere naar plaats ruimte Voor het iAc&sseercD bmtSD de stad
wordt f 0.06 berekend.
Het volgende wordt over onbetaalde
rekeningen of „fatsoenlijken" diof-
81 a I door dr. J. H. Gunning, predikant te
Utrecht, in zijn weekblad Pniël geschreven:
„Er zijn toch schandalige lieden in de maat
schappij!
Een paar voorbeelden, my dezer dagen door
een handelaar zeiven verteld.
Hy bediende een aanzienlijk heer. Een
schatrijk man. Een man, die equipage houdt
on een buitenplaats bezit, en bekend staat
als een der allerrijksten van de stad. Vijfjaren
achtereen dient do leverancier z\jn rekeniDg
van f 150 in, en de man heeft zyn geld
noodig. De wissels komen bij hem op tyd en
by kan ze niet wegsturen. Toen hy voor de
vyfde maal met nieuwjaar zijn nota inzendt,
voegt hy er een beleefd briefje by of Zijn-
HoogWelgeborene toch zoo goed zou willen
z\jn hem eiudeiyk te betalen, want dat hy
vreeseiyk verlegen zit om zyn geld. Toen hy
don volgenden dag kwam hooren, of er com
missies voor hem waren (hy moest elke week
aankomen), zegt hem de huisknecht, dat hy
niet meer behoeft terug te keeren: de baron
was vreeselyk boos op hem, want hy had
hem „in zyn eer getast", en een ander was
in zyn plaats reeds benoemd. Deze heer is
zeer kerksch en zeer godsdienstig.
By een ander, een hooggeplaatst officier,
had dezelfde handelaar een rekeningetje van
f 60. Zes jaren moest hy tevergeefs om '/(Ja
geld vragen. Toen word die hoofdofficier over
geplaatst naar elders, en op de grofste wyzo
werd hem eindeiyk f 30 uitbetaald. Om de
rest te krygen kon de arme man nu brief op
brief schryven, of de kostbare reis naar bui
ten ondernemen, op kans nog, dat hy door
den oppasser de deur wordt uitgezet. Deze
„hoofdman" heeft over de ƒ4000 taktement,
plus een ryke vrouw, en voert een hoogen
staat.
Deze voorbeelden zyn maar voor het grypeD.
Ik ken een heer, die zyn vrienden een mooie,
antieke kast durfde vertooneD, met de verkla
ring, onder schaterend gelach vernomen, dat
hy die van de bespaarde renten zyner oude
rekeningen had gekocht. Ook die heer is
hoogst godsdienstig en zou niet graag een
Nieuw GezaDg zingen, nog eenige „nieuwig
heid" in de Kerk verdragen.
O, die winkelstand zou niet zoo zuchtende
en zoo gedrukt in deze toch reeds zoo moei
lijke tyden verkeoren, wanneer een ieder,
hoog of laag geplaatst, het toch bedacht, dat
het puurweg diefstal is, gemeene, lage dief
stal, dingen te koopen, welke men niet be
taalt. En dit kwaad zit 'm niet alléén by de
hoogere standen, al is het déar op z'n leelykst,
maar het heeft alle rangen der maatschappü
doortrokken. Ook de burgerman ziet er vaak
geen been in zich dingen aan te schaffen, die
hy w e e t, dat boven zyn kracht zyD, en menige
dagloonersvrouw gaat zonder zelfverwijt sla
pen, al weet ze ook by vijf, zes bakkers en
kruideniers in het kryt te staan. De winkeliers
moesten zich onderling verbinden de namen
van zulke kwade betalers na eenige waar
schuwingen te publiceeren, en geen fatsoen
lek man moest hun dan langer de hand
geven. Een hongerige werklooze, die een
brood «teelt, gaat de gevangenis in, maar een
welgesteld burger, die vyf, tien jaren langde
rente van zjjns naasten geld in zyn eigen
zak steekt, is alom geëerd en gezien. Zyn
dat geen misstanden? Is dat geen onrecht?
Dat ten minste Christenen, menschen,
die den naam des Heeren beiyden, zich van
deze ongerechtigheid vry houden! Dat toch
onze wandel e e r 1 y k zy onder de menschep,
want anders zyn wy de grootsto belem
mering voor de zaak des HeereD, de groot
ste struikelblokken voor den voortgang des
Evangelies. „Gy zult niet stelen", heeft de
Almachtige ééns voor alle eeuwen gezegd,
en zekerlyk is een der allerlaagste en aller
gemeenste vormen van diefstal die hoogst-
fatsoenlyke dieverij onzer dagen: er met een
kalm, gerust geweten onbetaalde rekeningen
van jaren-her op na te houden."
Eet Vaderland aldus de Arnhemsche
Courant vraagt van ons „eenig licht" naar
aanleiding van onze korte opmerkingen inge
volge haar verwondering over het ontbre
ken van den naam van dr. Ruysch
onder het praeadvies van het bestuur der
„Liberale Unie" en over de niet-vermel
ding der reden daarvan. Is dr. Ruysch het
niet met zyn medebestuurders eens, dan
zoo zeiden wy zal hy wel zijn ontslag
nemen, van welk feit alsdan den aangesloten
Kiesvereenigingen tegen de volgende vergade
ring natuuriyk' zal worden kenBis gegeven.
Een vermelding van dit feit in of onder het
praeadvies achtten wy daar niet aan haar
plaats; ze zou bovendien daaraan oen.betee-
kenis geven, welke er in werkelijkheid toch
moeilgk aan zou kunnen worden toogekend.
Al begrijpen wy niet, wat daarin duister
zou kunnen zyn, willen wy toch gaarne onze
bedoeling nader verklaren. De circulaire over
het kiesrecht is, geiyk daaruit op de meest
ondubbelzinnige wyze trouwens blykt, een
rapport niet van de heeren A, B, enz., maar
van het bestuur der „Unie". Het geeft
zyn m e e n i n g, geiyk het in de eerste zin
snede heet, over het kiesrechtvraagstuk, en
wat dus natuuriyker dan do onderstelling, dat,
als een lid van het bestuur een geheel andere
meening is toegedaaD, dit lid zich niet langer
beschouwd zou willen zien als van het be
stuur deel uit te maken?
Mogeiyk zou het zeker geweest zyn
alhoewel zeer te betreuren dat het bestuur
over het kiesrechtvraagstuk verdeeld was en
dus niet een gemeeüschappeiyke meening
daaromtrent aan do aangesloten Kiesvereeni
gingen zou hebben kunnen mededeelen. In
dat geval zou het öf gezegd hebben aan zyn
voornemen geen gevolg te kunnen goven óf
een praeadvies van de meerderheid en van
de minderheid in het bestuur hebben gege
ven beide rapporten natuuriyk gemotiveerd.
Maar, zoo vragen wy, kon het eenigen zin
hebbeD, als noot of aanteekening by eon
rapport van het bestuur der „Unie" te
voegen, dat dr. Ruysch het daarmede niet
eens is? Niemand zal zeker gelooveD, dat by
daarin alleen staat, en zoo zou de mededee-
ling, hoewel 0. i. ook dan nog onder hot
praeadvies misplaatst, alleen van belang ge
acht kunnen worden als do naam van dr.
Ruysch als staatsman het gezag had als byv.
van Thorbecke. Daarom de heer Ruysch
zal de eerste zyn dit ons Diet euvel te
nemen zeidon wy, dat, by vermelding van
zyn afwykende meening onder het praeadvies,
daaraan „eon beteekenis zou zyn gogeven,
welke er in onze oogen niet aan kon worden
toegekend."
De Nieuwe Rotterdamsche Courant loopt niet
hard weg met het kiesrochtadvies
van het bestuur der „Liberale Unie."
Ze geeft over dat advies een artikel onder
het opschrift: „Onbegrijpelijk." Ze somt op
het weinige, dat op sociaal gebied door de
Regeering tot stand gebracht is, en noemt
daar dan nog wel de afschaffing der plaats
vervanging by, en het vele, dat op sociaal
gobied door de Regeering wellicht tot stand
gebracht zou kuDnen worden, en daar kooit
nu het „Unie"-bestuur met een kiesrecht-
hervorming roet in bet eten werpen.
Het gaat dusver wel langzaam, meent het
blad, maar het gaat dan toch.
„Of gaat het zoo niet langer met het be
staande kiesrecht? Hebben wy geen ministerie,
dat een open oog heeft voor de eischen des
tyds en daarvan door het indienen van wets
voorstellen en het nemen vaü bestuursmaat
regelen biyk geeft? Worden de ministers, die
de wetsvoorstellen indienden, door hun niet
als vooruitatreveoden of vrijzinnige democraten
te boek staande collega's zoodanig boheerscht,
dat hun-ontwerpen beneden de eischen biy vod,
die de „Liberale Unie" meent te moet6n stellen?
Hebben wy een Volksvertegenwoordiging, waar
niets meo te beginnen is en die de goede
wetteD, die het ministerie indient, verwerpt,
of de bestuursmaatregelen der Regeering
tegenwerkt of onmogelijk maakt? Van dit
alles niets."
Dat Van Houtens Kieswet niet aan de
verwachtingen heeft beantwoord, geeft de
N. R. Ct. toe, maar waarom heeft men in
1896 het kiesrechtvraagstuk niet urgent ge
acht en werd het nu eensklaps dringend? In
1896 achtte het „Unie"-bestuur het eisch van
goede staatkunde, niet op kiesrecht-herziening
aan te dringeD, en waarom doet men dit
nu wel?
Om den band tusscben kiesrecht en belas-
tiog door te snyden? Maar dit is geen argument.
De belastingaanslag doet slechts dienst als
het eenvoudigste teeken van maatscbappeiyken
welstand. De N. R. Ct. eindigt haar betoog
aldus:
„In Mei van het vorigs jaar stemden van
de 84 aanwezige Tweode-Kamer-leden 80 in
beginsel voor algemeen kiesrecht. Hoeveel
zouden er practisch voor invoering van het
algemeen kiesrecht door Grondwetsherziening
stemmen? Voor een regeling van het kies
recht door den gewonen wetgever, zonder
beperkende bepalingen in de Grondwet, stemde
by de Grondwetsherziening in 1877 menig
een, die na het tot-stand-komen der tegen
woordige kieswet, voor technische wyziging
vatbaar, zeker thans niet aan een daartoe
strekkende bepaling in de Grondwet zyn stem
zoude geveD, nu zy wordt aanbevolen met
het uitgesproken doel om het bestaande kies
recht door algemeen kiesrecht te vervangen.
De kans, dat dit rechtstreeksch streven naar
Grondwetsherziening zal gelukken, achten
wy dan ook hopeloos goring, en wy kunnen
ons niet voorstellen, dat de by de „Liberale
Unie" aangesloten kiesvereenigingen het hoofd
bestuur zullen volgen. Mocht dit ongeluk
kigerwijze het geval zyn, dan zou dit streven
by de eerstvolgende algemeene verkiezingen
uitloopen op een schromelijke verdeeldheid
onder de liberalen en een jammerlyke ver
warring, die de voorstanders van algemeen
kiesrecht niet nader zou brengen aan de
vervulling van hun wensch, en zeer zeker
niet de kansen zou verbeteren op een ver
tegenwoordiging, beter gestemd dan de tegen
woordige voor een wetgevenden arbeid, zooals
do „Libeiale Unie" en velen, die niet tot haar
behooreD, van harte wenschen."
De Aliddelburgscke Courant kan zich geheel
met het „ünie"-advies vereenigen, maar meent,
dat het stuk slechts bedoelt stemming te
maken voor het daarin neergelegde denkbeeld.
Of de kiesrechtuitbreiding verkiezingsleus
zal worden voor 1901, moet nog worden uit
gemaakt; de bezwaren dienen wel degelijk
onder do oogen te worden gezien; en veel
zal daarby afhangen van de houding der
Tweede Kamer by de belaDgryke vraag
stukken, die aan de orde zyn, en van wat
de Regeering op het stuk vau kieswetwijzi-
ging aanbiedt.
Ten slotte is het blad van meeDing, dat
de politieke toestand ongezond is, en wil het
de vraag stelleD, of hy gezond te maken is
met de bestaande kieswet.
Het „Uuie"-be8tuur heeft biykbaar eens
willen zien hoe het mot de zaken geschapen
staat; het is voorbarig nu reeds zyn advies
aan te vallen, men begrypt de circulaire van
de „Unie" verkeerd. De Middclburgsche vat
haar beteekenis aldus samen:
„Wy beschouwen haar alleen als een vinger-
wyzing in oen richting, die wy reeds nu
moeten inslaan, als bet sein voor een vrucht
bare campagne voor het algemeen kiesrecht,
dat wy eenmaal toch zullen moeten invoeren.
Aan hen, die daartoe willen meewerken, is
het overgelaten den juisten tyd te kiezeD, om
dat doel te verwezeniykon.
Of dat in 1901 zyn zal, het zal afhaDgen
van hetgeen er ia dit jaar op parlementair
gebied in ons land voorvalt."
De Provinciale Drentsche en Crt. acht
het aan-de-orde-stellen van het kiesrecht
vraagstuk niet verkeerd, maar meent, döt
het „Unio"-be8tuur binnen de grenzen der
Grondwet had moeten blyveD, en yveron
voor een stelsel als dat van den heer Takt
dat door de conservatieven van alle gading
verworpen werd. Misschien is de Regeering
zelfs bezig ons te helpen aan een kiesrecht-
uitbreiding, zoover de Grondwet gedoogt.
„Waar nu de Regeering sedert haar optreden
bezig is met pogingen, om die beletselen op
te ruimen; pogingen, die volgens de jongste
verklaring van den minister Borgesms een
by de „L. U." toch onverdacht bondgenoot en
staatsman reeds iu een weldra aan de
Staten-Generaal voor te leggen wetsontwerp
zyn belichaamd, mag met reden gevraagd
wordeü, of het nu niet beter ware eerst den
uitslag van die poging af te wacbten.
Zulk een gedragslijn zou van oneindig meer
staatkundig doorzicht getuigen dan plots en
voorbarig voor den dag te komen met een
plan tot Grondwetsherziening, waarvan vooraf'
het lot wel te bertkenon is, als men alleen
maar een kykjo werpt naar de tegenwoor
dige samenstelling der Eerste Kamer, zonder
wier stemmenUydrage do overzyde van het
Binnenhof weinig kan uitrichten.
Met de tegenwoordige regeling is de grond
van artikel 80 nog geenszins uitgeput."
Ook het Handelsblad verzet zich tegen do
poging van het hoofdbestuur der „Liberale
Unie", om een nieuwe kiesrechtagitatie in
het loven te roepen.
Na aan den vroegeren stryd herinnerd to
hebben, vraagt hot blad:
„Moet dat getob opnieuw begiDnen, en wel
met een Grondwetsherziening vooraf,
zooals hot bestuur der „Liberale Unie" voor
stelt, dus met oen ontbinding der beide
Kamers voor de tweede behandeling in het
verschiet?"
Uit de kiezersstatistiek toont het Handels
blad vervolgens aan, hoe betrekkeiyk weinigen
gebruik hebben gemaakt van de gelegenheid
tot eigen aangifte, vooral nadat het eersto
nieuwtje or af was, en zegt dan, dat deze
cyfers een bespotting behelzen van het streven
naar nog ruimer uitbreiding van het kiesrecht.
Hot blad is voor een zoo ruim mogeiyk
Grondwetsartikel en zal, als de Grondwet om
andere redenen herzien wordt, daarvoor y veren.
Maar thans om deze reden op Grondwetsher
ziening aan te sturen, acht het blad onnoodig
en onpracti8ch. Ook hierom, omdat - naar
het inzien van het Handelsblad onder de
huidige Grondwet een nagenoeg algomeen
kiesrecht mogeiyk is. De Grondwet te herzien
ODkel „om eenmaal vronwon tot het kies
recht te kunnen toelaten (waarvoor het „Unle"-
bestuur zelf den tyd nog niet gekomen acht)
en om ook bedeolden te kunnen toelaten,
waariyk, dat is wel wat veel gevergd van
ernstige staatslieden l" „Wy zyn overtuigd,
dat een zoer groot aantal liberalen volstrekt
niet geneigd is zich by zulk een onpractisch
streven aan te sluiten".
„Integendeel: er behoort zooveel mogeiyk
gewoekerd te worden met den nationalen tyd
voor het tot-stand-brengen van lang vertraagde
hervormingen, ia plaats van weder veel maan
den te besteden aan een Grondwetsherziening
met al den omslag, die er aan verbonden is,
O
„En zou men hier bü Pfalzburg een nieuwen
slag levoren?" vroeg de kapitein.
„Ik weet bet niet, papa; de maarschalk
zal er nauwelijks toe in staat zijn, nu hy
zulke zware verliezen heeft geleden."
„Maar er kan hulp gevraagd worden van
het corps, dat aan de Saar staat."
„'t Is de vraag, of hy zich zoolang staande
kan houden."
„Victor 1"
„U zult het zelf zien, als het overschot
van Mac Mahon's leger hier komt, morgen,
misschien overmorgen; u zult dan moeten
toegeven, dat er met zulke troepen niet veel
uit te richten ia."
De kapitein liep zwijgend de kamer op
en neer.
„Moeder," fluisterde Victor, „wijs my een
bed aan, dat ik een paar uren kan slapen;
ik ben doodeiyk vermoeid."
„Je moet hier maar eens goed uitrusten,
myn jongen
„Daar zal ik geen tyd voor hebbenmorgen
vroeg moet ik naar het leger terug."
„En je bent gewond 1"
„Die kleine blossuur zal my niet verhin
deren, keizer en vaderland verder te dienen,
ltaar breng my nu naar myn kamer."
„Ach, wy hadden die ai voor je in orde
gemaakt, in de hoop, dat je dezen zomer met
verlof zoudt komen. En daar brak die ver-
ecbrikkelyke oorlog uit 1Maar ik heb in
da verrassing geheel vergeten je voor te
stellen aan onze nicht Jeanne Da Parmentier."
Do oogen van den jongen officier rustten
vol bewondering op hot scboone gelaat van
Jeanne, wier wangen bedekt werden door oen
donkeren blos. Zy trad op haar neef toe en
reikte bem de band.
„Wy maken keDnis op een droevig, smar-
teiyk oogenblik, neef," sprak zy met een
ernstige stem, die klonk alsof zy moeite bad
baar tranen te onderdrukken. „Maar ik zal
het nimmer vergeten, dat ik u voor bet eerst
zag, bloedend uit den stryd voor het vaderland
in het ouderiyk huis terugkeerend."
„Ik dank u, nicht, voor deze vriendelyke
woorden. Ik zal die ook niet vergeten, evenmin
als ik dezen dag en dit uur ooit zal kunnen
vergeten."
„Kom nu, joDgen, je hebt rust noodigl"
vermaande mevrouw Hoffer.
Eer Victor de kamer verliet, keerde hy
zich nog eens om. Zyn oogen zagen diep in
die van Jeanne; een droomerig lachje kwam
over zyn bleeke trekken; toen boog hy bet
hoofd en volgde zyn moeder en Josépbine,
die met het liebt vooraan ging.
Jeanne staarde peinzend voor zich op den
grond, tot zy werd opgeschrikt door oen
hevig snikkenhet was haar oom, die,
een toonbeeld van wanhoop, het hoofd voorover
op de armen had laten zinken, terwUl zyn
vingers zenuwachtig de oorlogskaart ver
kreukelden, de kaart, die hy begonnen was
te bettudeeren met zooveoi trotsche en blyde
verwachtingen.
Jeanne legde teeder de hand op zyn schouder.
„Beste oom," fluisterde zy zacht, „houd u
bedaard I Trek bet u niet zoo aan: een ver
loren slag kan immers weer goedgemaakt
worden I Er is toch Blecbta een klein deel
van ons leger overwonnen
Doch bet gelukte haar niet den oud-soldaat
te troosten, wiens voorgevoel hem bet droevig
lot zyn8 vaderlands deed vermoeden.
III.
Den volgendon morgon wachtto men tover-
geefs Victor aan bet ontbyt. Mevrouw Hoffer
ging naar de slaapkamer van baar zoon en
kwam eenige minuten later zeer ontsteld
terug met het nieuws, dat Victor ia een
zware koorts lag. De kapitein Bnelde nu naar
het bed van den gewonde, die bem niet her
kende en wild yide over den slag van gisteren.
„Ik zal naar Pfalzburg gaan en een dokter
verzoeken bier te komen," zei de oude mao,
met een lichte beving in zyn diepe stem;
„zorgt intusschen zoo goed mogeiyk voor
hem en houdt zyn hoofd koel met kom-
pressen."
„Kan er niet een der meiden of een knecht
naar de stad gaan, Henri?"
„Neen, die menschen zyn nu heelemaal de
kluts kwyt; ze zouden ook geen dokter vinden;
want alle geneeskundigen hebben nu de
handen vol; naar Victor's mededeelingen te
oordeelen, zullen er thans reeds bonderden
gewonden en zieken in de stad zyn. Ik zal
zelf gaan en een der dokters overhalen bier
te komen."
Hy strompelde de deur uit en stapte de
laan door, om zoo spoedig mogeiyk den
grooten weg te bereiken. Een dikke stofwolk
rolde bem als bet ware te gemoet. Toen by
nader kwam, zag by, dat een marcheerende
colonne soldaten dat stof veroorzaakte.
Verschrikt bleef de oude man staan. Was
dat bet trotsche Franeche leger? Men her
kende aan de gescheurde, met bloed en stof
bedekte uniformen nauwelyks de soldaten der
verschillende regimenten. Velen hadden de
wapens reeds weggeworpen en steunden ver
moeid op oen dikken stok, ergens van een
boom afgesneden; anderen sleepten onver
schillig bet geweer over den weg. Marscborde
bestond er niet; kurassiers, infanterie, Afri-
kaanscbe jagers, alles was dooreengomengd;
allen trokken voort, links noch rechts kykend,
allen starend voor zich uit, naar het ééne
doel: de wallen van Pfalzburg, die nu ln de
verte zichtbaar waren.
Daar zouden de uitgeputten rust, mogelijk
spys en drank, vinden; daar konden ook de
velen, die boofd of arm met bloedige doeken
omwonden hadden, de reeds te lang ontbeerdo
bulp van een geneesheer vragen.
De oude kapitein leunde tegen een boom;
bet was hem onmogeiyk, verder te gaan.
Zóó iete had hy niet verwacht; deze terug
tocht herinnerde hem aan de verbalen van
de Berezina, Leipzig en Waterloo. Zyn bart
bloedde by het treurige schouwspel; de tranen
liepen bem over de wangen; hy staarde naar
de voorbytrokkende colonne, of ze oen bang
droomgeziebt was.
Nu drong de colonne naar één zijde van
den weg, om plaats to maken voor een
ruiterschaar, een generaal met zyn gevolg,
die naar Pfalzburg galoppeerden. De generaal
keek norsch voor zich uit; hy schonk geen
blik aan den gedemoraliseerden troep; de
adjudanten en ordonnansen bogen zich voor
over op hun paarden, als bukton zy voor de
scheldwoorden en verwenschingen, welke
hun toBgoworpen werden door de vermoeide
vluchtelingen.
„Haïti" klonk aan de spits dsr colonne
een commando.
De soldaten luisterden er eerst niet naar;
zy drongen voorwaarts. Maar de officieren,
die vooraan gingen, versperden hun den weg,
duwden eenigen der stoutsten ruw terug
een dof gemompel ging door de ryen; maar
men gehoorzaamde. Er werd halt gehouden
en de moesten wierpen zich links en rechts
in het gras of de droge greppels langs
den weg.
„Waarom laten ze ons Pfalzburg niof
binnengaan?" bromde een gebaarde Afrikaan-
sche zouaaf in de onmiddellyke nabyheid vau
Hoffer. „Sinds vier en twintig uren in het
gevecht en op den terugmarscb, met de
^Pruisen op je hielen en niets in je maag,
dat zou zelfs den duivel verdrieten I"
^orcU vervolgi.)