N°. 12258 Woenedaa: 7 Februari. A". 1900 (Deze feowant wordt dagelijks, met uitzondering van <Zon- en feestdagen, uitgegeven* Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Feuilleton. Een wonderlijke geschiedenis. LEIISCH DAGBLAD. PRIJS DEZER GOURJJKTI Voor Ld dan por 8 maanden: Franco per post e Afzonderlijke Nommer? s «v ft ai 1.10. 1.40. 0.05, PBÏJS DEB AIII/HH'l'Khl'l'IKW» Van I—fl regels 1.06. ledore rogel meer f 0.171. Grootere letters naar plaatsruimte Voor hot incasseeren buitel) de stad wordt f 0.06 berekend. Ofllclëele KennlagfiYlngpin, Bnrgemeester on Wethouder» v*n Leiden brengen >ij deze ter algemeeoe kennis dat de verkiezing van één lid van de Kamer van Kooihandei en Fabrieken binnen deze gemeente, ter vervulling van de vacatore, cntöta&n tea givclg6 van Let door den heir W. F. YERHEY VAN WIJK genomen ontelag, zal plaats hebben op Dinsdag, den 20eten Februari a. e., des namiddags van twee tot vier oren op hut raadhuis. Burgemeester en Wethouders voornoemd, LeideD, F. WAS, Burgemeester. 19 Jan. 1900. VAN HEYST, Secretaris. De Groningsche hoogleeraar in het Staats recht Krabbe heeft ia De Gids een artikel geschreven over de beteekenis van de Con- stitutioneele Monarchie. Al dade lijk maakt hij de opmerking, dat de naam „constitutioneel* monarchie" niet bjj onzen regeeriDg8vorm past, deze zou moeten heeten: „representatieve volksregeering." De constitu tioneel© monarchie, zooals -wij die kennen, is slechts een overgangstoestand tot de volks regeering, en juist daardoor verbergt die monarchie onoplosbare conflicten in haar schoot, conflicten, die eindigen zullen met de volkomen zuivere volksregeering. De schrijver licht dezo beschouwingen uit voerig op historische gronden toe, en herinnert, dat hier te lande het parlementaire stelsel pas kon worden Ingevoerd in 1848, wyl Gtfsbert Karei Van Hogendorp door zijn arbeid van 1814 en '15 de ontwikkeling onzer Staats instellingen voor een menschenleefttfd heeft tegengehouden. Het karakter van onzen rogeeringsvorm geeft de schrijver aldus aan. „In haar kenschetsing als representatieve volksregeering ligt opgesloten, dat de politieke macht, welke in laatste instantie beslissend is in bestuur en wetgeving, berust by de Staten-GeneraaL De leiding van het bestuur en de wetgeving berust by de ministers, maar dezen kunnen de regeering slechts voeren m< t uitdrukkelijke of stilzwygende goedkeuring van de Volksvertegenwoordiging, zoodat de ministers den koning worden toegewezen; en aangezien zy iechteiyk en politiek ten volle verantwoordeiyk zyn, kan de koning hun voordrachten noch veranderen, noch ter zyde leggen. Do minister is dus noch agent, noch dienaar, noch raadsman des konings hy is mede-koning, zonder den titel en de erfeiykheid, maar met de verantwoordelpkheid en de daaruit voortvloeiende ondergeschiktheid aan het parlement." Voor wie ontkennen mochten, dat de toe stand zoo is, wyat de schrijver er op, dat de Staten-Generaal slechts hun vertrouwen in een minister hebben op te zeggen, om hem tot aftreden te nopen, en de hoogleeraar ver baast er zich over, dat zoovelon de beteekenis onzer monarchie blyven zoeken ineen macht, die, volgens hem, onherroepelijk tot het ver leden behoort. Men sloofc zich uit om de be- teekeDis ODzer monarchie duideiyk te maken, en dat komt alleen daar vandaan, wyi de vormen, door bet Staatsgezag gebruikt, in volmaakte tegenspraak zyn met den werke- lyken toestand. Aangezien hier de representatieve volks regeering tot stand kwam zonder een recht streeks daarop gerichte wet, is het staats- rechtelyk mogeiyk, dat het parlementaire stelsel plaats maakt voor de getemperde monarchie. Maar politisch gesproken is dit niet mogelijk. „Het parlementaire stelsel is niet eenvoudig een uitlooper van de getemperde monarchie; met de volksregeering vangt tevens een nieuwe periode in de staatkunde aan, waarin de noodzakelykheid van dezen regeeringsvorra gelegen is. In de geschiedenis der Staatsleer heeft onze eeuw een zeer geteekende plaats, daar zy zich kenmerkt door een vorbreeding van de Staatstaak, waarvan in vroegere tijden het voorbeeld schier ni6t is te vinden. Zy is een gevolg van het feit, dat eigenlijk eerst in onze eeuw de Staat zich aan de gemeen schap laat gelegen liggen. Een andere organisatie van het overheids gezag moet de plaats innemen van die, welke in vorige eeuwen volkomen rocbt van bestaan had, als de Staat zich een werkkring ziet geopend zooals thans tegenover het gemeen schapsleven op zyn schouders rust. Eerst met de volksregeering is de overheid zich bewust geworden van de schuld, die zy een reeks van geslachten lang verzuimd had af te dragen. De taak, haar thans opgelegd, is die ordening in den stryd dor maatschappelijke belangen te geven; en zoo ligt het karakter van de Staatstaak thans niet in de eerste plaats meer in het heerschen, maar in het organi seeren. Nu, eindelyk, begint er iets te gloren van het eenige en eigenlyke doel van den Staat, dat in zyn idee altyd gelagen heefr, nl. zyn bestemming om het maatschappelijk leven tot een volmaakt organisme te ordenen. Dit volbrengen kan alleen het volk zelf". De „monarchale droom" is niet meer dan een droom. Zelfs de voortreffeiykSvO vorsten staan machteloos tegenover een leven, waar van z\j alleen den buitenkant, niet het dik werf rampzalige inwendige kennen. Wat zich nu als democratie aankondigt is do volksregeering niet, die voor haar taak ten volle berekend is. Daarom zal rnt-n den huidigen regeeringsvorm nog lang be houden; want de volksregeering is alleen nog maar niet volkomen gereed. Aan haar behoort echter de toekomst; zy heeft de historische brieven. Voor den Koning zal slechts plaats zyn by een onafgebroken gezindheid om zyn persoonlyk willen altyd ondergeschikt te maken aan de politiek der volksvertegen woordiging. Zóó is en blyft de monarchie in landen met het parlementaire stelsel een „karaktervolle instelling", omdat de vorst van de wet der historische ontwikkeling volkomen doordrongen is en zich daaraan onderwerpt met hoog bewustzyn van de roeping, die zyn geslacht heeft vervuld, en dat by nog in staat is belangryke diensten te bewijzen. „Het Koningschap onder een volksregee ring geeft nl. een ambt te vervullen, dat nergens ter wereld zyn weerga vindt in de politieke ervaring, welke het aan zyn drager verschaft. In alle Staatszaken van gewicht moet de Kooing worden gekend; ook naar Engelsch recht heeft de Koning aanspraak volledig te worden ingelicht en van niets onkundig te worden gelaten, dat de algemeene belangen van den Staat raakt. Voorts kan de Minister, in zaken waar 's Konings mede werking gevorderd wordt, niet volstaan met de voordracht, maar moet hy deze ook moti- veeren en tegen de bedenkingen des Konings kunnen staande houden. Tusachen Minister en Koning bestaat dus een onafgebroken verkeer over alle gewichtige staatsbelangen, waardoor zich in het ambt van den Koning een schat van staatkundige kennis kan op- loopen, zooals by geen ander ambt het geval is, en 's Konings adviezen een beteekeüis kunnen hebben, welke de adviezen van staats lieden, die altyd maar tydoiyk in de poliiiek werkzaam zyn, nooit kunnen bezitten. Hier is dus een ambt, waarin allo voorwaarden vereenigd zyn om zyn drager den grootst mogelijken invloed op den gang van zaken te verschaffen, een invloed te grooter en duur zamer, waar deze onder de volksregeering uitsluitend kan steunen op de rypheid van oordeel, welke uit de adviezen spreekt. De Koning is dus in het parlementaire stels 1 een Raad van Staat en bestond de monarchie niet, zy zou misschien behooren to worden uitgevonden om in do staatsinrichting een dergelyken Staatsraad te verkrijgt n. Weluu, als dat zoo is, laat dan vry aan bet ambt ook verbonden blyven die aloude emblemen van Kroon en Schepter, welke op de historische taak der monarchie terugwijzen. Wy weten, dat het symbolen zyn van een macht, die onherroepelijk tot het verledene behoort; maar zy leggen toch ook nu nog getuigenis af van een macbt, die, wel is waar in het ambt verscholen, alleen door persoonlyke inspanning en toewyding het erf deel van den Koning kan worden, maar daar door dan ook een zedelijk gezag bezit, dat het rechtsgezag der monarchie van weleer in duurzaamheid en omgang verre overtreft." Het Handelsbladdat alleen van het zeer uitvoerig Gids*rtikel melding maakt mot aan haling van de laatste door ons geciteerde zinsneden, zegt, dat daarmee 200 ongeveer hetzelfde wordt gezegd, als zyn redactie ten beste gaf by gelegenheid van de Troons beklimming onzer Koningin. g$In IJet Nederlandsche Daqblad betoogt V., dat de hoogleeraar Krabbe in zyn Gids-artikel over „Constitutioneel© Monarchie" Engelsche en Nederlandsche toestanden veel te veel met elkander vereenzelvigt. In Engeland beeft werkelijk het parlement veel regeermacht aan zich getrokken, maar bier zyn beweert V. regeeriug en wet geving meer gescheiden. In Engeland heefc men ook tweo groote partyen, die elkander afwisselen en beurtelings over een vaste meerderheid in het parlement kunnen be schikken, maar daarvan is hier geen sprake. Juist de verkiezingen van 1897 en de toe standen, die daaruit geboren zyn, logenstraf fen volkomen, wat prof. Krabbe beweert. Voor hem is het parlementaire ministerie het ideaal. Volgens de Grondwet mag de Koningin de ministers kiezen volgens Haar eigen welge vallen. In de practyk zal Zy het wel laten een ministerie te kiezen, dat niet geheel over eenstemt met de meerderheid in de Tweede Kamer. Maar als er nu geen vaste meerder heid is? In het stelsel van prof. Krabbe ie er geen plaats voor het zoogenaamde cabinet d'affaires en toch is dat voor Nederland het kabinet der toekomst. Hy droomt zich nog altyd een toestand als die, waaronder Nederland sedert 1848 zooveel geleden heeft, toen een enkele party groot en machtig genoeg was om te doen wat zy wilde, zonder zich om een minderheid te bekommeren. Dien tyd van dollen overmoed eenerzyd8 en toch van parlementaire onmacht anderzyds sch;1nt de schrijver terug te wen- schen, maar wy vinden ons beter thuis in den tegenwoordigen toestand, die veel kans heefc ook in 1901 bestendigd te worden: dat geen enkele party sterk genoeg is om, zonder overleg met de andere partyen, te regeeren. Het parlementaire ministerie is dan onmo- gelyk geworden, omdat de vaste ministeriöele meerderheid ontbreekt, on als dat ministerie niet meer bestaat, waar blijft dan de repre sentatieve volksregeering, die volgens prof. Krabbe thans de constitutioneelo monarchie heeft vervangen? Juist nu is het mogelyk het systeem der Grondwet tot waarheid te brengen. Houden de partijen elkander in evenwicht* dan kan het belang der zaak en niet meer het belang van een party by een stemming den doorslag geven. Het is dan mogelyk, dat de Koningin regeert met een ministerie, dat niet gevormd is uit de meerderheid in de Tweede Kamer, maar meer of min buiten en boven de partyen staat en daardoor den partijstrijd binnen zyn natuurlyke perken houdt. H^t woord „volksregeering" leidt ook tot misverstand. Het houdt in de eerste plaats geen rekening met het bestaan der Eerste Kamer, die toch waariyk niet als een ver tegenwoordiging des volks kan worden aan gemerkt, en past alleen in het kader van algemeen stemrecht by directe verkiezingen en volkssouvereiniteit. In het jongste rondschry ven van het bestuur der Liberale Unie aan de aangesloten kiesvereenigingen ziet De Maasbode een bewys te meer, dat men van het liberalisme naar het radicalisme en dan naar de sociaal democratie gaat. „Het bestuur der „Liberale Unie" raadt thans den aangesloten kiesvereenigingen een gedragslijn aan, welke, zegt het blad, mr. Troelstra kan volgen. Het wil Grondwetsherziening; en wel om to komen: a. tot algemeen kiesrecht, de bedeelden niet uitgesloten; b. tot de mogelijkheid om ook vrouwen kiesrecht in te voeren. Wat dunkt u?? Of we dit streven der gouvernementeel© fractie ernstig duchten? Neen. Partyen evengoed als Staten bereiken oen- maal hun zenith en tuimelen dan omlan^. Het wil ons voorkomen, dat de „Liberale Unie" haar culminatie-punt bereikt heelt. Doorvoering van het praeadvies barer be stuurders in de vergadering zal nieuwe scheuring in haar boezem wekken. De conservatief-liberalen traden reeds uit. Maar ook tal van neo liberalen appreci&eren den invloed niet, die op den gang der Staats zaken kan worden uitgeoefend door vrouwon en bedeelden. Over Volksweerbaarheid zegt De Standaard: Onze toestand staat niet op veilig. Lord Salisbury's zeggen, dat de kleine Staten bestemd zyn om te verdwynen, is ook voor ons een waarschuwing; en al3 de nood aan den man kwam, vraagt, wie het vaderland liefheeft, zich onwillekeurig af, of we tot ver dediging van onze erve in staat zouden zyn. Onze vloot kromp al in, ons leger is klein, het volk ia massa is ongeoefend en levert geen weerbare manschap uit. Vandaar reeds lang de vraag, of Zwitser land met zyn volksleger ons niet ten voor beeld kan zyn. En nu, met de heldendaden der Boeren voor oogen, of ook wy ons niet in een weerbaar volk kunnen omzetten. Voor velen is met de vraag het antwoord gegeven. Schep ook by ons een volksleger, maak elk burger weerbaar, en ge zyt erl Zoo staat het voor ons niet. Zwitserland heeft zjjn bergen en zyn jagers, Zuid-Afrika zyn kopjes en zyn leeuwen- bestrijders. En Nederlaud is zeer vlak. Voor ons is dus de vraag, of ten onzent het water soortgelijken dienst zou kuonen bewyzen als ginds de kopjes, en of ons volk, levend onder zoo geheel andere verhoudingen, slagvaardig te maken is. Doch al staan hier vraagteekens te over, en al waarschuwen we tegen te snelle con clusies, toch schynt het op zichzelf geboden, dat we onze weerbaarheid verder uitstrekken dan tot de ingelyfde manschappen, en daarom hoeft de pas opgerichte „Vereeniging voor Volksweerbaarheid" onze hartelyke sympathie. Pbyaiek moeten we ons sterken, en schieten moet elk weerbaar man kunnen. Dat was vroeger by ontstentenis van schiet banen, en de onmogeiykheid om ze aan te leggen, ondenkbaar. Maar thans beschikt men over middelen, om met een afzonderiyk daarvoor ingericht geweer goed te leoren schieten op vee) kleiner banen; en een onzer beste hooldoificieron gaf ons de verzekering, dat wie zóó schieten leerde, straks ook tot schieten op verren afstand in het open veld bekwaam is. Bleek dit metterdaad zoo, dan ware een der ernstigste bezwaren ondervangen. V) Het is een ongemeen wonderlijke en toch zeer ware geschiedenis, de geschiedenis van den Cbinees Wang Taai, die in lang vervlogen tijden leefde, lang vóór de verheven dynastie der Tchangs, toen bet Hemelscbe Rijk nog door halfgoden en genieën bewoond werd. Oude vrouwen verbalen ze aan jongs meisjes, wanneer z(J in het seizoen, dat de thee geoogst wordt, bü het eigenaardige licht der veel kleurige lantarens de wacht houden, onder de hooge bamboestruiken, waarin de nacht wind geheimzinnig de bladeren doet ritselen. Alsdan ontstaat er oensklaps een algemeen stilzwijgen onder de lachers en praters, en men boort niets anders meer dan den slag der nachtegalen, die den roem der sterren bezingen, vf het gekwaak der groene kikvorachen. Bloedige oorlogen hadden het geheelo Rijk geteisterd. In de kabbelende wateren der rijstvel-' n, waarin do vogels zich baadden, had het bloed gestroomd; op de verbrande theeplantages zag men nieta dan zwarte ascb. Op zekeren dag vernam Wang uit de be richten zijner opzichters, dat de landerijen, die bjj in een afgelegen provincie liet be bouwen, daDig door de Tartaren verwoest waren geworden; een gedeelte zijner dienaren was in opstand gekomen, vele waren go- vlucht, de overige gehoorzaamden nog slechts onwillig en arbeidden Biecht; kortom, zijn tegenwoordigheid was noodig, om de zaken weer in orde te brengen. Da ruggen moesten weer eens den atok van den meester voelen. Hy baalde dus zijn bronzen wapenrusting voor den dag, zette zijn platten helm met het woeste vizier op, trok zijn maliënkolder aan, nam zijn sabel, zyn voetboog en zyn lans, en begaf zicb, na afscheid genomen te hebben van zyn teerbeminde moeder, met wie hy in Poking woonde, met z(jn trouw paard op weg, op voorschreven wyze van top tot teen gewapend; want de wegen waren niet veilig, daar men veel eenzame en bergachtige streken en dichte bosschen moest doortrekken, waar jaguars en roovers de eenige heerschers waren, zonder Dog de booze geesten te tellen, die des nachts onder de bedrieglyke gestalte van schoons, groen- oogige nymfen langs den weg oprezen, om den reiziger door hun dansen te verstrikken en hem in afgronden te lokken, waar zy zyn hersenen opaten. Hy was voor het overige een stoutmoedig man, doorkneed in de studie der wysgeeren, en noch hun goden noch den duivel vree- zende. Al had hy ook op zyo weg Koneï, den misvormden dwerg met vurigen en krom men staart, ontmoet, die in de schemering boven de graven zyn schaterlach doet hooren en zich in de cypressen schommelt, by zou hem aangesproken en, zich vlak vóór hem plaatsende, toegeroepen hebbeD: .Halt, oudjel Ge komt bier niet voorbyi" Op zekeren avond nu kwam hy door een groot dennenboech, waar de hier en daar verspreid staande rotsen, dia eertyds door deu aldaar stroomenden oceaan onderrugnd waren, er als versteende monsters uitzagen en hem met hun ledige oogen aankeken. Eensklaps stond by, ten hoogste verbaasd, stil. Op eenige schreden van hem verwyderd zaten twee apen op den grond ernstig in een boek te turen. Uet den poot sloegen zy de bladen om en slaakten nu en dan lichte kreten, terwyi zy daarby den staart been en weer bewogen; vervolgens gingen zy op de knieën liggen, de handen ten hemel heffend als om te bidden, en begonnen dan weer te lezen. De zon ging juist onder en overdekte de stammen der denneboomen met een koperkleurigen glans, alle voorwerpen in groote, spookachtige scha duwen hullend. Wang streek zyn hand over de oogen, om zich te overtuigen, dat dit alles geen droom gezicht was; toen Bpande hy bedaard zyn voetboog, legde er een zwaren pyl op, mikte een der apen en schoot af. Da aap kreeg den pyl in bet rechteroog, waaruit terstond een bloedstroom te voorschyn kwam. De twee apen lieten bet boek vallen en Wang snelde oogenblikkeiyk toe om het op te rapen, terwyi de dieren builend op de vlucht gingen. Maar of hy het boek al in alle richtingen ronddraaide, by begreep niets van hetgeen er in stond: niets dan onbekende lettere, strepen, gelykmiddelpuntige cirkels, driehoeken en andere tooverfiguren, alsmede teekens, schrik wekkend voor wie ze niet kennen kon. Hy stak bet dus in zyn zak en vervolgde zyn weg, er niet aan twyfelende, of hy had met geesten te doen gehad. In de herberg „Da Groene Draak" aan gekomen, waar hy voornemens was den nacht door te breogen, vertelde hy, onder bet eten van zyn ryst en het drinken van zyn tbee, de wonderlyke gescbiedenis. De waard was uitermate verschrikt: wie weet aan welke wraakneming by zich mis schien blootstelde? Waog trok de schouders op en at er geen stukje minder om, liet er geen druppel meer om op den boden van zgn kopje liggen. Inmiddels was onder meer anderen, die kwamen en gingen, dicht by hem een man op een vloermat gaan zitten een zyner oogen bield hy met teekenen van hevige pgn met de hand bedekt, onder voor geven, dat by zicb in de duisternis tegen een boomtak gestooten had. Eensklaps bespeurde Wang, dat hy met de andere hand in het geheim pogingen deed om bet bewuste boek uit zyn zak te halen; hy greep den man by den arm, maar ontving zóó onverhoeds een stomp in de maagstreek, dat hy eerst uit zyn verdooving bykwam, toen by den aap, zoo hard hy kon, zag weg vluchten. Vruchteloos beproefds hy hem te achter volgen, daar niemand hem durfde helpen, en by kwam in slechte luim terug, om zich te bed te begeven. Hy legde het boek onder zyn hoofdkussen en sliep in, met den ge spannen voetboog dicht by zich. Tegen middernacht werd hot geheels buis in beroering gebracht door akelige kreten; Wang ontwaakte even goed als alle anderen. Het kille maanlicht drong zyn kamer binnen en maakte den grond zoo wit alsof by met rgp wae overdekt. Door het venster zag b(J een der apen binnenkomen, die hom, op de knieën vallend en woenend, op klagenden toon smeekte: „Mensch, ik ben een der geesten van het woud; geef my myn boek terug, bid ik ut Het kau u van geenerlei nut wezen, en voor ona is bet heilig. Geef het one terug! Zoo niet, wee u!" Voor eonig antwoord bukte Wang zich naar zyn voetboog, maar vóór hy de pees had kunnen overhalen en den boog aan den schouder leggen, was de aap verdwenen. En den geheelen nacht klonken de klaagtonen om het huis; de ontstelde waard bezwoer hem tevergeefs toe te geven. Hy was onver- biddeiyk. Verscheidene keeren ging hy naar buiten op den uitkyk staan, maar hy zag niets. Vroeg in den morgen zadeldo hy zyn paard, dat reeda met de hoeven krabde, sprong er op en draafde den ganschen dag volkomen zorgeloos voort. Toen hy veertien dagen later op de plaats zyner bestemmmg aankwam, eloot hy bet bewuste boek in de kast weg en dacht er later in het geheel niet meer aan. (S/of volgt.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1900 | | pagina 5